Index 
Volledig verslag van de vergaderingen
PDF 1352k
Donderdag 13 december 2007 - Straatsburg Uitgave PB
1. Opening van de vergadering
 2. Aan de resoluties van het Parlement gegeven uitvoering: zie notulen
 3. Tiende verjaardag van het Verdrag van Ottawa inzake het verbod op antipersoonsmijnen (ingediende ontwerpresoluties): zie notulen
 4. Textiel (debat)
 5. Handels- en economische betrekkingen met Korea (debat)
 6. Stemmingen
  6.1. Begrotingsjaar 2008, gewijzigd door de Raad(stemming)
  6.2. Ontwerp van algemene begroting 2008, zoals gewijzigd door de Raad (alle afdelingen) (stemming)
  6.3. Stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de EG en Montenegro (stemming)
  6.4. Samenwerking tussen het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten en de Raad van Europa (stemming)
  6.5. Invoeringsdatum elektronische identificatie van schapen en geiten (stemming)
  6.6. Bevoegdheden en samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen (stemming)
  6.7. Tiende verjaardag van het Verdrag van Ottawa inzake het verbod op antipersoonsmijnen (stemming)
  6.8. Top EU/China - Mensenrechtendialoog EU/China (stemming)
  6.9. Bestrijding van het toenemend extremisme in Europa (stemming)
  6.10. Montenegro (stemming)
  6.11. Olieramp in de Zwarte Zee en de Zee van Azov ten gevolge van de schipbreuk van verschillende schepen (stemming)
  6.12. Depositogarantiestelsels (stemming)
  6.13. Vermogensbeheer II (stemming)
  6.14. Textiel (stemming)
  6.15. Handels- en economische betrekkingen met Korea (stemming)
 7. Rooster van de vergaderperioden: zie notulen
 8. Stemverklaringen
 9. Rectificaties stemgedrag/Voorgenomen stemgedrag: zie notulen
 10. Goedkeuring van de notulen van de vorige vergadering: zie notulen
 11. Debat over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat (debat)
  11.1. Oost-Tsjaad
  11.2. Vrouwenrechten in Saoedi-Arabië
  11.3. Gerechtigheid voor troostvrouwen
 12. Stemmingen
  12.1. Oost-Tsjaad (stemming)
  12.2. Vrouwenrechten in Saoedi-Arabië (stemming)
  12.3. Gerechtigheid voor troostvrouwen (stemming)
 13. Rectificaties stemgedrag/Voorgenomen stemgedrag: zie notulen
 14. Samenstelling commissies en delegaties: zie notulen
 15. Besluiten inzake bepaalde documenten: zie notulen
 16. Kredietoverschrijvingen: zie notulen
 17. In het register ingeschreven schriftelijke verklaringen (artikel 116 van het Reglement): zie notulen
 18. Verzending van de tijdens deze vergadering aangenomen teksten: zie notulen
 19. Rooster van de volgende vergaderingen: zie notulen
 20. Onderbreking van de zitting
 BIJLAGE (Schriftelijke antwoorden)


  

VOORZITTER: LUIGI COCILOVO
Ondervoorzitter

 
1. Opening van de vergadering
  

(De vergadering wordt om 9.00 uur geopend)

 
  
MPphoto
 
 

  Richard Corbett (PSE).- (EN) Mijnheer de Voorzitter, bij wijze van beroep op het Reglement wil ik informeren naar het mogelijk gebruik van artikel 147 van ons Reglement naar aanleiding van de schandelijke gebeurtenissen van gisteren waarbij een aantal van onze collega’s zich, ronduit gezegd, als hooligans heeft gedragen. Ik wil de Voorzitter en de Conferentie van voorzitters dringend verzoeken zich over deze zaak te buigen – en er de tijd voor te nemen en het goed te doen – want dit is toch echt een voorbeeld van een situatie waarin het opleggen van sancties als genoemd in artikel 147 op zijn minst dient te worden overwogen.

Vorig jaar hebben we deze regel herzien om een zeer duidelijk onderscheid aan te brengen tussen, enerzijds, protesten die binnen redelijke grenzen blijven, visueel van aard zijn en de vergadering niet verstoren, en, anderzijds, gedrag dat de parlementaire zitting feitelijk verstoort. Gisteren zijn er sprekers, waaronder onze gast, de premier van Portugal, overschreeuwd zodat ze onverstaanbaar waren. Zo kan men zich niet gedragen in een pluralistisch, democratisch parlement waar we het moeten hebben van echte debatten, en niet van schreeuwen terwijl anderen aan het woord zijn.

Ik wil de Voorzitter dringend verzoeken om hier aandacht aan te geven en om, wellicht tijdens de vergadering van januari, aan te kondigen welke sancties hij wil opleggen: op zijn minst een berisping, zoals reeds is voorzien, maar misschien ook een paar ernstigere sancties waartoe ons Reglement de mogelijkheid biedt.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. − Mijnheer Corbett, afgezien van mijn persoonlijke meningen, waarin ik het grotendeels eens ben met uw gevoel en mening, zal het probleem zeker worden voorgelegd aan het Bureau op grond van de bepalingen van artikel 147 en ik ben er zeker van dat de Voorzitterhet zal afhandelen volgens de bepalingen van artikel 147.

 
  
MPphoto
 
 

  Joseph Daul (PPE-DE).(FR)Mijnheer de Voorzitter, ik ben het in deze kwestie volledig eens met watde heer Corbett zojuist zei. Ik wil daar alleen nog aan toevoegen dat ik vanochtend aanwezig was bij de vergadering, waar ik de fractievoorzitter,de heer Bonde, zijn excuses heb horen aanbiedenvoor wat er gisteren is gebeurdmet betrekking tot de boden.

Wat onaanvaardbaar is, is dat een medewerker van het Parlement, die alleen zijn plicht doet zoals deVoorzitter en het voorzitterschapvan hem verwachten, wordt aangevallen met woorden en zinnendie niet zomaar te sterk waren, maar gewoongelul – vergeef me de term, maar ik gebruik slechts dezelfde taal.

Ik zie geen enkele officiële verontschuldiging, dus we moeten de noodzakelijke maatregelen nemenom de medewerkers van het Parlement te beschermen. Daarom ben ik hier vanochtend.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. − Dank u, mijnheer Daul. Ik zal de verzoeken om te spreken over dit punt, dat een procedurelekwestie is, afsluiten door de heer Beazley aan het woord te laten.

 
  
MPphoto
 
 

  Christopher Beazley (PPE-DE).- (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik zal het heel kort houden. Ik wil mij volledig aansluiten bij mijnheer Corbett en mijn fractievoorzitter, de heer Daul. Wat gisteren is gebeurd is absoluut onvergeeflijk. Ik zou de Conferentie van voorzitters echter willen waarschuwen wellicht het mogelijk verstandige advies van de heer Cohn-Bendit indachtig te houden dat deze mensen niet de aandacht moeten krijgen die zij met hun onaanvaardbare gedrag zoeken.

Ik vroeg mij af of de diensten van het Parlement wellicht zouden kunnen uitzoeken of de crèche van het Parlement extra faciliteiten biedt voor degenen die kennelijk lijden aan het syndroom dat “provocatieve Faragitis” heet, waarvan de symptomen een gevoel van uitzinnigheid en totale onaangepastheid zijn, en dat in zijn ernstigste vorm besmettelijk kan zijn. De enige bekende therapie voor degenen die voelen dat ze naar deze crèche moeten, en ik stel voor dat de heer Farage de rol van voogd op zich neemt, is op en neer lopen met een bord met een paar kreten erop en zo hard mogelijk tegen elkaar schreeuwen. Wanneer de koorts dan gezakt is, mogen ze even rusten en zich vervolgens weer bij de grote mensen voegen. Ik wil degenen die gisteren die absurde posters omhoog hielden en zich zo schandelijk gedragen hebben, een vrolijk kerstfeest wensen. Als ze tijdens de feestdagen tijd hebben om over hun gedrag na te denken, krijgen ze misschien wel een idee wat ze later, als ze groot zijn, zouden willen worden.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. − We zullen ook rekening houden met uw suggestie, hoewel ik er persoonlijk moeite mee heb mij deze collega’s voor te stellen in een crèche,aangezien we dan, gezien de gewelddadige neigingen die enkelen van hen tentoonspreiden, het risico lopen van een “moord op de onnozele kinderen”. We zullen precies zo handelen als is bepaald in artikel 147 van het Reglementen zullen hier zeker consistent in zijn.

 

2. Aan de resoluties van het Parlement gegeven uitvoering: zie notulen

3. Tiende verjaardag van het Verdrag van Ottawa inzake het verbod op antipersoonsmijnen (ingediende ontwerpresoluties): zie notulen

4. Textiel (debat)
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. − Aan de orde is het debat over:

– de mondelinge vraag aan de Commissieover het aflopen van hetmemorandum van overeenstemming tussen de EU en China inzake de invoer van bepaalde textiel- en kledingproducten, van Pedro Guerreiro, Jacky Hénin, Roberto Musacchio, Marco Rizzo, Ilda Figueiredo en Helmuth Markovnamens de GUE/NGL-Fractie (O-0077/2007 - B6-0388/2007);

– de mondelinge vraag aan de Commissieover textielproducten van Gianluca Susta, Ignasi Guardans Cambó en Johan Van Hecke namens de ALDE-Fractie, Robert Sturdy, Tokia Saïfi, Georgios Papastamkos en Vasco Graça Moura namens de PPE-DE-Fractie, Erika Mann, Glyn Ford, Kader Arif en Elisa Ferreira namens de PSE-Fractie, Cristiana Muscardini en Eugenijus Maldeikis namens de UEN-Fractie, Caroline Lucas en Alain Lipietz namens de Verts/ALE-Fractie (O-0074/2007 - B6-0383/2007).

 
  
MPphoto
 
 

  Patrizia Toia (ALDE), plaatsvervangend auteur. (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik spreek tevens namens mijn collega Gianluca Susta, de eerste ondertekenaar van de vraag, die vandaag afwezig is vanwege belangrijke verplichtingen in Italië. Het Parlement wil zich nogmaals buigen over de complexe situatievan de textielindustrieen vraagt de Commissieom beslissender en gepaster in te grijpen.

De sector biedt werk aan miljoenen mensen in Europaen levert in veel landen aanzienlijke inkomsten op, waardoor Europade op een na grootste exporteur van de wereld is.Textiel levert dus een zeer belangrijke bijdrage aan de Europese export. Naar mijn mening is het onjuist om het als een volgroeide sector te zien, omdat er in veel gevallen ruimte is voor moderniseringdoor middel van technologische innovatieen onderzoek naar nieuwe materialenen omdat het zeer sterke banden heeft met de mode, styling en andere specialisatieswaarin veel Europeselandengrote expertise hebben die wereldwijd wordt erkend.

Natuurlijk vereist dit aanzienlijke steun voor de sector door middel van industriëlebeleidsmaatregelendie ervoor zorgen dat hij de wereldwijde concurrentie goed het hoofd kan bieden. Dit zijn ook voorstellen die zijn gedaan door deGroep op hoog niveaudie is opgericht, en daarom vragen wij de Commissiewelke stappen zij precies heeft genomen met betrekking tot vervolg entenuitvoerlegging. In de onmiddellijke toekomsthebben de dringende problemen betrekking op de maatregelendie moeten worden genomen voor debeslissende datum 1 januari 2008.

Ik zal slechts drie problemen noemen: de noodzaak van zeer nauwkeurige controles:hoe is de Commissievan planhet toezichtsysteem ten uitvoer te leggenom te zorgen voor effectieve bescherming; hoe gaat zij om met het risico van indirecteverplaatsingen enhet daarmee samenhangende probleem van dubbele controle van vergunningen? Het probleem van alle instrumentendie er op papier goed uitzien, is hoe ze in praktijk moeten worden gebracht. Het is bijvoorbeeld de vraag hoe we de echtheid van producten kunnen garanderen,wat inhoudt dat wevervalsing, piraterijenoneerlijke handelspraktijken moeten blijven bestrijden, en we hopen dat de Raad – die hier vandaag niet aanwezig is – de “made in”-verordening zal aannemen, die echt noodzakelijk is en een werkelijke veiligheidsmaatregel zou vormen.

Er is ook het probleem van de consumentenbescherming, onder meer vanuit het perspectief van gezondheid en veiligheid. We moeten daarom dezelfde gezondheids- en veiligheidsnormen hanterenvoor geïmporteerde productenals er gelden voor de fabricage van producten binnen de Europese markt.

Tot slot – en we richten ons nu tot de Commissie – is er het probleem van bereidheid om op te treden. Als er begin 2008 opnieuw een sterke stijging van deinvoer plaatsvindt, als er weer pieken zijn, zoals in het verleden is gebeurd, vragen we om een werkelijke bereidheid om nieuwe instrumentenen mogelijk ook nieuwe maatregelenen veiligheidsclausules te gebruiken.

 
  
MPphoto
 
 

  Tokia Saïfi (PPE-DE), auteur. (FR)Mijnheer de Voorzitter, commissaris, twee jaar geleden maakte de textielsectorna het schrappen van de quotaeen ware“big bang” door. Om te proberen met de crisis om te gaan, mijnheer de commissaris, stelde u tijdelijkverzachtende maatregelen voordie als doel hadden de invoer van bepaalde Chinese textielproducten te beheersen en beperken. Over enkele dagen bestaan deze veiligheidsmaatregelen niet meeren is de handel in textielonderworpen aan gezamenlijke surveillancevan de Europese Unie en China, die naar ik hoop oplettend enalert zal zijn.

Vandaag houden wij ons bezig met de manier waarop dit systeem van gezamenlijke surveillance zal worden opgezet. Welke garanties hebben we dat dit dubbele controlesysteem adequaaten effectief zal zijn? De textielsector is altijd globalistisch geweest, wat zowel de productieals de consumptie betreft, maar hij heeft een prijs betaald voor deze globalisering.

Globalisering kan echterverwachten gereguleerd worden. Daarvoor moet er de politieke wil zijn om eenconcurrerend kader op te zettenvoor onze Europese textielindustrieën. We moeten werken aan eerlijke enwederzijdse voorwaarden voortoegang tot de markt. We moeten zonder angst gebruik blijven maken van de instrumenten die de EU tot haar beschikking heeft om onze handel te beschermen; want beschermend is niet hetzelfde als protectionistisch. We moeten prioriteit geven aan de strijd tegen vervalsing. Het Europa van morgenzal geen industrie meer hebben als we niet opkomen voor haar intellectueleeigendomsrechten en expertise. Ervoor zorgen dat dezelfde regels worden toegepast door iedereen voor iedereen is de enige manier om een scenario te scheppen dat voor alle partijen gunstig is.

Mijn wens voor 2008, mijnheer Mandelson, is daarom dat we samen de textielsectoreen goede toekomst kunnen geven in een vreedzamer klimaat.

 
  
MPphoto
 
 

  Kader Arif (PSE), auteur. (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, een aantal weken na het einde van de onderhandelingen over hetmemorandum van overeenstemmingdat beperkingen instelde voor de invoer van Chinese textielproducten, is het essentieel dat het Europees Parlement een sterk standpunt inneemt over de toekomst van de Europese textielsector, waarvan de structuren en organisatiemethodenworden bedreigd door de plotselinge concurrentie met China.

De gezamenlijke resolutiedie wij vandaag voorstellen, vraagt om een duidelijke verbintenis van de Europese Commissieen de lidstatenmet betrekking tot een aantal punten.

Ten eerste moeten bedrijven en werknemers in de sector,die zich gesteld zien voor grote risico’s op het gebied van herstructurering,volledig worden gesteund door adequate socialemaatregelen en door detoewijzing van Europese fondsen voor de ondersteuning van de modernisering van hun productiefaciliteiten.

Verder moeten we ons inzetten voor de verbetering van hetconcurrentievermogen van de Europese textielsector binnen het meer algemene kader van eensterk en ambitieus Europees industriebeleid. Deze doelstelling kan pas worden gehaald als we woorden omzetten in dadenen als we veel investeren inonderzoek en ontwikkeling.

Bovendien heeft Europa, met het oog op oneerlijke concurrentie van enkele van onzeconcurrenten, die hun concurrentievoordelen baseren op socialeen/ofmilieudumping, effectieve hulpmiddelen nodig om zich te verdedigen. Grotere efficiëntie wordt niet bereikt door gehaaste hervormingen, die de beschermingsmiddelen van de EU zullen verzwakken, maar door transparanteren voorspelbaarder gebruikvan de bestaande instrumenten.

Tot slot moet Europa het Europees-mediterrane partnerschap gebruiken als basis voor een geïntegreerd productiegebied dat optimaal gebruik maakt van de nabijheid van de mediterrane landen om het concurrentievermogen in de internationale textielmarkt te vergroten. De ontwikkeling van demediterrane landenwaarmee we een partnerschap willen aangaanis afhankelijk van ons vermogenom hen krachtige beloften te doenmet betrekking tot beleidsmaatregelen en sectorenvan gemeenschappelijk belang.

 
  
MPphoto
 
 

  Cristiana Muscardini (UEN), auteur. (IT) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, dames en heren, een paar dagen voor de beslissende deadline van 31 december 2007, als het quotastelsel voor textielproducten uit China voorgoed wordt afgeschaft, neemt de bezorgdheid binnen de Europese industrie toe.

China is enige tijd geleden toegetreden tot de Wereldhandelsorganisatieen heeft hier op diverse manieren van geprofiteerd, te beginnen met het verbod op de herinvoering van quotavoor zijn textielexporten. Na het aanvaarden van deze voordelen had China iets terug moeten doendoor te voldoen aan de eisen die zijnvastgelegd en geratificeerd door de Wereldhandelsorganisatie. Het lijkt ons niet dat dit is gebeurden dat is slecht voor de internationaleconcurrentie, die nog altijd verre van eerlijk is ennog steeds niet voor iedereen dezelfde regels heeft.

Ik heb het niet over derelatieve socialeenmilieuvoordelendie helaas nog niet binnen een rechtskader vallen in multilateralehandelsbesprekingen en die ooit,en ik hoop heel snel, moeten worden opgenomen in het raamwerk van de handel,zodat die werkelijk eerlijk genoemd kan worden. Ik heb het vandaag over de regelsvolgens welke de krachtige strijd tegen vervalsingen wordt geleverd, de veiligheidsnormen van veel producten,van speelgoed tot geneesmiddelen,en de toegang van onze bedrijven tot markten als China, die niet de enige is waar, niet alleen voor textiel, maar ook voor andere sectoren, nog altijd tarifaire belemmeringen en vooralniet-tarifaire belemmeringen bestaandie het voor de Europese industrieen kleine en middelgrote ondernemingen in de sector zeer moeilijk maken om door te dringen tot de Chinese markt.

Met het oog opdergelijke situaties in de internationalehandel moeten we niet bang zijn om, op voorwaarde dat aan dewettelijke en economischeeisen wordt voldaan, de beschikbarewettige instrumenten te gebruikendie zijn ingesteld door multilaterale internationaleovereenkomstenom de textielindustrie te beschermen en waarborgen, vooral als tegenwicht voor de potentieel negatieve effectenvan het aflopen van de quota. Ik heb het over het functioneren en de effectiviteit van deGroep op hoog niveau inzake surveillance van de textielmarkt, die tot taak heeft toezicht te houden op de werking van de markt in Europadoor middel van het dubbele controlesysteemvoor in- en uitvoervergunningen. Dit is een methodedie indirecte handelsbewegingen zou moeten signalerenen informatie moet leveren overde invoerstromen.

We moeten de moed en de kracht hebben omde veiligheidsmaatregel ten uitvoer te leggen op basis van de regels van de WTO en de quota opnieuw in te voeren, in elk geval tijdelijk, als er ernstige schade optreedt aan onze industrieals gevolg van abnormaleinvoerniveaus. Ik denk dan aan het voortdurend gebruik vanhandelsbeschermingsinstrumenten, zoals antidumpings-en antisubsidieregelsen, meer in het algemeen, aan het te allen tijde openhouden van eenkanaal van vergelijking tussen China en de Europese Unie.

Onze textielindustrie is niet bang voor concurrentie, maar zij moet wel in de positie zijn om deze het hoofd te kunnen bieden. We moeten daarom op twee verschillende fronten handelen. Enerzijds is het belangrijk om het moderniserings- enherstructureringsproces dat de sector concurrerender zal maken aan te moedigen, met socialeschokdempersom mogelijk verzet te kunnen opvangen, en anderzijds moeten we ervoor zorgen dat de sector de strijd kan aangaan op een gelijk werkterrein, waar voor iedereen dezelfde regels gelden.

Mijnheer de Voorzitter, commissaris, daarom nodigen wij de Commissieen de Raad uitomde aanduidingvan de herkomst van productensterker en beslissender van start te laten gaan.

 
  
MPphoto
 
 

  Caroline Lucas (Verts/ALE), auteur. (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil benadrukken dat de Groenen zich er terdege van bewust zijn dat de gevolgen van een volledig geliberaliseerde textiel- en kledingmarkt voor producenten in de EU nog altijd een zeer urgente kwestie is, met name voor bepaalde productiezones in de EU waar deze sector sterk geconcentreerd is. Sinds begin 2005 zijn er honderdduizenden banen verloren gegaan, ook al zijn het er minder dan in sommige voorspellingen is genoemd.

De Groenen hebben van meet af aan hun bezorgdheid te kennen gegeven over de gevolgen van concurrentie voor Europese producenten. Ik denk dat we de situatie nauwlettend in de gaten moeten houden en klaar moeten staan om invoerbeperkingen toe te passen als het aanpassingsvermogen van de kledingindustrie in de EU volgend jaar door invoerschommelingen wordt overmand, en om uiteraard middelen voor onderzoek en ontwikkeling naar deze sector door te sluizen.

Wij moeten ons er echter van bewust zijn dat het probleem veel ernstiger is in bepaalde arme landen in het zuiden, zoals Bangladesh en de Filippijnen, die door de Wereldbank en andere donoren zijn gestimuleerd om zwaar te investeren in de export van kledingproducten maar zich nu geconfronteerd zien met dalende exportmogelijkheden, een permanente schuldenlast, geen financiële middelen om deze sector aan te passen, en ellende – vooral voor miljoenen vrouwen die voor bijna niets in nachtdienst werken om met een nog lagere prijs met het goedkoopste aanbod op de markt te kunnen concurreren.

Dit laatstgenoemde perspectief maakt eigenlijk duidelijk dat er in bepaalde sectoren, waarin te veel producenten te veel producten maken, een soort beheersinstrumenten nodig zijn in het belang van de meerderheid. Daarom dring ik er bij mijn collega’s op aan het amendement te steunen dat door de Verts-ALE-Fractie en de PSE-Fractie is ingediend en dat in het Engels als volgt luidt: “Calls on the Commission to evaluate the usefulness of supply-side management tools for the clothing sector, in order to level off global competition and prevent a lowest-common-denominator approach to social and environmental standards.”

Een geheel geliberaliseerde markt in sectoren die worden gekenmerkt door overcapaciteit in de productie brengt iedereen, op een enkeling na, ellende. In dat verband denk ik dat we het voorbeeld van de kledingindustrie moeten gebruiken om aan te dringen op een nieuwe manier van denken over de wijze waarop beleid de markt zou moeten reguleren op een manier die iedereen ten goede komt. De herinvoering van een bepaalde vorm van quota zou in de beoordeling van beheersinstrumenten aan de aanbodzijde overwogen moeten worden.

Een andere mogelijkheid die in de gezamenlijke resolutie wordt genoemd en die uitvoeriger beoordeeld zou moeten worden betreft de instelling van een Euromed-productiezone voor de kleding- en textielindustrie. Deze mogelijkheid duidt niet alleen op verbetering van de ontwikkelingskansen in de zuidelijke landen rondom de Middellandse Zee, maar biedt ook kansen aan Zuid-Europese textiel- en kledingproducenten die van kortere vervoerstijden naar de EU-markten zouden profiteren. Dit is een van de voorbeelden van hoe een Euro-mediterrane economische zone op verstandige wijze beheerd kan worden zonder de gehele mediterrane regio mee te slepen in de totale liberalisering als gevolg van een vrijhandelsovereenkomst. Vanuit het standpunt van mijn fractie, kan dit voorstel beschouwd worden als een mogelijkheid op zich die zou moeten worden gestimuleerd, afzonderlijk van het omstreden project van de Euromed-vrijhandelsovereenkomst voor 2010, dat volgens de duurzaamheidseffectbeoordelingen van het DG Handel van de Commissie een aanzienlijk aantal zeer nadelige sociale en milieugerelateerde gevolgen zou hebben.

 
  
MPphoto
 
 

  Pedro Guerreiro (GUE/NGL), auteur. – (PT) Wijzijn blij dat we dit debat voerenwaaraan mijn fractie veel heeft bijgedragen. We hopendat dit debat zal helpen banen te beschermen, evenals de activiteiten van de textiel- en kledingsector, een strategische sector voor de Europese Unie, die tot nu toe zo weinig bescherming genoot en zo ondergewaardeerd werd.

Met betrekking tot de vragen aan de Commissie hebben wij niets toe te voegen; deze zijn al gesteld. Met betrekking tot de gezamenlijke ontwerpresolutie, die vandaag aangenomen zou moeten worden door het Europees Parlement, willen wij erop wijzen dat deze weliswaar enkele punten bevat die in de praktijk de textiel- en kledingsector in de Europese Unie zouden kunnen beschermen enbevorderen, maar dat we onze bedenkingen hebben bij sommige andere punten.

Om slechts drie voorbeelden te geven: het “Fonds voor aanpassing aan de globalisering”zou niet moeten worden gebruikt als tijdelijke buffertegen de onaanvaardbare socialeen economischekosten van sluitingen en verplaatsingen van ondernemingendie de vernietiging van banen tot gevolg hebben. Dat wil zeggen, we moeten ingrijpen in de oorzaken, niet in de gevolgen. De huidige beleidmaatregelen voor liberalisering moeten worden herroepenen er moeten financiëlemiddelen beschikbaar worden gesteld dieeffectief helpen banen te beschermen, de sector te moderniseren enook de introductie van andere industrieën te bevorderen, waaronder industrieën die verband houden met textiel en kleding, om te zorgen voor industriële diversificatie in regio’s waar deze activiteit momenteel is geconcentreerd.

Het zou niet logisch zijn er bij de Europese Unie op aan te dringenanderen aan te moedigenhun monetaire beleid te herzienals de EU niet eerst het sterke eurobeleiden de invloed daarvan op de export van sommige EU-landen kritisch evalueert. Het is evenmin logisch om op te roepen tot handelsbeschermingsinstrumentenmet betrekking tot China en tegelijkertijd de oprichting van een Europees-mediterrane vrijhandelszone te steunen.

Ik heb in deze toespraak geen tijd om al onze voorstellenmet betrekking tot dekleding- en textielindustrie van de Europese Unie op te sommen. Deze zijn te vinden in onze ontwerpresolutie. We willen echter een paar van de ingediende amendementen op de gezamenlijke resolutie noemen.

Ze zijn bedoeld ter compensatie voor het ontbreken van elke vermeldingvan de ernstige gevolgen van de liberalisering van de textiel- en kledingindustrie op wereldwijd niveau, waarbij talloze ondernemingen zijn gesloten of verplaatst, met name naar Noord-Afrika en Azië, een spoor van werkloosheid en ernstige sociaaleconomische crises achterlatend.Ze benadrukken tevens dat het “surveillancesysteem” met dubbele controlesgeen nut zal hebben, tenzijhet een herhaling van de situatiedie zich in 2005 voordeed voorkomt, en onderstrepen de noodzaak van nieuwe veiligheidsmaatregelenom de werkgelegenheid inen de activiteiten van de textiel- en kledingsector in de EU te kunnen beschermen en bevorderen. De voorstellen benadrukken datsommige landen veiligheidsmaatregelen hebben aangenomen die van toepassing zijntot eind 2008 en dat het daarom moeilijk te begrijpen is waarom de EU dit voorbeeld niet heeft gevolgd.

De voorstellen drukken ook bezorgdheid uit over het voornemen van de Commissieom de handelsbeschermingsinstrumenten te herzien op basis van de belangen van bedrijven die hun productie verplaatsen naar landenwaar de productiekosten lager zijn als gevolg van de lage lonen en maatschappelijke en milieunormen. Ze stellen voor een communautair programma op te stellenvoor de textiel- en kledingsector, en in het bijzonder voor de achtergestelderegio’s die ervan afhankelijk zijn,en voor hulp aan het MKB. Het zijn voorstellen die volhouden dat er een regelgevingskader moet worden ingesteldom bedrijfsverplaatsingen te bestraffen, openbare steun aan bedrijven afhankelijk te maken vanlangetermijnbeloftenmet betrekking tot regionaleontwikkeling en werkgelegenheid, waaronder de eis om de steun terug te betalenals niet aan deze voorwaarden wordt voldaan. Tot slot zijn het voorstellendie vragen om een sterkere rol voorvertegenwoordigers van de werknemers in het bestuur van bedrijven en in fundamentele organisatorischebesluitvorming. Het zijn voorstellen die hopelijk zullen worden gesteund door het Europees Parlement.

 
  
MPphoto
 
 

  Peter Mandelson, lid van de Commissie. (EN) Mijnheer de Voorzitter, zoals de leden van dit Parlement weten, zijn de EU en China in 2005 een memorandum van overeenstemming overeengekomen dat voorzag in een overgangsperiode van twee en een half jaar om textielproducenten in de EU wat extra ademruimte te geven na de liberalisering van de wereldhandel in textiel en kleding.

Deze regeling voorzag in een bovengrens aan de jaarlijkse groei bij 10 uitzonderlijk kwetsbare textiel- en kledingproducten. De toepassing van deze bovengrenzenvervalt op 31 december 2007, hoewel het memorandum zelf geldig blijft tot het einde van 2008, en het de sector en overheid aan beide zijden verplicht om samen te werken aan een stabiele overgang naar vrije handel in textiel.

Het is altijd mijn bedoeling geweest om China aan die verantwoordelijkheid te houden. De Commissie is na onderhandeling met China een toezichtsysteem met dubbele controle voor 2008 overeengekomen dat zal gelden voor acht categorieën van textielproducten die bijzonder kwetsbaar zijn.

Dit houdt in dat China voor alle uitvoer een uitvoervergunning zal afgeven, en dat parallel daaraan de vergunningsbureaus in de lidstaten van de EU een invoervergunning zullen afgeven. Het is een vertrouwd systeem, en fabrikanten, importeurs en detailhandelaren hebben het allen toegejuicht. De waarde ligt in het feit dat het ons gelegenheid geeft de invoerpatronen van textiel in de gaten te houden, en omdat voor in te voeren goederen een vergunning moet worden afgegeven voordat zij vanuit China verscheept worden, hebben we de mogelijkheid om ontwikkelingen van te voren te zien aankomen.

Ik zal de eerste zijn om te erkennen dat de textiel- en kledingsector een langdurige periode van structurele veranderingen doormaakt. Deze periode begon al lang voordat de quota werden ontmanteld. Succesvolle Europese bedrijvengaan geen rechtstreekse confrontatie aan met de massaproducenten maar investeren in plaats daarvan in technologie en in kwaliteit. Wij zijn nog altijd – en het kan nooit kwaad dit te zeggen – de op een na grootste textielexporteur ter wereld. Wij hebben meer mode- en kwaliteitsmerken dan de hele wereld bij elkaar. Het is een bewijs van het vertrouwen en de flexibiliteit van de Europese textielproducenten dat ze niet tot verdere uitbreiding van de quota hebben opgeroepen. Zij hebben aangevoerd dat hun concurrentievermogen eerder afhangt van effectieve maatregelen tegen vervalsing en van markttoegang tot China.

Het spreekt voor zich dat ik voornemens ben het volle gewicht van ons handelsbeleid in te zetten om deze twee problemen op te lossen. Wat betreft de markttoegang: wij zullen streven naar nieuwe toegangsmogelijkheden voor textielgoederen in de Doha-ronde en in al onze nieuwe vrijhandelsovereenkomsten. Wij hebben als onderdeel van de strategie voor hernieuwde markttoegang ook een specifieke werkgroep voor textiel opgericht. Europa is in een goede positie en gereed om enorme nieuwe consumptiegoederenmarkten in de opkomende economieën te exploiteren en wij zullen zeker niet stomweg achterover gaan leunen en hopen dat deze ontwikkelingen in ons voordeel uitpakken.

Vervalsing is zo mogelijk een nog groter probleem. De bescherming van handelsmerken en ontwerprechten is absoluut van cruciaal belang voor de textielsector en ik breng deze onderwerpen in iedere ontmoeting die ik met de Chinezen heb ter sprake.

Wij hebben enig nuttig coöperatief werk verricht met de Chinese douanedienst, met organisatoren van handelsbeurzen, en met het Chinees octrooibureau. Maar over het geheel genomen blijft China een gigantisch probleem voor houders van intellectuele eigendomsrechten. De ene dag worden de markten voor vervalste goederen ontruimd, maar de volgende dag sluipen de handelaren alweer terug. Zoals ik in het verleden al heb gezegd sluiten we het idee om de Wereldhandelsorganisatie in te schakelen als de situatie niet verbetert niet uit. Mevrouw Toia noemde het “Made in”-voorstel om de textielsector te helpen. Ik heb dat voorstel gedaan, ik heb het aan de Commissie voorgelegd, de Commissie heeft het goedgekeurd, maar het is helaas niet goedgekeurd door de meerderheid van de lidstaten. Met het oog hierop kan ik niet verder op het voorstel aandringen en niet meer doen dan ik tot nu toe heb gedaan.

Afgelopen maand, tijdens de EU-China-top in Beijing, heb ik mijn uiterste best gedaan om een aantal openhartige boodschappen over te brengen, en die gelden net zo goed voor de textielsector als waarvoor dan ook. De handelsrelatie tussen EU en China is in de laatste twee decennia ingrijpend veranderd. Aan beide zijden is hier enorm van geprofiteerd maar het evenwicht is ernstig verstoord. Terwijl China onze invoermarkten domineert, leggen onze bedrijven het in China af als gevolg van vervalsing en markttoegangsbarrières, waarbij dagelijks 55 miljoen euro aan gemiste zakelijke kansen verloren gaat. Het feit dat ons handelstekort zich in een spiraal bevindt is een weerslag van deze twee zaken.

Het ligt niet aan een gebrek aan concurrentievermogen van Europese producenten. Wij hebben een overschot in goederenhandel met de rest van de wereld en als we de kans kregen vrij te concurreren, zouden we het tegen iedereen kunnen opnemen. Dit is in China niet het geval. Er is geen sprake van gelijke concurrentievoorwaarden; ze zijn zelfs ernstig in ons nadeel. Wij hebben te maken met handels- en investeringsbeperkingen, welig tierende vervalsingspraktijken, en regelgevingsbarrières in praktisch iedere sector. Zes jaar nadat China lid werd van de Wereldhandelsorganisatie komt het zijn verplichtingen in dat kader nog altijd te vaak niet na.

Ik zie de problemen op het gebied van textiel als typerend voor de algemenere problemen waar we in China mee te maken hebben. Wij zijn China’s grootste klant voor kleding en textiel. Wij hebben het comparatieve voordeel van China op het vlak van arbeids- en productiekosten gerespecteerd. Wij concentreren ons op onze eigen comparatieve voordelen. Wij zijn aan het opklimmen in de waardeketen van wat we produceren. Wij verwachten dezelfde gelijke kansen en eerlijke behandeling te ontvangen op de Chinese markt zoals Chinese producenten die op onze markt krijgen.

Op de recente top leek de premier van China, Wen Jiabao, nota te nemen van onze ernstige bezorgdheid en die te begrijpen, en hij bood aan om met de EU een strategisch mechanisme op hoog niveau in het leven te roepen dat erop gericht zou zijn ons handelstekort met China weer in evenwicht te brengen.

Ik juich dit toe, zij het met één duidelijk voorbehoud: wij hebben geen behoefte aan nog een dialoog of nog een routekaart, maar aan actie – in het veld, op de markten, in de gerechtshoven, daar waar het er voor de Europese exporteurs om gaat. En niet alleen actie van de zijde van het Ministerie van Handel, maar over de gehele linie, van de regelgevingsinstanties en de ministeries die in alle onderdelen van de Chinese economie de markttoegang beperken en de wetshandhaving belemmeren. De openheid van Europa’s eigen markten voor China zal niet politiek houdbaar zijn als deze actie niet plaatsvindt.

Ik heb het hier over textiel en kledingproducten, maar tevens over sectoren waarin Europa uitvoerbelangen heeft. De definitieve test van China’s oprechtheid zal bestaan uit de praktische bewerkstelliging van echte veranderingen door het nieuwe handelstekortmechanisme op hoog niveau, waarvan het ontwerp en de lancering aan mij en mijn handelscollega zijn toevertrouwd. Ik hoop dat hun oprechtheid de onze evenaart voor wat betreft de wens om de problemen die voor ons liggen op te lossen zonder onze toevlucht te moeten zoeken in onnodige confrontatie.

 
  
MPphoto
 
 

  Robert Sturdy, namens de PPE-DE-Fractie. (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de commissaris graag zeggen dat ik bijna sprakeloos ben en dat gebeurt niet snel. Gefeliciteerd! Ik denk dat dit precies was wat het Parlement wilde horen en ik hoop zeker dat hij de punten die hij hier vandaag naar voren bracht in zijn onderhandelingen met China zal doorzetten. Dit is bemoedigend, en het schijnt mij toe dat hij de situatie volledig begrijpt en overziet. Hij zal niet van me verwacht hebben dat ik dit zeg, maar ik doe het omdat ik vind dat hij precies heeft gedaan wat gewenst is.

Ik zou slechts heel kort één ding, of misschien twee of drie dingen, willen zeggen. Gisteren heb ik in dit Parlement een van de beste toespraken gehoord die ik ooit een staatshoofd heb horen geven, en dat staatshoofd was de koning van Jordanië. Een van de zaken die hij noemde was de situatie rond Euromed, welke van bijzondere relevantie is voor de textielsector en natuurlijk van groot belang voor de stabiliteit van de gehele Euro-mediterrane regio. Misschien zou de commissaris zijn commentaar daar aan toe willen voegen, want de onderhandelingen over die kwestie komen eraan. Ik denk dat het bijzonder belangrijk is, vooral omdat we aan de ene kant Turkije hebben en aan de andere Marokko. Alle betrokkenen zouden aanzienlijke gevolgen ondervinden van onze betrekkingen met China.

Ten tweede, als iemand die niet gelooft in handelsbeschermingsinstrumenten maar eerder in een vrije markt, maar dan wel een die vrij en eerlijk is en waar gelijke concurrentievoorwaarden gelden, ben ik blij te horen dat hij dezelfde lijn volgt.

Ten derde, wat gaat er precies gebeuren als de dubbele controle van de Commissie is afgelopen – ik meen dat de commissaris zei dat dit aan het eind van 2008 het geval zal zijn – wanneer we bedenken dat de Verenigde Staten zojuist zeer strenge invoervoorwaarden hebben ingesteld? Zal dit betekenen dat er nog meer producten op de Europese markt komen dan nu al het geval is?

Tot slot, mijnheer de commissaris, wil ik van deze gelegenheid gebruik maken om uzelf, Renate en de rest van uw team een vrolijk kerstfeest en een voorspoedig nieuwjaar te wensen.

 
  
MPphoto
 
 

  Harald Ettl, namens de PSE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, wat zal het jaar 2008 brengen voor de textielindustrie in de Europese Unie? Zeker niets goeds. China heeft zich ontwikkeld tot de meestagressieve textielgrootmacht van de wereld en alleen al in 2006 werd 50 tot 60 procentvan de hoogwaardige technologieop textielgebied gekocht voor China in de sector ringspin-, weef- en texturiseringsmachines. De capaciteit staat nu startklaar.

Europesedetaillisten en fabrikanten bestellen niet meer, maar wachten op betere aanbiedingen van China. Verdere faillissementen dreigen. De Europese focus ophandel zal nog grotere problemen voor ons creëren in andere sectoren, niet alleen in textiel.

De hoeveelheid producten die we krijgen aangeboden zal natuurlijk toenemen. De verscheidenheid van textielsoorten zal echter afnemen. Als we het onderwerp nog enige betekenis willen geven, moet verdere herstructurering van de industrie in de Europese Unieworden gesteund eneffectiever wordeningekleed in sociaal opzicht. Slechts een klein aantal nicheproducentenzal blijven bestaan.

Deze ontwikkeling heeft echter nog een andere dimensie. In China zijn de werkomstandigheden en lonen voorarbeiders in de textiel-, kleding-en leerindustrie nog steedsvreselijk slecht. Europesedetaillisten en investeerders dringen daarnaast de prijzen in China omlaag. Naast alle concurrentievoordelen in China wordt overleven moeilijker gemaakt door de sterke Europese steundie wordt gegeven aan de overgebleven Europese textielindustrie. Snel geld verdienen gaat altijd ten koste van de kleinste spelers.

Als vakbondsman zou ik verwachten datde sporteconomiedie de Olympische Spelen organiseert in China zou laten zien hoe de situatie daar is voor vrouwelijke werknemers. Vandaag de dag sterven er al 350 tot 400 mensen per dag in de Chinese textielfabrieken. Dagelijks raken zo’n 100 mensenverminkt aan hun handen. Negen van de tien Chinese fabrikanten overtreden de internationalearbeidsnormen en zelfs de arbeidsnormen die in de Chinese wetgeving zijn vastgelegd!

Maar onze detailhandel doet goede zaken. Als vakbondsman en als vicevoorzitter van deInternational Textile, Garment and Leather Workers’ Federationwil ik u zeggen dat het te laat is, maar het is nog niet te laat om sociale maatregelen te nemen.

 
  
MPphoto
 
 

  Ignasi Guardans Cambó, namens de ALDE-Fractie.(ES) Mijnheer de Voorzitter, volgens mij komen alle toespraken die we hier horen op hetzelfde neer. Er zijn de afgelopen tijd erg weinig debatten geweestwaarin we mensen van verschillende zijden van dit Huisdie verschillende politieke richtingen vertegenwoordigendezelfde taal hebben horen spreken, met precies dezelfde doelstelling.

Wij steunen vrije handel, zonder twijfel, en we steunen het als een heel helderbeginsel. Het gaat dus niet om het opwerpen van barrières: het gaat erom dat we garanderen dat de spelregels voor iedereen hetzelfde zijnen dat we inzien dat de oneerlijke concurrentie van China, door de toegang tot de markt te beperken endoor uiterst ernstige, permanenteen stelselmatigeschendingen van intellectueleen industriëleeigendomsrechten, of het ontbreken van controles op importen, of de verschillen in de wisselkoers, die natuurlijk niet alleen van invloed zijn op de textielsectormaar op heel veel andere delen van onzehandelsbetrekkingen, en andere maatregelen die China neemt,de industrie in een uiterst ernstige enzeergevoelige situatie brengt. De industrieblijft bestaan en blijft zichzelf verdedigenom te overleven en vraagt niet om bescherming, zoalscommissaris Mandelson terecht zei in zijn toespraak, waar ik hem van harte mee feliciteer. Zij vraagt niet om barrières, zijn vraagt om gelijke spelregels voor iedereenen zij wil de kans krijgen om op gelijke voet te handelen.

Maar de situatiezal vanaf het eind van het jaar volledig anders zijnen de Commissiekan dat niet zomaar voor kennisgeving aannemenalsof het een meteorologisch verschijnsel is.Zij heeft een groot aantal wapens en hulpmiddelen, zoals importcontroles, tot haar beschikking om ervoor te zorgen dat de spelregels inderdaad hetzelfde zijn, en zij kan gebruikmaken van de verdedigingsmechanismendie zij tot haar beschikking heeft.

 
  
MPphoto
 
 

  Ryszard Czarnecki, namens de UEN-Fractie. – (PL)Mijnheer de Voorzitter, commissaris Mandelsonwil als een Britsegentlemangaan schaken,maar zijn tegenstander, de Chinese partner, wil eigenlijk een heel ander spel spelenmet compleet andere regels.

Natuurlijk kunnen we het hier hebben over toezicht, over controles op de importuit China, maar laten we ook rekening houden met het verschijnselwederuitvoer, waarbij China bepaalde producten naar bijvoorbeeld Afrikaanse landen stuurt,waarna deze artikelen bij ons aankomen als Afrikaanse producten, hoewel het eigenlijk producten zijndie zijn gemaakt in Chinese fabrieken in die landenof die in werkelijkheid in China zijn gemaakt.

Ik wil iets benadrukken waarover hier te weinig is gezegd: de kwestie van de kunstmatige verlagingvan de waarde van de Chinese valuta. Die vergemakkelijkt uiteraard de export naar Europa. Dat is een ernstige bedreiging.

 
  
MPphoto
 
 

  Bastiaan Belder, namens de IND/DEM-Fractie. – (NL)Voorzitter, een opmerking vooraf: ik wil commissaris Mandelson hartelijk danken voor zijn heldere betoog. Ik had er al uitvoerig kennis van genomen in de Europese pers.

Dan mijn bijdrage: in dit debat staat de toekomst van de textielsector in Europa centraal in het licht van de economische opkomst van China. Keer op keer blijkt de Unie niet in staat om op adequate wijze op de ontwikkeling van China in te spelen. De oorzaak hiervan is het onvermogen van de Unie een eenduidig handelsbeleid te ontwikkelen. De Europese Unie is verdeeld in een noordelijk en een zuidelijk kamp, of het nu quota voor textielproducten betreft of de hervorming van de handelsdefensie-instrumenten.

Het is daarom hoog tijd dat de lidstaten verder leren zien dan hun eigen belangen alleen. Een eerste stap daarvoor is de erkenning door het noordelijke kamp dat de bescherming van de eigen industrie tegen piraterij en illegale staatssteun geen protectionisme is, en dat voor die bescherming een adequaat instrumentarium nodig is. Het zuidelijke kamp moet inzien dat de opkomst van China consequenties heeft.

De Unie mag zich niet langer laten verrassen, zoals in 2005 gebeurd is na afloop van het Multivezelakkoord. De industrieën in Europa moeten tijdig op zoek gaan naar nichemarkten. De mogelijkheden voor herintroductie van quota zijn immers beperkt tot het einde van 2008.

 
  
MPphoto
 
 

  Luca Romagnoli (NI).- (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, nu het memorandum van overeenstemming tussen de EU en China binnenkort afloopt, lijkt het mij dat de kwesties die aan de orde zijn gesteldduidelijk uiting geven aan de terechte bezorgdheidvan de industrieen de mensen die in de sector werkzaam zijn met betrekking tot het effect, in het verleden en het heden, van de invoer – of liever gezegd massale invasie – van Chinese producten in de lidstaten van de EU.

Ik heb er diverse malen op gewezen – en ik was niet de enige – dat echte concurrentie en echt concurrentievermogen voor onze producten in de interne markt, meer dan in de externe markt, niet alleen of niet zo zeer wordt gegarandeerd door een systeem van quota, maar hoofdzakelijk door het verdedigen van de sector tegen oneerlijke concurrentie. Dergelijke concurrentie is oneerlijk omdat zij is gebaseerdop veel lagere kosten en productievoorwaarden. De toegevoegde waarde van Chinese productietegen die kosten is buiten proportie, doordat de bekende productiefactorenniet overeenkomen met die in onsveel beschaafdere continent.

Hoe kunnen we denken dat we kunnen concurreren metproductie waar de kosten oneindig veel lager zijnmaar waar, zelfs als het gaat om vergelijkbarekwaliteit, de producten nu nagenoeg gelijk zijnaan veel Europese producten? Ik denk echt dat er maar één ding is wat we kunnen doen, het enige waarmee we wat van dezogenoemde fair tradeen duurzame concurrentie kunnen herstellen: eensysteem van toezicht op Chinese importenwaarin naar mijn mening moet worden gecontroleerd of de productieomstandighedenniet al te zeer afwijken van die die we van onze industrie verlangen. We kunnen misschien niet eisen dat de arbeidskosten hetzelfde zijn,maar we kunnen wel eisen dat de producten gegarandeerd niet zijn gemaakt met behulp van kinderarbeiden niet in schandelijke of aanslavernij grenzende omstandigheden, en dat ze zijn gemaakt zonder enorme schade toe te brengen aan het milieu, naast de nu nog onvoldoende gecontroleerdemilieuveiligheid, consumentenveiligheid engegarandeerde kwaliteit.

Er moet ook een ander beleid worden toegepast op Europese industrieëndie verhuizen naar buiten de EU en zich bezighouden met oneerlijke concurrentieten aanzien van industrieëndie wel blijven produceren binnen de EU, misschien door middel van belastingmaatregelendie het voordeel ten opzichte van niet verhuisde bedrijven wegnemenom een nieuw evenwicht te creëren.

Tot slotmoeten ook de distributieomstandigheden in Europanauwer in de gaten worden gehouden, met het oog op wat in elk geval in Italië gebeurt, waar groothandel wordt afgespiegeld als detailhandel.

 
  
MPphoto
 
 

  Georgios Papastamkos (PPE-DE).- (EL) Mijnheer de Voorzitter, er wordt – zelfs nu – een beroep gedaan op ons, als Europese Unie, om onze strategievoor de belangrijk sector van textiel en kleding te herzien.

Een Europese totaalstrategie kan als volgt worden geschetst: ten eerste zorgen voor betere toegang van Europese producten totbuitenlandse marktendoor een zo groot mogelijke wereldwijde convergentie van douanerechten op lage niveausen het wegnemen van douanebarrières.

Ten tweede effectieve toepassingvan de oorsprongsregels op de invoer bewerkstelligen.

Ten derde aanzienlijke steun geven, door middel van hetFonds voor aanpassing aan de globalisering, aan kleine en middelgrote ondernemingendie nadeel ondervinden van de liberalisering. Ik denk dat het ook nuttig zou zijn om een communautair programma op te zettenom de sector te steunen, in het bijzonder in deprobleemgebieden van de Unie.

Ten vierde ervoor zorgen dat er een effectieve manier komt om piraterij en vervalsing te bestrijden, gezien het feit dat meer dan 50 procent van de geregistreerde gevallen daarvan betrekking heeft op de textiel- enkledingsector.

Ten vijfde het behouden en versterken van dehandelsbeschermende instrumenten, die absoluut essentieel zijn voor de bestrijding van illegale praktijkendie de concurrentie schaden.

Ten zesde garanderen dat producten die worden ingevoerd in de Europese Unieaan dezelfde regels voor veiligheid en consumentenbescherming moeten voldoen.

Met betrekking tot China uiten we onze bezorgdheid over de toepassing van hetsysteem van dubbele controlein plaats van de uitbreiding vande quota naar de tien productcategorieën. In elk geval vragen we de Commissie – we vragen u, commissaris Mandelson – het systeem rigoureus en effectief toe te passen. Ik wil I tevens herinneren aan het “ultimum remedium”van de veiligheidsmaatregelen die de Europese Uniegerechtigd is te gebruiken.

Tot slot, mijnheer de Voorzitter, wil ik zeggen dat liberalisering van het wereldhandelsstelselniet betekent dat oneerlijke concurrentie, illegalehandelstactieken of, uiteindelijk, verstoring van het economischeen sociale model getolereerd moet worden.

 
  
MPphoto
 
 

  Joan Calabuig Rull (PSE).- (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik wil u, commissaris, feliciteren met uw standvastigheid en met de overeenstemming die in oktober is bereikt met China met betrekking tot het stelsel van dubbele controlevan textielexportennaar de Europese Unie.

Gezien de opheffing van het quotasysteem, die dit jaar zal plaatsvinden, zalde overeenkomst helpen – dat zou althans moeten –om te garanderen dat de overgang naar een vrije markt in de loop van 2008 correct gebeurt. Dat is essentieel voor Europesefabrieken, die toch al met enorme uitdagingen te maken hebben gehad, zoals andere sprekers al hebben gezegd. De industrieen de autoriteiten zullen moeten samenwerkenom de ontwikkeling van handelspatronen met China nauwlettend te kunnen volgenen te voorkomen dat de situatievan 2005 zich herhaalt.

We betreuren het echter dat de categorieënwaarvoor de overeenkomst vanjuni 2005 goldslechts acht van de tien producten omvattenwaarvoor tot 31 december van dit jaar beperkingen gelden, en op dat punt zou ik u willen vragen te verduidelijken wat de strategie van de Commissie wordtvoor het toezicht op de twee categorieën productendie zijn uitgesloten van het overeengekomenstelsel van dubbele controle, te weten katoenen stoffen entafel- en keukenlinnen.

Het lijdt echter geen twijfel dat we naast deze overeenkomstop andere gebieden actief moeten blijvenom te garanderen dat de Europese industrieonder eerlijke en wederkerige omstandigheden kan concurreren, bijvoorbeeld door verdere stappen te nemen op het gebied van oorsprongsaanduiding – hoewel op dat gebied de problemen bestaan die u hebt aangehaald – ofdoor werkomstandigheden en socialeenmilieuvoorwaarden te bevorderenbij de onderhandelingen over handelsovereenkomsten.

Alleinstellingen en bedrijven moeten zich richten opO&Oen daarbij gebruikmaken van het grote aantal mogelijkhedendat het zevende kaderprogramma biedt, en we moeten inspelen op de veranderingen entegelijkertijd rekening houden met de effectenvanherstructurering door sociale maatregelen aan te nemen die nodig zijn om werknemers te ondersteunen.

Tot slot wil ik zeggen dat ik blij ben met de overeenstemming die is bereiktter gelegenheid van detiende Europees-Chinesetop die u noemde, waardoor een werkgroep op hoog niveau in het leven zal worden geroepenom belangrijke problemen aan te pakken,zoalshet tekort op de handelsbalans, de moeilijke toegang tot de Chinese markt ende intellectueleeigendomsrechten.

Dit is een nieuwe stap in de goede richtingals het gaat om het verbeteren van onze betrekkingen met China en het bevorderen van een gunstig klimaatvoor beide partijen.

 
  
MPphoto
 
 

  Johan Van Hecke (ALDE).(NL)Voorzitter, collega’s, heeft de Europese textielindustrie nog een toekomst? Het antwoord ligt in belangrijke mate bij de Europese Commissie. Vorige maand heeft commissaris Mandelson in Beijing de gebrekkige productveiligheid, de enorme toevloed van namaakproducten en de dumping van Chinese exportgoederen scherp aan de kaak gesteld. Volkomen terecht heeft hij gedreigd met een klacht bij de WTO. Dagelijks importeert Europa voor een half miljard goederen uit China, en acht op de tien onderschepte namaakproducten zijn van dat land afkomstig.

Maar naast namaak kreunt de Europese textielsector vandaag ook onder de lage dollarkoers. De zwakke dollar hypothekeert niet alleen onze export, maar geeft landen die de dollar als valutamunt blijven gebruiken, een artificieel voordeel. Toevallig situeren die landen zich vooral in Azië, en, minder toevallig, houdt China vast aan de dollar. Voor de textielsector, waar gewerkt wordt met grote volumes en lage winstmarges, is dit onhoudbaar.

Onze industrie kan en mag niet het slachtoffer worden van een sterke Europese munt. Vandaar de noodzaak om meer en meer de euro te gebruiken in onze handelsrelaties. Dat was, dacht ik, toch een van de redenen waarom we vijf jaar geleden onze gemeenschappelijke munt hebben ingevoerd.

 
  
MPphoto
 
 

  Vasco Graça Moura (PPE-DE).(PT)De consequentie van globalisering binnen het Europese gebied is dat productiebedrijven de verliezers zijn enbedrijven die technologie exporteren de winnaars. Dat wordt allemaal erg duidelijk weerspiegeld in de interne cohesie. In het geval van de textielindustrieis het feit dat de sector hoofdzakelijk bestaat uit kleine en middelgrote ondernemingeneen nadeel op de markt die 6 procent van de totale wereldhandel vertegenwoordigten een geschatte omzet heeft van 566miljard euro. Daarnaast hebben veel producerende regio’s te lijden onder de gevolgenvan economischeherstructurering, waardoor het moeilijk is duurzaamheid te bereiken in de sector.

De Europese productiewordt gedwongen te concurreren met die van landendie kunstmatig de waarde van hun valuta verlagen, de regels voor milieubescherming niet respecterenof de kosten van milieubescherming niet dragen, die regelmatig de intellectueleeigendomsrechten schenden of, nog ernstiger, op maatschappelijk en werkgelegenheidsgebiedniet alleen veel lagere loonkosten hebben,maar ook minder strikte maatregelen voor werknemersbescherming hanteren dan Europa. Het is daarom dringend nodigom ervoor te zorgen dat de WTO-regels worden nageleefden dat de Commissietoezicht kan houden op de invoeren niet toestaat dat de in de praktijk bij China geconstateerde excessenop het gebied van de textielimport worden versluierd, zoals in het verleden is gebeurd.

De Commissiemoet alle maatregelen nemen die nodig zijn om de belangen van de Europese Unie te beschermen, waaronder zo nodig het opleggen van quotaaan China, mogelijk tot eind 2008, binnen het rechtskader van de WTO, en zij moet ook aandringen op volledige naleving van de regelsvan eerlijk spel. Europese producentenworden te weinig gestimuleerd tot onderzoek en ontwikkelingen tot het verbeteren van de vaardigheden van hun werknemers, ze hebben onvoldoende toegang tot externe marktenen beschikken niet over effectieve middelen om vervalsing te voorkomen. Intellectueel eigendom is de basisvan de toegevoegde waarde van de sector en moet op alle mogelijke manieren worden verdedigdom productie met een hoge toegevoegde waarde aan te moedigen. Tot slot, mijnheer de Voorzitter, commissaris, mag de consumentenveiligheid niet worden vergeten. Het is de taak van de Commissieom te voorkomen dat productendie schadelijk kunnen zijn voor onze gezinnenin de huizen van Europese burgers terechtkomen.

 
  
MPphoto
 
 

  Stavros Arnaoutakis (PSE).- (EL) Mijnheer de Voorzitter, in Europa, en vooral in Griekenland, bestaat de textielsector hoofdzakelijk uit kleine en middelgrote ondernemingen. Veel van deze ondernemingen ontwikkelen zich in de regio. Wijals Europese Uniehebben de plicht de levensvatbaarheid van de sector binnen onze grenzen te waarborgenen bescherming van onze bedrijven tegenoneerlijke concurrentie en illegalehandel te garanderen.

De Europese textielsector moet concurrerender worden op internationaal niveau. We moeten maatregelen voor de modernisering van onze ondernemingen, innovatie, onderzoek en ontwikkeling steunen. Natuurlijk moeten we serieus rekening houden met het feit datop 1 januari 2008 de overgangsperiode voor quota op de invoer van textielproductenuit China afloopt. In de bredere context en in het belang van de Europese consumentenzullen we echter ook zorg moeten dragen voor de handhaving van bindende regels over “made in…”-vermeldingenop textielproductenen de effectieve toepassing van het toezichtsysteemvoor invoer uit derde landen.

 
  
MPphoto
 
 

  Anne Laperrouze (ALDE).(FR) Mijnheer de Voorzitter, toen ik in juli 2005 deze kamer toesprak over hetzelfde onderwerp, heb ik gezegd dat de lessen die we zouden leren uit de textielcrisis ons uiteindelijk zouden helpenandere sectoren van de Europese economie in stand te houden en te ontwikkelen. Ik denk dat we wel wat vooruitgang hebben geboekt, maar niet veel. We vragen nog steeds om meer onderzoek en ontwikkelingen verzoeken de Commissieervoor te zorgen dat de intellectueleauteursrechten worden gerespecteerd. Dit zijn beslissende factoren, maar ze zijn niet genoeg. Ik krijg het idee dat de WTO en haar regelsgeen groeifactor zijn voor de handel en economische ontwikkeling,maar juist een remmende werking hebben. Handel is uiteraard een bron van groei, maar daarvoor moet het wel in twee richtingen werken. De textielkwestie werpt in feite twee fundamentele problemen op: het ontbreken van een Europees industriebeleiden de kwestie van het Europees belang.

Met betrekking tot het Europees belang verwelkom ik met enige tevredenheidde mededeling van de Commissiemet de titel “Het Europees belang: Slagen in een tijd van mondialisatie”, die begin oktober is gepubliceerd, waarin staat dat we behoefte hebben aan: “basisregels die niet botsen met ons vermogenom onze belangen te beschermen enonze hoge productnormen op het gebied vangezondheid, veiligheid, het milieu enconsumentenbescherming te waarborgen”. We zullen niet toestaan dat derde landen die in de Europese Unie actief willen zijnde regels die gelden voor de interne markt naar eigen inzicht toepassen.

Commissaris, laten we als eerste deze beginselen toepassen op de textielindustrie.

 
  
MPphoto
 
 

  Ivo Belet (PPE-DE).(NL)Voorzitter, commissaris, bedankt voor uw duidelijke tussenkomst. Ik heb toch twee bemerkingen die ik u zou willen meegeven. De textielindustrie is niet alleen belangrijk voor Zuid-Europa, ook een land als België heeft nog een heel florissante textielindustrie, die vandaag nog altijd goed is voor 25.000 banen.

Als de quota voor de tien afgewerkte producten, commissaris, op 1 januari verdwijnen, dan dreigt dat niet alleen andermaal zware gevolgen te hebben voor de betrokken sectoren, maar ook voor de bedrijven stroomopwaarts. Neem de sector van de jeansbroeken bijvoorbeeld. Als die wordt overspoeld door Chinese producten, al dan niet tegen dumpingprijzen, dan worden ook de producenten van de jeansstoffen en van de garens rechtstreeks getroffen. De effecten zijn uiteraard dus veel breder vertakt dan op het eerste gezicht lijkt.

Een tweede bemerking, commissaris, in het zogenaamde monitoringsysteem is voorlopig alleen sprake van monitoring van de volumes van de geïmporteerde producten. Het zou veel efficiënter zijn om óók te controleren op basis van de prijzen, en wel a priori, ik bedoel op het ogenblik dat de vergunningen worden afgeleverd. Alleen zó is een echt proactieve en preventieve aanpak mogelijk.

En overigens zouden we, meneer Mandelson, ook graag van u vernemen wanneer de Commissie tot actie zal overgaan. Dat is nu een beetje confuus en mistig. Met andere woorden, vanaf welke groei van de import uit China, enerzijds, en vanaf welke prijsdaling van de geïmporteerde producten uit China, anderzijds, zult u daadwerkelijk tot actie overgaan? Het lijkt ons, commissaris, niet meer dan logisch dat we ook daarover vooraf duidelijkheid krijgen.

 
  
MPphoto
 
 

  Peter Mandelson, lid van de Commissie. (EN) Mijnheer de Voorzitter, over het algemeen kan ik mij bij de meeste gevoelens die tijdens dit debat geuit zijn aansluiten. Echter, de visie van de heer Belder dat wij geen gemeenschappelijk handelsbeleid hebben in de EU en dat de lidstaten dermate verdeeld zijn dat we niet in staat zijn een beleid na te streven op het vlak van, bijvoorbeeld, textiel, moet ik terstond verwerpen.

Onze ervaringen op het gebied van textiel tonen overduidelijk aan dat wij wel degelijk over een gemeenschappelijk handelsbeleid beschikken, door middel waarvan wij erin zijn geslaagd lidstaten met verschillende zwaartepunten en verschillende oriëntaties bij elkaar te brengen, hun standpunten samen te smeden en een gemeenschappelijk handelsbeleid voor textiel voort te brengen dat consequent is nagestreefd. Er zijn wellicht meningsverschillen over het gebruik van handelsbeschermingsinstrumenten, maar middels de evaluatie en voorgenomen hervorming wil ik onder de lidstaten een nieuwe consensus en solidariteit opbouwen ten aanzien van het gebruik van deze handelsbeschermingsinstrumenten, en dan met name voor wat betreft een uitgebreider gebruik ervan door KMO’s, waarvoor ik voorstellen wil indienen.

Er zijn een aantal specifieke punten naar voren gebracht, bijvoorbeeld over het toezichtsysteem met dubbele controle dat in 2008 in werking zal zijn. De Commissie zal de textielinvoer uit China zo dicht mogelijk op het moment dat deze plaatsvindt, controleren. Deze controle omvat onder meer het toezichtsysteem met dubbele controle en elk ander middel van toezicht waarover de Commissie beschikt, zoals de controle van het DG TAXUD, waarmee handelsgegevens op basis van daadwerkelijke handel worden geleverd. In geval van een plotselinge piek in de invoer van Chinees textiel, staat de Commissie klaar om alle instrumenten die tot haar beschikking staan te gebruiken als de situatie dit vereist.

Ik wil echter benadrukken dat de regeling van 2005 eenmalig en definitief van karakter was en de Commissie is niet van plan voorstellen te doen tot uitbreiding van de overeengekomen niveaus. Zij is dus niet tegen meer handel, en er kan een toename worden verwacht. Als deze toename echter van een dusdanige omvang zal zijn dat maatregelen gerechtvaardigd zijn, dan zullen deze worden gebaseerd op bestaande eisen en criteria. Wij vertrouwen op China’s medeverantwoordelijkheid voor een soepel verloop van deze overgang. China is zich er goed van bewust dat een herhaling van de gebeurtenissen van 2005 niet in zijn belang is. Wij vertrouwen ook op het gevoel van eigenbelang van de economische exploitanten om een herhaling van 2005 te voorkomen. Textiel zal nu tot dezelfde categorie gaan behoren als ieder ander product, en daarom zijn de gebruikelijke instrumenten – waaronder ook handelsbeschermingsinstrumenten – van toepassing, met inachtneming van de gebruikelijke normen.

De kwestie van EU-steun voor de textielsector is ook aan de orde gesteld. Daar wil ik twee dingen over zeggen. Op EU-niveau heeft de Commissie uit hoofde van het zesde kaderprogramma 70 miljoen euro voor onderzoek en ontwikkeling beschikbaar gesteld aan projecten in de textiel- en kledingsector, terwijl er twee voorstellen voor innovatieprojecten financiering hebben gekregen in het kader van het Europe INNOVA-initiatief.

Wat betreft het globaliseringsfonds: dit is net zo toegankelijk voor de textielsector als voor andere sectoren. Tot dusverre zijn er acht officiële aanvragen ingediend voor een bijdrage uit het globaliseringsfonds, waarvan er vier betrekking hebben op de textielbranche. Van deze aanvragen uit de textielbranche is er nog niet een goedgekeurd door de begrotingsautoriteit. Momenteel worden zij nog beoordeeld door de diensten van de Commissie.

Ik wil het tot slot hebben over de Euro-mediterrane kwestie die door de heer Sturdy aan de orde is gesteld. De Commissie heeft een officiële Euro-mediterrane dialoog over de toekomst van de textiel- en kledingsector opgezet om zo gemeenschappelijke strategieën te formuleren voor verbetering van het concurrentievermogen van de industrie in de Euro-mediterrane regio. Het doel van deze dialoog is om Euro-mediterrane landen en kandidaat-lidstaten bijeen te brengen en naar gezamenlijke oplossingen te zoeken om hun concurrentievermogen te vergroten. Ik kijk met belangstelling uit naar eventuele voorstellen die uit deze dialoog zullen voortvloeien.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. − Ik heb zesontwerpresoluties(1)overeenkomstig artikel 108, lid 5 van het Reglement ontvangen.

Het debat is gesloten.

De stemming vindt vandaag om 11.30 uur plaats.

 
  

(1) Zie notulen.


5. Handels- en economische betrekkingen met Korea (debat)
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. − Aan de orde is het verslag (A6-0463/2007) van David Martin, namens de Commissieinternationalehandel, over de economische en commerciële betrekkingen met Korea (2007/2186(INI)).

 
  
MPphoto
 
 

  David Martin (PSE), rapporteur. (EN) Mijnheer de Voorzitter, dit verslag moest in vrij korte tijd worden samengesteld, om dat wij er rekening mee hielden – en zelfs hoopten – dat de vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en Korea wellicht tegen het eind van het jaar zou zijn afgesloten. Dit zal duidelijk niet het geval zijn maar wij zijn desalniettemin blij dat het Parlement vandaag al verslag kan uitbrengen, en wij hopen dat wij met dit verslag het standpunt van de Commissie kunnen beïnvloeden.

Om dit vandaag te bereiken hebben een paar van mijn collega’s ontzettend hard moeten werken, en ik zou Christopher Ford van de Commissie internationale handel en Emmanuelle Le Texier van de PSE-Fractie willen bedanken voor het feit dat zij zich, op een manier die hun normale verplichtingen te boven gaat, hebben ingespannen om dit verslag op tijd af te krijgen. Ik wil ook commissaris Mandelson en zijn diensten bedanken voor de goede samenwerking die ik van de Commissie bij de totstandkoming van dit verslag heb ontvangen, alsook de ambassadeur van Korea, door wiens hulp ik inzicht kon krijgen in het Koreaanse standpunt in de onderhandelingen.

Historisch gezien hebben vrijhandelsovereenkomsten tussen de Europese Unie en Aziatische landen, anders dan de naam doet vermoeden altijd een "trade-light"-karakter gehad. Ik denk dat deze overeenkomst hierop een uitzondering zal kunnen vormen. Korea heeft aangetoond over de bereidheid en het vermogen te beschikken om een verstrekkende en veelomvattende bilaterale handelsovereenkomst te sluiten.

Korea is in Azië een belangrijke regionale speler. Het is tegenwoordig een welvarend land, de elfde economie van de wereld. Het inkomen per hoofd van de bevolking is vergelijkbaar met dat van Spanje. Het is een snelgroeiende economie, en de handel tussen onze twee regio’s – tussen Korea en de Europese Unie – heeft vorig jaar een waarde van 60 miljard euro bereikt. Dit akkoord is dus zeker de moeite waard, en als we het goed doen, denk ik dat het een win-win-situatie oplevert. De Koreaanse verwerkende industrie zou bijvoorbeeld kunnen profiteren van toegang tot de Europese dienstensector, wat haar in staat zou stellen uit te breiden en concurrerender te worden. Wij zouden voordeel kunnen halen uit de toegang tot de Koreaanse markt voor een aantal van onze prominente goederen en diensten.

Het tijdschema was, zoals ik al zei, oorspronkelijk gericht op afronding tegen het eind van dit jaar. Realistisch gezien lijkt het er nu op dat de onderhandelingen op zijn vroegst in mei volgend jaar zullen zijn voltooid, maar ik put hoop uit het feit dat de besprekingen, na vijf onderhandelingsronden, zich nu lijken te richten op de technische details en steeds serieuzer worden. Er zijn duidelijk nog altijd belangrijke verschillen met het standpunt van de Europese Unie over zaken als herkomstetikettering, technische normen voor de auto-industrie en tariefconcessies voor goederen. Maar het belangrijkste punt is dat de onderhandelingen zich nu op een serieus en gedetailleerd niveau afspelen.

Mijn voornaamste zorgen bevinden zich ten eerste op het vlak van sociale en milieunormen. Ondanks de opgelopen vertraging lijkt het erop dat het akkoord met Korea dat we gaan sluiten de eerste in de nieuwe generatie van vrijhandelovereenkomsten zal zijn. Als zodanig kan het dienen als model voor andere vrijhandelsovereenkomsten, en ik zou graag zien dat onze wensen met betrekking tot sociale en milieunormen ter sprake worden gebracht. Ik zou ook willen dat de overeenkomst zou voorzien in een mechanisme voor geschillenbeslechting. Ik vind niet dat we met minder genoegen moeten nemen dan de Verenigde Staten hebben gedaan, en dat land heeft een geschillenbeslechtingsmechanisme in zijn verslag opgenomen. Ik geloof ook dat kwesties als de ratificatie van de voornaamste ILO-overeenkomsten en toepassing na 2012 van een eventueel akkoord inzake klimaatverandering niet zouden mogen afhangen van gentlemen’s agreements en ook niet van het simpelweg aanmoedigen van betrokkenen om zich eraan te houden. Wij moeten daadwerkelijk een mechanisme voor de beslechting van geschillen hebben. Ik hoop dat de Commissie zich hier nogmaals over zal buigen.

Ik wil ook aanvoeren dat het industriecomplex van Kaesong welwillend dient te worden beoordeeld in verband met de geplande overeenkomst. Ik kan de benadering van de Commissie, volgens welke er eerst een vrijhandelsovereenkomst moet komen, aanvaarden; maar als we de vrijhandelsovereenkomst kunnen krijgen, zouden we voor we tot ondertekening overgaan moeten kijken naar manieren waarop we Zuid-Korea kunnen helpen Noord-Korea te stimuleren om de echte wereld binnen te treden. Het industriecomplex van Kaesong, dat in Noord- Korea gevestigd is maar door Zuid-Koreaanse bedrijven gerund wordt, is een van de manieren waarop Noord-Korea bij de rest van de wereld betrokken kan worden, en dat is een proces dat wij moeten aanmoedigen. Ik denk dat we via onze handelsovereenkomst veel kunnen doen om Zuid-Korea in dit proces bij te staan. Het gaat hier niet alleen om het belang van Zuid-Korea maar om het belang van de hele wereld. De veiligheid op de wereld is erbij gebaat wanneer Noord- en Zuid-Korea kunnen samenwerken.

Ik geloof dat dit een belangrijke vrijhandelsovereenkomst is. Ik geloof dat zowel de EU als Korea ervan zullen profiteren als het ons lukt een goed akkoord te sluiten. Ik steun het standpunt van de Commissie dat we ons niet moeten overhaasten om tot een regeling te komen en dat het beter is een goede regeling te hebben die langer op zich laat wachten dan een slechte regeling die snel rond is. Wanneer Korea begin volgend jaar een nieuwe president krijgt, hoop ik dat deze zijn regering zal opdragen zich onvermoeibaar in te spannen om deze overeenkomst nog voor de zomer gereed te krijgen.

 
  
MPphoto
 
 

  Peter Mandelson, lid van de Commissie. (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben zeer verheugd over het uitstekende en vlugge werk dat door de rapporteur, de heer Martin, en zijn collega’s en personeel is verricht. Gezamenlijk hebben zij een compleet en evenwichtig verslag geproduceerd, dat ik aanbeveel.

Goedkeuring door het Parlement van deze ontwerpresolutie zal een duidelijk teken van steun vormen voor het beleid van de Commissie om te komen tot een ambitieuze en veelomvattende vrijhandelsovereenkomst met Zuid-Korea, als onderdeel van de strategie die is uitgestippeld in de mededeling “Europa als wereldspeler” van oktober 2006. De keuze voor Zuid-Korea als partner in deze generatie vrijhandelsovereenkomsten weerspiegelt het belangrijke economische en politieke potentieel van dit land, maar het vormt tegelijkertijd een erkenning van het feit dat er nog altijd aanzienlijke barrières bestaan die sterkere economische en handelsbetrekkingen tussen ons in de weg staan.

De ontwerpresolutie komt op een gepast moment: het vrijhandelsoverleg met Zuid-Korea is in mei 2007 van start gegaan en kent tot dusverre een snelle voortgang. Wij zijn bereid ons in te zetten voor een vroege afronding zolang de inhoud en kwaliteit van het resultaat goed zijn. Dat is ons uitgangspunt en dat zal het ook blijven.

Onze vrijhandelsovereenkomst met Zuid-Korea moet volledig verenigbaar zijn met de WTO. Dat spreekt voor zich. Wij streven naar vergaande liberalisering van de handel in goederen en diensten alsmede van investeringen. Wij schenken extra aandacht aan niet-tarifaire handelsbelemmeringen en aan regels en regelgeving op een aantal belangrijke gebieden, zoals intellectuele eigendomsrechten, concurrentie en overheidsopdrachten. Ik ben het er helemaal mee eens dat in het verslag groot belang wordt gehecht aan niet-tarifaire handelsbelemmeringen en aan effectieve mechanismen voor geschillenbeslechting voor dit en voor andere aspecten van de toekomstige overeenkomst.

Uit studies is gebleken dat niet-tarifaire handelsbelemmeringen momenteel in sommige sectoren van groter belang zijn dan tarieven zelf. Substantiële verbeteringen met betrekking tot deze belemmeringen “achter de grens”, waardoor de EU-export werkelijk toegang krijgt tot de markt van Zuid-Korea, zijn een absolute voorwaarde voor sluiting van de vrijhandelsovereenkomst.

Wat betreft een aantal specifieke punten van bezorgdheid die zijn genoemd: de kwestie rond Kaesong doet een aantal gecompliceerde technische en politieke vragen rijzen. Wij zijn ingenomen met de amendementen die in dit verband zijn ingediend, aangezien deze nadruk leggen op het complexe karakter van deze kwestie, die zorgvuldig overwogen moet worden. De erkenning en bevordering van de sociale en milieu-aspecten van handel – duurzame ontwikkeling – zal een integraal onderdeel van de vrijhandelsovereenkomst met Zuid-Korea uitmaken.

Ik ben het ermee eens dat effectieve handhaving van normen cruciaal is als we op het vlak van duurzame ontwikkeling een ambitieus en effectief resultaat willen garanderen met deze overeenkomst. Door een samenwerkingsgezinde toon aan te slaan kunnen we op dit terrein echter veel meer bereiken dan wanneer we de indruk geven dwang uit te oefenen. We verwachten een groter aantal multilaterale milieuakkoorden in het akkoord op te nemen, alsmede onderwerpen als goede arbeidsomstandigheden en een sterkere gebondenheid aan de kernovereenkomsten van de ILO. Wij verwachten dat we verder zullen gaan dan andere recente akkoorden, zoals bijvoorbeeld die in het kader van de vrijhandelsovereenkomst tussen Korea en de VS. Wij zullen tevens streven naar betrokkenheid van de sociale partners en het maatschappelijk middenveld in deze samenwerking.

De duurzaamheidseffectbeoordeling is van start gegaan. De belangrijkste bevindingen uit de ontwerpverslagen in de verschillende fasen hierin zullen besproken worden met het maatschappelijk middenveld. De duurzaamheidseffectbeoordeling is door ons in het leven geroepen om er zeker van te zijn dat wij in het onderhandelingsproces continu en snel van feedback worden voorzien. Hierbij bouwen we voort op de eerste contacten die we bij het van start gaan van de onderhandelingen met het maatschappelijk middenveld hebben gehad.

Wij hebben ook nauw samengewerkt met het Europees Parlement. De samenwerking met de rapporteur en de Commissie internationale handel is uitstekend geweest. Ikzelf en ook de directeur-generaal hebben deze commissie regelmatig op de hoogte gebracht van de ontwikkelingen. Wat betreft de ratificatieprocedure: deze zal afhangen van de inhoud van de overeenkomst zelf, maar de Commissie is ervoor om het Parlement er zo veel mogelijk als het Verdrag toelaat bij te betrekken.

Tot slot zal een mogelijke toekomstige vrijhandelsovereenkomst die de bilaterale handelsbetrekkingen met Zuid-Korea regelt onderdeel vormen van een algemeen samenhangend kader van EU-betrekkingen met Zuid-Korea. De reeds bestaande bilaterale kaderovereenkomst zal de bilaterale samenwerking en politieke dialoog blijven bepalen.

Om af te sluiten zeg ik nog dat het doel van deze vrijhandelsovereenkomst is om een eventueel ambitieus Doha-resultaat aan te vullen door de bilaterale betrekkingen met Zuid-Korea te intensificeren en uit te breiden. Uit ervaring uit het verleden is gebleken dat dergelijke overeenkomsten als praktijktoets voor liberaliseringsoplossingen kunnen dienen en als springplank voor de toekomstige ontwikkeling van de WTO. Een ambitieuze en veelomvattende vrijhandelsovereenkomst met Zuid-Korea is niet alleen in commercieel opzicht belangrijk, maar houdt ook een aanzienlijke promotie van de bilaterale relatie tussen de EU en Korea in. Zij is ook een erkenning van de betrokkenheid van de EU met het Koreaanse schiereiland en met de omliggende regio. In bredere zin maakt zij deel uit van ons algemene streven om ervoor te zorgen dat het handelsbeleid van de EU in Azië gelijke pas houdt met de spectaculaire ontwikkeling van die regio, en de voordelen ervan op het vlak van werkgelegenheid, groei en toenemende handel voor beide zijden veilig te stellen.

 
  
MPphoto
 
 

  Werner Langen (PPE-DE), rapporteur voor advies van de Commissieindustrie, onderzoek en energie. − (DE) Mijnheer de Voorzitter, de Commissie industrie, onderzoek en energiebedankt de rapporteur voor het aannemen van onze voorstellen. We zijn van mening dat een overeenkomst redelijk is, maar willen er niettemin op wijzen dat erin het verleden aanzienlijke sectorproblemen zijn geweestmet Korea. Ik denk dan bijvoorbeeld aan de discussieoverprijsdumping in de scheepsbouwindustrie in de afgelopen jaren, waarbij ook rechtszaken zijn gevoerd. Wij willen nagaan of deze sectorproblemenzijn opgelostom er zeker van te zijn dat beide partijen zich werkelijk openstellenen Korea niet als enige profiteert, en dat – zelfs als we denken aan onzefarmaceutische industrie, de auto-industrieen de vele industriële sectoren – wederkerigheid is gegarandeerd.

Eén specifiek onderwerp was Kaesong. De commissaris heeft het zojuist gehad over hoedeze Noord-Koreaanse speciale zones erbij betrokken kunnen worden. Ik heb begrepen dat er nog achtandere speciale zones zijn gepland. Volgens de Commissie industriemoeten hier internationalenormen gelden. We kunnen onze eigen vrijhandelsovereenkomsten niet op deze manier ondermijnen. We verzoeken daarom met name dit aspect grondig te controleren. Voor het overige veel dank – ook aan de Commissie – voor deze onderhandelingen!

 
  
MPphoto
 
 

  Peter Šťastný, namens de PPE-DE-Fractie. (EN) Mijnheer de Voorzitter, sta mij toe eerst mijn collega, de rapporteur de heer Martin, te feliciteren met zijn complete en kwalitatief hoogstaande verslag. Onze onderhandelaars moeten er zeker kennis van nemen. Wij dienen ook lering te trekken uit de recentelijk gesloten vrijhandelsovereenkomst tussen de VS en Korea, die aantoont dat een snelle afronding belangrijk is, maar niet de eerste prioriteit dient te zijn. Het belangrijkste doel is overduidelijk gelegen in hoge kwaliteit en het verwezenlijken van een markt waar het handelsverkeer tegen gelijke voorwaarden plaatsvindt. Momenteel wordt dit verkeer nog ernstig belemmerd door niet-handelsgerelateerde barrières.

Korea past geen internationale normen of etiketteringseisen toe met betrekking tot automobielproducten of ander belangrijke producten zoals farmaceutica, cosmetica en electronica. Er moet ook meer duidelijkheid komen op het vlak van intellectuele eigendomsrechten en vervalsing. Deze zaken moeten worden opgelost voordat we deze vrijhandelsovereenkomst tekenen, om zeker te zijn van vrije en eerlijke handel. Tenzij al deze zaken geheel tot onze tevredenheid zijn opgelost, zou ik de Commissie adviseren deze overeenkomst niet te tekenen.

Ik heb bewondering voor het economisch wonder van Zuid-Korea, dat zijn weerslag heeft in het feit dat het de op drie na grootste handelspartner van de Europese Unie is. De mensen hebben veel voordeel ondervonden van de krachtige democratie van het land, en men kan niet anders dan medelijden voelen voor hun broeders en zusters in Noord-Korea.

Wij moeten bereid zijn alles te doen om een emotionele hereniging teweeg te brengen zoals we die ook aan het eind van de jaren tachtig tussen Oost- en West-Duitsland hebben gezien. Dit moet natuurlijk plaatsvinden op grond van het democratische beginsel, dat Zuid-Korea al zo veel succes heeft gebracht.

 
  
MPphoto
 
 

  Erika Mann, namens de PSE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik wil het graag hebben over drie aspecten. Allereerst wil ik namens mijn fractie de rapporteur, de heer Martin, bedanken. Het verslag is zeer zorgvuldig geschrevenen het vermeldt alle punten die belangrijk zijnen waarover moet worden gedebatteerd. Het adviseert ook gepaste voorzichtigheid te betrachtenmet betrekking tot bepaalde onderwerpen, d.w.z. in de automobielsector. In dat opzicht is het naar mijn mening een uitstekend verslag, dat een goede voorwaarde vormten ook zo moet worden gezien door de Commissieen de Raad. Ik ben blij te horen dat decommissaris er zo zorgvuldig op heeft gereageerd.

Ten tweede wil ik de commissaris vragen: hoe zullen volgens u de onderhandelingen met Korea in het algemeen verlopen? De onderhandelingen lopen en bevinden zich in een zeer moeilijk stadium. Naar mijn mening zag het er aan het begin veel beter uitdan we in de tussentijd hebben gedacht. Er zijn natuurlijk ook parallelleonderhandelingen met alle ASEAN-landen bijgekomen. Deze onderhandelingen bevinden zich – voor zover ik uit de notulen heb begrepen – eveneens in een zeer moeilijk stadium. Wat is het oordeel van de Commissie hierover? Welke invloed zullen de lopende onderhandelingen met ASEAN hebben op de onderhandelingen met Korea?

Mijn laatste vraag aan de commissaris heeft betrekking op het feit datde staatshoofden en regeringsleiders vandaag, 13 december,op het punt staan hetHervormingsverdrag te ondertekenen. Op grond van dit Hervormingsverdragkrijgt het Parlement in de toekomst veel meer invloedop de detailhandel, iets waarvoor we in dit Parlement lange tijd hebben gestreden. Ik wil de Commissieen in het bijzondercommissaris Mandelson bedanken voor de voortdurende steun hiervoor.

Mijn vraag is echter: kunt u zich voorstellen dat de Commissieons zal steunen als we de Raad vragenom het recht dat al naar voren is gebrachtop grond van detoekomstige vrijhandelsovereenkomst,zodat het Parlement de betreffendegoedkeuringsplicht houdt? Kunnen we aannemen dat u ons daarin steunt, commissaris?

 
  
MPphoto
 
 

  Ignasi Guardans Cambó, namens de ALDE-Fractie. (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik wil ook, namens mijn fractie en heel formeel, de rapporteur, David Martin,feliciteren met deuitstekende kwaliteit van het verslagdat hij aan het Huis presenteert. Het is niet zo dat alle verslagen gelijk zijn. Het is belangrijk, hoewel we hier over allerlei soorten documenten stemmen, om erop te wijzen als enkele ervan een inhoud en soliditeit hebbendie het mogelijk maakt ze in detail te bestuderenen alle onderwerpen omvatten waarover wordt gediscussieerd. Ik feliciteer daarom de rapporteur en het team dat hem heeft geholpen dit mogelijk te maken.

Het klopt dat we hier niet vaak praten over Korea; we praten er niet genoeg over, hoewel het ongetwijfeld een van onze belangrijkste commerciëlebondgenoten isen zelfs de op drie na grootste buiten Europa, zoals in het verslag is te lezen. De Europese Unie is de belangrijkste investeerder in Korea, dat zonder twijfel een van de sterkste democratieën van de hele regio is.

Als we enerzijds denkenaan wat ik zojuist heb gezegd en anderzijds aan de moeilijkheden in de multilaterale context en de realiteitdat er obstakels zijn voor de toegang tot de marktvoor Europese productenen diensten, namelijk grote niet-tarifaire belemmeringen, is het duidelijk dat het hierdoor een zeer logische kandidaat is voor een bilateraleovereenkomst die de volledige steun heeft van het Parlement. Deze overeenkomst moet echter goed in elkaar zitten, goed besproken worden en ambitieus zijn.

Er zijn moeilijkheden op zeer specifieke terreinen. Ik wil wijzen op het onderwerp diensten, dat al genoemd is, en op het onderwerp intellectuele piraterij, in een van de landen met de grootste internetverspreiding van de wereld, waar zeer specifieke problemen bestaandie voortkomen uit het feit datauteursrecht en beschermende rechten op audiovisueel gebieder niet serieus worden genomen.

Tot slot nog iets over de kwestie Kaesong: mijn fractie gaat de tekst steunen zoals hij in het verslag staan; met andere woorden, wijerkennen en begrijpen de politiekebetekenis van dit gebied tussenZuid-Korea en Noord-Korea, maar we begrijpen dat, als vrije handel met de Europese Uniezomaar zou worden geïntroduceerd in deze context, die ernstige problemen zou veroorzaken en daarom zijn wij geen voorstander van het eenvoudig opnemen van de regio Kaesong in een mogelijke overeenkomst met de Europese Unie.

 
  
MPphoto
 
 

  Zbigniew Krzysztof Kuźmiuk, namens de UEN-Fractie. – (PL)Mijnheer de Voorzitter, ik spreek namens deFractie Unie voor een Europa van Nationale Staten in het debat over de economische en commerciële betrekkingen tussen de Europese Unieen Korea, omdat ik aandacht wil vragen voor de volgende zaken. In een situatiewaarin Korea een vrijhandelsovereenkomst heeft getekend met EFTA en ASEAN en ook met de Verenigde Staten, maar een dergelijke overeenkomst niet wil sluiten met de Europese Unie, zal het concurrentievermogen van de Europesebedrijven die profiteren vanbelastingvrije toegang tot de Koreaanse markt afnemen. Dat zal een negatieve invloed hebben op de mate van economische groeien de werkgelegenheid in de EU-landen.

Ten tweede zou, volgens analyses die zijn uitgevoerd door onafhankelijke onderzoekscentra, als gevolg van de sluiting van een vrijhandelsovereenkomst twee derde van de voordelen die uit een dergelijke overeenkomst voortkomen naar Korea gaanen slechts een derde naar de Europese Unie. Het is daarom noodzakelijk dat Korea naast deze overeenkomst aan de EU belooft de Europese socialenormen in acht te nemenen in het bijzonder de basiselementendie verband houden metfatsoenlijk werk, alsmede normen voormilieu- en consumentenbescherming.

Ten derde schept deze aanpak mogelijkheden die kunnen leiden tot eerlijke concurrentie tussen Koreaanseen Europese bedrijven. Dat kan alleen als Koreaansebedrijven de totale kosten voor arbeid, milieubescherming en consumentenbeschermingopnemen in hun productiekosten,zodat de volledige productiekosten in de prijzen van hun artikelen worden weerspiegeld.

 
  
MPphoto
 
 

  Caroline Lucas, namens de Verts/ALE-Fractie. (EN) Mijnheer de Voorzitter, laat me om te beginnen de heer David Martin bedanken voor zijn verslag en het cruciale belang van dit dossier onderstrepen. Het verdrag tussen de EU en Korea zal de eerste toepassing in de praktijk zijn van de nieuwe handelsdoctrine van de EU van Europa als wereldspeler, een doctrine die zeer omstreden is, niet in de laatste plaats omdat erin wordt gestreefd naar markttoegangsvoorwaarden van dien aard dat alle vormen van belemmering die optimale invoer in de weg staan worden weggenomen, net op een moment dat steeds meer mensen zich realiseren dat een totaal geliberaliseerde wereldeconomie, naast een aantal winnaars, ook heel veel verliezers kent.

Een positief punt is dat het verslag een aantal zeer goede normen voor de handel en op het sociale en milieuvlak benoemt, welke door de Groenen volkomen worden gesteund, en wat dat betreft denk ik dat het verslag een zeer belangrijk precedent schept voor toekomstige reacties op andere vrijhandelsovereenkomsten, met India en ASEAN, bijvoorbeeld. Wij zijn dus ingenomen met het feit dat het verslag duidelijk stelt dat er geen uitzonderingen mogen zijn op de regel dat toegang tot de Europese markt uitsluitend wordt verleend op voorwaarde dat aan milieubeschermingsnormen wordt voldaan.

Wij zijn verheugd over het feit dat in het verslag wordt geëist dat in de handelsovereenkomst met Korea ook bindende sociale en milieubepalingen worden opgenomen, en naar onze mening zou het alleen daarom al moeilijk voor te stellen zijn dat het Noord-Koreaanse industriecomplex van Kaesong ook onder de regels van de vrijhandelsovereenkomst zou vallen. En het belangrijkste is dat het verslag bepleit dat deze bindende bepalingen kracht krijgen door te eisen dat het standaard geschillenbeslechtingsmechanisme erop van toepassing zal zijn.

Maar we staan op een paar punten ook zeer wantrouwend tegenover dit verslag. Ten eerste is er de eis om alle niet-tarifaire handelsbelemmeringen te schrappen zonder daarbij te pogen onderscheid aan te brengen tussen wat eigenlijk legitieme niet-tarifaire handelsbelemmeringen zijn en wat niet. Wij mogen er niet zonder meer van uit gaan dat alles wat ongebreidelde vrije handel in de weg staat een onwettig obstakel is. Er zijn een paar zeer goede redenen om handel in te perken, vooral wanneer men in het kader van overheidsbeleid beheersmaatregelen wil treffen in het belang van de samenleving, de volksgezondheid of het milieu.

Wij zijn ook tegen volledige opneming in de vrijhandelsovereenkomst van de zogenaamde “Singapore-kwesties”. Ook hier zijn er weer goede redenen waarom onderwerpen als totale investeringsvrijheid en de aanbesteding van overheidsopdrachten buiten het bestek van een handelsakkoord zouden moeten blijven. Vrij verkeer van kapitaal heeft eind jaren negentig een verwoestend effect gehad in Korea en daarna heeft men, om er weer enigszins bovenop te komen, gebruik gemaakt van een beschermend beleid in de aanbesteding van overheidsopdrachten. Nu is het niet aan ons om te oordelen of zij van hun kant dergelijke zaken al of niet zouden moeten aanbieden, maar wij mogen toch zeker oordelen over onze eigen kant van de overeenkomst, en mijn fractie is er niet voor om buitenlandse investeerders ongelimiteerde vrijheid te geven in Europa, of om het onmogelijk te maken overheidsuitgaven voor sociale doeleinden aan te wenden door middel van een gericht beleid van binnenlandse aanbestedingen.

 
  
MPphoto
 
 

  Philip Claeys (NI).(NL)Voorzitter, Zuid-Korea is een van de belangrijkste handelspartners van de Europese Unie buiten Europa, wat in dit evenwichtige verslag duidelijk benadrukt wordt. Het is een land dat sympathie opwekt door het nabuurschap met het achterlijkste en meest totalitaire communistische regime ter wereld.

De handelsbetrekkingen zijn de jongste jaren fors gegroeid, wat op zich een zeer positieve zaak is, maar dat betekent niet dat er geen problemen zijn. Als we met Zuid-Korea een vrijhandelsovereenkomst sluiten, dan moet dat gebaseerd zijn op volledige wederkerigheid. Er bestaan in Zuid-Korea nog veel te veel tarifaire en non-tarifaire belemmeringen om echt van wederkerigheid te kunnen spreken.

Er moet van Europese zijde worden aangedrongen op het wegwerken van al die belemmeringen en we moeten minstens even voordelige afspraken kunnen maken als die van de vrijhandelsovereenkomst tussen Zuid-Korea, enerzijds, en de Verenigde Staten, anderzijds.

 
  
MPphoto
 
 

  Hubert Pirker (PPE-DE).- (DE) Mijnheer de Voorzitter, als voorzittervan de Delegatie voor de betrekkingen met het Koreaanseschiereiland van het Europees Parlementwil ik de rapporteur specifiek feliciterenen zeggen dat ik met veel plezier zijn verslag steun.

Ik wil ook iets benadrukken wat veel mensen nog steeds niet weten: dat de Republiek Korea een belangrijke handelspartner is. Juist om die reden is het belangrijk dat we een vrijhandelsovereenkomst sluiten. Die overeenkomst moet tot doel hebbeneerlijke en rechtvaardige handelsomstandigheden te creërenwaarvan wij beiden kunnen profiteren.

Ik kan ook zeggen dat ik blij ben dat de onderhandelingenin de vijfde ronde aanzienlijk beter zijn verlopen dan in de vierde. Ik wil Korea aanmoedigende voorstellen van de EU voor snellere en wederkerige afschaffing van deinvoerheffingen te steunen. De doelstelling van de EU hiervoor is 2015.

Zoals we allemaal weten, is en blijft de motorvoertuigensector een lastig punt bij de onderhandelingen. Wat wij als Europese Unieverwachten, is dat onze veiligheidsnormenworden geaccepteerd door Korea,zoals wij ook de normen van Korea in deze sector accepteren.

Ik heb goede hoop dat de obstakels in defarmaceutischesector en de dienstensector, en in het bijzonder in desectoren voor bankdiensten en juridisch advies, kunnen worden weggenomen. Met betrekking tot Kaesong wil ik zeggen dat het van groot belang zou zijn voor deonderhandelingspartners om een manier te vinden om het Kaesong-project en andere projecten te steunenop economische en politieke gronden, vooral om Noord-Korea op te nemen in de internationalegemeenschap van staten.

We zijn in het algemeen op de goede wegen ik hoop dat we aan het begin of in de eerste helft van 2008 overeenstemming kunnen bereiken.

 
  
MPphoto
 
 

  Kader Arif (PSE).(FR) Mijnheer de Voorzitter, ik wil allereerst de heer Martin bedanken voor de kwaliteit van zijn verslag. Als we onderhandelen over deze toekomstige handelovereenkomst met Korea, moeten we goed onthouden dat multilateralisme onze prioriteit moet blijven, want we weten dat debuitensporige hoeveelheid bilateraleovereenkomsten schadelijk is voor degereguleerde multilaterale structuur waartoe we behoren. Als we een nieuw tijdperk van bilateralehandelsovereenkomsten ingaan, moeten deze daarom garanties en beginselen bevatten, waarvan er enkele worden genoemd in het verslag van de heer Martin.

De toekomstige vrijhandelsovereenkomst met Korea moet up-to-date zijn enbeperkendeeisen op milieu- en maatschappelijk gebied bevattenzoals die in de fundamenteleIAB-verdragen, die bedoeld zijn om fatsoenlijke werkomstandigheden te bevorderen.

Verder ben ik, na de belofte van het Parlement om betere toegang tot generiekegeneesmiddelen mogelijk te maken, erg blij dat de bepalingen inzakevolksgezondheid zijn opgenomenen dat er conform onze wensgeen eisen zijn opgenomen die het vermogen van onze partners om gebruik te maken van de flexibiliteiten die mogelijk zijn op grond van de atypische Doha-overeenkomstzouden kunnen beperken.

Aan de andere kant is het, ondanks de positieve punten, onaanvaardbaar dat deze tekst geen melding maakt van het lot van arbeiders in de vrijhandelszone Kaesong, zoals onze rapporteur wilde, en dat betreur ik.

 
  
MPphoto
 
 

  Bogusław Rogalski (UEN).(PL) Mijnheer de Voorzitter, Korea is een van de meest vooraanstaande economieën van de wereld, maar heeft tegelijkertijd de grootste inkomensverschillen van alle OESO-landen. Korea is de op drie na grootste handelspartner van de EU buiten Europa, terwijl de EU in 2006 de grootste buitenlandse investeerder in Korea was.

Het grootste probleem in onze bilateralehandelsbetrekkingen is de moeilijkheid van de markttoegangals gevolg van niet-tarifaire belemmeringen, waaronder het ontbreken vangeaccepteerde normen en internationale standaarden. Een vrijhandelsovereenkomst met Korea zou bescherming van buitenlandse investeringen, een mededingingsbeleid, transparantie van de openbare ordeen vereenvoudiging van de handel omvatten.

We moeten echter ook in gedachten houden dat deze overeenkomst een negatieve invloed zou kunnen hebben op de Europese automobielindustrie, dus de Commissiemoet zorgvuldig nadenken over de strategievan geleidelijke opheffing van de Europese invoerheffingen. Allereerst moeten de niet-tarifaire belemmeringen aan de Koreaansezijde worden weggenomen, zodat Korea niet de enige is die profiteert van deze samenwerking.

 
  
MPphoto
 
 

  Glyn Ford (PSE).- (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik sluit mij aan bij de andere sprekers door de heer Martin te feliciteren met zijn verslag over een vrijhandelsovereenkomst met Zuid-Korea, dat de op drie na grootste handelspartner van de EU buiten Europa is en qua omvang de elfde economie van de wereld.

Ik wil in het kort twee dingen behandelen. Ten eerste, het verzet van de vakbond en groepen boeren tegen de vrijhandelsovereenkomst met Korea, en, ten tweede, de kwestie van de industriële zone. Voor wat betreft het eerste geval moeten we het verzet in perspectief plaatsen. Tegen de overeenkomst van de VS met Korea hebben duizenden mensen gedemonstreerd en een aantal mensen hebben zichzelf levend verbrand. In plaats van duizenden protesteerders gaat het nu slechts om enkele tientallen, misschien wel omdat we proberen bij deze vrijhandelsovereenkomst een bijbehorend politiek samenwerkingsakkoord op te nemen – met sociale, politieke en arbeidsgerelateerde clausules die de arbeidsnormen in het zuiden zullen helpen beschermen en deze wel eens zouden kunnen verbeteren. Tegelijk zullen we geen discussie over rijst hebben zoals Korea die met de Verenigde Staten heeft gevoerd.

Met betrekking tot Kaesong, pleiten wij er niet voor dat dit in het akkoord wordt opgenomen. Wij pleiten ervoor om het niet automatisch uit te sluiten. Dat is een heel ander standpunt en ik hoop dat de Liberalen op grond daarvan hun stemgedrag zullen kunnen veranderen. Om met de voormalige premier van Jamaica te spreken: het enige wat erger is dan te worden uitgebuit, is niet te worden uitgebuit. Een aantal onder ons hebben vorige maand de gelegenheid gehad om Kaesong te bezoeken, als onderdeel van een EU-workshop over economische hervorming in Noord-Korea. Ik zag duizenden gelukkige Noord-Koreanen uit deze zone stromen, goed gekleed, want ze hebben een levensstandaard die zes keer zo hoog is als in het noorden. Dit is een kans, politiek en economisch, om dat regime daadwerkelijk te veranderen en om de zaken in de juiste richting te laten bewegen. Kaesong kan het noorden doen transformeren en dient, zonder de moeilijkheden te negeren, te worden gestimuleerd en niet kapot gemaakt.

 
  
MPphoto
 
 

  Peter Mandelson, lid van de Commissie. (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil in het kort drie punten noemen. Allereerst, over het onderwerp Kaesong, denk ik dat de formulering van de heer Ford – dat we Kaesong niet automatisch moeten uitsluiten – de juiste benadering is. Wij van de Commissie zullen dit onderwerp met grote voorzichtigheid behandelen, maar daarvan uitgaand denk ik dat het amendement waarschijnlijk waardevol is.

Ten tweede is mij gevraagd naar de algemene vooruitzichten voor de onderhandelingen. In dit werk heb ik nog nooit van een handelsoverleg gehoord dat niet een of andere moeilijkheid ondervindt. Ik durf echter wel te zeggen dat deze onderhandelingen in minder ernstige moeilijkheden verkeren dan ander handelsoverleg dat ik u zou kunnen noemen.

Tenslotte vroeg mevrouw Mann of het Europees Parlement reeds voor de ratificatie van het verdrag rechten zou kunnen verkrijgen met betrekking tot deze overeenkomst. Toen mij hiernaar in een ander verband is gevraagd, ben ik in mijn enthousiasme mijn collectieve Commissie-verantwoordelijkheid te buiten gegaan, en daarom zal ik vandaag een beetje voorzichtiger zijn en simpelweg benadrukken dat we zullen proberen het Parlement er zo veel mogelijk bij te betrekken.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. − Het debat is gesloten.

De stemming vindt vandaag om 11.30 uur plaats.

 
  
  

VOORZITTER: GÉRARD ONESTA
Ondervoorzitter

 

6. Stemmingen
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. –Voordat we beginnen met de stemmingen, heeft de heer Schulz spreektijd verzocht inzake een motie van orde.

 
  
MPphoto
 
 

  Martin Schulz, namens de PSE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik heb om twee redenen verzocht iets te mogen zeggen namens mijn fractie: ten eerste om een heel algemene reden – vanwege wat er gisteren in dit Huis is gebeurd – en ten tweede omdat ik een verzoek heb met betrekking tot dekomende stemmingen.

Ik wil echter beginnen met de algemene reden. Mijnheer de Voorzitter, ik wil u verzoeken namens mijn fractie een verklaring af te gevenover de gebeurtenissen van gisteren, in het bijzonder over het zeer specifieke geval, het geval met betrekking tot onzeboden hier in dit Huis. Ik wil zeggen: het is het absolute recht van elke man en elke vrouwom zijn of haar mening te kunnen geven in dit Huis. We zijn ook gewend aan posters en T-shirts en aan het feit dat iedereen vrij is om hier zijn mening te geven. Iedereen die voorstander is van een referendum heeft het recht om dat in dit Huis kenbaar te maken. Wat we gisteren hebben meegemaakt, is echter niet acceptabel in de context van deze vrijheid van meningsuiting.

(Applaus)

We kunnen hier discussiëren over wat individueleleden doen, hoe ze zich gedragen, of ze wel of niet schreeuwen. Maar één ding is niet acceptabel en datis dat de boden in dit Huis, voor wie – en ik spreek namens al mijn fractiegenotenen ik denk namens bijna alle leden van dit Huis – ik het grootst mogelijke persoonlijke en professionele respect heb…

(Applaus)

Wat niet goed is – en ik spreek ook specifiek namens mijn fractiegenootde heer Daul en, denk ik, ook namens de heer Watson, de heer Cohn-Bendit en de heer Wurtz – is dat boden in dit Huisfysiek en verbaal worden aangevallen tijdens een verhit debat: boden, die de plichten van hun functie vervuldenen gisteren werden uitgemaakt voor Gestapo en SS. Dit is een schande, mijnheer de Voorzitter! Ik vind dat dit Huis zich volledig solidair moet verklaren met de boden.

(Langdurig applaus)

Dames en heren, de boden in dit Huis zijn geen privépersonen; het zijn beambten van dit Parlement. Zij zijn de lange arm van de Voorzitter van dit Huis. Als een bode hier fysiek wordt aangevallen, als een bode geslagen wordt, is er maar één mogelijkheid: het Parlementslid dat dat gedaan heeft,moet worden aangewezen! Het strafbare feit moet aan de politie worden gemelden zijn of haar immuniteitmoet direct worden opgeheven!

(Applaus)

Mijnheer de Voorzitter, namens mijn fractiewil ik mij wenden tot de Fractie Unie voor een Europa van Nationale Staten, in het bijzonder tot de heer Crowley, hoewel ik niet weet of hij hier nu is, met betrekking tot de stemmingen – dat wil zeggen, de stemmingen over de resoluties inzake extremisme, de mensenrechtendialoog tussen de EU en China, Montenegro en het verbod op landmijnen. De UEN-Fractie is een medeondertekenaar van deze resoluties. Zolang er geen officiële verontschuldiging van de UEN-Fractie komtvoor de incidenten van gisteren in dit Huis, vind ik, als vertegenwoordiger van de SocialistischeFractie in het Europees Parlement, het onmogelijk de samenwerking met de UEN-Fractie voort te zetten.

Ik heb het dan met name over de resolutieinzake de bestrijding van het toenemende extremisme in Europa. In de derde overweging is, mede namens de UEN-Fractie, gesteld dat we racisme in Europa veroordelenen dat we dat doen onder verwijzing naar het EuropeesHandvest van de Grondrechten. Dat had hier gisteren ondertekend moeten wordenen werd door een groot deel van de leden van die fractie weggeschreeuwd. Trekt u alstublieft uw handtekening onder deze gezamenlijke resolutie terug. U kunt geen resolutie aannemen die betrekking heeft op hetHandvest van de Grondrechtendat u gisteren allemaalmet boegeroep hebt afgekeurd!

(Applaus en rumoer)

Gisteren hebt u laten weten dat u dit Handvest van de Grondrechten niet wilt. Haal dan uw handtekening weg! Onze samenwerking met u is voorbij!

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. –Dames en heren, ik heb deze stapel papieren voor meen daaraan kunt u ongeveer zien hoe veel werk we vanochtend nog moeten verzetten. Desalniettemin hebben enkele van mijn collega’s om spreektijd gevraagd. Ik wil geen langdurig debat beginnen. De heer Daul heeft om spreektijd gevraagd, evenals mevrouw Muscardini, dus ik zal hen één minuut het woord geven en niet meer.

(Rumoer)

 
  
MPphoto
 
 

  Joseph Daul, namens de PPE-DE-Fractie. (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik zal het heel kort houden. Ik was vanochtend om negen uur in de kameren wachtte op een verontschuldigingvoor de persoonlijke aanval op de boden. Aangezien die er niet kwam, heb ikvanochtend om negen uur mijn verklaring gedaanen ik zal deze niet herhalen.

 
  
MPphoto
 
 

  Cristiana Muscardini, namens de UEN-Fractie. (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik heb al meer dan achttien jaar zitting in dit Parlement en samen met mijn collega’s heb ik altijd de mensenrechten en de burgerrechten verdedigden mijn toespraken in de kamer en mijn vragen en ontwerpresoluties getuigen daarvan.

Ik laat mij niet de les lezen door de heer Schulz,omdat de heer Schulz niet de waarheid in pacht heeft, noch in deze kamer, noch daarbuiten. Democratie, mijnheer de Voorzitter, is een waarde die verdedigd moet wordenen daaronder valt ookhet respecterenvan individuen en groepen. Ik voel plaatsvervangende schaamte voor de heer Schulz,want hij heeft dingen gezegd waarvoor hij zich moet schamen.

De UEN-Fractiestaat achter alle beambten van dit Parlement en met name de boden, die dit jaar al vaak zijn opgekomen voor het spreekrecht en het recht op vrije meningsuiting;rechten die zo vaak zijn ontkend door een paarmeerderheidsfracties in het Parlement. Om die reden, mijnheer de Voorzitter, steunt de UEN de boden, gelooft de UEN in de grondrechtenen roept de UEN op tot respect voor plichten en respect voor mensen. Mijnheer Schulz, haalt u zelf uw handtekening maar weg!

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. –Dames en heren, zijn er nog andere fractievoorzitters die hier iets over willen zeggen? Ik zeg met opzet “fractievoorzitters”want ik laat niet alle 785 leden aan het woord over deze kwestie.

Ik zie geen fractievoorzitters, dus dit onderwerp is gesloten.

(Applaus)

Ik zal hier alleen nog iets aan toevoegen wat een dichter ooitheeft gezegd, namelijk dat de mooiste hymnen worden gezongenals er bommen vallen. Ik denk dat we hier dan gisteren een hele mooie hebben gehoord!

(Applaus)

De heer Salafranca wil iets zeggen over een ander onderwerp.

 
  
MPphoto
 
 

  José Ignacio Salafranca Sánchez-Neyra (PPE-DE).- (ES) Mijnheer de Voorzitter, gisteren is er eenmeedogenloze terroristischeaanslag gepleegd in de stad Beiroet, waarbij de Libanese generaal François el Hajj om het leven is gekomen.

Zoals het Huis weet, mijnheer de Voorzitter, is Libanon met de Europese Unie verbondendoor middel van eenassociatieovereenkomst. Tijdens de mini-plenairevergadering in Brussel heeft het Parlement een belangrijk verslag aangenomenwaarin macro-financiëlehulp wordt toegekend aan dat land en, om een voor de hand liggend voorbeeld te geven, een delegatievan de Commissiebuitenlandse zaken, bestaande uit mevrouw De Keyser, mevrouw Gomes, de heer Belder en mijzelf, heeft het land vorige week bezochtzodat wij net als verschillende ministers van de lidstaten onze solidariteit konden betuigenmet het streven naar vrede, begrip, harmonieen verzoening in het land.

Ik wil de Voorzitter vragennamens ons steun te betuigen aanpremier Siniora in reactie op deze brute terroristischeaanslagen onze onbetwistbare enonherroepelijke betrokkenheid bij het streven naar een soeverein, democratisch, stabiel, levensvatbaar envreedzaam Libanon te benadrukken.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Mijnheer Salafranca, ik denk dat het applaus van uw collega’s duidelijk aangeeftdat de vergadering uw verklaring onderschrijft. Deze zal worden doorgegeven.

Het laatste verzoek om te spreken is van de heer Pirker, inzake een motie van orde, en daarna zullen wij overgaan tot de stemming.

 
  
MPphoto
 
 

  Hubert Pirker (PPE-DE).− (DE) Mijnheer de Voorzitter, dit heeft niet echt iets te maken met het debat en ik wilde het eigenlijk meteen na het vorige debat zeggen: het is gewoon ondraaglijk koud in dit huis. Dat was gisteren misschien wel goedomdat de gemoederen anders misschien nog verder verhit waren geraakt,maar in het algemeen is het gewoon te kouden ik wilde voorstellen, in verband met het debatover de vrijhandelsovereenkomst met Korea, of we misschien kunnen proberen een redelijke temperatuur te bereiken met een Koreaans airconditioningsysteem, als het met een Europees systeem niet lukt.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. –Ik denk dat we alles hebben behandeld wat we moesten behandelenvoor de stemmingen.

Aan de orde zijn derhalve de stemmingen.

(Voor uitslagen en nadere bijzonderheden betreffende de stemmingen: zie notulen)

 

6.1. Begrotingsjaar 2008, gewijzigd door de Raad(stemming)
  

- Financieel jaar 2008

- Vóór de stemming:

 
  
MPphoto
 
 

  Kyösti Virrankoski (ALDE), rapporteur.(EN) Mijnheer de Voorzitter, het begrotingsoverleg in tweede lezing tussen de twee armen van de begrotingsautoriteit heeft op 23 november 2007 plaatsgevonden. Het Parlement heeft een begroting verworven om resultaten op zijn belangrijkste doelstellingen te behalen: financiering van Galileo (2,4 miljard euro) via een herziening van het meerjarig financieel kader voor 2013 en toepassing van het flexibiliteitsinstrument (200 miljoen euro); significant groter gebruik van het flexibiliteitsinstrument (70 miljoen euro) ter financiering van een stijging in de uitgaven van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB).

De Begrotingscommissie heeft op 29 november 2007 gestemd over haar amendementen voor de tweede lezing, voortkomend uit het resultaat van het overleg. Na technische controle van de cijfers bleek er een klein aantal technische wijzigingen noodzakelijk te zijn om te waarborgen dat het resultaat van het overleg van 23 november met betrekking tot herziene bovengrenzen van het financiële kader en het algemene niveau van betalingen volledig wordt gerespecteerd.

De overeengekomen wijzigingen zijn als volgt:

Ten eerste worden de vastleggingskredieten onder rubriek 1a als volgt aangepast:

Amendement 335:

06 02 09 01 (Toezichthoudende Autoriteit Galileo) naar 7 460 000 euro

06 02 09 02 (Toezichthoudende Autoriteit Galileo) naar 3 100 000 euro

08 07 01 (Onderzoekssamenwerking – Vervoer) naar 348 922 000 euro

Amendement 331:

02 02 01 (Concurrentievermogen en Innovatie) naar 126 300 000 euro

Amendement 69:

06 03 03 (TEN – V) naar 955 852 600 euro

Ten tweede zijn onder rubriek 1b, om aan het algemene niveau van betalingen dat tijdens het overleg is overeengekomen te voldoen, de volgende betalingskredieten gewijzigd:

Amendement 27:

04 02 17 (ESF) naar 3 823 198 181 euro

Amendement 140:

13 03 16 (EFRO convergentie) naar 10 606 637 496 euro

Amendement 141:

13 03 18 (EFRO concurrentievermogen) naar 2 540 832 078 euro

Al deze technische aanpassingen zijn op maandag 10 december met eenparigheid van stemmen goedgekeurd door de Begrotingscommissie.

Ten derde zullen er een aantal technische wijzigingen en wijzigingen in naamgeving worden aangebracht, hoofdzakelijk met betrekking tot proefprojecten en voorbereidende maatregelen. Deze wijzigingen zijn aan de Voorzitter van het Parlement voorgelegd. Door deze aanpassingen veranderen de cijfers niet, en de classificaties van het meerjarig financieel kader ook niet.

 
  
  

(Het Parlement stemt in met de technische wijzigingen)

- Na de stemming:

 
  
MPphoto
 
 

  Emanuel Santos, fungerend voorzitter van de Raad. – (PT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, voordat ik in zal gaan op de uitkomsten van devaststelling van de begroting van de Europese Unievoor 2008, wil ik benadrukken dat het vandaag een bijzonder mooie dag voor mij is, niet alleen als Europeaan, maar ook als burger van Portugal. Ik heb het natuurlijk over die historischegebeurtenis – de ondertekening van het Verdrag van Lissabon – die over iets meer dan een uur in de hoofdstad van mijn land zal plaatsvinden. Na de uitbreiding van de Europese Unie tot 27 lidstaten, is dit een nieuwe beslissende stap in de Europese integratie, die Europa democratischer, representatiever, flexibeleren effectieverdan ooit zal maken in de manier waarop het functioneert.

Als ik even in het kort mag samenvatten wat het Portugese voorzitterschap heeft bereikt, wil ik wijzen op drie belangrijke succesgebieden voor de toekomst van de Europese Unie. Dit zijn de overeenstemming die de ondertekening vandaag van het EU-Hervormingsverdrag, hetVerdrag van Lissabon, mogelijk maken, de Europees-Afrikaanse top en de Europees-Braziliaansetop. Daaraan kunnen we ook nog de belangrijke overeenstemming toevoegen die we hebben bereiktover de financiering van het strategische Galileo-programma.

Dames en heren, vandaag houden wij ons bezig met de tweede lezing van de begroting voor 2008, de slotfase van een langonderhandelingsproces dat uiteindelijk zeer succesvol is afgerond. Het doet mij plezier u te kunnen melden dat er overeenstemming is bereikt tussen onze tweeinstellingentijdens het overleg op 23 november, dat volledig was gewijd aan alle begrotingsvoorstellenvoor 2008 waarover we het voor die datum eens waren geworden.

Volgens de procedures moet ik erop wijzen dat de Raadhet maximale stijgingspercentage dat voortkomt uit uw tweede lezing zal kunnen accepteren. Ik merk echter op dat er nog enkele kleine aanpassingen nodig zijnmet betrekking tot de classificatie vanuitgavenwaarop het recht is voorbehouden aan de Raad.

Tot slot, mijnheer de Voorzitter, wil ik van de gelegenheid gebruikmaken om nogmaals mijn dank uit te spreken aan devoorzitter van de Begrotingscommissie, de heerBöge,en de twee rapporteurs, de heer Virrankoski en de heerItälä, aan mijn collega’s in de Raad, aancommissaris Grybauskaité en aan alle anderen die hebben geholpen deze zeer veeleisende begrotingsprocedure tot een goed einde te brengen, wat heeft geleid tot de vaststelling ervan door het Parlement.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. –Minister, u hebt, onder andere, de zin uitgesproken waarop ik zat te wachten. Ik merk daarom op dat de begrotingsprocedure is voltooid in overeenstemming met debepalingen van het verdragen het interinstitutioneleakkoord van 17 mei 2006. Ik merk tevens op dat de Raad en het Parlement, in overeenstemming met artikel 13 van het interinstitutioneel akkoord, instemmen met het maximale stijgingspercentagevanniet-verplichte uitgavendat naar voren komt uit de tweede lezing in het Parlement. Als gevolg daarvan kan de begrotingsprocedure voltooid worden verklaarden de begroting definitief worden vastgesteld.

(Applaus)

Zoals u weet, is de Voorzitter momenteel in Lissabon,waar een kleine ondertekeningsceremonie plaatsvindt. Mijn bevoegdheden als Ondervoorzitter houden hier op. De officiëleondertekening van de begrotingvoor het financiëlejaar 2008 zal plaatsvinden op dinsdag 18 december, tijdens de plenaire vergadering in Brussel.

 

6.2. Ontwerp van algemene begroting 2008, zoals gewijzigd door de Raad (alle afdelingen) (stemming)
  

- Verslag: Kyösti Virrankoski, Ville Itälä (A6-0492/2007)

 

6.3. Stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de EG en Montenegro (stemming)
  

- Aanbeveling: Marcello Vernola (A6-0498/2007)

 

6.4. Samenwerking tussen het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten en de Raad van Europa (stemming)
  

- Verslag: Adamos Adamou (A6-0443/2007)

 

6.5. Invoeringsdatum elektronische identificatie van schapen en geiten (stemming)
  

- Verslag: Friedrich-Wilhelm Graefe zu Baringdorf (A6-0501/2007)

 

6.6. Bevoegdheden en samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen (stemming)
  

- Verslag: Genowefa Grabowska (A6-0468/2007)

 

6.7. Tiende verjaardag van het Verdrag van Ottawa inzake het verbod op antipersoonsmijnen (stemming)
  

- Ontwerpresolutie (B6-0518/2207)

 

6.8. Top EU/China - Mensenrechtendialoog EU/China (stemming)
  

- Ontwerpresolutie (B6-0543/2007)

- Na de stemming:

 
  
MPphoto
 
 

  Toine Manders (ALDE).(NL)Voorzitter, een motie van orde op grond van de artikelen 114 en 166; de heer Mandelson zal dat herkennen. Als wij in China worden ontvangen, dan doen we dat met een officieel symbool, de vlag. Vandaag wordt die uit het Verdrag gehaald en ik roep alle landen op om Duitsland te volgen en deze weer officieel als symbool te erkennen, waardoor wij overal ter wereld met een officieel symbool kunnen worden ontvangen.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. – Dit alles zal worden voorgelegd aan debevoegde autoriteiten.

 

6.9. Bestrijding van het toenemend extremisme in Europa (stemming)
  

- Ontwerpresolutie (B6-0512/2007)

 

6.10. Montenegro (stemming)
  

- Ontwerpresolutie (B6-0494/2007)

 

6.11. Olieramp in de Zwarte Zee en de Zee van Azov ten gevolge van de schipbreuk van verschillende schepen (stemming)
  

- Ontwerpresolutie (B6-0503/2007)

 

6.12. Depositogarantiestelsels (stemming)
  

- Verslag: Christian Ehler (A6-0448/2007)

 

6.13. Vermogensbeheer II (stemming)
  

- Verslag: Wolf Klinz (A6-0460/2007)

- Vóór de stemming over amendement 2:

 
  
MPphoto
 
 

  Margarita Starkevičiūtė (ALDE).- (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil ons amendement verduidelijken en de woorden: “indirectly, for example” toevoegen, zodat de Engelse tekst als volgt luidt: “...the product to retail investors directly or indirectly, for example by bundling it with other retail products”.

 
  
  

(Het mondeling amendement wordt in aanmerking genomen)

 

6.14. Textiel (stemming)
  

- Ontwerpresolutie (B6-0495/2007)

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. –Voor we over kunnen gaan tot de stemming over het laatsteverslag, wil ik graag deze laatste stemming opdragen aan een Parlementsliddat ons over een paar dagen zal verlatenen dat geweldig werk heeft verricht voor ons, in het Europees Parlement, en voor heel Europa. Ik heb het natuurlijk over Jean-Louis Bourlanges.

(Applaus)

Mijnheer Bourlanges, ik hoop dat de warmte van dit applausu duidelijker dan elke toespraak zegthoe veel we u zullen missen. Wij wensen u het allerbeste.

 

6.15. Handels- en economische betrekkingen met Korea (stemming)
  

- Verslag: David Martin (A6-0463/2007)

 

7. Rooster van de vergaderperioden: zie notulen

8. Stemverklaringen
  

Mondelinge stemverklaringen

 
  
  

- Ontwerpresolutie (B6-0543/2007)

 
  
MPphoto
 
 

  Frank Vanhecke (NI).(NL)Voorzitter, enkel om te zeggen dat ik de resolutie betreffende de Europees-Chinese dialoog over de mensenrechten om een aantal redenen niet heb goedgekeurd. Ik vind namelijk vooral dat wij in dit halfrond al meer dan genoeg ronkende teksten aan de lopende band hebben goedgekeurd en dat die ronkende teksten en ronkende verklaringen zelden of nooit door daden worden gevolgd van de Europese instellingen.

Straks vinden in Peking de Olympische Spelen plaats, waarbij opnieuw ook de Europese excellenties zullen staan drummen om in de gunst van de Chinese machtshebbers te komen. En dat blijkt zelfs reeds uit deze resolutie, waarin overigens verder heel veel verstandige zaken staan, maar waarin toch ook wordt beweerd dat op het recente congres van de Chinese communistische partij - ik citeer – “perspectieven voor een beter respecteren van de mensenrechten zijn geopend”. Wat een wereldvreemdheid van dit Parlement. Want de realiteit in Peking vandaag zijn intimidatie, deportaties, arrestaties en werkkampen. Het moet nu maar eens uit zijn met die twee maten en twee gewichten-politiek van de Europese Unie jegens China.

 
  
  

- Ontwerpresolutie (B6-0512/2007)

 
  
MPphoto
 
 

  Dimitar Stoyanov (NI).- (BG) Ik heb tegen de resolutie over extremisme gestemd,omdat zij voortkomt uit de haat die zij wil veroordelen. En wie leest ons de les over extremisme? Kameraad Schulz enkameraad Cohn-Bendit, deze fanatieke voorstanders van hetmarxismeenleninisme, de ideologiedie aan het begin van de vorige eeuw tientallen miljoenen RussenenOekraïners de dood in heeft gejaagd? Ofkameraad Vigenin wiens partij het Bulgaarsevolkvijftig jaar in haar greep heeft gehoudenen duizenden Bulgarenheeft gedood in haar concentratiekampen? Zijn dat degenen die ons moeten leren wat extremisme is? Dank u.

 
  
MPphoto
 
 

  Frank Vanhecke (NI).(NL)Voorzitter, ja, zo gaat dat in dit Parlement. Wanneer men niet meneer Schulz heet, dan moet men van de stemverklaringen gebruikmaken om zijn mening te kunnen zeggen. Dit Parlement heeft weer eens zijn periodiek ei gelegd over het zogezegd noodzakelijk bestrijden van het zogezegde extremisme. Maar het gaat dan niet over het echte extremisme en het echte geweld, bijvoorbeeld van de oprukkende islam in Europa. Neen, het gaat opnieuw voor de zoveelste keer over het terugschroeven van de vrije meningsuiting van mensen die vreedzaam opkomen voor het recht op eigenheid, voor het recht om onze talen, onze identiteiten, onze culturen, onze vrijheid te beschermen en te behouden.

Het is eigenlijk tragisch dat dit Parlement het voortdurend heeft over vrijheid en over mensenrechten, maar tegelijkertijd de ergste en de verregaandste muilkorfregels oplegt aan mensen die er afwijkende meningen op nahouden en die bijvoorbeeld de heilige onaantastbare koe van de zogenaamde multiculturele samenleving niet zomaar aanbidden, zoals de rest van dit Parlement. Wat mij betreft, ik trek mij van deze resolutie niets aan en voor mij kan er onmogelijk vrijheid zijn zonder totale politieke vrije meningsuiting.

 
  
MPphoto
 
 

  Philip Claeys (NI).(NL)Voorzitter, ik heb ook tegen de resolutie over extremisme gestemd. Niet omdat ik mij aangesproken voel door die term, integendeel, maar omdat er hier voor de zoveelste keer bewust een amalgaam wordt gemaakt van een legitiem politiek discours tegen verdere massa-immigratie en voor kordaat aanpassingsbeleid, enerzijds, en extremisme en geweld, anderzijds.

Alleen al de titel van de resolutie is misleidend en tendentieus. Links-extremisme is blijkbaar iets dat per definitie niet kan bestaan en van het oprukkende moslimfundamentalisme heeft niemand hier blijkbaar iets gehoord. Dit is pure Kafka. Het zou eigenlijk lachwekkend zijn als het niet zo droevig was. Wie niet in de pas van de politieke correctheid loopt, wordt gecriminaliseerd. Misschien kan men eens uitleggen hoe zoiets zich verhoudt tot het Handvest van de grondrechten dat wij gisteren getekend hebben.

 
  
MPphoto
 
 

  Koenraad Dillen (NI).(NL)Voorzitter, ook ik heb met volle overtuiging tegen deze resolutie gestemd, want als de vos de passie preekt, boer let op uw ganzen. Een hypocrieter document dan deze ontwerpresolutie over zogezegd opkomend extremisme in Europa heb ik zelden onder ogen gekregen. En God weet dat er in Europa en in dit Europees Parlement al wat records gebroken zijn op het vlak van de hypocrisie.

Want uiteraard, zoals mijn collega’s al gezegd hebben, bestaat er geen links-extremisme. Uiteraard wordt ook het islamextremisme niet met de vinger gewezen. De voorsteden van Parijs branden, maar het probleem is schijnbaar die kleine non-conformistische minderheid, die de luis in de pels van deze boven het volk verheven instelling is geworden.

Misschien moeten we de poorten van de Goelag maar weer openen, voor hen die nog enige kritiek op de Europa-religie en op de heilige multiculturele samenleving durven uiten. Compleet met een inquisitierechtbank en verbanning naar het Duivelseiland voor de ketters. Pas dan zal Europa gezuiverd zijn van zijn laatste critici en kan de Euro-religie haar bekeringswerk ongehinderd voortzetten.

 
  
MPphoto
 
 

  Mogens Camre (UEN).- (DA) Mijnheer de Voorzitter, deze resolutiebevat gerechtvaardigde kritiek opneofascistischeen fundamentalistischebewegingen in bepaalde Europese landen. Als geheel lijkt zij echter unilateraal gericht te zijn op een probleem dat wordt omschreven als Europeseburgers met fascistische en racistischehoudingen, en dat maakt de resolutiezinloos. Herhaalde opiniepeilingen in Denemarkenhebben uitgewezen dat immigrantenuit niet-westerselanden niet het gevoel hebben dat ze bloot staan aanenige vorm van racismeof vijandige behandeling. Toch hebben enkele immigrantenuit niet-Europeselandenzich schuldig gemaakt aan zeer wijdverbreid geweldtegen zowel Deense burgers als andere immigranten. In de officiëlemisdaadcijferszijn immigrantenuit niet-westerse landenbuitenproportioneel oververtegenwoordigd.

De afgelopen maanden hebben er week in week uitop straat schietincidenten plaatsgevondenwaarbij bendes immigranten betrokken waren, alsmede individueleaanslagen. Allochtone ambtenaren die zelf van niet-Deense etnische afkomst zijn, zijn met de dood bedreigd en hebben te horen gekregen dat ze hun werk moesten neerleggen, niet van Denen, maar van mensen uit buitenlandse culturen, die ze proberen te helpen integrerenin de Deense samenleving. We hebben een prominenteallochtone politicusvan Syrischeafkomst. Hij moet 24 uur per dag worden beveiligd, niet tegen Denen,maar tegen fundamentalistenmet een islamitische achtergrond. Onzeinlichtingendienstis voortdurend bezig met het voorkomen van gewelddadige aanslagen opDenen en Deense maatschappelijke instellingen, niet door Denen, maar door buitenlanders. Vanuit Deens perspectiefis deze resolutie daarom absurd. In Denemarkenis gewelddadig racismegericht tegen de democratie en de mensenrechten. Op basis daarvan heb ik niet vóór deze resolutie kunnen stemmen.

 
  
  

- Ontwerpresolutie (B6-0503/2007)

 
  
MPphoto
 
 

  Miroslav Mikolášik (PPE-DE).- (SK) Mijnheer de Voorzitter, de Zwarte Zee wordt een van de voornaamste routes voor toenemende olie-exporten in deze regio en in de afgelopen jaren hebben zich daar helaas veel ongelukken voorgedaanwaarbij tankers en vrachtschepen betrokken waren. Twaalfschepen zijn er gezonken of aan de grond gelopentijdens een hevige storm. Deze gebeurtenissen hadden ernstige gevolgen, want ze tastten het leven van de mensen aanen veroorzaakten grootschalige milieurampen.

De olieramp met de Exxon Valdez in Alaska meer dan achttien jaar geleden is een voorbeeld van een grootschalige rampwaarvan de gevolgen nog steeds merkbaar zijn.

Gezien het feit dat er dagelijks ongeveer 200 tankers over de wereldzeeën varen, ben ik van mening dat de situatieregelmatig en nauwkeurig in de gaten zou moeten worden gehouden,niet alleen op de Zwarte Zee,maar ook op andere zeeën. De lidstaten en andere landen die grenzen aan de Europese Uniemoeten zorg dragen voor striktere toepassing van de bestaandecommunautaire wetgeving en maritieme veiligheidsnormen. In deze context verzoek ik de Raadzijn beraadslagingen te versnellenen gemeenschappelijke standpunten aan te nemenover de resterendewetgevingsbesluiten in het derde pakket maritieme veiligheid.

 
  
  

- Ontwerpresolutie (B6-0495/2007)

 
  
MPphoto
 
 

  Zuzana Roithová (PPE-DE).- (CS) Mijnheer de Voorzitter, het afschaffen van quota en het invoeren van toezicht op de Chinese textielimportenvolgend jaarzal ongetwijfeld leiden tot betere controlemechanismen. Ik ben het er echter niet mee eens dat wollen stoffen niet onder het toezicht moeten vallen. Onze resolutie is een politiek verzoek aan de Commissie, een uitdrukking van onze wens dat er meer nadruk wordt gelegdop de eis dataan de internationaleverplichtingen wordt voldaanen het is een protest tegen de Chinese barrières voor de invoer van Europese producten. Ik verwelkom het feit dat China invoervergunningen zal moeten afgeven, waardoor het mogelijk wordt controleprocedures uit te voeren in Chinese havens en op die manier Europa beter te beschermentegen vervalste goederen. Tegelijkertijd heeft de Commissie de plicht om de Europese consumenten te beschermentegen giftige stoffen, bijvoorbeeld azo-kleurstoffen die soms zijn verwerkt in Chinese producten. Daarom verzoek ik de Commissiete eisen dattextielproducten die een gevaar vormen voor de gezondheidaan de grenzen van de Europese Unie in beslag worden genomen.

 
  
  

Schriftelijke stemverklaringen

 
  
  

- Verslag: Kyösti Virrankoski en Ville Itälä (A6-0492/2007)

 
  
MPphoto
 
 

  Bastiaan Belder (IND/DEM), schriftelijk.(NL)De Raad en het Europees Parlement hebben een akkoord bereikt over de extra financiering voor het satellietsysteem Galileo en uitgaven op het gebied van buitenlandse zaken, waaronder de politiemissie voor Kosovo. Hiervoor hebben ze het financiële meerjarenkader voor 2007-2013 verhoogd en gebruik gemaakt van het flexibiliteitinstrument. Daarnaast zijn er herschikkingen geweest binnen de bestaande begrotingslijnen. Die herschikkingen hadden wel verstrekkender mogen zijn.

Ik heb vooral moeite met aanpassing van het eerder overeengekomen maximum voor de EU-gelden tot 2013 en het gebruik van het flexibiliteitinstrument voor dit doel. Gebruik hiervan moet vermeden worden en in elk geval beperkt blijven tot zeer uitzonderlijke omstandigheden. Als er wijzigingen in de kosten optreden, dan moet dat primair worden opgevangen door verlaging van andere begrotingslijnen. Ik denk dan vooral aan de uitgaven die niet behoren tot de centrale doelstellingen van de Europese Unie en de begrotingslijnen waar de uitvoering toch al achterblijft ten opzichte van de geplande uitgaven.

 
  
MPphoto
 
 

  Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) De overeenkomst die is bereikt tussen de Commissie, de Raad en het Parlement voor de EU-begroting van 2008 laat zien hoe veel overwicht de “grote landen”en de “rijke landen”hebben, wanthij gaat in op hun eisenom het plafond van de EU-begroting zo veel mogelijk te beperken.

Ondanks alle pogingen om het te verhullen, is de waarheid dat de voorstellen van de Commissie, de Raad en het EP voor de EU-begroting, en deze overeenkomst, lager liggen dan het bedrag voor 2008 dat was voorzien in het financiëlekader voor 2007-2013. Dat was vorig jaar en in het financiële kader voor 2000-2006 eveneens het geval.

In werkelijkheid vormt deze EU-begroting voor 2008 een vermindering van de betalingen met meer dan 9 miljard euroin vergelijking met wat er was afgesproken in het financiëlekader voor 2008 – dat wil zeggendat de EU-begroting op het gebied van betalingenis verlaagd van 1,04 procentnaar 0,96 procentvan het BNP van de Gemeenschap. Aan de andere kant heeft de EU-begroting haar prioriteiten progressief verschoven in de richting van financiering van het neoliberale, federalistischeen militaristische beleid van de EU.

Om die reden verwerpen wij deze overeenkomst.

 
  
MPphoto
 
 

  Gunnar Hökmark (PPE-DE), schriftelijk. (SV) Wij ondersteunen de basisbeginselen van de EU-begroting voor 2008 en benadrukken dat deze de belastingbetalers waar voor hun geld moet geven. De kaders die zijn ingesteld doorde financiëlevooruitzichtenmoeten worden gerespecteerd endaarom verwelkomen wij het feit dat de begrotingmet een goede marge binnen deze kaders zal worden gehouden.

Landbouwsteun is een van de gebiedenwaar ruimte is voor bezuinigingenten gunste van doelstellingen die meer overeenkomen met de ambities vanLissabon, dat wil zeggen dat de EU zich moet ontwikkelen tot ’s wereldsmeest succesvolle regio op economisch gebied.

 
  
MPphoto
 
 

  Gay Mitchell (PPE-DE), schriftelijk.(EN) Tijdens de begrotingsonderhandelingen heeft het Parlement samen met de Raad besloten 50 miljoen euro afkomstig van de gedecentraliseerde agentschappen te herschikken om de Europese GNSS-programma’s (EGNOS/GALILEO) en het Europees Technologie-instituut mede te financieren. Hierbij werd niet aangegeven om welke agentschappen het zou gaan.

Deze herprogrammering betreft de agentschappen die onder rubriek 1A vallen, waartoe ook Eurofound, de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden behoort. Eurofound is gevestigd in Dublin. Deze stichting levert belangrijke diensten op het gebied van de arbeidsmarkt en arbeidsomstandigheden, en een bezuiniging zou ontoelaatbaar en contraproductief zijn.

 
  
MPphoto
 
 

  José Albino Silva Peneda (PPE-DE), schriftelijk.– (PT) Ik heb vóór de voorgestelde begroting voor2008 gestemd, ten eerste omdat het voorstel duidelijk overeenstemt met de beginselendie zijn vastgelegd in de financiële vooruitzichten voor 2007-2013.

Ten tweede omdat het in voorstelwaarover wij hebben gestemd,na onderhandelingen met de Commissieen de Raad,uiteindelijk een oplossing is gevonden voor de ernstige problemen met betrekking tot de financiering van Galileo. De oplossing hiervoor is zeer positief, want zij maakt het mogelijk een redelijke mate van financiering te verstrekken voor projectendie zijn opgenomen in de trans-Europese netwerken.

Ten derde vind ik de gevondenschatkistoplossingen zeer positiefals het gaat om de begroting voor betalingenvoor posten voor de financiering van projecten van het Europees Sociaal Fondsen het Europees Fonds voor RegionaleOntwikkeling, die erg belangrijk zijn om Portugal in staat te stellen de projecten te ontwikkelen die het nodig heeftom een veel grotere economische groei te bereikendan in de afgelopen jarenen zo het Europees gemiddelde dichter te benaderen.

 
  
  

-Verslag: Adamos Adamou (A6-0443/2007)

 
  
MPphoto
 
 

  Carlos Coelho (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) Zo’n vijftig jaar geleden bedacht de Raad van Europa een stelsel van regels enwettelijke en gerechtelijke instrumentenvoor de bescherming en bevordering van de grondrechten,dat een referentiepunt is geworden voor demensenrechten, de rechtsorde en de democratie in Europa.

Het Bureau voor de Grondrechten, de wettelijke opvolger van het Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat, moet helpen de samenhang en consistentie van het EU-beleid inzake grondrechten te verbeteren.

Aangezien beide instellingen hetzelfde doel nastreven (versterking van de bescherming van de grondrechten), is het essentieel om ervoor te zorgen dat ze nauw samenwerken.

Deze overeenkomst is bedoeld om complementariteiten toegevoegde waarde te waarborgenen om te voorkomen dat de activiteiten van de Raad van Europa, zoals die zijn vastgelegd in artikel 9 van de Verordening tot oprichting van een Bureau van de Europese Unie voor de Grondrechten, dubbel worden uitgevoerd.

Ik steun desluiting van deze overeenkomst in een sfeer van samenwerking, transparantieen complementariteit, in het bijzonder de vestiging van eensamenwerkingskader tussen de twee instellingenen de daaraan gekoppelde regelmatige contacten en vergaderingen, uitwisseling van informatieen coördinatievan activiteitenom dubbel werk te voorkomen en een zo goed mogelijk gebruik van de middelen te garanderen.

 
  
MPphoto
 
 

  Marine Le Pen (NI), schriftelijk.–(FR)De paradox, of misschien de hypocrisievan het Europees Parlement, is dat het voortdurend hamert op democratische beginselen en waardenmaar die doodleuk negeert als dat beter uitkomt.

Dat was gisteren het geval toen het Europees Parlementtijdens de plenaire vergadering formeel het Handvest van de Grondrechtenafkondigde te midden vanalgeheel tumult, en daarmee voorbij ging aan de protesten van de separatisten,die een referendum eisten voor de aannemingvan het nieuwe constitutioneleverdrag.

Het Europees Parlement brengt zichzelf in diskrediet doorelke discussie te weigeren en zijn eigen gekozen ledendie streven naar het behoud van nationale identiteit en soevereiniteit te stigmatiseren.

Vrijheid van meningsuiting heeft alleen waardeals iemands politieke tegenstanders dit recht ook hebben. De conservatieve fractieslijken van mening te zijn dat sommigeuitspraken onrechtmatig zijnen kost wat kost voorkomen moeten worden. Terwijl het Europees Parlement zijn goede naam bezoedelt door het Handvest van de Grondrechten voor zich op te eisen, laten de gekozen leden van het Front National luid en duidelijk horen dat zij niet hetzelfde idee hebben van mensenrechtenen zullen blijven vechten voor respect voor de soevereiniteit en identiteitvan de naties van Europa.

 
  
  

- Verslag: Friedrich-Wilhelm Graefe zu Baringdorf (A6-0501/2007)

 
  
MPphoto
 
 

  Duarte Freitas (PPE-DE), schriftelijk.– (PT) Ik stem vóór het verslag van de heer Graefe zu Baringdorf,omdat het dringend noodzakelijk wordt een systeem van elektronische identificatievoor schapen en geiten te introduceren. Ik betreur het dat het voorstel van de Commissie 17 maanden vertraging heeft opgelopen.

Ik ben het eens met het amendement op het voorstel van de Commissiedat erop neerkomt dat er een specifieke datum moet worden ingesteld waarop het systeem van kracht wordt, waarvoor 31 december 2009 het meest geschikt is, zoals het verslag van de heer Graefe zu Baringdorf voorstelt.

Ik ben het niet eens met de amendementen 4 en 5, die de snelle tenuitvoerlegging van het systeem zouden vertragen. Ik ben het ook niet eens met amendement 3, aangezien het betreffende documentnaar mijn mening gericht is op het vaststellen van een tijdsplanning,niet op het bespreken van beginselen.

 
  
  

- Verslag: Genowefa Grabowska (A6-0468/2007)

 
  
MPphoto
 
 

  Jan Andersson, Göran Färm, Anna Hedh en Inger Segelström (PSE), schriftelijk. (SV) Wij van deZweedsesociaaldemocratenhebben vóór het verslag gestemd,omdat het belangrijk is dat de huidige barrièresvoor de inning van onderhoudsbijdragenvan een burger die in een andere lidstaat woont dande persoon die recht heeft opalimentatie worden weggenomen. In dit verband is het met name belangrijkde zwakkere partij in deinningsprocedure te beschermen. Wij zijn het echter niet eens met de formulering van deamendementen 9 en 26,die stellen dat de partijen, na onafhankelijk juridisch advies, een schriftelijke overeenkomst moeten aangaanover de jurisdictievan de rechtbank en over de nationalewet die moet worden toegepastom ervoor te zorgen dat de overeenkomstgeldig is voor de rechtbank. Dergelijke vereisten zijn niet te verenigen met deZweedse rechtstraditie.

 
  
MPphoto
 
 

  Carlos Coelho (PPE-DE), schriftelijk.– (PT) De toegenomen mobiliteit in de EUheeft in combinatie met het stijgende aantal scheidingengezorgd voor een groei van het aantal grensoverschrijdendegeschillen met betrekking totalimentatievorderingen.

De huidige procedures voor het verkrijgen van alimentatievorderingenzijn vaak te lang en te ingewikkelden leveren in veel gevallen geen resultaat op. Intussen leven degene die recht hebben opalimentatie, waarvan de grote meerderheid kinderen, in zeer slechte omstandighedenmet vaak niet eens genoeg geld om te overleven.

Dit initiatief is daarom erg belangrijk, want het zou het functioneren van de interne markt ende vrijheid van verkeer moeten vergemakkelijkendoor de obstakels weg te nemen die ontstaan door de discrepanties tussen de lidstatenals het gaat om de handhaving vanonderhoudsverplichtingen. Het moet ervoor zorgen dat dergelijke besluiten in de gehele Europese Unie wordenerkend en gehandhaafdop een zo snel en effectief mogelijke maniertegen zo laag mogelijke kosten.

Het zal het leven van de burgers eenvoudiger makenen tegelijkertijd positieve sociale effecten hebben,want het maakt het gemakkelijker voorrechthebbenden op alimentatiedie in een andere lidstaat wonenom een vordering voor te leggen aan een bevoegde rechtbank enzodra de rechtbank uitspraak heeft gedaan,zal deze uitspraak in alle lidstaten zonder verdere formaliteiten worden erkend.

 
  
MPphoto
 
 

  Bogusław Liberadzki (PSE), schriftelijk. −(PL)Mijnheer de Voorzitter, ik stem vóór het verslaginzake het voorstel voor een verordening van de Raadbetreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen (COM(2005)0649 – C6-0079/2006 – 2005/0259(CNS)).

Mevrouw Grabowska oordeelt terecht dat er op dit moment geen gemeenschappelijk, geharmoniseerd systeem van erkenning en handhaving van alimentatiebesluiten op EU-niveau is.

Ik ben het eens met het initiatiefvoor de snelle, kostelozehandhaving van alimentatievorderingen, in het bijzonder in de context van grensoverschrijdend verkeer van personen.

Het verslag benadrukt terecht de noodzaak van deinvoering van dergelijke handelingenom ervoor te zorgen dat een uitspraak hetzelfde effect heeft als in de lidstaat waar hij is gedaan, zonder bijkomende formaliteiten.

 
  
  

- Ontwerpresolutie (B6-0518/2007)

 
  
MPphoto
 
 

  Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk.– (PT) Sinds 1997, toen het Verdrag van Ottawa werd getekend, hebben volgens de gegevens die eind november beschikbaar waren 156 statenhet Verdrag ondertekend. Het is significant en betreurenswaardig dat de VSniet een van die staten is.

De vandaag aangenomen resolutiewijst terecht op de inconsistentietussen enerzijds de bekendmaking door de Europese Commissievan haar intentieom zich actief in te zetten voor de vernietiging van antipersoneelsmijnenen de steun aan de slachtoffers van wie, vergeet dat niet,het merendeel uit kinderen bestaat, en anderzijds de schrapping, eind 2006, van de specifiekebegrotingslijn voor antipersoneelsmijnen.

Gezien het belang van deze actie en het feit datde steun aan de slachtoffersbij lange na niet voldoende is om in hun behoeften te voorzien, vinden wij dat er weer een specifieke begrotingslijn voor antipersoneelsmijnenmoet worden ingesteld voor de financiering vanmijnruimingen, slachtofferhulp envoorraadvernietiging; voorts zouden wij willen toevoegen dat ereen aanzienlijke verhoging van de toegewezen financiële middelen zou moeten plaatsvinden.

Wij betreuren het dat het voorstel van onze fractie,waarin wij alle landen oproepenogenblikkelijk te stoppen met de productievan landmijnen en erop aandringen dat EU-troepen onder geen enkele voorwaarde en in geen enkele situatiegebruik zouden mogen maken van mijnen, niet is aangenomen.

 
  
  

- Ontwerpresolutie (B6-0543/2007)

 
  
MPphoto
 
 

  Robert Goebbels (PSE), schriftelijk.–(FR) Ik heb mij onthouden van stemming over de resolutieinzake debetrekkingen tussen de EU en China,omdat ik mijzelf niet graag wil associëren met deze paternalistischeberispingenof de moralistische strekking die dit soort resoluties overbrengen. Een Europese Uniedie niet in staat is een Handvest van de Grondrechten aan te nemendat in haar hele grondgebied van toepassing is, is niet in de positie om de rest van de wereld de les te lezen.

 
  
  

- Ontwerpresolutie (B6-0512/2007)

 
  
MPphoto
 
 

  Jim Allister (NI), schriftelijk.(EN) Als vertegenwoordiger van een regio, Noord-Ierland, waar Sinn Fein, dat verbonden is met een terroristische organisatie die onlangs een jongeman, Paul Quinn, heeft vermoord, tot de regering is toegelaten in een coalitie met uitsluitend democratische partijen, werd ik ertoe aangezet om in de volgende bewoordingen voor amendement te 14 te stemmen:

“Betreurt het feit dat een aantal centrumpartijen ervoor heeft gekozen om geloofwaardigheid en acceptatie te geven aan extremistische partijen door hiermee coalitie-overeenkomsten aan te gaan, waarmee ze hun morele integriteit opofferen in ruil voor politieke winst op korte termijn en eigenbelang.”

 
  
MPphoto
 
 

  Gerard Batten (IND/DEM), schriftelijk.(EN) Hoewel de UKIP tegen iedere vorm van extremisme is, gelooft zij niet dat wij, het Britse volk, enig advies in deze kwestie moeten aannemen van de EU, net zo min als de UKIP de EU zou oproepen om maatregelen te nemen. Dit dient, net als alle andere zaken, het prerogatief van onafhankelijke, democratische natiestaten te zijn.

 
  
MPphoto
 
 

  Derek Roland Clark (IND/DEM), schriftelijk.(EN) Hoewel de UKIP tegen iedere vorm van extremisme is, gelooft zij niet dat wij, het Britse volk, enig advies in deze kwestie moeten aannemen van de EU, net zo min als de UKIP de EU zou oproepen om maatregelen te nemen. Dit dient, net als alle andere zaken, het prerogatief van onafhankelijke, democratische natiestaten te zijn.

 
  
MPphoto
 
 

  Hanna Foltyn-Kubicka, Wojciech Roszkowski en Konrad Szymański (UEN), schriftelijk. −(PL)Mijnheer de Voorzitter, wij zijn tegen racisme, vreemdelingenhaat en politiek extremisme. De recente praktijk in het Europees Parlement, waar deze begrippen worden misbruikt in de voortdurende politieke strijd, leidtechter tot een bedreiging van de vrijheid van meningsuiting, waarvan de incidenten in de parlementszaal op 12 december van dit jaar een flagrant voorbeeld vormden, wat ons het gevoel geeft dat de voorstanders van het Handvest van de Grondrechten, waarin, dat moet gezegd worden, een zinloos verbod op discriminatieop basis van “elke politieke opvatting” is opgenomen, op dat moment de beginselen schondendie zij zelf voorstaan.

Het ontbreken van een nauwkeurige definitievan politiek extremismeen vreemdelingenhaat in de resolutie, die bedoeld is om extremisme te bestrijden, was voor ons een reden om ons van stemming te onthouden.

 
  
MPphoto
 
 

  Bruno Gollnisch (NI), schriftelijk.–(FR) Front National, Vlaams Belang en FPOE zijn geen extremistische, racistische of xenofobe partijen. Het is ziekelijk en fout om ze op die manier op één hoop te vegen.Alle zogenoemde “conservatieve” partijenproberen hen nog altijd te beschuldigen van extremisme,enkel en alleen omdat ze het behoud van de nationale identiteit willen bevorderen.

De democratie is zeker in gevaar, maar degenen die door het systeem als de schuldigen zijn aangewezen, zijn niet degenen die haar bedreigen. Zij hoeft niet te vrezen voor de mensen die beleidsmaatregelen bekritiseren en in twijfel trekken, vooral als het gaat om immigratie, en die daarom van extremisme worden beschuldigd. Zij wordt bedreigd door degenen die stelselmatig de vrijheid van meningsuiting de mond snoerenuit naam van de mensenrechten en de politieke correctheid, en die eigenlijk alleen maar proberen te verbergen dat ze zelf niet in staat zijn hun problemen op het gebied van immigratie, gebrek aan veiligheid en identiteit op te lossen.

Door de hoeveelheid wetgeving ter bestrijding van extremisme in Europa gigantisch te vergroten, had het Parlement een grote bijdrage kunnen leveren aan het behoud van democratische beginselen en waarden. Helaas is het omgekeerde waar. In plaats van radicaal islamismeof totalitaire communistische regimes aan te pakken, voedt het Parlement alleen maar weer zijn antinationalistischeen globalistische obsessie.

 
  
MPphoto
 
 

  Mieczysław Edmund Janowski (UEN), schriftelijk. −(PL)Mijnheer de Voorzitter, ik keur racisme, vreemdelingenhaat en politiek extremisme ten zeerste af. Ik ben echter wel van mening dat in documentendie worden aangenomen onderde vleugels van het Europees Parlement een heldere definitie moet worden gegeven van termen als, specifiek, politiek extremismeen vreemdelingenhaat. Als dit niet gebeurt, kan het, onder een nobele vlag, in werkelijkheid tegenovergestelde doelen dienenen een bron worden van misbruik in de openbare activiteiten van politici, waarmee de vrijheid van meningsuiting om zeep wordt geholpen.

Een voorbeeld van een dergelijke selectieve interpretatievan deze begrippen vormde de situatiedie zich op 12 december van dit jaar voordeed tijdens de plenaire vergadering van het Europees Parlement in Straatsburg. Hoe valt bijvoorbeeld de bepaling in een artikel van het Handvest van de Grondrechtenwaarin staat dat “Elke discriminatie […] op grond van […] politieke of andere denkbeelden[…]is verboden”te rijmen met het uit de handen van Parlementsleden trekken vanpapiertjes met het opschrift “REFERENDUM”? Dit was een vreedzame meningsuitingdoor een aantal gekozen leden.

Met het oog op deze situatie, heb ik mij onthouden van stemming over de resolutiebetreffende de bestrijding van het toenemende extremisme in Europa.

 
  
MPphoto
 
 

  Carl Lang (NI), schriftelijk.–(FR)Ik ben verbijsterd over de eenzijdige verlamming van het Europees Parlement: het kan alleen maar naar rechts kijken! De verschillende resoluties die zijn voorgesteld door de PSE, de liberalen, de groenen en zelfs de communistenzien extremismeuitsluitend als “extreem rechts”.

Maar hoe zit het dan met radicaal islamismeen al dietrotskisten en communisten? Niet een van die soorten extremismewordt genoemd.

Dit is een belediging voor alle slachtoffers van totalitaire communistische regimes en voor iedereen die dagelijks te lijden heeft onder de dogmatieken praktijken van het radicaleislamisme. Het Europees Parlement vindt niet dat deze typen extremismeverwerpelijk zijn. Ze bestaan gewoon niet, want ze maken geen deel uit van hethuidige standaardvocabulairevan politieke correctheidbinnen deze muren.

Uit respect voor de beginselen en waarden van de democratie, gelijkheid enverdraagzaamheid, verwelkomt de PSE-Fractie van harte deontbinding van de extreem rechtse fractieOnafhankelijkheid, Traditieen Soevereiniteit (ITS) alvorens op te roepen tot versterking van de voorwaardenvoor de oprichting van fracties binnen het Parlement. Het leitmotiv van deze gekozen leden is het stelselmatig demoniserenvan hun politieke tegenstandersom hun conservatismeaan iedereen op te dringen.

Deze resoluties zijn een hypocriet, blind en obscurantistischkarwei. Wij zullen ertegen stemmen.

 
  
MPphoto
 
 

  Geoffrey Van Orden (PPE-DE), schriftelijk.(EN) Hoewel ik mij volledig schaar achter waarachtige maatregelen om racisme en extremisme te bestrijden, zijn dit soort resoluties die door Links worden geproduceerd niet nuttig en uitsluitend bedoeld om hun eigen verwrongen agenda na te jagen. Feitelijk is er maar weinig dat extreem links en extreem rechts van elkaar onderscheidt en beide zijden teren op elkaar. Links is er echter in geslaagd om de aandacht van zijn eigen extremen af te leiden, en instellingen en beleid te stimuleren waarmee zijn eigen doelstellingen worden bevorderd. De EU, in haar aanhoudende pogingen haar eigen bereik te vergroten, is hieraan vaak medeplichtig. Quasi-autonome EU-agentschappen zoals het EU-Bureau voor de Grondrechten hebben mijn steun niet en ik ben ook tegen de financiering met gemeenschapsgeld van de constellatie van NGO’s die de agenda van links uitvoeren. Daarom heb ik mij van stemming over de resolutie onthouden.

 
  
MPphoto
 
 

  Thomas Wise (IND/DEM), schriftelijk.(EN) Ik ben tegen iedere vorm van extremisme, maar ik accepteer niet dat het Britse volk over dit onderwerp of over enig ander onderwerp advies zou moeten aannemen van de EU. Ik ben niet gekozen om toe te laten dat de EU haar macht over het Verenigd Koninkrijk uitbreidt of versterkt. Deze zaak moet tot de macht en het prerogatief van onafhankelijke, democratische natiestaten blijven behoren.

 
  
  

- Ontwerpresolutie (B6-0494/2007)

 
  
MPphoto
 
 

  Erik Meijer (GUE/NGL), schriftelijk.(NL)In 1918 heeft onafhankelijk Montenegro vrijwillig gekozen voor samengaan met de buurlanden Servië, Kroatië, Bosnië-Herzegovina en Slovenië. Na het uiteenvallen van Joegoslavië hebben de kiezers in 2006 democratisch besloten niet langer alleen met Servië verbonden te blijven. Daardoor werd Montenegro de negenenveertigste onafhankelijke staat van Europa. Nu is het belangrijk dat Montenegro een normale staat wordt, en geen groot Monaco, geen paradijs voor rijke buitenlanders, die graag weinig belasting betalen, zwartgeld witwassen en paleizen bouwen. Montenegro moet meer doen tegen milieuvervuiling en sigarettensmokkel.

Ik ben tevreden met de overname door de Commissie AFET van mijn amendementen over woningen en werk voor vluchtelingen uit Servië en Kosovo. Statelozen kunnen niet eeuwig stateloos blijven en Montenegro moet de afspraken van de Raad van Europa daarover respecteren. Ook mijn voorstel voor herstel van de Noord-Zuidspoorwegverbindingen naar Niksič aan de Bosnische grens en naar Shkoder in Albanië is overgenomen. Groeiend wegverkeer is geen oplossing. Gelukkig eist rapporteur Vernola nu anders dan in zijn vorige jaarrapport geen snelle toetreding tot de NAVO, en evenmin een economische politiek die nog sterker neoliberaal is dan in de rest van Europa gebruikelijk is. Toetreding tot de NAVO mag geen voorafgaande voorwaarde zijn voor toelating tot de EU.

 
  
  

- Ontwerpresolutie (B6-0503/2007)

 
  
MPphoto
 
 

  Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk.– (PT)De resolutiedie vandaag is aangenomen door het Europees Parlement drukt solidariteit uit met de slachtoffers van deschipbreuken die hebben plaatsgevonden in de Straat van Kertsj – dat is de zeestraat die deZwarte Zee met deZee van Azov verbindt – en die een milieuramp hebben veroorzaakt.

De milieu-impact van de lek van oliederivatenin de zeestraatwerd nog verergerd door de snelle verspreidingvan de vervuilingals gevolg van de harde wind en hoge golven op dat moment.

In het algemeen zijn wij het eens met de standpunten in de resolutie, die onderstrepen dat de lidstaten een belangrijke rol hebben om ervoor te zorgen dat de schepenin hun nationale registers voldoen aan de internationalenormen om zeeongevallen te voorkomen ende gevolgen van dergelijke ongevallen te beperken.

Wij zijn het ermee eens dat het noodzakelijk is maatregelen uit te voerenom het milieurisico te verkleinenen de veiligheid op zee te verbeteren, en we zijn van mening dat elk initiatiefdat in dit kader op EU-niveau wordt genomen,gebaseerd moet zijn op verbeterde samenwerkingtussen de lidstaten, zonder afbreuk te doen aan hun verantwoordelijkheden op dit gebied.

 
  
MPphoto
 
 

  Marie Anne Isler Béguin (Verts/ALE), schriftelijk.–(FR)De uitbreiding van de Europese Unievraagt om onze solidariteitmet de bewoners van de 431 000 km2rond de Zwarte Zee.

Deze solidariteit komt tot uiting in de overeenkomstom te onderhandelen met Turkije, de tenuitvoerlegging van het Nabuurschapsbeleidmet GeorgiëenOekraïneen het strategische partnerschap dat tot stand is gebracht met Rusland. De hevigheid van de storm zet ons ook aan het denken over de gevolgen van klimaatverandering in onze eigen regio. Er is een beleid voor risicobeheer nodigwaarin preventie wordt gecombineerd met de bescherming van de biodiversiteit.

We herinneren ons dat de storm vier schepen in moeilijkheden brachten acht zeelieden het leven kostte. Ook brak een Russisch vrachtschip doormidden, waardoor 4 000 ton stookolieop een trekroute voor duikvogels uit Siberië terechtkwam. De Europese Unieheeft in het kader van het waarnemings- en informatiecentrum een team gestuurd. Er zou meer moeten worden gedaan als onderdeel van dit initiatief. Om toekomstige rampen te voorkomen, moet de EU ervoor zorgen dat er stelselmatig hogeveiligheidsnormen worden toegepast op de vloot van Russische schepen. De EU moet haar Russische partner verplichten tot het gebruik van dubbelwandige vrachtschepen voor het vervoer van olie. Als deparlementaire vergadering van de BSEC bijeenkomt, moeten we eisen dat de normen inhet Europese pakket voor maritieme veiligheid worden toegepast.

 
  
  

- Verslag: Christian Ehler (A6-0448/2007)

 
  
MPphoto
 
 

  Andrzej Jan Szejna (PSE), schriftelijk. −(PL)Mijnheer de Voorzitter, ik stem vóór het verslag van deheer Ehler over depositogarantiestelsels.

De rapporteur heeft een zeer goed verslag gepresenteerd, waarin aandacht wordt gevraagd voor de nieuwe uitdagingenwaarmee garantiestelsels te maken hebbenals gevolg van de toenemende integratievan markten. Deze uitdagingen moeten worden aangepakt om de stabiliteit van de financiële markten te waarborgen. Depositogarantiestelsels zijn een zeer belangrijk onderdeel van het financiële marktstelsel van de EU en de werking ervan moet voortdurend worden verbeterd.

De rapporteur vraagt terecht aandacht voor het probleem van crisisbeheeren het vangnet voor grensoverschrijdende deposito’s in crisisbeheer.

Ik ben het ermee eens dat crisisbeheermoet worden gebaseerd op betere vroegtijdige signalering van risico’s, beter gedefinieerdeen geplande procedures van interactietussen alle betrokken partijen enverduidelijking van het punt waarop de lasten moeten worden gedeeld. Er moet rekening worden gehouden met de verschillen tussen de stelsels en deverscheidenheid aan betrokken partijen in de openbare en particuliere sector.

 
  
  

- Ontwerpresolutie (B6-0495/2007)

 
  
MPphoto
 
 

  Bruno Gollnisch (NI), schriftelijk.–(FR) Massa-importen, de onnatuurlijke roldie wordt gespeeld door een sterke euro tegenover een bewust ondergewaardeerde buitenlandse valuta, maatschappelijkeenmilieudumping, vervalsingen, piraterij, gevaarlijke productenen het bestaan van niet-tarifairebelemmeringen die de Europeseproductiesector raken: of het nu om de textielsector gaat of om andere sectoren,elk verslag en elke resolutievan dit Parlement over de handelsbetrekkingen met China ziet er hetzelfde uit.

Waarom is China in deze omstandigheden toegelaten tot de WTO? Wij hebben ertegen gestemd. Waarom ziet men niet in dat liberalisering van de handel met landen die besloten hebben dat ze zich niet aan onze regels houden – en bij die liberalisering worden nooit vraagtekens gezet – alleen maar leidt tot economische rampen en sociale disintegratie voor hele regio’s en sectoren? Waarom zouden we het aflopen van de textielquota en het ontslag van tienduizenden Europese werknemers accepteren? U maakt zich er nu zorgen om, maar u praat slechts heel terughoudend overmogelijke middelen vanhandelsbescherming, veiligheidsmaatregelen engezamenlijk toezicht op de export. Het is niet veelen het is niet genoeg, maar het is beter dan niets.

Daarom stemmen we vóór deze resolutie, ook al is ze ongeveer zo nuttig als een chocolade theepot.

 
  
MPphoto
 
 

  Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk.– (PT) Wij zijn blij met de aanneming van onze voorstellen die:

- stellen dat het toezichtsysteem met dubbele controle alleen zin heeft als het herhaling van de situatievan 2005 kan voorkomenen dat nieuwe veiligheidsmaatregelen noodzakelijk zijn;

- het voorstel herhalen dat er een communautair programmamoet worden opgesteld voor de textiel- en kledingsector, in het bijzondervoor de achterstandsregio’s die ervan afhankelijk zijn, en voor hulp aan het MKB;

We betreuren de verwerping door de meerderheid van het Europees Parlement van onze voorstellen die, bijvoorbeeld:

- verwezen naar de ernstige gevolgen van liberalisering in de textiel- en kledingsector op mondiaal niveau,zoals bedrijven die sluiten of verhuizen, werkloosheid enernstige sociaaleconomische crises;

- erop wezen dat bepaalde landen veiligheidsmaatregelen hebben aangenomen die van kracht blijven toteind 2008, en dat wij daarom niet kunnen begrijpen waarom de EU dat voorbeeld niet heeft gevolgd;

- stelden dat er eenregelgevingskadermoest worden ontwikkeld ombedrijfsverplaatsingen te bestraffen, waarbij overheidssteun aanbedrijvengebonden zou worden aan langetermijnbeloftenmet betrekking tot regionaleontwikkeling en werkgelegenheid, inclusief de eis dat deze steun wordt terugbetaaldals niet aan de voorwaarden is voldaan;

- vroegen om een sterkere rol voorwerknemersvertegenwoordigers in bedrijfsbesturenen in fundamentele organisatorische besluitvorming.

 
  
MPphoto
 
 

  Carl Lang (NI), schriftelijk.–(FR)De textielsector in Frankrijk en in Europaheeft sinds het aflopen van het Multivezelakkoordenkele van onze regio’s in economischeen socialewoestenijen veranderd. Armoede enontberingen zijn daarde harde realiteit voor de duizenden mannen en vrouwendie hun baan zijn kwijtgeraakt.

De vernietiging van deze bedrijven, van dit socialeweefsel, uit naam van de globalisering enhet pro-Europese ultraliberalisme, is het symbool van een van de grootste economischemislukkingen van de Europese Unie.

Deze aanpak leidt er al jaren toe dat onze fabrieken in alle economische sectoren, zelfs die waar ze een heel hoog niveau hadden, worden verplaatst naar andere landen van de wereld: naar Noord-Afrika en vooral naar Azië. Deze wereldwijde verschuiving van het evenwichtlevert deze derde landen in feite niets op, behalve dan een verergering van de economische slavernijten gunste van een kleine elite in Chinese fabrieken ende veroorzaking van langdurige werkloosheid in Europategen een achtergrond vaneen hardnekkige economische crisis.

Het is duidelijk dat wereldwijde concurrentie, zoals die wordt gestimuleerd door de WTO, de voornaamste reden is van de wijdverbreideverarming en hetgebrek aan dynamiek in Europa. De Europese Uniemoet met spoed een einde maken aan deze waanzinen eindelijk overgaan totcommunautairebescherming en preferentie.

 
  
  

- Verslag: David Martin (A6-0463/2007)

 
  
MPphoto
 
 

  Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk.– (PT)Dit verslag bevat onder andere eenechte misvatting. Het erkent dat “armoede een onopgelost en zich verergerend probleem blijft in Korea, dat volgens statistieken van de OESO tot de drie OESO-leden met zowel de grootste inkomenskloof als de grootste toename van de inkomenskloof behoort” (we zouden hieraan toe kunnen voegen dat dit niet het enige geval is, aangezien binnen de EU de inkomenskloof tussen rijk en armook groter is geworden, met name in Portugal, waar het verschil tussen de rijksten en de armsten blijft groeien en waar ongeveer twee miljoen Portugezenop het bestaansminimum leven).

Het verslag roept nochtans op tot een “vrijhandelsovereenkomst”tussen de EU en Korea en totliberalisering van de handel, terwijl bekend is dat een dergelijk beleidconcentratie van de rijkdom bij de grote economische en financiële groepen in zowel de EU als Korea heeft bevorderd en zal blijven bevorderen. Het is een overeenkomst die de werknemers onder nog grotere druk zal zettenom lage salarissen te accepteren enrechten en maatschappelijke verworvenheden in te leveren in de naamvan het “concurrentievermogen”en die de enorme winsten van de minderheid zal vergroten.

Intussen wordt er met geen woord gesproken over de scheepsbouwindustrie...

 
  
MPphoto
 
 

  Andrzej Jan Szejna (PSE), schriftelijk. −(PL)Mijnheer de Voorzitter, ik stem vóór de aanneming van het verslag van de heer Martin over de handels- en economische betrekkingen met Korea.

De rapporteur heeft een zeer goed verslag opgesteld, waarin hij wijst op het belang van Korea als handelspartner van de Europese Unie in economisch opzicht. Het sluiten van een vrijhandelsovereenkomst met Korea maakt deel uit van de strategieom Europaeen mondiale dimensie te geven.

Een vrijhandelsovereenkomst tussen Korea en de Europese Uniezou de basis kunnen vormen voor de bevordering vanhoge maatschappelijke enmilieunormen enkan als voorbeeld dienen voor andere overeenkomstenwaarover momenteel wordt onderhandeld.

Ik ben het ermee eens dat we onze uiterste best moeten doen om ervoor te zorgen dat de Europese Unieen Korea – onder bescherming van de handelsovereenkomst waarover op dit moment wordt onderhandeldof door middel van een afzonderlijke overeenkomst – zichzelf verplichtingen opleggen op het gebied van de mensenrechten.

 
  
  

(De vergadering wordt om 12.50 uur onderbrokenen om15.00 uur hervat)

 

9. Rectificaties stemgedrag/Voorgenomen stemgedrag: zie notulen
  

VOORZITTER: RODI KRATSA-TSAGAROPOULOU
Ondervoorzitter

 

10. Goedkeuring van de notulen van de vorige vergadering: zie notulen

11. Debat over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat (debat)

11.1. Oost-Tsjaad
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Het volgende punt op de agenda zijn de zes ontwerpresolutiesover oostelijk

Tsjaad(1).

 
  
MPphoto
 
 

  Adam Bielan (UEN), auteur. −(PL)Mevrouw de Voorzitter, ik wil zeggen dat ik mij grote zorgen maak over de verheviging van de gevechten in Tsjaad, maar ook over het gebrek aan vooruitgangbij het vinden van een politieke oplossing voor het conflict. Ik wil daarom met name aandacht vragen voor de rol vandeoperatie EUFOR Tsjaad/CAR. Het belangrijkste doel van het Europese initiatief, dat ook wordt gesteund door de VN, is het garanderen van de veiligheid in de humanitaire zone.

Als we denken aan de voortdurende crisis in Darfur en de manier waarop deze de situatie in de regio destabiliseert, is het de moeite waard om te onthouden dat het conflict de grenzen van Tsjaad en de Centraal-Afrikaanse Republiek al heeft overschreden. Ik ben van mening dat het van essentieel belang is omzo snel mogelijk neutraletroepen van de lidstaten naar dit gebied te sturen. Ik wil echter benadrukken dat het succes van een dergelijke vredesmissie sterk afhankelijk is vande politieke inspanningendie moeten worden verricht om een succesvol vredesproces te bewerkstelligen.

 
  
MPphoto
 
 

  Mary Lou McDonald (GUE/NGL), auteur. (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik wil een paar belangrijke en wezenlijke punten naar voren brengen. Er bestaat absoluut geen twijfel dat interventie in Tsjaad geboden is. Er bestaat geen twijfel dat de overweldigende menselijke ellende van vluchtelingen in dat deel van onze wereld onverdraaglijk is om te aanschouwen, maar ik wil zeer duidelijk stellen dat er ten aanzien van deze voorgestelde missie een paar kernproblemen bestaan.

Het eerste probleem is het gebrek aan helderheid voor wat betreft het mandaat van deze operatie. Wij zeggen dat dit een vredeshandhavende en humanitaire inspanning is. Als dat echt zo is dan moet dit dubbel duidelijk worden gemaakt in de referentiebepalingen voor de troepen die we gaan sturen. Ik geloof dat het aan duidelijkheid ontbreekt.

Ik geloof niet dat – en hier moet ik het met mijn collega oneens zijn – dat een interventie die deze vorm krijgt de veiligheid echt zal bevorderen. Wij zijn recentelijk getuige geweest van toenemende intensiteit en barbaarsheid van het conflict. Wij hebben ook van de leiders van veel van de rebellengroeperingen gehoord dat elke interventie, en in het bijzonder deze interventie, als vijandig zal worden beschouwd. Dat creëert een enorm probleem.

Ik moet ook zeggen – en hier ben ik het opnieuw niet met mijn collega eens – dat de troepen in hun huidige opzet niet als de noodzakelijke neutrale macht zal functioneren. Ik moet zeggen, met het grootste respect voor Frankrijk en zijn bevolking, dat het feit dat de missie zo zeer op Frankrijk leunt bijna provocerend is, en dat is denk ik zeer onverstandig.

Ik geloof niet dat het voor ons mogelijk is een gemeenschappelijk Europees defensie- of veiligheidsbeleid te formuleren. De moeilijkheden die zich hebben voorgedaan – in dit geval met betrekking tot Tsjaad – laten duidelijk zien waarom dit zo is. Ik denk dat het onuitvoerbaar is, omdat we zeer verschillende tradities en geschiedenissen hebben en zeer verschillende doelen en perspectieven in ons buitenlands beleid. Vooral om deze reden is het ontzettend jammer – als ik, als iemand uit een land dat in ieder geval nog in naam militair neutraal is, dat mag zeggen – dat de plichten, verantwoordelijkheden en capaciteiten van militair neutrale staten niet voldoende erkend worden in de Europese Unie, en met name niet in het Verdrag van Lissabon. Ik geloof dat landen met een dergelijke traditie het soort van waardevolle, op neutraliteit gebaseerde interventie kunnen plegen waarover mijn collega het eerder had.

Om af te sluiten: interventie in Tsjaad is noodzakelijk. Maar essentieel is hoe we daarbij te werk gaan. Iedere operatie moet duidelijk gedefinieerd zijn. Zij moet zeker neutraal zijn, en zij moet, boven alles, goede kansen op succes bieden.

 
  
MPphoto
 
 

  Marios Matsakis (ALDE).- (EN) Mevrouw de Voorzitter, het valt mij op dat er geen tijd op het bord vermeld staat. Betekent dit dat we vanmiddag het voorrecht genieten over onbeperkte tijd te beschikken of is er een technische storing?

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Mijnheer Matsakis, we weten hoe veel tijd we hebben en daar zullen we ons aan houden.

 
  
MPphoto
 
 

  Colm Burke (PPE-DE), auteur. (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik heb deze dringende resolutie geïnitieerd om politieke en publieke druk uit te oefenen teneinde de EU-vredeshandhavingsmissie naar het oostelijk grensgebied van Tsjaad zo snel mogelijk te laten ontplooien. De recente onrust in oostelijk Tsjaad, met zware confrontaties tussen rebellenstrijders en het Tsjaadse leger, onderstreept de urgente noodzaak van onze aanwezigheid in deze regio om te voorkomen dat onschuldige vluchtelingen en in eigen land ontheemden tussen twee vuren terechtkomen. Deze militaire delicten verergeren de criminaliteit en leiden tot grotere onveiligheid rondom de kampen voor in eigen land ontheemden. Niet alleen wordt humanitaire werkers de toegang tot de kampen belemmerd, ook kampen zij met problemen van bandieterij, die ze beperkt in hun vermogen om de zo noodzakelijke humanitaire hulp te verlenen.

Ik roep de EU en haar lidstaten op om het politieke besluit dat is genomen te eerbiedigen en deze missie zo snel mogelijk van meer troepen en passende financiële, logistieke en luchtsteun te voorzien, inclusief het noodzakelijke aantal helikopters. De geloofwaardigheid van de EU en haar buitenlands beleid op het wereldtoneel loopt gevaar als zij niet in staat is om voldoende troepen en uitrusting te mobiliseren teneinde deze missie operationeel te maken. Dit is een EU-vredeshandhavingsmissie die dus alle EU-lidstaten aangaat, of ze er nu aan deelnemen of niet.

Ik wil hier en nu een einde maken aan de mythe dat deze missie door de Fransen gedomineerd zal worden. Aan deze missie nemen troepen deel uit Zweden, Nederland, Polen, Oostenrijk en Ierland. Bovendien zal zij niet onder Franse leiding maar onder Ierse leiding staan. De Ierse luitenant-generaal Pat Nash is benoemd als hoofd van deze missie, en hij zal dus de leiding hebben over de troepenactiviteiten op land. Deze operatie zal doorgaan, en dergelijke opmerkingen zijn gewoon niet nuttig als het erom gaat het beeld van deze missie en de uiteindelijke ontvangst ervan onder de plaatselijke bevolking in Tsjaad en de rebellengroeperingen te steunen.

Er zijn deze week een aantal hoopgevende tekenen van beweging geweest in andere EU-lidstaten naar aanleiding van de oproep van Ierland om deze missie van toereikende middelen te voorzien. Het lijkt erop dat één land medische goederen heeft aangeboden, terwijl andere lidstaten spreken over het leveren van financiering om andere landen te helpen de noodzakelijke logistieke ondersteuning, inclusief vliegtuigen, te geven. Er moet onmiddellijk een nieuwe conferentie van de vierde generatie worden belegd om te komen met wat nodig is om onze troepen in het veld te beschermen zodat zij zelf hun belangrijke werk, het beschermen van vluchtelingen, kunnen uitvoeren. Nu is het moment om te handelen. Dadeloosheid van onze kant zal levens kosten.

 
  
MPphoto
 
 

  Alain Hutchinson (PSE), auteur. −(FR) Mevrouw de Voorzitter, de hervatting van de gevechten tussen de rebellenen de regeringstroepen in Tsjaadheeft tot honderden doden en gewonden geleiden nieuwe spanningen veroorzaakt in de grensregio van Sudan en de Centraal-Afrikaanse Republiek. Deze situatie heeftde factovoor duizenden mensen de toegang tot vluchtelingenkampen beperkt en het werk van humanitaire hulpverleners verder gecompliceerd.

Ik wil u er ook aan herinneren dat in deze regio van de wereldvrouwen en kinderen nog steeds het slachtoffer worden van buitengewoonweerzinwekkend geweld en dater al meer dan 450 000 ontheemden zijn die in afschuwelijke omstandigheden leven,precies daar waar het conflict weer is opgelaaid.

Tegen deze achtergrond kunnen we natuurlijk eisen dat de strijdende partijen de gevechten staken, in het bijzonder op plaatsen waar de burgerbevolking wordt getroffen. We eisen ook dat zij de grondbeginselen van het internationaal humanitair recht respecteren, wat betekent dat ze respect hebben voor humanitaire gebieden,het vervoer van hulpgoederen mogelijk makenen humanitaire medewerkers niet aanvallen.

Meer in het algemeen maken wij ons ook vooral zorgen over het feit dathet humanitair recht steeds vaker wordt geschonden, of zelfs volkomen genegeerd, door de partijen die betrokken zijn bij de conflicten. De Europese Uniemoet specifiek optreden tegen deze zorgwekkende ontwikkeling. We vragen de autoriteiten in Tsjaad ook met klemom stelselmatig alles te doen wat in hun macht ligt omdegenen die verantwoordelijk zijn voor verkrachting, oorlogsmisdaden en alle vormen vanernstige schendingen van de mensenrechten te vervolgen.

Ik wil echter zeggen dat onze boodschap hoofdzakelijk is gericht aan de Europese Unie, in het bijzonder deRaad van Ministers, via welke wij ongetwijfeld meer kans hebben om gehoord te wordenen die we verzoeken zijn verantwoordelijkheid te nemen. Op 15 oktober heeft de Raad eengemeenschappelijk optreden aangenomen met betrekking tot deoperatie EUFOR Tsjaad/RACom burgerbescherming, humanitaire hulp enveiligheidte bieden aan lokale enuitgezonden humanitaire medewerkers. Maar twee maanden later is de inzet van EUFOR-troepennog steeds niet gerealiseerd, als gevolg van een gebrek aan middelen envoldoende uitrusting. Dit is onaanvaardbaar en deRaad en de Commissiemoeten daarom dringend het besluitvormingsproces versnellenom deze operatiezo snel mogelijk te kunnen uitvoeren.

Ik wil er tevens op wijzen dat een vredesmissie in Oost-Tsjaad of het noorden van de Centraal-Afrikaanse Republiekgeen kans van slagen heeft zonder een algemeenverzoeningsproces waarbij de hele regio is betrokken. We weten al dat de aanwezigheid van EUFORop de drempel van Sudan het voor de rebellen moeilijker zal maken omvrijelijk de grenzen over te stekenen dus de verplaatsing van bepaalde aanvallen tot gevolg zal hebben. De dringende en essentiële steun die de Europese Uniebeloofd heeft te leverenkan dus al heel snel onvoldoende blijken.

Het is nu ook van essentieel belang dat de EU alles doet wat zij kan omhervatting van de vredesbesprekingen op regionaal niveau aan te moedigen, in een partnerschap met alle partijen die bij het conflict betrokken zijn en de diversevertegenwoordigers van de internationalegemeenschap.

Tot slot wil ik erop wijzen dat wij van mening zijn dat de neutraliteit van de Europese troepenhier bijzonder belangrijk en van groot strategisch belang is. Aangezien de rebellen al hebben gedreigdde missie aan te vallen als zijn eenvoudig een vermomde Franse missie blijkt te zijn, vragen wij de andere lidstaten massaal deel te nemenaan de samenstelling van deze troepenmacht, zodat het voor iedereen duidelijk is dat het werkelijk een Europese troepenmacht is.

 
  
MPphoto
 
 

  Marios Matsakis (ALDE), auteur. (EN) Mevrouw de Voorzitter, oostelijk Tsjaad is een tweede Darfur geworden en de déjà vu-beelden van op onschuldige burgers gerichte moordpartijen en verwoesting achtervolgen ons weer.

In de tussentijd debatteren wij in de EU, dat bij de bevoorrechte elite van de wereld hoort, eindeloos met elkaar over hoe we met deze situatie moeten omgaan. Terwijl wij – zeer verstandig, maar ook zeer langzaam – ons besluit om een effectieve vredeshandhavingsmacht naar de regio te sturen maar blijven overwegen en heroverwegen, kunnen die misdadigers die etnische zuiveringen plegen hun walgelijke daden ongehinderd blijven uitvoeren.

Een belangrijke – of misschien wel de belangrijkste – boodschap die dit debat vandaag moet opleveren is onze uitdrukkelijke eis aan de Commissie en de Raad dat EUFOR goed moet worden opgezet en met spoed naar de betrokken regio moet worden uitgezonden. Degenen in de Raad of de Commissie, of waar dan ook trouwens, die deze actie vertragen zullen verantwoordelijk zijn voor de verdere escalatie van het geweld en de tragedie die onvermijdelijk snel zal volgen.

 
  
MPphoto
 
 

  Raül Romeva i Rueda (Verts/ALE), auteur.(ES) Mevrouw de Voorzitter, ik denk dat het significant is dat de drie dringende resoluties waarover wij vandaag debattereniets gemeen hebben, namelijk dat ze betrekking hebben op verschillende vormen van geweld tegen vrouwen. Dit toont aan dat dit type geweld iets is wat de hele wereld treft, hoewel het zich overal weer anders manifesteert.

De eerste van de drie zaken waarover we het vandaag hebben, de situatie in Tsjaad, is een triest voorbeeld van hoe vrouwen, in een context van oorlog, regelmatig worden gebruikt als seksobjecten, waar verkrachting een oorlogswapen wordt. Deze situatiekomt vooral voor in vluchtelingenkampen, maar niet alleen daar.

Het doel van deze resolutie is, ten minste voor sommigen van ons, erop wijzen dat de internationalegemeenschap, en in het bijzonder de Europese Unie, op deze situatie moet reagerenen de verantwoordelijkheid moet nemenom de slachtoffers te beschermen.

Met dit in gedachten is deinzet van een specifieke missie, EUFOR Tsjaad/CAR, een taak die zeker dringend, maar ook verantwoordelijk moet worden uitgevoerd. Ik wil mij aansluiten bij degenen die erop wijzen dater absoluut een risico isdat de missiezal worden gezien alsbuitensporig verbonden aan één land, namelijk Frankrijk. Ik denk dat dit schadelijk zou zijn, en zeker de doelstellingen van de missie in de weg zou staan.

Ik wil daarom ook benadrukken dat de diversiteit van de lidstaten van de Europese Unie tot uiting moet komen in de samenstelling van de missieom elke verwarring met deze missie en de Fransetroepeninzet die bekend is als Operation Sparrowhawk te vermijden. We moeten daarom ook tegenover alle mogelijke instanties, en ik dring daarop aan bij de Raad en de Commissie, de wreedheid van de aanvallen van de Janjawid-milities en andere Tsjadische groepen op burgers veroordelen.

Wat vooral te betreuren is, is het gebruik van seksueel geweld als oorlogswapen, en het is onaanvaardbaar als dergelijke misdaden niet worden bestraft. Ik verzoek de Tsjadische autoriteiten daarom met klemhun verantwoordelijkheid te nemenvoor het onderzoeken van deze verkrachtingen en aanrandingenen de verantwoordelijken te vervolgen.

 
  
MPphoto
 
 

  Bernd Posselt, namens de PPE-DE-Fractie. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, men zei van de laatste koningen in de Bourbon-dynastie dat ze altijd te laat reageerden op een idee, een regering of een leger. Dit lijkt helaas nu ook te gelden voor hetwestenen voor Europa, want we hebben de ramp in Darfur en in Oost-Tsjaad al veel te lang laten voortduren. Hoe later we ingrijpen, hoe meer het kost, niet alleen financieel, maar ook militair en politiek. Ik ben de heerVon Wogau daarom erg dankbaar dat hij belangrijke stappen vooruit heeft gezet op het gebied van militair en veiligheidsbeleiden ik ben de heerDess zeer dankbaar dat hij hetzelfde heeft gedaan in de humanitaire sector. We moeten uiteindelijk in actie komen. De naties talmen echter, niet alleen als het gaat om het benodigde materieel, maar ook met betrekking tot de benodigde manschappen. We hebben grondtroepen nodig met lokale kennis en ervaring. Ik ben zeer sterk van mening dat dit geen vermomde Franse operatie mag worden, waar ook niemand het over heeft, maar we hebben wel de lokale kennis en ervaring van de Fransen nodig. We hebben echter ook de medewerking nodig van de Afrikaanse Unieen de Arabische Liga, die zich echter helaas nog steeds volledig afzijdig houden. Maar dat betekent niet dat wij als Europeanengeen verantwoordelijkheden hebben.

Ik zeg het heel duidelijk: we willen ons inzetten, maar we mogen niet dezelfde fouten maken als in Afghanistan, namelijkingrijpen zonder een politieke strategie. Iedereen die daar ingrijpt moet ook weten dat hij een strategie moet hebben voor vredesbesprekingen, voor interetnische discussies en voor een oplossing voor deomvangrijke stamtradities en andere conflictendie zowel in oostelijk Tsjaad als in Darfur bestaan langs de kunstmatige grenzen. Als Europees Parlement moeten we daarom aandringen op de inzet van troepen en op humanitaire hulp, maar we moeten ook zo snel mogelijk een bijdrage leveren aan eenduurzame politiekevredesstrategievoor de regio.

 
  
MPphoto
 
 

  Toomas Savi, namens de ALDE-Fractie. (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik zal het zeer kort houden. De tweede EU-Afrika-top was een totale mislukking: de twee partijen hebben geen Economische Partnerschapovereenkomst kunnen sluiten, en de betrekkingen tussen deze twee delen van de wereld zijn bevroren.

De gespannen situatie in oostelijk Tsjaad heeft ook niet veel geholpen. Een van de voorwaarden voor vruchtbare samenwerking is beëindiging van de decennialange militaire conflicten in Afrika. In ons streven het conflict in oostelijk Tsjaad op te lossen, moet de Europese Unie laten zien dat zij vastbesloten is een vreedzame oplossing te bereiken, en zo snel mogelijk een militaire vredeshandhavingsmissie naar oostelijk Tsjaad sturen.

 
  
MPphoto
 
 

  Koenraad Dillen (NI).(NL)Voorzitter, vorig weekend vond in Lissabon een Europees-Afrikaanse top plaats en die top wilde de basis vormen voor een nieuw partnerschap tussen Europa en Afrika. Een partnerschap dat volgens de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement en het pan-Afrikaans parlement gebaseerd moest zijn op gedeelde waarden en beginselen, zoals democratie, mensenrechten en behoorlijk bestuur.

Maar jammer genoeg bewijst de houding van Europa tegenover figuren zoals Mugabe in Zimbabwe en Khadafi in Libië - om er maar twee te noemen - die beiden met de rode loper werden ontvangen - dat er nog steeds een afgrond gaapt tussen principeverklaringen en realiteit. Ook de situatie in Tsjaad toont vandaag ten overvloede aan dat een groot deel van Afrika nog lang niet klaar is om deel uit te maken van deze zogenaamde gemeenschappelijkewaardengemeenschap.

Dus willen wij als Europeanen geloofwaardig blijven met ons discours over mensenrechten en ons niet enkel door Realpolitik laten leiden, dan dient een interventie inderdaad een duidelijk signaal te geven dat rechteloosheid en willekeur zo snel mogelijk plaats moeten maken voor de meest elementaire democratische beginselen. Jammer genoeg geldt de vaststelling voor Tsjaad ook voor zeer veel andere regimes in Afrika. Niet alleen Tsjaad is in dit bedje ziek.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Dank u voor deze verduidelijking. Ik moet nu de sprekers aankondigen die zich hebben aangemeld om te spreken namens hun fracties. Aan uw fractie wordt, evenmin als aan die van iemand anders, getwijfeld en iedereen hier weet welke fractie u vertegenwoordigt.

 
  
MPphoto
 
 

  Alain Hutchinson (PSE).(FR) Mevrouw de Voorzitter, ik wil rechtzetten wat u zojuist zei over de laatste interventie: de PSE-Fractie sprak via mij; ik sprak als auteur en namens de PSE-Fractie. Ik wil niet dat iemand denkt dat wij ons geen zorgen maken om deze kwestie.

 
  
MPphoto
 
 

  Geoffrey Van Orden (PPE-DE).- (EN) Mevrouw de Voorzitter, wij zijn ons allen bewust van de afschuwelijke humanitaire en veiligheidssituatie in oostelijk Tsjaad. Die kan niet los worden gezien van de bredere regionale catastrofe in Darfur: 300 000 mensen zijn afgeslacht, twee miljoen mensen ontheemd, vier miljoen mensen afhankelijk van voedselhulp uit het westen. De internationale gemeenschap staat al drie jaar handenwringend toe te kijken. Ik erken echter dat de Europese Unie grootschalige humanitaire hulp voor de regio heeft gesteund. Dat is de positieve kant.

In politiek opzicht is de bijdrage van de EU minder lovenswaardig. Zij fêteert de Sudanese dictator Omar El Bashir in Lissabon, samen met Mugabe, de onderdrukker van Zimbabwe, waar zij, in een misselijkmakend toppunt van hypocrisie, een verklaring over mensenrechten en goed bestuur ondertekenen.

De andere bijdrage van de EU is te proberen zich met een of andere halfslachtige militaire missie in te laten om de EVDB-sticker op een militaire operatie te kunnen plakken. Het feit is echter dat deze voorgestelde missie slecht is opgezet. De strijdmacht is ontoereikend van omvang. De missie ontbeert vitale elementen voor medische, logistieke en transportondersteuning. Zij loopt al drie maanden achter op schema, en er is geen noodreserve beschikbaar voor het geval de situatie nog verder verslechterd.

Wij hoeven alleen maar te kijken naar de onevenwichtige betrokkenheid bij deze missie – die per slot van rekening een grotendeels door de Fransen ondernomen operatie is – om te begrijpen waarom veel mensen in Tsjaad, Sudan en de Centraalafrikaanse Republiek, om nog maar te zwijgen van onze eigen militaire officieren, zeer sceptisch tegenover dit project staan. Soldatenwerk moet aan anderen worden overgelaten.

Het zijn de VN-AU-inspanningen die dringend moet worden versterkt als onderdeel van een coherente strategie voor de gehele regio. Deze inspanning zou in politiek opzicht moeten worden aangejaagd door de veiligheidsraad van de VN.

 
  
MPphoto
 
 

  Günter Verheugen, vicevoorzitter van de Commissie. − (DE)Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, de Commissiehoudt de verslechtering van de veiligheidssituatie in Oost-Tsjaad nauwlettend in de gatenen steunt krachtig de inzet van EUFOR-troepenopvolle sterkteom de vluchtelingen en ontheemden in de regio te beschermen. De Europese Uniezal elk instrument dat zij in Oost-Tsjaad tot haar beschikking heeft hiervoor gebruiken. De Commissiezal niet alleen EUFOR-troepen leveren, maar ook meer dan 50 miljoen euro bijdragenals onderdeel van een omvangrijk plan.

Met deze fondsen zullen maatregelen worden gefinancierd op de volgende drie belangrijke gebieden, die zich uitstrekken van noodhulp tot langdurige ontwikkelingshulp.

De eerste sector is humanitaire hulp, waarvoor ECHO in 2007 al 30,5 miljoen euro heeft uitgetrokken in de vorm van noodhulpmaatregelenvoor het helpen van vluchtelingen en ontheemden in verschillende delen van Tsjaad. Er is een vergelijkbaar bedrag gereserveerd om deze maatregelen in 2008 te kunnen voortzetten.

De tweede sector is de organisatievan een Tsjadische politiemacht, die verantwoordelijk wordt voor de uitvoering van humanitairebeschermingsmaatregelen. In de context van de EU- en VN-missies in Tsjaadwerken de Verenigde Naties aan het organiseren, trainenenuitrusten van 850Tsjadische politieagenten enmarechaussees, die zullen worden ingezet in vluchtelingenkampen in Oost-Tsjaad. De Europese Uniesteunt dit VN-programma met 10 miljoen eurouit hetStabiliteitsinstrument.

De derde sector isre-integratieen rehabilitatie. In 2008 zal de Commissie10,1 miljoen euro uit het negende Europees Ontwikkelingsfonds beschikbaar stellen voorontwikkelingsmaatregelen ter bevordering van de wederopbouw, conflictoplossing en de organisatievan administratieve capaciteiten. Dit zijn maatregelen die noodzakelijk zijn voor het verbeteren van de veiligheidssituatie in de gebieden van deVN-EU-missie. Verdere maatregelen zijn gepland als onderdeel van het tiende EuropeesOntwikkelingsfonds, waarvoor311 miljoen euro is begroot voor 2008 tot 2013.

De terugkeer van ontheemden naar hun land van herkomst moet op korte termijn worden gesteundmet deze maatregelen. De doelstelling voor de lange termijn is een permanente stabilisatie van de situatiein Tsjaad en de gehele regio.

De vorige sprekers hebben terecht verwezen naar het oplaaien van de gevechten tussende rebellen die aan de kant van de regering staanen de troepen van president Idriss Déby in Oost-Tsjaad, wat de humanitaire hulp absoluut moeilijker heeft gemaakt. Zelfs in de gebieden rond de vluchtelingenkampenkan de veiligheid niet meer worden gegarandeerd. Daarnaast wordt de kwetsbare humanitaire situatie nog verder in gevaar gebrachtdoor de snelle toename van het aantal vluchtelingenvanuit de gevechtszones. In deze zeer zorgwekkende situatieis het herstel van de veiligheid in de regioeen uiterst urgente taak.

Om deze taak te kunnen volbrengen, is een militaireaanwezigheid essentieel. De EUFOR-troepenmoeten daarom specifiek in deze crisisgebieden worden ingezet. Ze kunnen echter alleen succes boeken als de oorzaken van het conflict worden weggenomen en als er tegelijkertijd een politiek proces wordt geïntroduceerd, teneinde de onderliggende spanningen te verminderenen de armoede te verlichtendoorde economischeontwikkeling te stimuleren.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Het debat is gesloten.

De stemming vindt vandaag plaatsna afloop van de debatten.

 
  

(1)Zie notulen.


11.2. Vrouwenrechten in Saoedi-Arabië
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Aan de orde zijn de zes ontwerpresolutiesover de rechten van vrouwen in Saoedi-Arabië(1).

 
  
MPphoto
 
 

  Adam Bielan (UEN), auteur. −(PL)Mevrouw de Voorzitter, nogmaals verwijzend naar het incident van oktober 2006 en tegelijkertijd herinnerend aan het ontbreken van rechtsbescherming voor vrouwen in Saoedi-Arabië, maar vooral op basis van feiten die weer zijn aangetoond dooruitingen van maatschappelijke veroordelingvan de stem van verkrachtingsslachtoffersdie proberen een openbaar debat over dit onderwerp op gang te brengen, doe ik een beroep op de autoriteiten van Saoedi-Arabiëom te stoppen met deze praktijken.

Mevrouw de Voorzitter, ik wil benadrukken dat de Europese Unieniet mag blijven zwijgen over de schandalige schendingvan de rechten en persoonlijke vrijheden van vrouwen in derde landen. Een staat die verantwoordelijk is voor de bescherming van zijn burgersmag nooit de beginselen van de rechtsorde overtredenonder het voorwendsel van de bewaking van het beginsel van de onafhankelijkheid van de rechtbanken, zoals is gebeurd in het geval van de straf die werd opgelegd aan de vrouw uit Qatif. Ik roep daarom op tot verdubbeling van de inspanningendoor de regering van Saoedi-Arabiëop het gebied van de naleving van de grondrechten van vrouwen.

 
  
MPphoto
 
 

  Eva-Britt Svensson (GUE/NGL), auteur. −(SV)Mevrouw de Voorzitter, ik moet zeggen dat het ontzettend droevig is dat misbruik van en geweld tegen vrouwennooit lijkt op te houden. Dit is zowel van toepassing op deze resolutie als op de volgende. Ik wil iedereen bedanken die heeft geholpenbij de totstandkoming van deze resolutie. Het is bijna niet te geloven dat vrouwen in Saoedi-Arabiënu, in 2007, nog altijd alle mensenrechten ontberen.

Het is blijkbaar nog niet genoeg dat vrouwen het slachtoffer worden vanvernederende en schandalige groepsverkrachtingen. Ze moeten ook nog worden gestraft door de autoriteiten, terwijl de daders vrijuit gaan. Ik vind dat wij allemaal, zowel vrouwen als mannen, uit naam van de solidariteit alles moeten doen wat we kunnenom te zorgen dat de mensenrechten ook worden toegepast op vrouwen in Saoedi-Arabië. We doen een beroep op de Commissieen op de Raad en natuurlijkook op alle lidstatenom deze zaken ter sprake te brengen bij alle contacten met Saoedi-Arabië.

We hebben talloze internationaleverdragen en we hebbenuitspraken van de EU gehoord in vele contexten. Soms is het frustrerend dat we praten en praten en dat dit geweld gewoon doorgaat. Ik bedank iedereen die het initiatief heeft genomen enheeft meegewerkt aan deze resolutie.

 
  
MPphoto
 
 

  Charles Tannock (PPE-DE), auteur. (EN) Mevrouw de Voorzitter, onlangs is koning Abdullah van Saoedi-Arabië een omstreden bezoek aan het Verenigd Koninkrijk toegestaan. Onze plaatsvervangende minister van Buitenlandse Zaken liet zich lovend uit over de waarden die door het Verenigd Koninkrijk en Saoedi-Arabië worden gedeeld. Ik vond deze hielenlikkerij absurd, omdat mijn waarden van democratie, mensenrechten en gelijkheid van mannen en vrouwen vreemd zijn aan de Saoedische traditie.

Natuurlijk is de relatie van de EU met het koningshuis van Saud gebaseerd op regionale stabiliteit en op belangrijke commerciële banden, met name op het vlak van olie en wapenhandel. Deze relatie is zelfs zo belangrijk dat een reeds drie jaar lopend Brits onderzoek naar beschuldigingen van omkoperij van Saoedi-ministers door een wapenfabrikant op last van premier Tony Blair is afgekapt in het belang van nationale veiligheid.

Zorgwekkend is het feit dat de Saoedische variant van het fundamentalisme, de wahabitische islam, wereldwijd wordt geëxporteerd. In Londen – mijn kiesdistrict – werden op een met Saoedisch geld gefinancierde school leerboeken gebruikt die haatvolle passages over christenen en joden bleken te bevatten.

De zaak van de vrouw uit Qatif die slachtoffer was van een groepsverkrachting en tot 200 zweepslagen werd veroordeeld heeft de wereld met afschuw vervuld. In de gezamenlijke ontwerpresolutie van het Parlement wordt uiting gegeven aan weerzin tegen en verwerping van de waarden van het koninkrijk. Twintig jaar geleden is in een Britse televisiedocumentaire een soortgelijk verhaal verteld over een Saoedische prinses die in het openbaar werd terechtgesteld vanwege overspel.

De EU en Saoedi-Arabië hebben cruciale gemeenschappelijke belangen op het gebied van buitenlandse politiek, zoals steun voor het vredesproces in het Midden-Oosten, het aanmoedigen van de Saoedi’s als soennitische moslims om het expansionistische, sji’itische Iran in toom te houden, en het steunen van de Saoedi’s in hun strijd tegen al-Qa’ida, waarvan veel aanhangers oorspronkelijk helaas uit Saoedi-Arabië komen.

Maar wij moeten de Saoedi’s ook aan hun verplichtingen uit hoofde van het VN-verdrag houden en ze ertoe te brengen discriminatie tegen vrouwen af te schaffen, want vrouwen mogen niet eens een auto besturen of stemmen in de beperkte plaatselijke verkiezingen. En laten we onszelf vooral niet wijsmaken dat wij gemeenschappelijke waarden hebben met dit fundamentalistische, middeleeuwse regime.

 
  
MPphoto
 
 

  Marios Matsakis (ALDE), auteur.(EN) Mevrouw de Voorzitter, over dit onderwerp spreek ik op persoonlijke titel. Saoedi-Arabië wordt geregeerd door een hardvochtige dictatuur die in het grootste deel van de westerse wereld, inclusief vele EU-landen, op schandelijke wijze nagenoeg wordt gelegitimiseerd, omdat Saoedi-Arabië nu eenmaal schatrijk is aan oliedollars, die het gebruikt om westerse landen om te kopen, om ze te laten doen alsof ze niet zien, niet horen en niet begrijpen wat er zich in dat land allemaal afspeelt.

Maar zelfs een kind weet dat de lachwekkende heersers van Saoedi-Arabië, waarvan de meeste behoren tot de familie van één man, Zijne Allerkoninklijkste Hoogheid, de welhaast goddelijke koning Abdullah, hun bevolking doen zuchten onder een barbaarse vorm van onderdrukking. Een duidelijk voorbeeld is het feit dat ze vrouwen behandelen als slaven of als meubilair. Toch is, zoals de heer Tannock net ook al zei, de heer Abdullah en zijn zes vliegtuigen vullende hofhouding een paar weken geleden een weelderig onthaal ten deel gevallen tijdens hun staatsbezoek aan het Verenigd Koninkrijk en het Vaticaan. En daarbij is er geen woord over mensenrechten ontsnapt aan de eerbiedwaardige lippen van de koningin van Engeland, van de premier van het Verenigd Koninkrijk, of van de paus. Van hypocrisie en en een dubbele moraal gesproken, zou men hier geneigd zijn te zeggen.

 
  
MPphoto
 
 

  Raül Romeva i Rueda (Verts/ALE), auteur.(ES) Mevrouw de Voorzitter, in 2005 hadden we de kans om te praten over de situatievan vrouwen in Saoedi-Arabië, en in die context hebben we dat ook gedaan met betrekking tot de gemeenteraadverkiezingenen het feit dat vrouwen niet konden stemmen.

Naast deze discriminatie in termen van politieke rechten, zijn er echter nog vele andere soorten discriminatiedie zijn gemeld in verschillende media, recentelijk en voortdurend, die de motivatie vormden voor deze tweede resolutiewaarover we vandaag debatteren.

De aanleiding was ongetwijfeld deonbegrijpelijke straf die werd opgelegd aan een vrouw, bekend geworden als “de vrouw uit Qatif”, die werd veroordeeld tot 200 zweepslagen omdat ze in een auto had zitten pratenmet een man die geen familie van haar was. Niet alleen is de vermeende misdaad en dus de strafonacceptabel,maar wat het nog erger maakt, is dat de veroordeelde vrouwgeen passend juridisch advies kon krijgen.

Helaas is dit niet het enige geval waarin duidelijk discriminerende straffen voor strafbare feiten enhet gebrek aan verdediging van vrouwen in het rechtsstelsel te betreuren zijn. Dit is helaas eerder regel dan uitzondering. Hoekan een systeem bijvoorbeeld worden gezien als rechtvaardigals het het slachtoffer van een verkrachtingziet als de schuldige van die vreselijke daad?

Structureleverandering is noodzakelijk in Saoedi-Arabiëen de Europese Uniemoet hulp bieden aan degenen die daar zowel binnen als buiten dat land aan werken. Relativeringen van enig gewicht zijn hier niet mogelijk. Mensenrechten, en dus ook de rechten van vrouwen, zijn universeel en moeten universeel zijnen moeten in elke context worden verbeterd.

Ik sluit mij daarom aan bij het verzoek van mevrouw Svensson, en ik vraag de Commissieen de Raad nogmaalselke gelegenheid aan te grijpen om de Saoedische autoriteiten te vragende vereiste structureleen institutionelewijzigingen door te voerenom elke vorm van discriminatie van vrouwen weg te nemenen al hun rechten te erkennen, zowel in de privésfeer als in het openbare leven, en specifieker in de politieke, juridische en gerechtelijke sfeer.

 
  
MPphoto
 
 

  Lidia Joanna Geringer de Oedenberg (PSE), auteur. −(PL)Mevrouw de Voorzitter, Saoedi-Arabië is een land waarde wet wordt uitgevoerd volgens de Wahabi-beginselen, de meest radicale soennitische stroming binnen de islam. De politieke, socialeen religieuzevrijheid is zeer beperkten straffen als zweepslagen, amputatievan handen of voetenof de doodstraf worden er dagelijks uitgevoerd.

In een land dat door Human Rights Watchis beschreven als een “mensenrechtenwoestijn”, zijn het vooral de vrouwen die het slachtoffer worden van talloze vormen van discriminatie in de privésfeer en het openbare leven. De identiteitvan vrouwen is pas in 2001 formeel erkend, door hen identiteitsdocumentente verstrekken met een foto erop. Daarvoor konden zij hun identiteit uitsluitend bewijzen met behulp van een familie-identiteitsdocument met een foto van hun echtgenoot of vader erop. Zelfs als ze geld hebben voor een auto, mogen ze die niet besturen.Ze mogen studeren, maar colleges die worden gegeven door mannen,worden door de vrouwelijke studenten op video bekeken. Ze hebben geen stemrechten beslissingen over echtscheiding en de opvoeding van de kinderenzijn het exclusieve alleenrecht van de man.

Vrouwen worden regelmatig het slachtoffer van onrechtvaardige enkwetsende uitspraken van de rechtbank. Het geval van het meisje uit Qatif gaat over een 19-jarig slachtoffer van een groepsverkrachtingdat is veroordeeld tot 200 zweepslagen en zes maanden celomdat ze op het moment van haar ontvoering alleen was met een onbekende man.

Saoedi-Arabiëheeft het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen ondertekend, maar houdt zich er niet aan. De autoriteiten moeten beginnen met het opheffen van alle beperkingenvoor vrouwen als het gaat om hun bewegingsvrijheid,en maatregelen nemen om geleidelijk de betrokkenheid van vrouwenbij de politieke besluitvormingop gelijke voet met mannen te vergroten. Vrouwen moeten algehele toegang hebben tot banen op alle bestuursniveaus en de mogelijkheid hebben om alle openbare functies uit te oefenen.

De introductievan een totaal verbod op het gebruik van zweepslagen en anderevernederende lijfstraffenmoet ook worden geëist, aangezien dit een schending is van het internationaal recht en van hetVerdrag tegen foltering van de VN, dat door Saoedi-Arabië is ondertekend.

 
  
MPphoto
 
 

  Paulo Casaca, namens de PSE-Fractie. – (PT) Mevrouw de Voorzitter, ik wil mij graag aansluiten bij alle andere leden die hebben gesprokenen ik wil er in het bijzonder op wijzen dat we het Europees Jaar voor gelijke kansen voor iedereen vierenen dat gelijke kansen per definitie geen grenzen kunnen hebben, en dat we niet onverschillig kunnen blijven over wat er gebeurt met vrouwen in Saoedi-Arabiëen ook in de rest van het Midden-Oosten.

Ik wil in het bijzonder ingaan op de kwestie die werd aangesneden door de heer Tannock,namelijk het recht om een auto te besturen. Op 26 september is in Riyad het Comitévan Eisers van het Recht van Vrouwenom Auto’s te Besturenopgericht. Op 6 november herdacht dit comité de 17everjaardag van de demonstratietegen dit verbod, het heeft al duizend handtekeningen verzamelden het is enorm sterk. Het wordt geleid door vier Saoedische vrouwen. Ik wil dit hele Huis, in het bijzonder het voorzitterschap, verzoeken volledige steun te geven aan dit Saudi-Arabische initiatiefen ik wil u er ook aan herinneren dat er, naast Saoedi-Arabië, op dit moment nog ernstigere situaties bestaan in Irak. Ik wil u herinneren aan de executiedit jaar in Basra vanveertig vrouwen die zich niet hadden gehouden aan de kledingvoorschriftendie op dit moment gelden in Irak, een land waar vrouwen eerder mochten stemmen dan in Portugal en waar tegenwoordig het meest barbaarse fanatismewordt geïntroduceerd. We mogen ook niet onverschillig blijven voor de situatie daar.-

 
  
MPphoto
 
 

  Toomas Savi, namens de ALDE-Fractie. (EN) Mevrouw de Voorzitter, wanneer wij het onderwerp vrouwenrechten in Saoedi-Arabië bespreken moeten we één ding in gedachten houden, namelijk dat islamitische maatschappijen geen scheiding tussen religie en staat kennen. De staat is de religie en andersom. Het gebrek aan respect voor vrouwenrechten is afgeleid van het islamitisch recht, en door dit simpele feit tot ons door te laten dringen en in aanmerking te nemen, zouden we al een stap in de richting van verbetering van de situatie kunnen zetten.

Wij kunnen onze waarden, die verder gaan dan onze judeo-christelijke tradities, niet opdringen, maar wij kunnen wel een dialoog beginnen waarin wij oproepen tot wederzijds begrip en de weg bereiden voor een hervorming, aangezien verschillende opvattingen die niet stroken met onze wereldwijde visie momenteel worden gelogenstraft.

Dat laat echter onverlet dat de situatie voor vrouwen in Saoedi-Arabië vreselijk is, en dat er dringend iets moet worden gedaan. Ik verzoek mijn collega’s daarom met klem om dit verslag unaniem te steunen.

 
  
MPphoto
 
 

  Koenraad Dillen (NI).(NL)Voorzitter, collega’s, de discussie die we hier vandaag over Saoedi-Arabië voeren, met name de erbarmelijke rechtssituatie van vrouwen, zouden we eigenlijk moeten uitbreiden tot een groot deel van de islamitische wereld. Want slechts weinigen, zoals de Nederlandse Ayaan Hirsi Ali, durven het hardop te zeggen. De discriminatie en onderwerping van de vrouw zit ingebakken in de heilige teksten van de islam zelf.

Vrouwendiscriminatie in Saoedi-Arabië en haast heel de islamitische wereld vindt haar grondslag en rechtvaardiging in de Koran. Dat is een eerste fundamentele waarheid die we in dit debat onder ogen moeten durven zien. We hebben dat onlangs nog in Sudan gezien, waar een 54-jarige lerares tot vijftien dagen gevangenis werd veroordeeld omdat ze een teddybeer Mohammed had genoemd, vooraleer ze dan onder druk van de internationale diplomatie gratie kreeg. In Saoedi-Arabië wordt een 20-jarige vrouw het slachtoffers van groepsverkrachting, maar wordt zelf veroordeeld. Symbolischer kan het niet.

Maar natuurlijk zijn de Saoedi’s bondgenoten van de VS en mogen wat meer. Want zoals China is ook Saoedi-Arabië een rijk land en durven we al wat minder principieel te zijn, wanneer de grote principes waar we het deze week zo vaak over hebben gehad, op het spel staan. Europa zou dus ook aan Washington moeten vragen om al zijn gewicht in de schaal te leggen om de situatie in Saoedi-Arabië te verbeteren.

 
  
MPphoto
 
 

  Günter Verheugen, vicevoorzitter van de Commissie. −(DE) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, de Commissie is uiterst dankbaar voor de gelegenheidom vandaag iets te kunnen zeggen over de situatiemet betrekking tot de rechten van vrouwen in Saoedi-Arabië.

De zaak die ten grondslag ligt aan uw resolutiegeeft ons reden voor ernstige bezorgdheid. Een jonge vrouw is veroordeeld tot 200 zweepslagen en zes maanden gevangenisstrafnadat ze was verkracht door een groep van zeven mannen. De EU heeft direct op deze zaak gereageerd. De EU-trojka heeft bezwaar gemaakt bij deregering van Saoedi-Arabië in Riyad en het ongenoegen van de EUover de uitspraak van de rechtbank in El Katif geuit. De uitspraak is niet alleen overduidelijk in strijd met de internationale verplichtingen van Saoedi-Arabië, in het bijzonder met hetVerdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing van de VN, maar keert ook het beginsel van schuld omdoor het slachtoffer schuldig te verklaren.

Deze zaak brengt een land onder de aandachtwaar discriminatie van vrouwen helaas deel uitmaakt van het dagelijks leven. Het Europees Parlement heeft de regering van Saoedi-Arabië meerdere keren terecht gevraagdde beperkingen van de bewegingsvrijheid van vrouwen op te heffen, inclusief het verbod op autorijden. Dit verzoek is ook van toepassing op de beperkingen van de toegang van vrouwen totbanen, op hun rechtspersoonlijkheid en ophun vertegenwoordiging in gerechtelijke processen. Ik deel zonder voorbehoud de zorgen van het Parlement over de situatievan vrouwen in Saoedi-Arabië.

Tegelijkertijd is Saoedi-Arabiëals lid van deRaad voor de mensenrechten van de VNverplicht de mensenrechten te beschermen en bevorderen. Saoedi-Arabië is een ondertekenaar van hetVerdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen van de VN. Toegegeven, het land heeft dit verdrag geratificeerd met één voorbehoud: in het geval van een conflict tussen de bepalingen in het verdrag en de normen van hetislamitisch recht, is het koninkrijk niet verplicht zich te houden aan de bepalingen van het verdragdie in tegenspraak zijn met deze wetgeving. De Europese Unieheeft Saoedi-Arabië meerdere malen verzochtdit voorbehoud op hetVN-verdrag te laten vallen – in het bijzonder met betrekking tot de verlening van gelijke rechtenaan vrouwen en mannenals het gaat om de nationaliteit van hun kinderen – en zal dit ook blijven doen.

Mensenrechtenkwesties zoals de situatie van vrouwen zijn regelmatig het onderwerp van bezwaren van de Europese Unieaan Saoedi-Arabië. De Europese Unieherinnert Saoedi-Arabiëaan zijn verplichtingen op grond van de internationalemensenrechtennormen, brengt de noodzaak van gelijke behandeling van vrouwen en mannen en van de bestrijding van geweld tegen vrouwen ter sprakeen vraagt Saoedi-Arabiëde rechten van vrouwen te beschermen en bevorderen.

Twee recente veranderingen die we hebben gezien zouden – ik zeg dit heel voorzichtig – zouden misschien een teken kunnen zijn dat Saoedi-Arabiëenige vooruitgang boekt.

De Saoedi-ArabischeNational Society for Human Rightsheeft in mei van dit jaar zijn eerste verslagover de mensenrechtensituatie in Saoedi-Arabië gepresenteerd. Schendingen van de rechten van vrouwen, gevangenen en arbeiderszijn in dit verslag te lezen, evenals uitspraken van rechtbanken. De regering van Saoedi-Arabië zou onverwijld actie moeten ondernemen op basis van de resultaten en aanbevelingen van dit verslag.

Verder heeft koning Abdullah in oktober een fundamentelegerechtelijke hervorming aangekondigd, waarmee de onafhankelijkheid van rechters wordt versterkt ende waarheidsvinding volgens de sharia onder supervisie van het hooggerechtshof wordt vereenvoudigd.

Voor een land als Saoedi-Arabië zijn dit bemoedigende stappen. We moeten daarom niet alleen waar nodig aandacht besteden aan de schendingen van de mensenrechten in Saoedi-Arabië, maar ook de hervormingen die de laatste tijd voorzichtig zijn doorgevoerd verwelkomen en steunen.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Het debat is gesloten.

De stemming vindt vandaag plaats na afloop van de debatten.

 
  

(1) Zie notulen.


11.3. Gerechtigheid voor troostvrouwen
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Aan de orde zijn de vijf ontwerpresolutiesover gerechtigheid voor troostvrouwen(1).

 
  
MPphoto
 
 

  Raül Romeva i Rueda (Verts/ALE), auteur.(ES) Mevrouw de Voorzitter, ik moet zeggen dat ik, als drijvende kracht achter deze resolutie, bijzonder tevreden ben met het feit dat we uiteindelijkde ruimte en voldoende overeenstemming hebben bereikt omhaar in te dienen, want ik ben er oprecht van overtuigd dat het onderwerp dit en nog veel meer verdient.

We hebben het over bijna 200 000 vrouwen, eufemistisch “troostvrouwen” genoemd, die tijdens en voor de Tweede Wereldoorlog door het Japanse keizerlijke leger tot seksslavinnen zijn gemaakt. Na 62 jaar zoeken de overlevenden nog steeds gerechtigheid.

Hun hele leven hebben ze geleden onder een slechtelichamelijke en geestelijke gezondheid, isolement en schaamteen vaak extreme armoede. Tot nu toe heeft de Japanse regering zich niet gehouden aan de internationale regels voor schadevergoeding, waartoe restitutie, compensatie, rehabilitatieengenoegdoening behoren, inclusiefvolledigeopenbaarmaking, excusesen de garantie dat de handeling niet zal worden herhaald. Dit is met name significant gezien het feit dat Japan een van de belangrijkste hulpverstrekkers van na de oorlog is.

Het was daarom dringend noodzakelijk om te reageren en erop te wijzen, zoals de overlevenden doen, dat waarheid moet worden gekoppeld aan gerechtigheid, en dat een verontschuldiging geen betekenis heeftals zij niet vergezeld gaat van aanvaarding van verantwoordelijkheid. Ik wil benadrukken dat het niet alleen gaat om de rechten van een individueel slachtoffer, maar om collectieve rechten, die de verantwoordelijkheid om te herinneren met zich meebrengen, om ervoor te zorgen dat dit soort wandaden niet meer voorkomt.

Dat betekent dat we de Japanners moeten vrageneen oefening in historische eerlijkheid uit te voerenen niet alleen de feiten te erkennen,maar hun excuses aan te bieden namens hun voorgangersen de slachtoffers schadeloos te stellen.

Tot slot wil ik mijn diepe respect en erkenning uitspreken voor de vrouwendie de moed hebben gehad en nog steeds hebbenom hun mond open te doen en gerechtigheid te eisen, en voor de organisaties als Amnesty International die hen hierin steunen.

 
  
MPphoto
 
 

  Eva-Britt Svensson (GUE/NGL), auteur. −(SV)Mevrouw de Voorzitter, de resolutievraagt om gerechtigheid enschadevergoeding voor de honderdduizenden vrouwen, de zogenoemde “troostvrouwen”, die werden gedwongen tot het verlenen van seksuele dienstenvoor en tijdens de Tweede Wereldoorlog. Al deze vernederde vrouwen die als seksslavinnen zijn behandeld,wachten nog altijd op gerechtigheid en schadevergoeding. De Japanse autoriteitenhebben wel wat gedaan, maar, zoals de resolutie laat zien, de Japanse regering en autoriteiten moeten nog veel doenom deze vrouwen gerechtigheid en schadevergoeding te geven.

De meerderheid van de vrouwen die tot deze vreselijke situatie werden gedwongen, was op dat moment heel jong. Dat betekent dat hun hele leven kapot is gemaakt door deze vreselijke ervaringen. Ze zijn gedwongen de rest van hun leven door te brengen in een slechtelichamelijke en psychische gezondheid, isolement, schaamte en vaak extreme armoede. Het feit dat deze vrouwen geen volledige gerechtigheid en schadevergoeding hebben gekregenbetekent ook dat degenen die deze misdaden hebben gepleegdin feite immuniteit voor hun daden hebben genoten.

Weer zijn het de slachtoffers, vrouwen, die worden gestraft, terwijl de daders vrijuit gaan. Deze resolutie is ook belangrijk omdat zij belicht wat er altijd gebeurt in oorlogs- en conflictgebieden, dat de vrouwen altijd de hoofdslachtoffers zijn. Het is daarom belangrijk dat we aandacht vragen voor deze zaak. We moeten proberen hier een einde aan te maken.

 
  
MPphoto
 
 

  Marcin Libicki (UEN), auteur. −(PL)Mevrouw de Voorzitter, als we praten over misdaden en als we nadenken over misdaden van detwintigsteeeuw, denken we vooral aan de misdaden die zijn gepleegd door de Duitsers en debolsjewieken, of liever gezegd, wat ruimer genomen, de communisten. In Europazijn we ons minder bewust van het feit datJapan in het verre oostenvreselijke misdaden heeft gepleegd vanaf dejaren dertigtot het einde van de oorlog. Een van de ergste van die misdaden was de seksuele uitbuitingvan vrouwen die toen plaatsvond.

Zo’n 100 000 vrouwen uit veroverde landen in het verre oostenwerden tot seksslavinnen gemaakt door hetkeizerlijk leger van Japan. Deze seksuele slavernij, die op zichzelf al volkomen misdadig was, had ook nog verdere consequenties. Die consequenties waren gedwongen abortussen, grootschalige verminkingen en moordenen talloze gevallen van zelfmoord onder deze vrouwen. Het spreekt voor zich dat degenen van deze vrouwen die nog in leven zijn, erg oud zijn.

We moeten toegeven dat de Japanse regering in de periode na de oorlogveel heeft gedaan om deze vrouwen te compenseren voor de vreselijke misdaden waarvan ze het slachtoffer waren geworden. Nu roept deze resolutiede Japanse regering opeen definitieve politieke, moreleen financiëleschikking te treffen met de vrouwen die nog levenen met de families van de vrouwen die inmiddels zijn overleden. Daar hebben zij zeer zeker recht op.

 
  
MPphoto
 
 

  Sophia in 't Veld (ALDE), auteur. – (NL)Voorzitter, ik zou allereerst - ik denk namens ons allemaal - mijn solidariteit willen uitspreken met die vrouwen. Ik ben blij dat dit op de agenda staat, want het heeft heel lang geduurd. Vijf maanden lang heeft het Europees Parlement erover geaarzeld of mensenrechten voor vrouwen nu eigenlijk wél een prioriteit zijn of niet.

Meneer Dillen, die nu weg is, heeft net gezegd dat onderdrukking van vrouwen eigen is aan de Koran. Nou, dat is grote onzin, want de kwestie van troostmeisjes laat zien dat mannen de Koran helemaal niet nodig hebben om vrouwen te onderdrukken en te mishandelen.

Ik ben eigenlijk ook een beetje teleurgesteld over de houding binnen het Europees Parlement. Zoals ik net al zei, is er heel lang over geaarzeld en ik hoor ook binnen het Europees Parlement van collega’s argumenten als “Nou ja, maar 90 procent van die meisjes deden het toch eigenlijk vrijwillig” en “Ach, de cultuur is nu eenmaal zo, dat moet je begrijpen”. Ik vind dat eerlijk gezegd stuitend. Dit is verkrachting en dat is gewoon altijd een misdaad in alle tijden en alle culturen.

Inmiddels begrijp ik dat de schoolboekjes zijn aangepast in Japan. Maar ik krijg dan van de Japanse ambassade te horen dat het verhaal wel heel omzichtig moet worden verteld, omdat scholieren nog niet zoveel van seksualiteit weten en dan wel eens psychische schade zouden kunnen oplopen. Niemand heeft het over de psychische schade van de troostmeisjes zélf. Ik vind dat eerlijk gezegd behoorlijk schokkend. Maar goed, ik ben blij dat het hier nu op de agenda staat en dat we het dadelijk gaan aannemen.

Ik denk dat het belangrijk is dat excuses oprecht en ondubbelzinnig zijn. Het is geen formaliteit. En als de vorige premier Abe de hele kwestie weer in twijfel heeft getrokken, is het niet voldoende voor de huidige regering om te zeggen “O, maar we blijven bij het vorige beleid”. Nee, oprecht en ondubbelzinnig.

En als ik de argumenten hoor die we de afgelopen dagen van de Japanse ambassade hebben gehoord - overigens met erkenning van alles wat er al wél gedaan is - dan denk ik dat er op het terrein van de oprechtheid nog veel winst te behalen valt. Ik hoop dus dat we met deze resolutie allemaal onze solidariteit uitspreken met de slachtoffers.

 
  
MPphoto
 
 

  Karin Scheele (PSE), auteur. − (DE) Mevrouw de Voorzitter, ik ben de vorige spreker erg dankbaar dat zij de aandacht heeft gevestigd op het feit datgeen enkele religieop deze aarde immuun is voor massale schendingen van de mensenrechten van vrouwen, maar dat dit meer te maken heeft met dictatuur en autoritairestelsels dan met een specifieke religie.

Honderdduizenden vrouwen zijn voor en tijdens de Tweede Wereldoorlogdoor het Japanse keizerlijk leger gedwongen tot prostitutie. Historici schatten dat zo’n 200 000 van deze “troostvrouwen”uit Korea, China, Taiwan en de Filippijnenals seksslavinnen zijn overgedragen aan Japanse soldaten. Het systeem van de “troostvrouwen”is een van de grootste gevallen vanmensenhandel van de twintigste eeuwen heeft geleid tot massale groepsverkrachtingen en tot gedwongen abortussen.

Toen de oorlog was afgelopen, werden veel vrouwen vermoord door de strijdkrachtenen mochten veel anderen niet naar huis terugkeren. Veel van de overlevenden bleven zwijgen uit schaamte over hunverleden en werdengestigmatiseerd enverbannen naar de rand van de samenleving. De kwestie van gedwongen prostitutiekwam niet ter sprake bij de oorlogstribunalenen er werd niet gesproken over schadevergoeding.

Pas aan het eind van de jaren tachtigkwam er weer aandacht voor het lot van de troostvrouwen. De reden daarvan was geen automatische verandering in het bewustzijn, maar de snelgroeiende vrouwenbeweging in Zuid-Korea. Beetje bij beetjebegonnen de vrouwen die waren gedwongen tot prostitutiezich in het openbaar uit te spreken. In 1992 begonnen er wekelijkse demonstraties voor de Japanse ambassade in Seoul met de woorden: “De Japanse regering moet zich schamen, wij niet.”

In 1997 werd de Japanse regering voor het eerst gevraagdinternationaal juridische en morele verantwoordelijkheid te nemenvoor de ernstige schending van de mensenrechten van vrouwen. In haar verslag eiste despeciale VN-rapporteur inzake geweld tegen vrouwen financiële compensatievoor de slachtoffers enstrafrechtelijke vervolging van de daders. De reactievan de Japanse regering op dat moment was een volledige verwerping van deze eisen.

Het is vandaag al meerdere keren gezegd dat we rekening moeten houden met de waarheid. We vragen daarom de Japanse regering publiekelijk afstand te namen van alle beweringendie de onderwerping en onderdrukking van de troostvrouwen ontkennen of in twijfel trekkenen we eisen tevens dat zij de moreleen juridische verantwoordelijkheidvoor de onderwerping van deze 200 000 mensen op zich neemt. We roepen de Japanse regering op mechanismen ten uitvoer te leggenom zo snel mogelijk schadevergoedingen te betalen aan alle overlevende slachtoffersen hun families.

Veel slachtoffers van het troostvrouwenstelselzijn inmiddels overleden of zijn minstens 80 jaar oud, dus snelheid is geboden. We doen echter ook een beroep op onze collega’s in de Japanse nationalevergaderingom hun bijdrage te leveren in het parlement om ervoor te zorgen dat deze mechanismen worden aanvaard.

 
  
MPphoto
 
 

  Andrikienė, Laima Liucija, namens de PPE-DE-Fractie. (EN) Mevrouw de Voorzitter, er zijn episodes in de wereldgeschiedenis waarvan we niet willen dat ze ooit ergens zullen worden herhaald.

Een van die episodes is het verhaal van de troostmeisjes. Ik heb het hier over de officieel geautoriseerde ronseling van jonge vrouwen door de Japanse regering, vanaf de jaren dertig en tijdens de Tweede Wereldoorlog, met als enige doel om de Japanse keizerlijke strijdkrachten seksueel te dienen. Wij weten niet precies hoeveel vrouwen op deze manier in slavernij leefden maar we weten wel dat bij het troostmeisjessysteem groepsverkrachtingen, gedwongen abortus, vernedering, en seksueel geweld hoorden, die konden leiden tot verminking, dood, of uiteindelijke zelfmoord, en dat het ging om een van de meest omvangrijke gevallen van mensenhandel van de 20e eeuw, waarbij geen honderden, maar duizenden vrouwen betrokken waren.

Op dit moment zijn de laatste overlevenden 80 jaar of ouder, en men zou kunnen aanvoeren dat het probleem niet meer belangrijk is. Ik heb echter alle begrip voor de wens van deze vrouwen en hun families om hun naam te zuiveren. Vandaag geven wij uitdrukking aan onze solidariteit met de vrouwen die slachtoffer van dit systeem zijn geweest. Wij roepen de Japanse regering op om haar historische en wettelijke verantwoordelijkheid formeel te erkennen en te aanvaarden en om doeltreffende administratieve constructies te introduceren waarmee alle overlevende slachtoffers van het troostmeisjessysteem en de families van overleden slachtoffers schadevergoeding kunnen ontvangen.

Met het oog op de uitstekende relatie tussen de Europese Unie en Japan, welke is gebaseerd op de wederzijds gedeelde waarden van de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, hoop ik dat de regering en het parlement van Japan alle noodzakelijke maatregelen zullen nemen om het lijden van seksslavinnen te erkennen, om de bestaande belemmeringen voor het verkrijgen van schadeloosstelling bij Japanse gerechtshoven weg te nemen, en ervoor te zorgen dat de huidige en toekomstige generaties op school over deze gebeurtenissen zullen leren. Ik ben ervan overtuigd dat officiële erkenning van het troostmeisjessysteem en een verontschuldiging namens de Japanse regering, veel zouden bijdragen aan heling van de wonden van onze pijnlijke gemeenschappelijke geschiedenis.

 
  
MPphoto
 
 

  Marios Matsakis, namens de ALDE-Fractie. (EN) Mevrouw de Voorzitter, mensen kunnen hun zonden worden vergeven, maar de misdaden van mensen mogen niet worden vergeten. Dit geldt net zo zeer voor Japan als bijvoorbeeld voor Nazi-Duitsland of voor Rusland onder Stalin.

De Japanners hebben in de jaren dertig en veertig vreselijk barbaarse oorlogsmisdaden begaan. In zekere zin hebben zij hiervoor zeer zwaar betaald doordat twee van hun steden, Hiroshima en Nagasaki, zijn weggevaagd in de formidabele nucleaire holocaust die de VS heeft ontketend.

Japan heeft de wereld vroeger echter op vele vreselijke wijzen kwaad gedaan, en een hiervan – de seksuele slavernij van troostmeisjes – heeft pas betrekkelijk kort geleden bekendheid gekregen. Sommige van deze arme en inmiddels broze oude dames zijn nog altijd onder ons, als restanten van een verleden dat voor Japan ongelegen mag zijn maar voor de vrouwen zelf martelend is.

Deze vrouwen vragen twee zeer eenvoudige dingen van het rijke en machtige Japan van tegenwoordig: een officiële verontschuldiging en zeer bescheiden humanitaire steun. Het Europees Parlement verwacht en eist met zijn ontwerpresolutie zonder meer dat de Japanse regering beide dingen snel zal doen. Doet zij dit niet, dan moet de EU, los gezien van het stigma van schande dat zou ontstaan, overwegen om gerichte effectieve maatregelen tegen het voormalig keizerrijk Japan te nemen.

 
  
MPphoto
 
 

  Urszula Krupa, namens de IND/DEM-Fractie. – (PL) Mevrouw de Voorzitter, het onderwerp van het debat van vandaag is een schending van de mensenrechtendie heeft plaatsgevonden in de jaren dertig, tijdens de Japanse bezetting, toen jonge vrouwen door het keizerlijke leger seksueel werden uitgebuit engedwongen werden tot prostitutie, ondanks het feit dat de Japanse regering internationaleverdragenover de bestrijding van de handel in vrouwen en kinderenhad ondertekend en deresolutie van de VN-Veiligheidsraad inzakevrouwen, vrede en veiligheid steunde.

De oprechte sympathie van de Japanse premier wordt momenteel ondermijnd door Japanse ambtenaren in verband met de afsluiting van hetprogramma en mandaat van het Aziatische Vrouwenfonds in maart 2007, waaruit uitsluitend financiële schadevergoeding werd betaald aan vrouwen.

Door de resolutie en de eis tot schadevergoeding te steunen, willen we er echter op wijzen dat ook in moderne tijden de grens tussen het normaleen hetziekelijke vervaagt.Dat gaat in tegen alle morele normenen daarom zijn er radicale acties nodigom prostitutieals een vorm van hedendaagse slavernij te bestrijden. Prostituees zijn niet alleen slachtoffers van oorlogen van vijftig jaar geleden; het kunnen ook vrouwen van nu zijn die worden uitgebuit, bijvoorbeeld in [het voormalige] Belgisch Kongo, zoals in de pers is gemeld, en ook in veel andere landen, zelfs de rijke.

Uit naam van het respect voor de mensmoeten we ook de verspreiding ontmaskeren van een hedonistische en commerciële cultuur die aanstuurt op seksueel misbruik en zelfs zeer jonge vrouwen en meisjesin de richting van prostitutieen andere vormen van moreel verval drijft.

Respect voor de identiteit en waardigheid van vrouwen is niet enkel gebaseerd ophet in de openbaarheid brengen van misdaden en misbruikop het gebied van seksuele discriminatieof andere vormen van onrecht; het is hoofdzakelijk gebaseerd op de opstelling vanontwikkelingsprogramma’s en op het werkelijk in praktijk brengen van beginselendie alle delen van het leven van vrouwen omvatten. Deze beginselen moeten geworteld zijn in een nieuw besefvan de waarde van een vrouw als echtgenote, moeder, verzorgster of werkneemster, als mens en als een persoondie de gelijke is van een man, ondanks dat ze anders is.

 
  
MPphoto
 
 

  Günter Verheugen, vicevoorzitter van de Commissie. − (DE) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, in 1993 heeft de toenmalige Japanse regeringswoordvoerder, Yohei Kono, Japans “oprechte verontschuldigingen enberouw [aangeboden]aan allen… die onmetelijke pijn hebben geleden enongeneeslijke lichamelijke en psychische wonden hebben opgelopenals troostvrouwen”. In 1995 heeft de toenmalige premier, de heer Murayama, eveneens publiekelijk zijn excuses aangebodenaan de troostvrouwen, ter gelegenheid van devijftigste verjaardag van het einde van de Tweede Wereldoorlog. In datzelfde jaar is het Aziatische Vrouwenfonds opgerichtom namens de Japanse regering en het Japanse volk schadevergoedingen en medische hulp te biedenaan de overlevenden.

Deze pogingen om schadevergoedingen te verkrijgen voor de troostvrouwenen een hernieuwde publiekelijke verontschuldigingdoor de voormalige Japanse premierde heer Koizumi, ter gelegenheid van dezestigste verjaardag van het einde van de Tweede Wereldoorlog in 2005,zijn positieve stappen door Japan. Japan heeft daarmee zij verantwoordelijkheid voor dezeonvoorstelbare schendingen van de mensenrechten erkend. Slechts een paar dagen geleden heeft de Japanse minister van buitenlandse zakende verklaring van de regeringswoordvoerder, de heer Kono, die ik zojuist heb geciteerd, bevestigd als zijnde het officiële standpunt van Japan.

We hebben nu de aangrijpende getuigenis van de overlevendenen deze aangrijpende getuigenisheeft de belangstelling voor deze vreselijke periode weer doen opleven, zowel in Europaals in deVerenigde Staten, Canada en Australië.

Onze acties hier gaan niet alleen over het verleden; ze gaan over het trekken van de juiste conclusies uit de gebeurtenissenen alles doen wat in onze macht ligt om de hedendaagse vormen van slavernij, seksuele uitbuiting en mensenhandel te bestrijden.

Met het Europees Instrument voor democratie en mensenrechtengeeft de Commissieactieve steun aanNGO’s over de hele wereld die betrokken zijn bij het voorkomen vangeweld tegen vrouwen en kinderen en het bestrijden van mensenhandelten behoeve van seksuele slavernij. Op 23 november 2007 heeft de Commissienog een signaal afgegeven tijdens de Internationale Dagvoor de uitbanning van geweld tegen vrouwen, door haar nadrukkelijk streven naar de bestrijding vangeweld op basis van geslacht te bevestigen.

De Europese Unievoert een regelmatige dialoog over mensenrechten met Japan, waarbij alle zorgen van de EU aan de orde komen – waaronder de rechten van vrouwen. Japan is eengelijkgestemde mondiale spelerdie constructief met ons samenwerkt in multilaterale forums om het respect en de bescherming van de mensenrechten te verbeteren. Samen met de Europese Unie heeft Japan daarom een resolutieopgesteld over de mensenrechten in Noord-Korea en het optreden van het regime in Myanmar veroordeeld.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Het debat is gesloten.

De stemming over deze drie onderwerpenvindt plaats aan het eind van de vergaderingen van vandaag.

 
  

(1) Zie notulen.


12. Stemmingen

12.1. Oost-Tsjaad (stemming)
  

- Gezamenlijke ontwerpresolutie (RC-B6-0527/2007)

 

12.2. Vrouwenrechten in Saoedi-Arabië (stemming)
  

- Gezamenlijke ontwerpresolutie (RC-B6-0526/2007)

 

12.3. Gerechtigheid voor troostvrouwen (stemming)
  

- Gezamenlijke ontwerpresolutie (RC-B6-0525/2007)

- Vóór de stemming:

 
  
MPphoto
 
 

  Charles Tannock (PPE-DE), auteur. (EN) Mevrouw de Voorzitter, er is een wijziging op de stemmingslijst van de PPE-DE-Fractie aangebracht. Ik wil collega’s adviseren de wijziging van positief naar negatief te laten zijn. Er ligt een verzoek tot stemming van de UEN-Fractie over overweging B van de oorspronkelijke tekst, en ik wil mijn collega’s nu adviseren om ervoor te stemmen dit lid te schrappen, oftewel ertegen te stemmen. Momenteel lijkt het er positief te staan. Wij willen dat er “tegen” komt te staan.

 
  
MPphoto
 
 

  Andrikienė, Laima Liucija (PPE-DE).- (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik wil een mondeling amendement indienen om de titel van de ontwerpresolutie als volgt te laten luiden: “Gerechtigheid voor troostmeisjes (seksslaven in Azië voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog)”.

 
  
MPphoto
 
 

  Marios Matsakis (ALDE).- (EN) Mevrouw de Voorzitter, er is duidelijk een wijziging aangebracht op het mondeling amendement, en de auteur is nu vóór dat mondeling amendement.

 
  
  

(Het mondeling amendement wordt in aanmerking genomen)

- Vóór de stemming over amendement 9:

 
  
MPphoto
 
 

  Sophia in 't Veld, auteur. (EN) Mevrouw de Voorzitter, wij stellen voor om het eerste deel van de eerste zin te laten volgen door de woorden “zoals de plicht is van alle landen’, zodat er staat: ‘moedigt het volk en de regering van Japan aan om verder te werken aan de erkenning van hun hele nationale geschiedenis, zoals de plicht is van alle landen”.

 
  
  

(Het mondeling amendement wordt in aanmerking genomen)

 

13. Rectificaties stemgedrag/Voorgenomen stemgedrag: zie notulen

14. Samenstelling commissies en delegaties: zie notulen

15. Besluiten inzake bepaalde documenten: zie notulen

16. Kredietoverschrijvingen: zie notulen

17. In het register ingeschreven schriftelijke verklaringen (artikel 116 van het Reglement): zie notulen

18. Verzending van de tijdens deze vergadering aangenomen teksten: zie notulen

19. Rooster van de volgende vergaderingen: zie notulen

20. Onderbreking van de zitting
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Ik verklaar de zitting van het Europees Parlement te zijn onderbroken.

(De vergadering wordt om16.20 uur gesloten)

 

BIJLAGE (Schriftelijke antwoorden)
VRAGEN AAN DE RAAD (Het fungerend voorzitterschap van de Raad van de EU is verantwoordelijk voor deze antwoorden)
Vraag nr. 1 van Manuel Medina Ortega (H-0872/07)
 Betreft: Strafmaatregelen ter bestrijding van verontreiniging door schepen
 

Welke maatregelen moeten volgens de Raad worden genomen om het rechtsvacuüm op te vullen dat is ontstaan als gevolg van het arrest van het Hof van Justitie van 23 oktober jl. waarbij het kaderbesluit van de Raad betreffende het strafrechtelijk kader voor de bestrijding van verontreiniging vanaf schepen nietig is verklaard?

 
  
 

Dit antwoord is opgesteld door het voorzitterschap en is niet bindend voor de Raad of de lidstaten.

Ik wil erop wijzen dat de wetten die zijn afgekondigd in de lidstaten om te voldoen aan het nietig verklaarde kaderbesluit waarnaar het geachte Parlementslid verwijst niet automatisch ongeldig worden door de nietigverklaring. Het besluit over de gevolgen van een nietigverklaring van een communautaire bepaling voor de nationale bepalingen tot omzetting daarvan is een kwestie van nationaal recht (zie het arrest van het Hof van Justitie van 20 oktober 1975, zaak 23/75). Dat gezegd hebbende, moet de Commissie nu besluiten of zij een voorstel gaat indienen bij de Raad om in de geldende richtlijn een verplichting voor de lidstaten op te nemen om strafrechtelijke sancties in te stellen om ervoor te zorgen dat de communautaire normen worden gerespecteerd als het gaat om verontreiniging vanaf schepen.

 

Vraag nr. 2 van Georgios Papastamkos (H-0874/07)
 Betreft: Europese onderwijsruimte
 

Wat zijn tot dusverre de resultaten van het Portugese voorzitterschap met betrekking tot de totstandbrenging van een Europese onderwijsruimte en wat zijn zijn prioriteiten tot het einde van de programmaperiode?

 
  
 

Dit antwoord is opgesteld door het voorzitterschap en is niet bindend voor de Raad of de lidstaten.

Wat het Europees kwalificatiekader betreft, heeft het Portugese voorzitterschap nauw samengewerkt met de rapporteur van het EP voor het opstellen van een tekst die voor alle partijen aanvaardbaar is en die, onverminderd bepaalde procedurele formaliteiten, begin volgend jaar officieel goedgekeurd zou moeten worden. Het is te hopen dat dit ambitieuze nieuwe instrument nuttig zal zijn als koppeling tussen de kwalificatiestelsels van de verschillende landen en dienst zal doen als een vertaalhulpmiddel dat kwalificaties begrijpelijker maakt voor lidstaten, werkgevers en individuele personen en dus elke burger in staat stelt gemakkelijker van het ene land naar het andere te verhuizen om te werken of studeren.

Het tweede gebied betreft besprekingen tussen het Parlement en de Raad met het oog op het bereiken van overeenstemming over het voorstel voor de oprichting van het ETI (Europees Technologisch Instituut). Als alles zo soepel en constructief blijft verlopen als tot nu toe het geval is geweest, kan naar alle waarschijnlijkheid snel overeenstemming worden bereikt tijdens de tweede lezing, begin 2008. Hoewel ze niet rechtstreeks betrokken zijn bij de oprichting van de Europese ruimte voor hoger onderwijs, zullen de instellingen voor hoger onderwijs ongetwijfeld een belangrijke rol spelen in het ETI, en we hopen daarom dat zij een belangrijke bijdrage zullen leveren aan de totstandkoming van die ruimte.

Naast deze twee dossiers heeft het Portugese voorzitterschap zich op het gebied van hoger onderwijs bezig gehouden met drie onderwerpen. Ten eerste de conferentie die op 4 en 5 oktober 2007 is gehouden in Lissabon ter gelegenheid van de twintigste verjaardag van het Erasmusprogramma. Eén vraag die uit die conferentie naar voren is gekomen – hoe we de sociale dimensie van het programma kunnen verbreden – is besproken door de ministers tijdens de vergadering van de Raad op 15 en 16 november 2007. Ten tweede het voorstel voor de uitbreiding van zijn “zusterprogramma”, het “Erasmus Mundus”-programma (en de Raad hoort graag de mening van het Parlement over dat onderwerp), dat ook door de ministers is besproken tijdens de vergadering van 15 november. De derde en laatste kwestie is het vinden van de beste manier om te reageren op de moderniseringsagenda voor Europese universiteiten, waarover de Raad tijdens dezelfde vergadering in november een resolutie heeft goedgekeurd. Al deze onderwerpen leveren naar onze mening een bijdrage aan de totstandkoming van de Europese ruimte voor hoger onderwijs.

 

Vraag nr. 3 van Claude Moraes (H-0877/07)
 Betreft: Astma: samenwerking binnen de EU
 

Astma is in Europa de belangrijkste chronische ziekte onder kinderen en kost de Europese Gemeenschap meer dan 3 mrd euro per jaar. Volgens de liefdadigheidsinstelling “Asthma UK” worden er momenteel in het Verenigd Koninkrijk 5,2 miljoen mensen voor astma behandeld, waarvan 1,1 miljoen kinderen, en in één op de vijf gezinnen in het land lijdt er iemand aan astma.

De EU financiert momenteel een groot onderzoeksproject (Gabriel) waarbij 150 wetenschappers uit 14 Europese landen zijn betrokken en dat als doel heeft de belangrijkste factoren op te sporen die bij de ontwikkeling van astma een rol spelen. De bevindingen tot nu toe wijzen erop dat astma wordt veroorzaakt door een combinatie van genetische factoren en milieueffecten, en dat de toenemende verstedelijking er mogelijk toe bijdraagt dat het aantal patiënten toeneemt.

Welke maatregelen nemen de lidstaten om aan dit onderzoek bij te dragen met praktische maatregelen om astma te bestrijden?

 
  
 

Dit antwoord is opgesteld door het voorzitterschap en is niet bindend voor de Raad of de lidstaten.

De Raad heeft al een aantal van de fundamentele factoren voor de ontwikkeling van astma bestudeerd. Als het gaat om maatregelen voor de volksgezondheid, wijst de Raad er in zijn Aanbeveling van 2 december 2002 inzake de preventie van roken en initiatieven ter verbetering van de bestrijding van het tabaksgebruik (PB L 22 van 25.01.2003, blz. 31) op dat de lidstaten, gezien de gezondheidsrisico’s (zoals astma) die zijn verbonden aan meeroken, moeten proberen rokers en niet-rokers te beschermen tegen blootstelling aan omgevingstabaksrook.

De Raad beveelt aan dat de lidstaten wetgeving en/of andere effectieve maatregelen ten uitvoer leggen die bescherming bieden tegen blootstelling aan omgevingstabaksrook in openbare ruimtes en het openbaar vervoer. Diverse lidstaten hebben al een effectief rookverbod ingesteld in openbare ruimtes, hoofdzakelijk om kinderen en zwangere vrouwen te beschermen tegen blootstelling aan tabaksrook.

Wat luchtkwaliteit betreft heeft de Raad op 25 juni 2007 zijn gemeenschappelijk standpunt aangenomen over het voorstel voor een richtlijn inzake luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa. Een van de doelstellingen voor luchtkwaliteit in het voorstel is de bescherming van de volksgezondheid, waaronder het aanpakken van de uitstoot van verontreinigende stoffen die astma-aanvallen verergeren. De voornaamste luchtverontreinigende stoffen zijn hierin meegenomen en daarnaast wordt in dit voorstel speciale aandacht besteed aan fijnstof (ook wel zwevende deeltjes genoemd) en aan troposferische ozon, aangezien deze een groot gevaar vormen voor de menselijke gezondheid. Dit voorstel zal regels instellen voor fijne zwevende deeltjes in de lucht, PM 2.5 genoemd, die diep in de menselijke longen doordringen.

Met betrekking tot het garanderen van toegang tot gezondheidsdiensten en medische zorg voor astmapatiënten, dient men rekening te houden met het feit dat de organisatie van de levering van gezondheidsdiensten en medische zorg en in het bijzonder de gewaarborgde toegang van patiënten tot consulten, diagnoses en behandelingen, de exclusieve verantwoordelijkheid is van de lidstaten.

 

Vraag nr. 4 van Sarah Ludford (H-0882/07)
 Betreft: Toepassing van internationale mensenrechteninstrumenten door de lidstaten
 

Heeft de Raad een formeel gemeenschappelijk standpunt ingenomen dat inhoudt dat de lidstaten het VN-Verdrag inzake gedwongen verdwijning, het VN-Verdrag inzake corruptie, Protocol nr. 13 bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (inzake afschaffing van de doodstraf onder alle omstandigheden) en de Europese Conventie inzake de bestrijding van mensenhandel moeten ondertekenen en ratificeren?

Welke mechanismen bestaan er binnen de Raad om te waarborgen dat de lidstaten deze en andere belangrijke internationale mensenrechteninstrumenten zullen toepassen?

 
  
 

Dit antwoord is opgesteld door het voorzitterschap en is niet bindend voor de Raad of de lidstaten.

De Raad van de Europese Unie probeert er altijd voor te zorgen dat de lidstaten hun respectieve ratificatie-instrumenten op hetzelfde moment invoeren. De lidstaten zijn dit echter niet verplicht.

De Raad kan het geachte Parlementslid mededelen dat tot nu toe zeventien lidstaten de VN-Verklaring inzake de bescherming van personen tegen gedwongen verdwijning hebben ondertekend.

Het VN-Verdrag inzake corruptie is door 25 lidstaten ondertekend en door zeventien van hen geratificeerd.

Protocol nr. 13 bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens is al door 22 EU-lidstaten geratificeerd en door nog eens vijf ondertekend.

Als laatste kan worden opgemerkt dat de Europese Conventie inzake de bestrijding van mensenhandel al door 23 lidstaten is ondertekend en door zes van hen is geratificeerd.

 

Vraag nr. 5 van Marie Panayotopoulos-Cassiotou (H-0884/07)
 Betreft: Verlaagd BTW-tarief
 

Voor bepaalde producten (bijv. maandverband) voor vrouwen en volwassenen geldt bij wijze van uitzondering het verlaagde BTW-tarief. Is de Raad van plan om in het kader van de gesprekken over het verlaagde BTW-tarief zo'n verlaging ook voor te stellen voor vergelijkbare beschermende producten voor kinderen (bijv. luiers)?

 
  
 

Dit antwoord is opgesteld door het voorzitterschap en is niet bindend voor de Raad of de lidstaten.

In haar mededeling aan de Raad en het Europees Parlement inzake BTW-tarieven die afwijken van de standaard BTW-tarieven van juli 2007 erkende de Commissie de noodzaak van een politiek debat voor het formuleren van enkele algemene richtsnoeren alvorens er een meer gedetailleerd voorstel over een nieuw kader voor lagere tarieven kan worden opgesteld.

Dit debat wordt momenteel gevoerd in de Raad, die daarom de vraag van het geachte Parlementslid nog niet kan beantwoorden.

 

Vraag nr. 6 van Lidia Joanna Geringer de Oedenberg (H-0886/07)
 Betreft: Europees Technologie-Instituut (P6_TA(2007)0409)
 

Op 26 september 2007 vond in het Europees Parlement de eerste lezing plaats over het voorstel tot oprichting van het Europees Technologie-Instituut, dat in 2008 van start moet gaan.

In verband hiermee zou ik willen weten hoe het zit met de keuze van de vestigingsplaats van het instituut, welke steden zijn voorgedragen en welke selectiecriteria de Raad hanteert?

 
  
 

Dit antwoord is opgesteld door het voorzitterschap en is niet bindend voor de Raad of de lidstaten.

De Raad heeft deze kwestie nog niet in detail besproken en wil het geachte Parlementslid wijzen op de verklaring van de Raad die is vermeld in Bijlage 2 bij het Resultaat van de besprekingen van de Raad (Concurrentievermogen) van

25 juni 2007 (11058/07), die stelt dat: “De Raad verklaart dat binnen twaalf maanden na de inwerkingtreding van deze verordening over de vestigingsplaats van het ETI dient te worden beslist.” Er is reden tot optimisme dat de “ETI”-verordening in de eerste helft van 2008 van kracht kan worden, maar in de tussentijd moet niettemin tijd worden besteed aan het bespreken van de vestigingsplaats.

Met betrekking tot de vraag over de al voorgedragen steden nodigt de Raad het geachte Parlementslid uit deze voor te leggen aan de Commissie, waaraan de voordrachten formeel zijn gezonden.

 

Vraag nr. 7 van Olle Schmidt (H-0887/07)
 Betreft: Verbod van de drug khat in de EU
 

Misbruik van de drug khat komt in Europa steeds vaker voor. Alleen al via de brug over de Sont wordt jaarlijks 60 ton khat mijn woonplaats Malmö binnengesmokkeld. De slachtoffers behoren veelal tot kwetsbare groepen als vluchtelingen en inwoners van probleemwijken. Jongeren en kinderen hebben het meest onder dit probleem te lijden. De inspanningen van de douane om de invoer van khat tegen te gaan zijn daarom niet alleen in het belang van de strijd tegen drugmisbruik maar vervullen ook een belangrijke rol in het voorkomen van sociale uitsluiting en stigmatisering.

Helaas spreekt de EU in de kwestie-khat niet met één stem. In het Verenigd Koninkrijk en Nederland staat khat nog niet als verdovend middel te boek. Een en ander leidt ertoe dat deze landen momenteel als doorvoerhavens fungeren, van waaruit khat, dat een bederfelijk product is, naar landen waar het verboden is kan worden vervoerd.

Streeft het Portugese voorzitterschap naar een algeheel verbod van khat in de EU en daarmee naar een restrictiever drugbeleid?

 
  
 

Dit antwoord is opgesteld door het voorzitterschap en is niet bindend voor de Raad of de lidstaten.

Een volledig verbod op khat is niet besproken in de organen van de Raad die zich met dergelijke zaken bezighouden. Kaderbesluit 2004/757/JBZ van de Raad, waarin minimumbepalingen zijn vastgelegd voor de onderdelen van strafrechtelijke bepalingen en straffen op de gebied van illegale drugshandel, geldt voor drugs die illegaal zijn krachtens de bepalingen van het Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen van 1961, gewijzigd door het Protocol van 1971, en het Verdrag van Wenen inzake psychotrope stoffen uit 1972, alsmede stoffen die worden gecontroleerd op grond van gemeenschappelijk optreden 97/396/JBZ. Khat valt niet onder een van deze instrumenten en er zijn geen initiatieven genomen om het hierin op te nemen.

 

Vraag nr. 8 van Helmuth Markov (H-0888/07)
 Betreft: Financiering van de Bulgaarse kerncentrale Belene
 

De Bulgaarse regering heeft aangekondigd voor de investeringen in de kerncentrale Belene kredieten bij de Europese Centrale Bank en bij Euratom aan te vragen.

Weet de Raad al of de Bulgaarse regering kredieten heeft aangevraagd voor de bouw van de kerncentrale, wat voor soort middelen dit zouden kunnen zijn en hoeveel er is aangevraagd?

Voor welk bedrag zijn er volgens de Raad toezeggingen gedaan of financieringsplannen voorgelegd door de Europese Investeringsbank, Euratom of door andere Europese fondsen?

 
  
 

Dit antwoord is opgesteld door het voorzitterschap en is niet bindend voor de Raad of de lidstaten.

De Raad is niet op de hoogte van de projecten die het geachte Parlementslid noemt en weet niet of de Bulgaarse regering een verzoek heeft ingediend – of om wat voor bedrag het zou gaan – voor de financiering van de bouw van de betreffende kerncentrale.

Als een dergelijke aanvraag zou worden ingediend, moet rekening worden gehouden met het feit dat, op grond van Besluit 77/270/Euratom van de Raad waarbij de Commissie wordt gemachtigd tot het aangaan van Euratom-leningen teneinde een bijdrage te leveren tot de financiering van kerncentrales, aanvragen voor Euratom-leningen worden gericht aan de Commissie, die bevoegd is hierover een besluit te nemen.

Het is ook goed om te onthouden dat de EIB, onverminderd het algemene leningenbeleid dat is beschreven in artikel 267 van het EG-Verdrag, een onafhankelijke instelling is, die wordt geleid door zijn raad van beheer en zijn directie.

Het is derhalve de taak van de Commissie en van de Europese Investeringsbank om antwoord te geven op de door het geachte Parlementslid gestelde vragen.

 

Vraag nr. 9 van Dimitrios Papadimoulis (H-0890/07)
 Betreft: Uitvoering door Turkije van de Associatieovereenkomst EG-Turkije en het Aanvullend Protocol
 

In paragraaf 12 van zijn recente resolutie over de betrekkingen tussen de Europese Unie en Turkije (P6_TA(2007)0472 van 24.10.2007) “dringt (het Europees Parlement) er bij de nieuwe Turkse regering op aan volledig uitvoering te geven aan de bepalingen zoals die voortvloeien uit de Associatieovereenkomst EG-Turkije en het Aanvullend Protocol daarbij; wijst erop dat niet-nakoming van de verplichtingen van Turkije als bedoeld in het Toetredingspartnerschap ernstige gevolgen zal blijven hebben voor het onderhandelingsproces.”

Op welke wijze oefent de Raad “druk” uit op Turkije om volledig uitvoering te geven aan de Associatieovereenkomst EG-Turkije en het Aanvullend Protocol? Heeft Turkije zich tegenover de Raad vastgelegd op het tijdschema voor de ondertekening van het Aanvullend Protocol?

 
  
 

Dit antwoord is opgesteld door het voorzitterschap en is niet bindend voor de Raad of de lidstaten.

In december van het afgelopen jaar heeft de Raad geconstateerd dat Turkije zich niet had gehouden een zijn verplichting van volledige niet-discriminerende tenuitvoerlegging van het Aanvullend Protocol bij de Associatieovereenkomst. De lidstaten hebben daarom tijdens de Intergouvernementele Conferentie besloten niet te beginnen met de onderhandelingen over de hoofdstukken inzake beleidsterreinen met betrekking tot de beperkingen van Turkije op de Republiek Cyprus tot de Commissie kon bevestigen dat Turkije had voldaan aan zijn verplichtingen die het was aangegaan op grond van het Aanvullend Protocol. Het gaat om de volgende hoofdstukken: hoofdstuk 1: Vrij verkeer van goederen; hoofdstuk 3: Recht van vestiging en vrij verrichten van diensten; hoofdstuk 9: Financiële dienstverlening; hoofdstuk 11: Landbouw en plattelandsontwikkeling; hoofdstuk 13: Visserij; hoofdstuk 14: Vervoersbeleid; hoofdstuk 29: Douane-unie; hoofdstuk 30: Buitenlandse betrekkingen. Bovendien was de Raad het ermee eens dat de lidstaten die bijeen waren op de Intergouvernementele Conferentie geen enkel hoofdstuk voorlopig zouden afsluiten voor de Commissie had bevestigd dat Turkije de verplichtingen die het was aangegaan op grond van het Aanvullend Protocol volledig ten uitvoer heeft gelegd.

De Raad heeft ook toegezegd de voortgang met betrekking tot de kwesties die vallen onder de verklaring van 21 september 2005 te volgen en te analyseren en de Commissie uitgenodigd indien van toepassing informatie over deze zaak op te nemen in haar volgende jaarverslagen, te weten die van 2007, 2008 en 2009. In haar verslag over Turkije van 2007 heeft de Commissie geconstateerd dat Turkije sinds het besluit van de Raad van december van het voorgaande jaar geen enkele vooruitgang had geboekt op het gebied van volledige niet-discriminerende tenuitvoerlegging van het Aanvullend Protocol. De Raad heeft een gedetailleerde analyse en evaluatie van het verslag gemaakt tijdens zijn vergadering op maandag 10 december. In zijn conclusies heeft de Raad tot zijn spijt geconstateerd dat Turkije niet had voldaan aan zijn verplichting van volledige niet-discriminerende tenuitvoerlegging van het Aanvullend Protocol bij de Associatieovereenkomst en hieraan toegevoegd dat hij de voortgang op dit gebied zou blijven volgen en evalueren. Ik wil er echter nogmaals op wijzen hoe belangrijk het voor Turkije is om deze kwestie zo snel mogelijk aan te pakken, aangezien zij de voortgang van de toetredingsonderhandelingen duidelijk schaadt.

 

Vraag nr. 10 van Bernd Posselt (H-0891/07)
 Betreft: Toestand in Angola
 

Hoe beoordeelt de Raad de toestand in Angola dat zolang te lijden heeft gehad van oorlog en burgeroorlog, en welke maatregelen heeft hij in 2007 genomen om dit belangrijke partnerland van de Europese Unie steun te bieden?

 
  
 

Dit antwoord is opgesteld door het voorzitterschap en is niet bindend voor de Raad of de lidstaten.

De Raad heeft de situatie in Angola nauwlettend gevolgd. Het algemene raamwerk voor de betrekkingen tussen de EU en Angola is nog altijd de Overeenkomst van Cotonou en hiertoe behoort ook de politieke dialoog die tot stand is gekomen op grond van artikel 8 van deze overeenkomst en ontwikkelingssamenwerking op grond van het Europees Ontwikkelingsfonds. De in artikel 8 bedoelde dialoog is van start gegaan in december 2003, waaruit de betrokkenheid blijkt, hoewel deze in de latere jaren op een wat lager pitje is komen te staan; de EU spant zich nu in om dit belangrijke instrument nieuw leven in te blazen en te versterken (voor alle volledigheid: de laatste besprekingen zijn gevoerd in oktober 2007).

De betrekkingen tussen de EU en Angola hebben zich in het algemeen langzaam ontwikkeld op belangrijke samenwerkingsgebieden die zijn vastgesteld in het kader van de Overeenkomst van Cotonou, in het bijzonder met betrekking tot democratisering, ontwikkeling van de burgermaatschappij, respect voor de mensenrechten, goed bestuur en corruptiebestrijding. Er is daardoor slechts een kleine verbetering in de algehele betrekkingen te zien sinds 13 oktober 2003, toen de kwestie voor het laatst door de Raad is behandeld.

Angola heeft specifieke belangen in de Democratische Republiek Congo, maar blijft tevens een belangrijke partner als het gaat om stabilisatie van het gebied van de Grote Meren en het land heeft een bijdrage geleverd aan de beleidsmissie van de EU in de DRC (“EUPOL Kinshasa”). Angola heeft dertien Angolese politieteams gezonden tijdens de verkiezingsperiode (juli 2006 tot maart 2007) om de Congolese politie te helpen veilige verkiezingen te waarborgen. Het was de eerste keer dat de Angolese politie een dergelijke internationale opdracht uitvoerde. De SVEU voor de Grote Meren onderhoudt tevens een regelmatig contact met de Angolese autoriteiten.

 

Vraag nr. 11 van Esko Seppänen (H-0893/07)
 Betreft: Militair gebruik van Galileo
 

De financiering van Galileo komt er anders uit te zien nu het consortium van ondernemingen zich heeft teruggetrokken. Oorspronkelijk was er sprake van een uitsluitend voor civiele doeleinden bestemd project. Verwacht het voorzitterschap, nu de financiering anders wordt, dat militaire aspecten een rol zullen gaan spelen en wordt deze mogelijkheid momenteel onderzocht?

 
  
 

Dit antwoord is opgesteld door het voorzitterschap en is niet bindend voor de Raad of de lidstaten.

Zoals het geachte Parlementslid ongetwijfeld weet, heeft de Raad meermaals verklaard dat Galileo per definitie een civiel wereldwijd satellietnavigatieprogramma onder civiele en EU-controle is. De mogelijkheid van het koppelen van militaire elementen aan het Galileo-project is nooit besproken tijdens de debatten over de toekomst van dit cruciale Europese project die op dit moment worden gevoerd binnen de bevoegde organen van de Raad.

 

Vraag nr. 12 van Mairead McGuinness (H-0894/07)
 Betreft: Ratificatie van het Hervormingsverdrag
 

Kan de Raad zijn standpunt uiteenzetten met betrekking tot de ratificatie van het Hervormingsverdrag in de EU? Ierland is waarschijnlijk het enige land dat een referendum over dit verdrag zal houden. Is de Raad niet bang dat de campagne voor het referendum een centraal thema zal worden voor personen en groepen in de EU die tegen het Europese project in het algemeen en tegen het Hervormingsverdrag in het bijzonder zijn? Kan de Raad hierover een verklaring afleggen?

 
  
 

Dit antwoord is opgesteld door het voorzitterschap en is niet bindend voor de Raad of de lidstaten.

De keuze van het ratificatieproces voor het Hervormingsverdrag is de bevoegdheid van elke lidstaat. Als gevolg daarvan kan de Raad hierover geen standpunt innemen en geen uitspraken doen.

 

Vraag nr. 13 van Marian Harkin (H-0928/07)
 Betreft: Geconsolideerde tekst van het hervormingsverdrag
 

Is de Raad van plan een geconsolideerde tekst op te stellen van het hervormingsverdrag vóór de ratificatie van het verdrag door alle lidstaten, in het bijzonder vóór het referendum in Ierland, dat waarschijnlijk plaatsvindt voor de zomer 2008?

 
  
 

Dit antwoord is opgesteld door het voorzitterschap en is niet bindend voor de Raad of de lidstaten.

Deze vraag zal in een later stadium worden behandeld.

 

Vraag nr. 14 van Colm Burke (H-0896/07)
 Betreft: EVDB-missie naar de grens met Tsjaad, de CAR en Darfur
 

Kan de Raad aangeven welke lidstaten (afgezien van Ierland, Frankrijk, België en Polen) troepen zullen leveren aan de EVDB missie naar de grens met Tsjaad, Darfur en de Centraal-Afrikaanse Republiek? Kunnen de Raad en de EU lidstaten voldoende politieke, financiële, logistieke en technische steun mobiliseren voor de levering van troepen die deel van deze missie uitmaken?

Realiseert de Raad zich hoe belangrijk het is dat onze troepen niet slecht zijn uitgerust, zoals de zwaar op de proef gestelde missie van de Afrikaanse Unie in Sudan (AMIS)? Is de Raad het ermee eens dat als we onze troepen in een instabiele omgeving zetten, we hun alle middelen moeten geven om zich te beschermen?

Wat was de indruk van de Raad van de besprekingen over Darfur die eind oktober in Tripoli zijn gehouden? Welke stappen heeft de Raad ondernomen om de vele en versplinterde rebellengroeperingen ervan te overtuigen om aan de onderhandelingstafel plaats te nemen? Is de Raad het ermee eens dat doordat enkele van de voornaamste rebellengroeperingen in Darfur niet aan de gesprekken hebben deelgenomen, deze eigenlijk op een mislukking zijn uitgelopen? Heeft de Raad er bij de Sudanese regering en rebellengroeperingen op aangedrongen dat ze hun volledige medewerking moeten verlenen aan een onafhankelijk onderzoek naar de aanslag in Haskanita en dat ze alle verantwoordelijken voor de rechter moeten brengen?

Welke stappen heeft de Raad ondernomen gegeven het feit dat de Sudanese regering blijft weigeren om met het Internationaal Strafhof samen te werken?

 
  
 

Dit antwoord is opgesteld door het voorzitterschap en is niet bindend voor de Raad of de lidstaten.

De voorbereidingen voor de EVDB-missie naar Oost-Tsjaad en het noordoosten van de Centraal-Afrikaanse Republiek gaan door, en hiertoe behoort ook het plannen van de samenstelling van de troepenmacht. Tot nu toe hebben België, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Ierland, Nederland, Oostenrijk, Polen, Roemenië, Finland en Zweden beloofd een bijdrage aan de troepenmacht te zullen leveren. De troepenmacht zal worden voorzien van de benodigde uitrusting en ondersteuning. EUFOR TSJAAD/CAR zal opereren binnen het bereik van Hoofdstuk VII, na unanieme goedkeuring van Resolutie 1778 van de VN Veiligheidsraad, met een mandaat dat past bij de situatie ter plaatse.

De Raad heeft zich zorgen gemaakt over de vredesonderhandelingen in Darfur in de afgelopen maanden. In dit opzicht hebben de conclusies van de vergaderingen van de Raad (externe betrekkingen) van juni, juli en oktober 2007 duidelijk de beleidslijn uitgezet die wordt gevolgd in veel bilaterale en multilaterale contacten, waaronder die van SG/HV Javier Solana en de Speciale Vertegenwoordiger van de EU (SVEU) in Sudan. Een aspect van die beleidslijn is er bij alle partijen krachtig op aandringen een constructieve rol te spelen in de onderhandelingen om overeenstemming te bereiken en direct een einde te maken aan het geweld. Bovendien heeft de Raad de noodzaak onderstreept van een onafhankelijk onderzoek naar de aanvallen op Haskanita alsmede samenwerking met het Internationaal Strafhof. De Raad benadrukte ook bereid te zijn na te denken over nieuwe maatregelen, binnen het kader van de Verenigde Naties, tegen elke partij die de tenuitvoerlegging van de VN-hulp en de inzet van UNAMID hindert, alsmede maatregelen voor het garanderen van humanitaire leveringen en de bescherming van burgers.

Als het gaat om de vredesonderhandelingen in Darfur steunt de Raad krachtig de gezamenlijke AU/VN-bemiddeling onder leiding van de speciale gezanten van de AU en de VN. Het moeizame begin van de onderhandelingen in Sirte afgelopen oktober vormde een bijzondere uitdaging. Op dit moment is het nog steeds niet duidelijk of, wanneer, in welke vorm en onder welke instantie de besprekingen kunnen worden voortgezet. Ondanks de moeilijkheden, streven we naar een voortdurend proces en in dat opzicht moet er nog veel worden gedaan om de vredesonderhandelingen werkelijk allesomvattend te maken met brede participatie. We zijn duidelijk betrokken bij een moeilijk en gecompliceerd proces, namelijk met betrekking tot de consolidering van de positie van verschillende rebellengroepen en om ervoor te zorgen dat zij deelnemen aan toekomstige besprekingen. Met deze doelstelling in gedachten blijft de SVEU in Sudan, ambassadeur Brylle, in nauw contact met de voornaamste belanghebbenden in dit proces.

 

Vraag nr. 15 van Jim Higgins (H-0898/07)
 Betreft: Palestina
 

Kan de Raad een actueel overzicht geven van de huidige Palestijns-Israëlische situatie en het optreden van de EU in dit verband?

 
  
 

Dit antwoord is opgesteld door het voorzitterschap en is niet bindend voor de Raad of de lidstaten.

Israël en de Palestijnen voeren sinds afgelopen zomer een politieke dialoog, die is begonnen met verschillende ontmoetingen tussen premier Olmert en president Abbas. De Raad prees de inspanningen die beide partijen hebben geleverd in de aanloop naar de Conferentie van Annapolis op 26 en 27 november. De EU verwelkomt de organisatie van de Conferentie van Annapolis en de gemeenschappelijke verklaring van premier Olmert en president Abbas over de directe hervatting van bilaterale onderhandelingen in een sfeer van goed vertrouwen met het oog op de ondertekening van een vredesverdrag aan het eind van 2008. Dergelijke onderhandelingen zouden moeten leiden tot de oprichting van een onafhankelijke, democratische en levensvatbare Palestijnse Staat op de Westelijke Jordaanoever en in Gaza, waarin alle Palestijnen verenigd zijn, die in vrede en veiligheid bestaat naast Israël en de buurlanden. Het is ook van essentieel belang dat beide partijen de verplichtingen ten uitvoer leggen binnen het kader van de Routekaart voor de Vrede, parallel aan de onderhandelingen. De EU verwelkomt de brede participatie van de Arabische partners tijdens de Conferentie en verzoekt hen met klem een constructieve rol te blijven spelen.

Wat de rol van de EU in deze context betreft – waarnaar het geachte Parlementslid in zijn vraag verwees – heeft de Hoge Vertegenwoordiger, volledig in samenspraak met de Commissie, een “EU Actiestrategie” opgesteld, waarin alle activiteiten van de EU worden geanalyseerd met het oog op voortzetting van de steun aan de partijen bij hun huidige onderhandelingen en tijdens de daarop volgende tenuitvoerleggingsperiode. Dit document zal de basis vormen van de toekomstige werkzaamheden van de EU en rekening houden met de uitkomsten van de internationale bijeenkomst in Annapolis en die van de volgende donorconferentie in Parijs die zal worden gehouden op 17 december. De EU zal haar programma’s ter bevordering van de oprichting van instellingen, goed bestuur, bijdragen uit de burgermaatschappij en steun intensiveren om de Palestijnse economische groei te stimuleren, in nauwe samenwerking met de vertegenwoordiger van het Kwartet. De Raad verwelkomt het werk van Tony Blair, in het bijzonder de recente bekendmaking die hij heeft gedaan met betrekking tot een reeks projecten met snel effect.

 

Vraag nr. 16 van Gay Mitchell (H-0900/07)
 Betreft: Pakistan
 

Welke maatregelen neemt de Raad gezien de verslechtering van de politieke situatie in Pakistan?

 
 

Vraag nr. 17 van Sajjad Karim (H-0904/07)
 Betreft: Noodtoestand in Pakistan
 

Op 3 november 2007 riep de president van Pakistan, generaal Musharraf, handelend in zijn hoedanigheid van chef-staf van het leger, de noodtoestand uit en stelde het grootste deel van grondwet buiten werking, wat leidde tot de inhechtenisneming van honderden personen die opkomen voor de mensenrechten en die op politiek gebied actief zijn, alsmede van advocaten, zoals Aitzaz Ul Ahsan. Dit optreden is in strijd met de internationale verplichtingen van Pakistan op het gebied van de mensenrechten.

Pakistan dient zich als lid van de Raad voor de mensenrechten van de Verenigde Naties op het vlak van de fundamentele rechten te houden aan de strengste normen en moet de aangehouden personen in vrijheid stellen.

Kan de Raad zeggen welke concrete maatregelen hij neemt of denkt te nemen om ervoor te zorgen dat onder alle omstandigheden de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden worden geëerbiedigd overeenkomstig de internationale normen op het gebied van de mensenrechten en de internationale instrumenten die Pakistan heeft geratificeerd?

 
  
 

Dit antwoord is opgesteld door het voorzitterschap en is niet bindend voor de Raad of de lidstaten.

De Raad heeft snel en zichtbaar gereageerd op de recente gebeurtenissen in Pakistan. Voordat de noodtoestand werd afgekondigd, heeft de Hoge Vertegenwoordiger, Javier Solana, telefonisch gesproken met generaal Pervez Musharraf en geprobeerd deze ertoe te bewegen niet op die manier te handelen. Nadat de noodtoestand officieel van kracht was geworden, heeft de EU onmiddellijk besloten een ontmoeting van de trojka van directeuren Politieke Zaken met hun tegenhangers in Islamabad uit te stellen, om daarmee een duidelijk signaal af te geven dat de betrekkingen tussen de EU en Pakistan onder de huidige omstandigheden niet op dezelfde voet konden doorgaan.

De missieleiders in Islamabad kwamen spoedig na de afkondiging van de noodtoestand bijeen en vaardigden een verklaring uit die breed werd uitgemeten in de Pakistaanse pers. De Hoge Vertegenwoordiger, mijnheer Solana, heeft ook een verklaring doen uitgaan waarin hij zijn bezorgdheid uitte en opriep tot snelle terugkeer van de rechtsorde. In een derde verklaring heeft het voorzitterschap duidelijk de eisen van de EU aan de Pakistaanse regering kenbaar gemaakt, namelijk dat zij: (i) de grondwet zou herstellen, (ii) de noodzakelijke voorwaarden zou scheppen om vrije en eerlijke verkiezingen in januari te garanderen; (iii) alle politieke gevangenen zou vrijlaten, inclusief leden van de rechterlijke macht, alsmede mevrouw Asma Jahangir, Speciale Rapporteur van de VN inzake vrijheid van godsdienst of levensbeschouwing; (iv) de belofte van de president om terug te treden als chef-staf van het leger voor 15 november zou nakomen; (v) actief zou streven naar verzoening met de politieke oppositie; en (vi) de beperkingen die waren ingesteld voor de media zou versoepelen.

De Raad is het verder met het geachte Parlementslid eens dat Pakistan, als lid van de Raad voor de Mensenrechten, speciaal verplicht is het respect voor de mensenrechten en de VN-mechanismen inzake mensenrechten te handhaven. [In die context is gevangenneming van of het uitvaardigen van arrestatiebevelen tegen speciale rapporteurs van de VN onaanvaardbaar.]

De Raad blijft de situatie in Pakistan nauwlettend volgen en denkt na over nieuwe maatregelen die kunnen worden genomen. Zeer recentelijk, tijdens de vergadering van de Raad (Algemene Zaken en Externe Betrekkingen) op 19 november 2007, hebben de ministers tijdens de lunch van gedachten gewisseld over de recente gebeurtenissen in Pakistan en hun zorg over deze situatie uitgesproken en opgeroepen tot opheffing van de noodtoestand.

 

Vraag nr. 18 van Manolis Mavrommatis (H-0907/07)
 Betreft: Communautaire steun voor Roma
 

Volgens de voorzitter van de Commissie heeft Italië geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid financiële steun van de Gemeenschap te krijgen voor de maatschappelijke integratie van Roma. Voor steun voor de integratie van Roma in de lidstaten is 275 miljoen euro “Europees” geld beschikbaar. In de periode 2000-2006 is in concreto de volgende steun voor dit onderwerp toegekend: 52 miljoen euro aan Spanje, 8,5 miljoen euro aan Polen, 4 miljoen euro aan de Republiek Tsjechië en 1 miljoen euro aan Hongarije.

Op welk bedrag hebben de lidstaten volgens de planning recht (per lidstaat), welke lidstaten hebben een aanvraag voor steun voor de maatschappelijke integratie van Roma ingediend en hoe zit het met de absorptie van deze middelen per lidstaat?

 
  
 

Dit antwoord is opgesteld door het voorzitterschap en is niet bindend voor de Raad of de lidstaten.

Deze vraag moet worden gesteld aan de Commissie, aangezien de kwestie binnen haar bevoegdheid valt.

 

Vraag nr. 19 van Nikolaos Vakalis (H-0911/07)
 Betreft: Plannen voor de bouw van nieuwe kerncentrales in het gebied van de Middellandse Zee
 

Egypte heeft plannen voor de bouw (in de periode tot 2020) van vier nieuwe kerncentrales met een totaalvermogen van vierduizend Mw. Ook andere landen rond de Middellandse Zee hadden in het verleden (Israël) of hebben nu (Marokko, Algerije en Libië) vergelijkbare plannen. Naar verluidt denken ook Turkije en Albanië na over de bouw van kerncentrales.

Voor al deze landen geldt dat ze aan de EU grenzen en ofwel partner in de Euromediterrane samenwerking zijn, ofwel kandidaat voor toetreding tot de EU. Is de Raad tegen deze achtergrond van plan bij deze landen aan te dringen op de oprichting van een daadwerkelijk onafhankelijke autoriteit voor atoomenergie mét vergaande bevoegdheden? Gaat de Raad hen vragen samen te werken met het Internationaal Atoomenergieagentschap voor controle op de bouw van de kerncentrales en voor garanties met betrekking tot het niet-militaire gebruik van de installaties? Heeft de Raad inspraak op de locaties waar deze kerncentrales gebouwd gaan worden, gezien het feit dat het gebied van de Middellandse Zee seismologisch zeer actief is? Sommige van de genoemde landen hebben de internationale verdragen inzake de non-proliferatie van kernwapens en het verbod op kernproeven nog niet geratificeerd. Gaat de Raad Europese bedrijven die kerncentrales bouwen en in de kernenergiesector actief zijn, oproepen af te zien van het sluiten van contracten met deze landen totdat die ratificatie heeft plaatsgevonden?

 
  
 

Dit antwoord is opgesteld door het voorzitterschap en is niet bindend voor de Raad of de lidstaten.

Met betrekking tot de genoemde landen die partners zijn in het proces van Barcelona, lijkt de EU geen specifieke maatregelen tot haar beschikking te hebben om in te grijpen in de energiekeuzes van derde landen. De EU zal echter, zoals dit is bepaald voor haar lidstaten, proberen ervoor te zorgen dat dergelijke keuzes niet ingaan tegen de algemene beginselen die zijn vastgesteld, namelijk die met betrekking tot klimaatverandering. Uiteraard is de EU actief betrokken bij de bevordering van goede praktijken en hoge normen, alsmede de toepassing van internationale normen op dit gebied, in het bijzonder in haar directe omgeving. Egypte is als medeoprichter van de Internationale Organisatie voor Atoomenergie in theorie verplicht zich te houden aan de goede praktijken die door deze internationale organisatie zijn verspreid.

 

Vraag nr. 20 van Brian Crowley (H-0917/07)
 Betreft: Bevordering van fitness in Europa
 

Steunt de Raad de inspanningen van de Europese Unie om een grootschalig EU voorlichtingsprogramma ter bevordering van fitness in Europa ten uitvoer te leggen?

 
  
 

Dit antwoord is opgesteld door het voorzitterschap en is niet bindend voor de Raad of de lidstaten.

De Raad is actief betrokken bij de ondersteuning van meer lichaamsbeweging en heeft daarom conclusies over deze kwestie aangenomen. Van de conclusies inzake de bevordering van lichaamsbeweging in Europa, willen wij de volgende speciaal vermelden: de conclusies van de Raad inzake zwaarlijvigheid, voeding en lichaamsbeweging die zijn aangenomen op 3 juni 2005(1)en de conclusies van de Raad inzake gezondheidsbevordering door middel van voeding en lichaamsbeweging van 31 mei 2007(2).

 
 

(1) Doc. 8980/05 (Presse 117).
(2) Doc. 10026/07 (Presse 119).

 

Vraag nr. 21 van Eoin Ryan (H-0919/07)
 Betreft: Heroïneproductie in Afghanistan
 

Kan de Raad een globale beoordeling van het huidige niveau van de heroïneproductie in Afghanistan geven en mededelen welke gecoördineerde maatregelen op EU-niveau ten uitvoer worden gelegd om de import van heroïne naar het grondgebied van de Europese Unie een halt toe te roepen?

 
  
 

Dit antwoord is opgesteld door het voorzitterschap en is niet bindend voor de Raad of de lidstaten.

Ongekend grote teelt en hoge productie heeft in 2007 geleid tot een stijging van de opiumproductie in Afghanistan met 34 procent. Volgens cijfers van het VN-Bureau voor drugs- en misdaadbestrijding bedroeg de opiumproductie in Afghanistan in 2007 8 200 ton. Het aandeel van Afghanistan in de wereldwijde opiumproductie is in 2007 gestegen van 92 procent naar 93 procent.

Als alle opium verwerkt zou worden tot heroïne, zou de opbrengst 1 170 ton zijn. Het VN-Bureau voor drugs- en misdaadbestrijding meldt ook dat het grootste deel van de opium die in Afghanistan wordt geproduceerd in het land wordt verwerkt tot heroïne. In 2007 is het aantal heroïnelaboratoria in het land gestegen. De uitgangsstoffen die nodig zijn voor de verwerking zijn echter niet verkrijgbaar in Afghanistan, wat inhoudt dat ze worden geïmporteerd vanuit buurlanden. Afghanistan exporteert een deel van zijn opiaten en importeert uitgangsstoffen uit buurlanden.

Om een einde te maken aan de invoer van heroïne in de Europese Unie, heeft de Raad in mei 2006 een document goedgekeurd waarin maatregelen zijn beschreven voor het vergroten van de EU-steun aan de bestrijding van drugsproductie en -handel in Afghanistan en de vermindering van illegale handel vanuit dat land, waaronder de doorvoerroutes. Het document was er met name op gericht Afghanistan te helpen bij de inspanningen die dat land heeft geleverd om de drugsproductie en -handel te bestrijden en de illegale handel vanuit het land te verminderen. De Commissie en de lidstaten zijn de belangrijkste internationale contribuanten aan Afghanistan (452 miljoen euro). De inspanningen richten zich met name op alternatieve gewassen en vernietiging.

Met betrekking tot de doorvoerroutes wordt gebruik gemaakt van het bij de Verklaring van Parijs ingestelde mechanisme. Iran en Pakistan zijn hier ook bij betrokken. Onlangs is er een bijeenkomst geweest in Kabul, die door deze landen werd bijgewoond. Tijdens een bijeenkomst op hoog niveau, die is gehouden in Den Haag op grond van het raadplegingsmechanisme, heeft de Europese Unie voorgesteld rondetafelbesprekingen te voeren over de Zwarte Zee/Oost-Europa en Oost-Afrika.

In haar werk in Afghanistan probeert de Europese Unie de hulp een Afghaans gezicht te geven, namelijk door middel van het Afghaans Trustfonds. De stroom van heroïne uit Afghanistan stoppen heeft als stimulans gewerkt voor het opstellen van actieplannen voor Centraal-Azië en de westelijke Balkan. Er worden regelmatig trojkavergaderingen gehouden in Iran en de eerste trojka op hoog niveau waar Pakistan bij betrokken is, zal op 12 december 2007 plaatsvinden.

 

Vraag nr. 22 van Liam Aylward (H-0921/07)
 Betreft: EU-vredesmissie in Tsjaad
 

Kan de Raad een volledig en actueel beeld geven van het huidige verloop van de EU-vredesmissie in Tsjaad?

 
  
 

Dit antwoord is opgesteld door het voorzitterschap en is niet bindend voor de Raad of de lidstaten.

Met betrekking tot het planningsproces kan worden gemeld dat de Raad het operationeel concept (CONOPS) op 12 november 2007 heeft goedgekeurd en dat al is begonnen met het samenstellen van de troepenmacht.

Er zijn drie besprekingen inzake de opbouw van de troepenmacht gehouden in Brussel, op 9, 14 en 21 november 2007. Het proces blijkt moeilijk te zijn, zoals alle operaties, als gevolg van een gebrek aan essentiële capaciteiten. We zullen doorgaan met de volgende fase – operationele planning – als de moeilijkheden van het bijeenbrengen van deze schaarse middelen zijn overwonnen. De volgende stap is de goedkeuring van het operatieplan (OPLAN) en de start van de operatie.

De volgende derde landen zijn formeel uitgenodigd de troepenmacht te vormen: NAVO-bondgenoten buiten de EU en kandidaatlanden (Turkije, Noorwegen, IJsland, Kroatië, Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Verenigde Staten en Canada), samen met Zwitserland, Oekraïne en Albanië. Geen van deze landen heeft tot nu toe een materiële bijdrage geleverd.

In de tussentijd zijn de onderhandelingen over de overeenkomst inzake de status van de strijdkrachten met de betrokken regeringen (Tsjaad en de Centraal-Afrikaanse Republiek (CAR)) voorspoedig verlopen en deze kunnen naar verwachting spoedig worden afgesloten.

De secretariaten van de VN en de EU hebben vanaf het begin nauw samengewerkt. De Europese NAVO-leden buiten de EU en onze Afrikaanse partners (de regeringen van Tsjaad, de CAR, Kameroen en Sudan) en de Afrikaanse Unie (AU) en de Afrikaanse subregionale organisaties (SRO) zijn regelmatig op de hoogte gehouden.

 

Vraag nr. 23 van Seán Ó Neachtain (H-0923/07)
 Betreft: Bevordering van breedband in Europa
 

Kan de Raad helder uiteenzetten welke specifieke initiatieven hij momenteel neemt om te bevorderen dat de breedbandtechnologie in Europa in ruimere mate beschikbaar komt, en met name in plattelandsgebieden?

 
  
 

Dit antwoord is opgesteld door het voorzitterschap en is niet bindend voor de Raad of de lidstaten.

Breedband is in verschillende beleidslijnen genoemd: e-inclusie, toegankelijke digitale inhoud, het beleid inzake het radiofrequentiespectrum, onderzoek en ontwikkeling en het regelgevingskader voor netwerken en elektronische communicatiediensten houden allemaal verband met breedband, evenals het cohesiebeleid en strategieën voor regionale en plattelandsontwikkeling.

In de ministeriële verklaring die tijdens de ministeriële conferentie over ICT voor een inclusieve samenleving op 11 juni 2006 in Riga unaniem is goedgekeurd, spraken de ministers af prioriteit te geven aan het verkleinen van de verschillen in internettoegang tussen alle regio’s en het verbeteren van de beschikbaarheid van breedband in onderbediende locaties. Het doel is te zorgen dat in 2010 ten minste 90 procent van de EU-bevolking toegang heeft tot breedband, in het bijzonder door gebruik te maken van de Structuurfondsen en het Fonds voor Plattelandsontwikkeling en door waar nodig de aanleg van openbare toegangspunten voor breedbandinternet te steunen. De ministers besloten verder dat de nationale i2010-breedbandstrategieën moesten worden bijgewerkt met aanvullende richtsnoeren en doelstellingen met betrekking tot bereik en connectiviteit in overheidsgebouwen, scholen, gezondheidscentra en andere belangrijke locaties.

Bovendien meldt de mededeling van de Commissie “Europees i2010-initiatief voor e-inclusie ‘Deelnemen aan de informatiemaatschappij’”, die is gepresenteerd tijdens de vergadering van de Raad op 29 november 2007, dat de in de Verklaring van Riga gestelde doelstelling van het bereiken van 90 procent van de bevolking in 2010 eind 2006 al was gehaald, want in 2007 had 89 procent van de bevolking van de EU en 70 procent van de plattelandsbevolking toegang.

Dezelfde mededeling van de Commissie schetst een Europees initiatief voor e-inclusie dat een strategisch actiekader omvat om de ministeriële verklaring van Riga ten uitvoer te leggen om iedereen de mogelijkheid geven om aan de informatiemaatschappij deel te nemen, door het gebrek aan breedband, toegankelijkheid en vaardigheden te verhelpen, namelijk:

De Commissie zal regionale initiatieven voor een inclusieve informatiemaatschappij steunen via thematische netwerken in het kader van haar initiatief “Regio’s voor economische verandering”. Het Cohesiefonds zal verder in kennis investeren in gebieden waar het aan commerciële ICT-infrastructuur en -diensten ontbreekt.

Onder meer met behulp van de Structuurfondsen en het Europees Fonds voor plattelandsontwikkeling moeten de regionale en lokale overheden in de EU extra inspanningen leveren om de breedbandkloof te dichten en een inclusieve informatiemaatschappij te bevorderen, met name in afgelegen gebieden en op het platteland. Zij moeten steun verlenen voor zowel infrastructuur als e-diensten en toepassingen voor de burger (e-gezondheid, e-overheid, e-onderwijs en e-inclusie).

In het kader van het programma ter ondersteuning van het ICT-beleid (“ICT-PSP”) zal de Commissie een webplatform voor regionale initiatieven voor de informatiemaatschappij ondersteunen en een enquête houden over EU-steun voor regionale projecten in verband met de informatiemaatschappij.

De Raad analyseert momenteel twee voorstellen van de Commissie (één over intrekking van de GSM-richtlijn en één over mobiele satellietdiensten), teneinde na te gaan of het mogelijk is frequenties vrij te maken voor draadloze communicatietoepassingen door ze toe te kennen aan mobiele diensten waarvan afgelegen gebieden en plattelandsgebieden zouden kunnen profiteren.

Met betrekking tot de intrekking van de GSM-richtlijn, waardoor frequenties zouden kunnen worden gebruikt door 3G-diensten, hopen we dat de maatregel gunstig zal zijn voor Europese burgers, doordat hij de hindernissen voor de ontwikkeling van geavanceerde mobiele communicatiediensten aanzienlijk verkleint en helpt de geografische digitale kloof te overbruggen.

Wat betreft het besluit over mobiele satellietdiensten willen we erop wijzen dat de dekking die deze pan-Europese systemen bieden het mogelijk zal maken de breedbandtoegang in plattelandsgebieden en afgelegen gebieden te verbeteren en zo de geografische digitale kloof te verkleinen.

Daarnaast plannen de lidstaten hun breedbandstrategieën door middel van nationale hervormingsplannen die deel uitmaken van de Lissabonstrategie, en enkele nieuwe lidstaten ontwikkelen specifieke nationale breedbandstrategieën.

 

Vraag nr. 24 van Bill Newton Dunn (H-0925/07)
 Betreft: Financiering van Tony Blair
 

De Commissie heeft de EP-Commissie begrotingscontrole in november gezegd dat zij een deel van zijn kantooronkosten en één medewerker betaalt. Hoeveel betaalt de Raad?

 
  
 

Dit antwoord is opgesteld door het voorzitterschap en is niet bindend voor de Raad of de lidstaten.

In antwoord op de vraag van het geachte Parlementslid over “Financiering van Tony Blair” kan de Raad bevestigen dat hiervoor geen enkele betaling is verricht op grond van Artikel II (Raad) van de algemene begroting van de Europese Unie.

 

Vraag nr. 25 van David Martin (H-0926/07)
 Betreft: Identiteitsfraude
 

Welke discussies heeft de Raad recentelijk gevoerd inzake de bestrijding van identiteitsfraude?

 
  
 

Dit antwoord is opgesteld door het voorzitterschap en is niet bindend voor de Raad of de lidstaten.

De Raad deelt het geachte Parlementslid mede dat dit onderwerp is besproken in de bredere context van de bestrijding van cybercriminaliteit. De Raad verwijst in dit verband naar de conclusies van de Raad van 8 november 2007 over cybercriminaliteit. In deze conclusies stelt de Raad met name dat er moet worden nagedacht over de vraag of het in elke lidstaat noodzakelijk is wetgeving in te stellen inzake identiteitsdiefstal, in het bijzonder door middel van cybercriminaliteit, en of verdere actie op EU-niveau is vereist.

 

Vraag nr. 26 van Johan Van Hecke (H-0935/07)
 Betreft: Actie tegen LRA rebellenleider Kony
 

Hoewel het ICC een internationaal aanhoudingsbevel heeft uitgevaardigd tegen rebellenleider Kony en vier van zijn commandanten, zit Kony met zijn Lord's Resistance Army nog steeds in het Garamba National park in de Democratische Republiek Congo. Van daaruit destabiliseert en terroriseert hij het noorden van Uganda.

Het vredesproces tussen de LRA en de Ugandese regering, dat nadrukkelijk de steun van de Raad heeft, boekt weinig vooruitgang. Volgens de laatste berichten heeft Kony bovendien zijn rechterhand en belangrijke onderhandelaar Vincent Otti aan de kant geschoven. Samenwerking was niet meer mogelijk gezien Kony Otti ervan verdenkt te spioneren voor de Ugandese regering. Het vertrek van Otti, die werd gezien als een spilfiguur en voorstander van de onderhandelingen, brengt de vredesgesprekken ernstig in gevaar. Verder lijkt het er op dat Kony zich reeds aan het hergroeperen en bewapenen is, voor wanneer de vredesonderhandelingen falen. Volgens de aanklager van het ICC, Luis Moreno-Ocampo, wordt voedselhulp voor het LRA stelselmatig verkocht voor wapens.

Zal de Raad, in het licht van deze recente ontwikkelingen, meer druk uitoefenen op de regering van de DRC en Sudan, om Kony uit te leveren aan het Internationaal Strafhof of opteert hij ervoor de gesprekken terug leven in te blazen ? Zal de Raad vervolgens zorgen voor een strenge controle op voedselhulp?

 
  
 

Dit antwoord is opgesteld door het voorzitterschap en is niet bindend voor de Raad of de lidstaten.

De Raad is zich volledig bewust van het belang van de uitvoering van de vier aanhoudingsbevelen (voor Joseph Kony, Vincent Otti, Okot Odhiambo en Dominic Ongwen) die zijn uitgevaardigd door het ICC.

De Raad heeft op 18 juni 2007 conclusies goedgekeurd over Uganda. Bij die gelegenheid heeft de Raad nogmaals gewezen op zijn steun voor de vredesbesprekingen die worden gevoerd in Juba en zijn goedkeuring uitgesproken over de aanstelling van zijne excellentie Joaquim Chissano als speciale gezant van de secretaris-generaal van de VN in de door het LRA getroffen gebieden. De Raad onderstreepte het voortdurende belang van het tot stand brengen van een vredesafspraak die de lokale gemeenschappen zowel vrede als gerechtigheid biedt en overeenstemt met de wensen van de lokale gemeenschappen, de nationale wetgeving en het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof.

Met betrekking tot het genoemde probleem met betrekking tot het doorverkopen van voedselhulp en mogelijk andere vormen van internationale hulp, zal de Raad deze kwesties blijven aankaarten bij de betrokken internationale partners. Wat voedselhulp betreft, wil de Raad er nogmaals op wijzen dat deze kwestie, volgens de verdragen tot oprichting van de Europese Unie, niet binnen de bevoegdheid van de Raad vallen. De EU, meer precies de EG, financiert de voedselhulp die wordt verspreid door het WVP en, in mindere mate, door NGO’s.

 

Vraag nr. 27 van Athanasios Pafilis (H-0937/07)
 Betreft: Conclusie van IAEA inzake het atoomprogramma van Iran
 

Het laatste verslag van het Internationaal Atoom Energie Agentschap (IAEA) van de VN en het hoofd daarvan, Mohamed El Baradai, over het atoomprogramma van Iran toont aan dat het om een vredelievend programma gaat dat geen militaire doelenden dient. Er staat in dat “de sanctiebesluiten tot dusver berusten op valse gegevens”. Verder staat in het verslag duidelijk, dat de Iraanse autoriteiten volledig hebben meegewerkt en dat de informatie die zij hebben gegeven over de hele lijn verenigbaar is met de inlichtingen die het Agentschap zelf had verzameld. Ondanks deze verzekeringen blijven de VS en de EU dreigen met sancties tegen Iran, sancties die - zoals de ervaring met de sancties tegen Irak heeft geleerd, onrechtvaardig zijn en het volk in het land zullen treffen.

Aanvaardt de Raad de conclusie van het IAEA-verslag? Is de EU van plan alle dreigingen met sancties tegen Iran te herroepen, die naar is aangetoond op valse gegevens berusten?

 
  
 

Dit antwoord is opgesteld door het voorzitterschap en is niet bindend voor de Raad of de lidstaten.

Het laatste verslag van de directeur-generaal van het IAEA, dat tijdens de vergadering van 22-23 november is geanalyseerd door de Raad van Bestuur van het Agentschap, bevat zowel positieve als negatieve aspecten.

In de verklaring die zij de Raad van Bestuur heeft gestuurd, heeft de EU haar bezorgdheid uitgesproken over kwesties die nog moeten worden opgelost met betrekking tot het Iraanse nucleaire programma en haar teleurstelling over het feit dat de medewerking van Iran, zoals ook in het verslag is te lezen, eerder reactief dan proactief was. Zij heeft tevens aangegeven bezorgd te zijn over het feit dat het Agentschap, zoals de directeur-generaal van het IAEA heeft gemeld, minder informatie ontvangt over het huidige nucleaire programma van Iran en dat het, tenzij het Aanvullend Protocol volledig ten uitvoer wordt gelegd, niet in de positie zal zijn om geloofwaardige garanties te geven dat er geen niet-opgegeven nucleair materiaal is en geen geheime activiteiten plaatsvinden.

In de verklaring die zij de Raad van Bestuur heeft gestuurd, heeft de EU tevens met toenemende bezorgdheid opgemerkt dat Iran nog altijd de dwingende eisen van de VN Veiligheidsraad naast zich neerlegt, en benadrukt dat Iran, zoals het IAEA heeft gemeld, nog altijd verrijkingsactiviteiten uitvoert en doorgaat met de bouw van de zwaarwaterreactor in Arak. De EU heeft Iran met klem gevraagd gehoor te geven aan het verzoek van de directeur-generaal door de maatregelen waartoe de VN Veiligheidsraad heeft besloten uit te voeren.

Tijdens zijn vergadering op 15 oktober heeft de Raad van Ministers van de EU nogmaals gewezen op zijn steun voor de resoluties 1696, 1737 en 1747 van de Veiligheidsraad en erop gewezen dat de Veiligheidsraad in de resoluties 1737 en 1747 blijk heeft gegeven van zijn intentie om gepaste nieuwe maatregelen te nemen op grond van artikel 41, hoofdstuk VII van het Handvest van de Verenigde Naties als Iran zou weigeren zijn uraniumverrijkingsactiviteiten te staken. Ook bevestigde de Raad dat het noodzakelijk is dat de EU nadenkt over andere maatregelen die kunnen worden genomen ter ondersteuning van het proces van de VN en voor het behalen van de gezamenlijke doelstellingen van de internationale gemeenschap.

 

Vraag nr. 28 van Ryszard Czarnecki (H-0941/07)
 Betreft: Handelsbetrekkingen tussen EU-lidstaten en Afrikaanse landen
 

Hoe beoordeelt de Raad de resultaten van de afgelopen week in Kigali, Rwanda, afgesloten 14e Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU, met name in de context van de handelsbetrekkingen tussen EU-lidstaten en Afrikaanse landen?

 
  
 

Dit antwoord is opgesteld door het voorzitterschap en is niet bindend voor de Raad of de lidstaten.

De Raad neemt nota van het feit dat de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU, die van 19 tot 22 november 2007 bijeen is gekomen in Kigali in Rwanda, de Verklaring van Kigali inzake economische partnerschapsovereenkomsten heeft goedgekeurd. De verklaring heeft betrekking op de relaties tussen de EU en alle ACS-landen, waaronder de Afrikaanse landen.

De Raad ziet dit als een proactieve maatregel in het kader van het proces van raadpleging en dialoog met betrekking tot economische partnerschapsovereenkomsten. De Raad verwelkomt en stimuleert dit proces.

De Raad hecht veel waarde aan brede raadpleging inzake economische partnerschapsovereenkomsten (EPA’s). In de conclusies van mei 2007 over EPA’s heeft de Raad specifiek het belang onderstreept van de ACS-EU-dialoog over EPA’s, naast de belangrijke rol van de dialoog met parlementsleden, het maatschappelijk middenveld en de zakelijke gemeenschap van zowel de ACS-staten en de EU. Dat idee is, binnen de context van het EPA-toezicht, herhaald in de conclusies van de Raad van november 2007.

De Raad erkent en verwelkomt de belangrijke rol van de Paritaire Parlementaire Vergadering in het systeem van Cotonou. In overeenstemming met artikel 17, lid 2 van de partnerschapsovereenkomst van Cotonou, is haar rol als raadgevend orgaan namelijk het bevorderen van democratische processen door middel van dialoog en raadpleging en het bespreken van kwesties met betrekking tot de ontwikkeling van het ACS-EG-partnerschap.

 

Vraag nr. 29 van Georgios Toussas (H-0944/07)
 Betreft: Toezicht op werknemers en werknemersdemonstraties
 

Onderzoek door de Autoriteit bescherming persoonsgegevens heeft aan het licht gebracht dat op 17 november 2007 de politie de grote demonstratie ter nagedachtenis van de opstand op de Polytechnische School in Athene met haar “verkeersveiligheidscamera’s” heeft gevolgd. Naar aanleiding hiervan hebben de voorzitter van de Autoriteit bescherming persoonsgegevens, de heer Gourgourakis, de ondervoorzitter en vier leden hun functie neergelegd uit protest tegen deze schending van de regels en het mandaat van de Autoriteit - en het feit dat het in wezen volledig buiten spel is gezet.

Veroordeelt de Raad het feit dat de Griekse autoriteiten camera’s gebruiken voor het volgen van bijeenkomsten, demonstraties, manifestaties en - in het algemeen - acties van werknemers? Vindt de Raad dat het bestaan en het gebruik van camera’s voor het volgen van werknemers en werknemersbijeenkomsten strookt met de bescherming van persoonsgegevens, en met de vrijheid van verenging en vergadering?

 
  
 

Dit antwoord is opgesteld door het voorzitterschap en is niet bindend voor de Raad of de lidstaten.

De Raad doet geen uitspraken over wetshandhavingsmaatregelen die worden genomen door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten. De Raad is niet bevoegd om te beoordelen of dergelijke wetshandhavingsmaatregelen verenigbaar zijn met de bescherming van persoonsgegevens.

 

Vraag nr. 30 van Diamanto Manolakou (H-0948/07)
 Betreft: Nieuwe antidemocratische maatregelen van de Letse regering
 

Het ministerie van justitie van Letland wil de komende dagen een nieuw wetsontwerp ter wijziging van het wetboek van strafrecht aan het nationale parlement voorleggen. Volgens dit wetsontwerp zal degene die zich in het openbaar positief uitlaat over het Sovjetregime, en het bestaan van een “Sovjet-bezetting” ontkent, worden gestraft met gevangenisstraf van maximaal vijf jaar. Naar het ministerie beweert worden deze wetswijzigingen ingevoerd volgens de richtsnoeren van de EU inzake strafrechtelijke sancties voor degenen die zich openlijk uitspreken voor racisme en xenofobie en hun instemming betuigen met “misdaden die als genocide worden aangemerkt”.

Veroordeelt de Raad deze nieuwe antidemocratische maatregelen die de Letse regering wil nemen en die inbreuk maken op fundamentele individuele en democratische politieke rechten van werknemers, zoals vrijheid van spreken en van meningsuiting? Is hij het eens met de Letse regering, dat de inhoud van het EU-beleid inzake “strafrechtelijke sancties tegen racisme en xenofobie” maatregelen omvat als bovengenoemde die de Letse regering wil invoeren?

 
  
 

Dit antwoord is opgesteld door het voorzitterschap en is niet bindend voor de Raad of de lidstaten.

In april 2007 kwam de Raad tot een algemene oriëntatie ten aanzien van de ontwerptekst van het kaderbesluit van de Raad inzake de bestrijding van bepaalde typen en uitingen van racisme en xenofobie op grond van het strafrecht, waarnaar het geachte Parlementslid verwijst.

Het doel van het kaderbesluit is de harmonisatie van de strafrechtelijke bepalingen van de lidstaten en de effectievere bestrijding van misdaden op basis van ras, huidskleur, levensovertuiging, afstamming en nationale of etnische afkomst.

Het kaderbesluit is nog niet formeel goedgekeurd omdat verschillende delegaties eerst hun voorbehoud voor parlementaire behandeling moeten intrekken.

Nadat het kaderbesluit is goedgekeurd, is het de verantwoordelijkheid van de lidstaten om het toe te passen. De noodzakelijke maatregelen voor tenuitvoerlegging moeten uiterlijk twee jaar na de goedkeuring worden genomen.

Ten hoogste vijf jaar na de goedkeuring van het kaderbesluit moet de Raad, op basis van een verslag van de Commissie, controleren of de lidstaten de noodzakelijke maatregelen hebben genomen om te voldoen aan het kaderbesluit.

Het is dus duidelijk dat de Raad niet zijn mening kan geven over de kwesties die het geachte Parlementslid aan de orde stelt.

 

Vraag nr. 31 van Pedro Guerreiro (H-0951/07)
 Betreft: Plaatsing van Amerikaanse rakettenafweersystemen in Europa
 

In het kader van de toenemende bewapeningswedloop en de militarisering van de internationale betrekkingen, waarbij de Verenigde Staten en zijn bondgenoten voorop lopen, wil de Amerikaanse regering nu onderdelen van het rakettenafweersysteem van de VS in Europa plaatsen.

Wat vindt de Raad van dit voornemen in het licht van de militaristische escalatie die dit besluit in Europa teweeg zal brengen?

 
  
 

Dit antwoord is opgesteld door het voorzitterschap en is niet bindend voor de Raad of de lidstaten.

Overeenkomstig het Verdrag betreffende de Europese Unie ontwikkelt de EU een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. Dit is niet van toepassing op territoriale verdediging, wat een nationale verantwoordelijkheid is, en sommige lidstaten volgen een gemeenschappelijk defensiebeleid binnen het kader van de NAVO.

Samenwerking tussen de VS en sommige lidstaten op het gebied van de plaatsing van rakettenafweersystemen is een bilaterale kwestie die binnen de bevoegdheid van de betrokken lidstaten valt. De Raad maakt daarom geen analyse van de plannen van de Verenigde Staten als het gaat om rakettenafweersystemen in Europa. De kwestie van rakettenafweer is echter een discussiepunt binnen de NAVO.

 

Vraag nr. 32 van Laima Liucija Andrikienė (H-0954/07)
 Betreft: Waarneming van de verkiezingen voor de Russische Doema op 2 december 2007
 

Volgens een verklaring van het voorzitterschap van de EU van 16 november 2007 betreurt het presidentschap dat “vanwege ongekende beperkingen en ernstige bureaucratische belemmeringen het Bureau voor Democratische Instellingen en Mensenrechten (ODIHR) van de OVSE niet in staat is in te gaan op de uitnodiging van de Russische Federatie om de verkiezingen van 2 december voor de Russische Doema te observeren.” Wel heeft het voorzitterschap nogmaals benadrukt de activiteiten van de ODIHR op het gebied van observaties van verkiezingen en de inspanningen die zijn verricht om een missie voor observatie van de verkiezingen te verwezenlijken volledig te steunen.

Welke stappen heeft de Raad ondernomen om de genoemde beperkingen en belemmeringen te overwinnen? Hoe evalueert de Raad de verkiezingen voor de Russische Doema op 2 december? Hebben deze verkiezingen op vrije en eerlijke wijze en in overeenstemming met internationale normen plaatsgevonden?

 
  
 

Dit antwoord is opgesteld door het voorzitterschap en is niet bindend voor de Raad of de lidstaten.

Zoals het geachte Parlementslid aangeeft was het, als gevolg van de struikelblokken waarmee het Bureau voor Democratische Instellingen en Mensenrechten (ODIHR) te maken kreeg bij de voorbereidingen voor het zenden van waarnemers naar de Russische parlementsverkiezingen op 2 december, niet mogelijk een observatiemissie te sturen. Het voorzitterschap betreurt het dat het ODIHR dit besluit noodgedwongen heeft moeten nemen, aangezien het elk jaar zonder problemen waarnemers heeft gestuurd naar een groot aantal OVSE-staten. De beperkingen van de activiteiten van het ODIHR, namelijk het feit dat de uitnodiging te laat binnenkwam, de limiet die werd gesteld aan het aantal waarnemers en de moeilijkheden die de verkiezingswaarnemers ondervonden bij het verkrijgen van visa, maakten echter dat het ODIHR weinig keus had.

Gezien het feit dat bij eerdere verkiezingen in Rusland het grootste deel van de belangrijkste tekortkomingen die door de internationale waarnemers werden gemeld betrekking hadden op zaken voorafgaand aan de verkiezingen is het betreurenswaardig dat de beperkingen die de Russische autoriteiten hebben gesteld met name van invloed zijn geweest op het langetermijnaspect van een observatiemissie. Om een onafhankelijke evaluatie te kunnen maken van de verkiezingen, is het van cruciaal belang voor het ODIHR om niet alleen toezicht te houden op het verloop van de verkiezingen op de dag dat de stemmen worden uitgebracht, maar ook tijdens de verkiezingscampagne.

Met betrekking tot de maatregelen die de Raad heeft genomen, is het geachte Parlementslid ongetwijfeld op de hoogte van het feit dat het de exclusieve verantwoordelijkheid van het ODIHR is om te bepalen of er een missie voor verkiezingswaarneming wordt gezonden. Het voorzitterschap heeft zijn bezorgdheid geuit aan Rusland en zal dit de komende dagen ook blijven doen.

De Raad zal zijn bezorgdheid blijven uitspreken tegenover onze Russische partners tijdens de reguliere vergaderingen en zal Rusland met klem verzoeken zijn internationale plichten na te komen.

 

Vraag nr. 33 van Justas Vincas Paleckis (H-0956/07)
 Betreft: Visaprijzen in de oostelijke buurlanden van de EU
 

De uitbreiding van de Schengen-ruimte is het mooiste kerstcadeau voor de burgers van de nieuwe EU-lidstaten. Het is een historische gebeurtenis met een enorme symbolische waarde. Aan de grens met de oostelijke buurlanden van de EU - Wit-Rusland, Oekraïne en Moldavië - ontstaat echter een nieuw financieel en bureaucratisch gordijn in Europa. Tot voor kort konden onze oostelijke buren veel nieuwe EU-lidstaten nog zonder visum in reizen, terwijl ze binnenkort een derde of een kwart van hun maandsalaris moeten betalen. Zo zijn bijvoorbeeld voor de burgers van Wit-Rusland de prijzen voor visa om naar de nieuwe EU-lidstaten te reizen gestegen van vijf naar 60 euro.

Overweegt de Raad over te gaan tot een controle van de prijzen van Schengen-visa voor de oostelijke buurlanden van de EU?

 
  
 

Dit antwoord is opgesteld door het voorzitterschap en is niet bindend voor de Raad of de lidstaten.

Op 6 december 2007 [zal de Raad een besluit nemen][heeft de Raad een besluit genomen](1)over de volledige tenuitvoerlegging van de bepalingen van het Schengenacquis per 21 december 2007 in de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek.

Op basis daarvan zullen de voornoemde lidstaten beginnen met het afgeven van visa in overeenstemming met de Gemeenschappelijke Visuminstructies aan de diplomatieke en consulaire beroepsposten voor staatsburgers van derde landen die voorkomen op de lijst in Bijlage I van Verordening (EG) nr. 539/2001 van 15 maart 2001 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van deze plicht zijn vrijgesteld. Deze verordening voorziet in een standaardprijs van 60 euro per visum.

Er zijn echter overeenkomsten voor visumfacilitering en overnameovereenkomsten ondertekend tussen de EG en andere landen, waaronder Rusland, Oekraïne en Moldavië. De overeenkomsten voor visumfacilitering voorzien in gereduceerde prijzen van 35 euro voor deze landen.

Een dergelijke overeenkomst is niet getekend tussen de EG en Wit-Rusland en op dit moment zijn er ook geen voorstellen voor een opdracht tot onderhandelingen hierover.

 
 

(1) Te controleren voor de publicatie van het definitieve antwoord.

 

VRAGEN AAN DE COMMISSIE
Vraag nr. 39 van Danutė Budreikaitė (H-0947/07)
 Betreft: Reclame voor geneesmiddelen
 

TV-zenders in de lidstaten van de EU zenden een groot aantal gezondheidsprogramma’s uit, waarvan het eigenlijke doel rechtstreekse reclame of sluikreclame voor geneesmiddelen, met name voedingssupplementen is. De mensen worden er niet toe aangezet gezond te eten of aan sport te doen, maar steeds meer vitamines en geneesmiddelen in te nemen, waarvan het gebruik, wanneer dit door een dokter niet wordt gecontroleerd, tot problemen met de gezondheid kan leiden. Bovendien strookt de reclame vaak niet met de feitelijke werking van het geneesmiddel.

Wat is het standpunt van de Commissie over de huidige EU-regeling inzake reclame voor geneesmiddelen?

 
  
 

De EU-wetgeving inzake geneesmiddelen voor menselijk gebruik bevat zeer duidelijke en beperkende regels voor het aanprijzen van deze producten.

Deze regels zijn begin jaren negentig ingevoerd in het kader van de “rationeel gebruik”-maatregelen, die als onderliggende boodschap hebben dat er matig gebruik van geneesmiddelen moet worden gemaakt en dat reclame ervoor, als die al is toegestaan, geen overmatig gebruik van deze middelen mag bevorderen.

Deze regels zijn vervat in Richtlijn 2001/83. Hierin wordt rechtstreeks op de consument gerichte reclame voor geneesmiddelen die uitsluitend op recept verkrijgbaar zijn verboden en mag er alleen reclame worden gemaakt voor vrij verkrijgbare geneesmiddelen indien wordt voldaan aan de voorwaarden die in de richtlijn worden beschreven.

Reclame voor vrij verkrijgbare geneesmiddelen moet in overeenstemming zijn met de samenvatting van productkenmerken die in de procedure met betrekking tot de vergunning voor het in de handel brengen is goedgekeurd. Dergelijke reclame moet het rationele gebruik van het geneesmiddel bevorderen door het objectief voor te stellen zonder de eigenschappen ervan te overdrijven, en mag niet misleidend zijn. Daarom mag reclame niet aanzetten tot het gebruik van meer geneesmiddelen.

Voedingssupplementen die in de handel worden gebracht als voedingsmiddelen en ook als zodanig worden gepresenteerd vallen onder Richtlijn 2002/46/EG, waarin staat dat in reclame voor voedingssupplementen niet mag worden beweerd dat deze de eigenschap bezitten om ziekten bij de mens te voorkomen, te behandelen of te genezen, en dat er ook geen toespelingen op dergelijke eigenschappen mogen worden gemaakt. Bovendien mag in reclame voor voedingssupplementen niet worden beweerd of gesuggereerd dat een evenwichtige en gevarieerde voeding in het algemeen geen passende hoeveelheden aan nutriënten kan bieden.

Ook Verordening 1924/2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen heeft betrekking op voedingssupplementen, met name op de reclame voor deze producten. Op grond van deze verordening dienen voedings- en gezondheidsclaims duidelijk, correct en gegrond te zijn. De verordening is vanaf 1 juli 2007 in de lidstaten van toepassing, maar de lijst van toegestane gezondheidsclaims moet nog worden aangenomen. Dit zal naar verwachting begin 2010 gebeuren, nadat de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid ze op hun wetenschappelijke waarde heeft beoordeeld.

Benadrukt wordt dat de lidstaten verantwoordelijk zijn voor de tenuitvoerlegging en de toepassing van de vigerende EU-wetgeving inzake geneesmiddelen en voedingssupplementen.

.

 

Vraag nr. 44 van Gay Mitchell (H-0901/07)
 Betreft: Olie
 

Waarom gaat de prijs van olie in de richting van 100 dollar per vat en welke gevolgen heeft dit voor de consument in de EU en het onderzoek naar de levering van alternatieve brandstoffen?

 
  
 

De historisch hoge olieprijzen (bijna 100 dollar per vat) zijn het gevolg van een combinatie van verschillende factoren, waarvan de volgende de belangrijkste lijken te zijn:

de wereldwijde vraag naar olie (van voornamelijk niet-OESO(1)-landen, in het bijzonder China en India) neemt erg snel toe in verhouding tot nieuwe ontwikkelingen en investeringen op het gebied van de productiecapaciteit;

de OPEC heeft toegezegd om de productie te verhogen, maar de productie is lager dan de consumerende landen wensten en dan de marktpartijen hadden verwacht;

ongebruikelijk lage voorraden olie en aardolieproducten in enkele grote olieverbruikende economieën (met name de Verenigde Staten), waardoor de markt in onzekerheid verkeert over de vraag of zelfs betrekkelijk geringe verstoringen van de aanvoer het hoofd kunnen worden geboden;

door regionale conflicten in grote exporterende landen (bijvoorbeeld Irak, Nigeria) ligt de productiecapaciteit in die landen voor een groot deel stil of is die beperkt;

aanhoudende onzekerheid over de aanvoer vanuit Iran;

een zwakke dollar, waardoor olieleveranciers een hogere nominale prijs vragen (aangezien in oliecontracten meestal met dollars wordt gerekend).

De consument merkt de prijsstijging vooral aan de prijs die hij moet betalen voor benzine en diesel. Wel dient te worden opgemerkt dat de EU-consument relatief beschermd is tegen de gevolgen van de stijgende olieprijzen door de structuur van belastingen en accijnzen, waardoor de klap minder hard aankomt. De prijsstijging is ook opgevangen door de sterke euro ten opzichte van de dollar. Een positieve bijkomstigheid van de huidige marktomstandigheden is dat consumenten er naar verwachting meer op zullen letten zuiniger en efficiënter om te gaan met energie en dat er meer aandacht zal komen voor alternatieve brandstoffen.

Aangezien alternatieve transportbrandstoffen momenteel duurder zijn dan diesel en benzine, wordt het prijsverschil door de recente stijging van de olieprijs (aangenomen dat deze langere tijd duurt) aanzienlijk verkleind. Hierdoor wordt het aantrekkelijker om te investeren in het onderzoek naar, de demonstratie en de vercommercialisering van technologieën die verband houden met alternatieve brandstoffen. Ongeacht dergelijke economische tendensen wil de Commissie een aanzienlijk deel van het budget voor het onderzoek naar energie dat binnen het zevende kaderprogramma voor onderzoek beschikbaar is wijden aan biobrandstoffen en een efficiënt energieverbruik door de eindgebruiker.

 
 

(1) Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling.

 

Vraag nr. 45 van Esko Seppänen (H-0913/07)
 Betreft: Quota inzake hernieuwbare energie
 

De Commissie stelt momenteel doelstellingen voor per land, opdat de EU in 2020 de doelstelling zou halen dat gemiddeld 20 procent van de primaire energieproductie hernieuwbare energie is. Hoe beïnvloedt het bijbouwen van kerncentrales de doelstelling van een land, d.w.z. moet de productie van hernieuwbare energie overeenkomstig worden verhoogd?

 
  
 

Het standpunt van de Commissie is dat de bindende nationale doelstellingen moeten worden vastgesteld als een percentage van het totale finale energieverbruik in 2020. Dat houdt in dat het bijbouwen van kerncentrales in dit verband niet relevant is. Het vergroten van de nucleaire capaciteit heeft echter een geringere invloed op het totale finale energieverbruik dan op het primaire.

Als het gaat om het halen van de broeikasgasdoelstellingen, is kernenergie gunstiger voor de CO2-uitstoot dan de productie van energie uit fossiele brandstoffen. Dit verandert echter niets aan de verplichting van een land om te voldoen aan de doelstelling voor hernieuwbare energie.

 

Vraag nr. 46 van Vural Öger (H-0914/07)
 Betreft: Extern energiebeleid van de EU
 

Het Europees Parlement heeft in het verslag “Naar een gemeenschappelijk Europees extern energiebeleid” (A6-0312/2007 - P6_TA(2007)0413) gevraagd een hoge vertegenwoordiger voor het extern energiebeleid te benoemen, die in de toekomst een dubbele rol zou moeten spelen tussen de Commissie en de Raad. Wat vindt de Commissie van het voorstel om een EU-minister voor het extern energiebeleid, een zogenaamde “Mr. Energy” te benoemen? Hoe zou naar het oordeel van de Commissie zijn activiteiten er precies kunnen uitzien?

Wat vindt de Commissie van de stelling dat het gemeenschappelijk extern energiebeleid het enige doeltreffende middel is om de EU als buitenlands politiek speler op het wereldtoneel een belangrijke stem te geven? Hoe kunnen de verschillende nationale concepten op het gebied van extern energiebeleid geharmoniseerd worden? Op welke manier kan de EU in de energierelevante geografische gebieden (zoals bij voorbeeld de regio’s rond de Zwarte Zee en de Kaspische Zee en Centraal-Azië) politiek en financieel meer voor het voetlicht treden?

 
  
 

Het Parlement geeft in zijn verslag(1) aan dat de EU gemeenschappelijk moet optreden als het gaat om de internationale betrekkingen op energiegebied. De Commissie neemt er nota van dat het Parlement heeft nagedacht over een manier waarop de Gemeenschap het externe energiebeleid het beste vorm kan geven. We moeten verder nadenken over dit belangrijke onderwerp en over de wijze waarop de EU het effectiefst met één stem kan spreken. De Commissie zal haar eigen standpunt over de bredere aspecten van het externe energiebeleid in een later stadium bekendmaken.

De Commissie is van mening dat een helder en coherent gemeenschappelijk standpunt, alsmede heldere en coherente maatregelen van de lidstaten en de Gemeenschap ter ondersteuning van dit beleid, de kracht en geloofwaardigheid van de EU versterken en de EU meer invloed geven bij internationale onderhandelingen.

De Commissie deelt de opvatting dat de lidstaten elkaar en de Commissie op de hoogte moeten houden en elkaar en de Commissie moeten raadplegen over strategische besluiten die gevolgen kunnen hebben voor de belangen van andere lidstaten en de EU als geheel. Hierbij valt te denken aan belangrijke bilaterale overeenkomsten met derde landen over energieprojecten. Solidariteit en transparantie in de communicatie tussen de lidstaten en de Commissie zouden er enorm toe bijdragen dat de maatregelen van de EU aansluiten bij de belangen van de EU als geheel. Dit geldt vooral de regio’s rond de Zwarte Zee en de Kaspische Zee en Centraal-Azië.

 
 

(1) “Naar een gemeenschappelijk Europees extern energiebeleid” (A6-0312/2007 - P6_TA(2007)0413).

 

Vraag nr. 47 van Brian Crowley (H-0918/07)
 Betreft: Energie-efficiëntieprogramma's in Europa
 

Kan de Commissie - in de context van de strategie van de Europese Unie ter vermindering van de CO2-emissies in 2020 met 20 procent - aangeven welke concrete nieuwe initiatieven zij heeft genomen om tot meer energie-efficiëntie in Europa te komen?

 
  
 

Energie-efficiëntie is een prioriteit van de Commissie. In januari zal een eerste beoordeling plaatsvinden van de actieplannen voor energie-efficiëntie die de lidstaten hebben opgesteld. Daarna zullen er enkele maatregelen volgen die zijn opgenomen in het actieplan voor energie-efficiëntie(1). Voor 2008 zijn de volgende initiatieven gepland:

Het verbeteren van de energie-efficiëntie in gebouwen:

Een voorstel voor een herziening van de richtlijn betreffende de energieprestatie van gebouwen(2).

Het verbeteren van de energie-efficiëntie van apparatuur:

Een voorstel voor een herziening van de kaderrichtlijn betreffende de energie-efficiëntie-etikettering(3).

Uitvoeringsmaatregelen voor het ecologisch ontwerp(4) voor productgroepen, waaronder het verbruik in de stand-bystand van alle elektrische apparaten.

Een werkplan met een lijst van productgroepen die de komende drie jaar prioriteit hebben als het gaat om uitvoeringsmaatregelen voor ecologisch ontwerp.

Het verbeteren van de energie-efficiëntie in de vervoerssector:

Een voorstel voor een verordening betreffende veiligheidsverhogende voorzieningen (controlesystemen voor de bandenspanning) en banden met een lage rolweerstand.

Een voorstel voor een richtlijn inzake de bevordering van schone en energiezuinige voertuigen.

Om de verkoop van energiezuinige voertuigen te ondersteunen bereidt de Commissie een herziening voor van de richtlijn betreffende de consumenteninformatie over het brandstofverbruik van auto’s(5).

De Commissie heeft voorgesteld om het luchtvervoer op te nemen in de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten(6). Dit zal een extra financiële stimulans geven om bij de productie en het gebruik van vliegtuigen rekening te houden met de brandstofefficiëntie.

De Commissie heeft voorgesteld(7) om een verplichte doelstelling in te voeren voor de vermindering van de broeikasgasemissies gedurende de gehele levenscyclus van vervoersbrandstoffen. Dit zal een krachtiger stimulans geven om bij de productieprocessen van vervoersbrandstoffen de energie-efficiëntie te verbeteren.

Daarnaast zijn de volgende horizontale maatregelen gepland:

Een herziening van de richtlijn betreffende de belasting van energieproducten teneinde een meer gericht en samenhangend gebruik van dergelijke belastingen te vergemakkelijken door met name rekening te houden met energie-efficiëntie en milieuaspecten.

Een onderzoek, in het kader van het lopende debat over verlaagde BTW-tarieven, naar de efficiëntie van verlaagde BTW-tarieven in bepaalde situaties.

Een referentiedocument over de beste beschikbare technieken als het gaat om energie-efficiëntie als gevolg van de informatie-uitwisseling op grond van de IPPC-richtlijn(8).

Een voorstel voor een herziene verordening die vrijwillige deelname door organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) mogelijk maakt. Deze verordening verplicht deelnemende organisaties verslag uit te brengen op basis van kernindicatoren, waaronder energie-efficiëntie, en voortdurend hun milieuprestaties te blijven verbeteren. Deze verslagen worden gecontroleerd en geldig verklaard door onafhankelijke milieucontroleurs en openbaar gemaakt.

De Commissie voorziet tevens de aanneming van een mededeling inzake groene overheidsopdrachten, waarin doelen worden gesteld voor groene overheidsopdrachten en een proces wordt beschreven voor het aanwijzen van milieuspecificaties die moeten worden gebruikt in inschrijvingsdocumenten, waaronder criteria die betrekking hebben op energie-efficiëntie.

 
 

(1) Mededeling van de Commissie getiteld “Actieplan voor energie-efficiëntie - Het potentieel realiseren” - COM(2006) 545 def. van 19.10.2006.
(2) Richtlijn 2002/91/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de energieprestatie van gebouwen, PB L 1 van 4.1.2003, blz. 65.
(3) Richtlijn 92/75/EEG van de Raad betreffende de vermelding van het energieverbruik en het verbruik van andere hulpbronnen op de etikettering en in de standaardproductinformatie van huishoudelijke apparaten, PB L 297 van 13.10.1992, blz. 16.
(4) Richtlijn 2005/32/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energieverbruikende producten, PB L 191 van 22.7.2005, blz. 29.
(5) Richtlijn 1999/94/EG.
(6) Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG teneinde ook luchtvaartactiviteiten op te nemen in de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap - COM(2006) 0818 def.
(7) Voorstel tot wijziging van Richtlijn 98/70/EG met betrekking tot de specificatie van benzine, dieselbrandstof en gasolie en tot invoering van een mechanisme om de uitstoot van broeikasgassen door het gebruik van brandstoffen voor het wegvervoer te monitoren en te verminderen, tot wijziging van Richtlijn 1999/32/EG van de Raad met betrekking tot de specificatie van door binnenschepen gebruikte brandstoffen en tot intrekking van Richtlijn 93/12/EEG - COM(2007) 18.
(8) Richtlijn 96/61/EG van de Raad inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging.

 

Vraag nr. 48 van Alain Hutchinson (H-0932/07)
 Betreft: Biobrandstoffen
 

Door uiteenlopende oorzaken (afname van de teelt van voedingsgewassen, stijging van de voederprijzen, financiële speculatie, e.d.) ziet het ernaar uit dat de wedloop naar de teelt van biobrandstoffen een spoedige verergering van de honger in de derde wereld, en met name in Afrika tot gevolg zal hebben. Op 25 oktober 2007 heeft de speciale VN-rapporteur voor het recht op voedsel een verslag gepubliceerd waarin wordt aangedrongen op stopzetting gedurende vijf jaar van de teelt van gewassen voor omzetting in biobrandstoffen, om daarna meteen over te stappen op biobrandstoffen van de tweede generatie, die verkregen worden uit teeltafval. Een andere mogelijke oplossing is de productie van biobrandstoffen met behulp van niet-eetbare gewassen die op droge of semi-aride gronden geteeld worden. Is de Commissie voornemens dit moratorium te steunen en/of grootschalige steun te verlenen voor onderzoek naar biobrandstoffen van de tweede generatie om ervoor te zorgen dat de globalisering van “groene olie” niet ten koste gaat van de minst ontwikkelde landen en de kleine landbouwers aldaar, in de wetenschap dat de grote producenten en multinationale ondernemingen het meest baat zullen hebben bij de nieuwe situatie op de energiemarkt?

 
  
 

De Commissie is het niet eens met de visie van de speciale VN-rapporteur. De recente prijsstijging van landbouwgewassen is het gevolg van een combinatie van een tegenvallende oogst door slechte weersomstandigheden en een toename van de vraag van grote landen met een opkomende economie. De Commissie is van mening dat er met een moratorium voorbij wordt gegaan aan het feit dat biobrandstoffen een gunstig effect hebben op de middelen van bestaan van mensen op het platteland, met name in ontwikkelingslanden. De Commissie zal echter nauwlettend in de gaten houden wat de eventuele effecten van biobrandstoffen van de eerste generatie op de voedselzekerheid zijn.

De Commissie is het ermee eens dat er alles aan moet worden gedaan om technologieën voor de productie van biobrandstoffen van de tweede generatie te ontwikkelen en deze brandstoffen op de markt te brengen. Hierdoor wordt de verscheidenheid aan bruikbare grondstoffen vergroot, wat de voorzieningszekerheid ten goede komt.

De ontwikkeling van biobrandstoffen van de “tweede generatie” hangt echter voor een groot deel af van de ontwikkeling van de biobrandstoffen van de “eerste generatie”. De Commissie steunt de ontwikkeling van deze technologieën via haar programma’s voor onderzoek en technologische ontwikkeling. Zij heeft een verdere strategie uitgestippeld in het recente Europees strategisch plan voor energietechnologie (SET)(1). De Commissie buigt zich ook over maatregelen om deze technologieën te bevorderen in de op handen zijnde richtlijn over hernieuwbare energie.

 
 

(1) COM(2007) 723.

 

Vraag nr. 49 van Paul Rübig (H-0938/07)
 Betreft: Interpretatie van besparingsdoelstelling van Richtlijn 2006/32/EG (energie-efficiëntie)
 

Algemeen wordt Richtlijn 2006/32/EG(1) zo geïnterpreteerd dat bij de beoogde energiebesparing alleen maatregelen mogen worden meegerekend die ook in 2016 effect hebben. Dit zou echter betekenen dat maatregelen die slechts gedurende een korte periode tot energiebesparing leiden, pas kort voor 2016 (respectievelijk 2020) worden getroffen. Deze interpretatie biedt een prikkel om dergelijke maatregelen niet zo snel mogelijk te nemen, maar uit te stellen om te bewerkstelligen dat een maximaal effect op het streefcijfer voor 2016 ontstaat.

Is deze interpretatie niettemin correct, en wat denkt de Commissie tegen deze eventuele effecten te ondernemen?

 
  
 

Richtlijn 2006/32/EG betreffende energie-efficiëntie bij het eindgebruik en energiediensten is bedoeld om de energie-efficiëntie bij het eindgebruik op kosteneffectieve wijze te verbeteren. Dit gebeurt door in de lidstaten een structurele basis voor energie-efficiëntie te scheppen. In de richtlijn is voor de lidstaten een indicatieve streefwaarde vastgesteld van negen procent energiebesparing bij het eindgebruik in de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2016. Voor het meten van de besparing wordt gekeken naar het resultaat van de cumulatieve jaarlijkse besparingen die in de genoemde periode worden verwezenlijkt. Alle in deze periode genomen maatregelen kunnen aan de besparing bijdragen, maar voorwaarde is dat de hieruit voortkomende energiebesparing aan het einde van het negende jaar nog meetbaar en controleerbaar of te ramen is.

Maatregelen die gedurende een korte periode tot energiebesparing leiden mogen inderdaad worden meegerekend. De besparing moet echter wel aan het einde van het negende jaar meetbaar en controleerbaar of te ramen zijn. Dit betekent echter niet dat de maatregelen nog steeds effectief moeten zijn op het moment dat de besparing wordt gemeten, gecontroleerd of geraamd.

 
 

(1) PB L 114 van 27.4.2006, blz. 64.

 

Vraag nr. 50 van Ryszard Czarnecki (H-0942/07)
 Betreft: Mogelijkheid om een gezamenlijk communautair energiebeleid te voeren na de top EU Rusland
 

Hoe schat de Europese Commissie de mogelijkheid in om tegen de achtergrond van de recente top EU-Rusland een gezamenlijk communautair energiebeleid te voeren?

 
  
 

De goedkeuring van een waarschuwingssysteem was een van de concrete resultaten van de top EU-Rusland die in oktober in Mafra is gehouden. Het waarschuwingssysteem is bedoeld om tijdig problemen en risico’s ten aanzien van de levering, de doorvoer en de vraag te signaleren om zo de gevolgen van mogelijke onderbrekingen te beperken. Er wordt momenteel gewerkt aan de technische realisatie van het systeem.

De verwezenlijking van dit systeem is een tastbaar resultaat van de constructieve en voor beide partijen nuttige dialoog over energiezaken tussen de EU en Rusland. Hieruit blijkt ook dat samenwerking en solidariteit tussen de lidstaten en tussen de lidstaten en de Commissie tot concrete initiatieven en maatregelen in het kader van het gemeenschappelijk extern energiebeleid kunnen leiden.

Bovendien zullen activiteiten die voortkomen uit de themagroepen van de energiedialoog tussen de EU en Rusland, bijvoorbeeld over het bijwerken van de lijst van infrastructuurprojecten die voor beide zijden van belang zijn, ook bijdragen tot het vaststellen van een gemeenschappelijk standpunt aan EU-zijde.

De Commissie is van mening dat de lidstaten nauw met elkaar en met de Commissie moeten blijven samenwerken op het gebied van het externe energiebeleid om duidelijke en coherente gemeenschappelijke standpunten te formuleren alsmede duidelijke en coherente maatregelen te nemen die dit beleid ondersteunen. Door deze aanpak zal de EU aan kracht en geloofwaardigheid winnen en zal de EU een invloedrijkere rol kunnen spelen ten opzichte van derde landen.

 

Vraag nr. 51 van Anni Podimata (H-0945/07)
 Betreft: Vaststelling van regionale en plaatselijke doelstellingen ter bevordering van duurzame energie
 

Onderkennend dat het energiebeleid van directe invloed is op zowel milieubescherming als regionale ontwikkeling, heeft Europa voor de komende jaren ambitieuze en bindende doelstellingen voor het gebruik van hernieuwbare energiebronnen vastgesteld.

Bestaat het voornemen, in de wetenschap dat een proactieve benadering hierbij erg belangrijk is, om naast nationale doelstellingen ook regionale en plaatselijke doelstellingen vast te stellen? Op welke wijze zal deze mogelijkheid aan de regionale en plaatselijke autoriteiten worden aangeboden? Bestaat er bijvoorbeeld de mogelijkheid van steun voor (verhoging van) de investeringen in plaatselijke vormen van hernieuwbare energiebronnen en plaatselijke netwerken, gezien het feit dat er gebieden met een groot potentieel voor hernieuwbare energiebronnen zijn met onvoldoende infrastructuur voor de productie en distributie van de energie (bijv. de Griekse eilanden)? Wordt er daarnaast gedacht over het houden van een studie (studies) op regionaal niveau die de gebieden met een groot potentieel voor hernieuwbare energiebronnen aanwijst (aanwijzen) met het oog op steun voor de exploitatie daarvan?

 
  
 

De Commissie is niet voornemens om verbruiksdoelstellingen voor hernieuwbare energie op regionaal en plaatselijk niveau voor te stellen naast de bindende nationale doelstellingen.

De Commissie moedigt regio’s echter aan om zelf doelstellingen vast te stellen binnen de lopende onderhandelingen over het cohesiebeleid en de programma’s voor plattelandsontwikkeling. Veel regio’s hebben lokale doelstellingen voor hernieuwbare energie vastgesteld. Een van de overeengekomen gemeenschappelijke indicatoren in de regionale programma’s voor plattelandsontwikkeling heeft zelfs betrekking op een verhoging van de productie van hernieuwbare energie.

Tot dusver hebben de lidstaten in het kader van de financiering van het cohesiebeleid voor de periode 2007-2013 al circa 8 miljard euro gereserveerd om de productie van hernieuwbare energie en energie-efficiëntie op lokaal niveau te stimuleren. Het is echter moeilijk om het totale bedrag aan steun voor de regio’s in cijfers uit te drukken, aangezien ook bijdragen uit andere bronnen, zoals het initiatief “Intelligente energie - Europa” van het Kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie (2007-2013) en het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling, een belangrijke rol zullen spelen bij het stimuleren van het gebruik van hernieuwbare energiebronnen op lokaal niveau.

De Commissie komt binnenkort met een voorstel voor een kaderrichtlijn inzake hernieuwbare energiebronnen op grond waarvan de lidstaten nationale actieplannen moeten indienen waarin ze uiteenzetten hoe ze hun nationale doelstellingen voor hernieuwbare energie willen bereiken. Voor sommige lidstaten is het essentieel om goed te kijken naar de regionale aspecten, zoals de beschikbaarheid van bronnen in verschillende regio’s. De Commissie heeft wel het potentieel van de individuele lidstaten beoordeeld, maar niet het potentieel van specifieke regio’s binnen de lidstaten.

 

Vraag nr. 52 van Laima Liucija Andrikienė (H-0955/07)
 Betreft: Strategic Energy Technology Plan
 

De Commissie heeft een mededeling voorgesteld waarin wordt opgeroepen tot een “Strategic Energy Technology Plan” (SET-plan), dat onder meer betrekking heeft op initiatieven van het bedrijfsleven en meer onderzoeksinspanningen als onderdelen van plannen om de acceptatie van op een lage CO2-uitstoot gerichte technologieën in de EU te vergroten, maar waarin suggesties voor de financiering tot volgend jaar worden uitgesteld.

Heeft de Commissie de sterke en zwakke punten van het SET-plan al geëvalueerd en wat is het resultaat daarvan geweest? Heeft de Commissie al een idee door wie en hoe de uitvoering van het SET-plan zal worden gefinancierd?

 
  
 

Bij de opstelling van het Europees strategisch plan voor energietechnologie (SET-plan) heeft de Commissie een gedetailleerde analyse uitgevoerd van de sterke en zwakke punten van het Europese energieonderzoeks- en innovatiesysteem en van de verschillende technologische wegen die zijn ingeslagen. Deze zijn te vinden in de Capacities Map en de Technology Map, die tegelijk met de mededeling over het SET-plan zijn gepresenteerd. De uitkomst van de analyse is dat er veel moeilijkheden komen kijken bij de innovatie van de energietechnologie, maar dat we deze doelmatiger het hoofd kunnen bieden als we nauwer samenwerken op EU-niveau. We moeten inzien dat energietechnologie een essentiële en strategische rol speelt om energie- en klimaatveranderingskwesties aan te pakken. We moeten gezamenlijk onze onderzoeks- en innovatieactiviteiten plannen. We moeten effectiever onze doelen nastreven via gerichtere en krachtigere instrumenten. We moeten meer geld en mankracht inzetten en ten slotte moeten we de internationale samenwerking versterken.

Wat betreft de financiering wil de Commissie benadrukken dat dit een collectieve inspanning moet zijn. Daarvoor moeten we overheidsgelden vrijmaken, maar moeten we ook aankloppen bij het bedrijfsleven, zowel op EU-niveau als op nationaal niveau. In het SET-plan kondigt de Commissie aan dat er eind 2008 een mededeling zal komen met daarin een analyse van potentiële nieuwe investeringsbronnen, ook vanuit de EU.

 

Vraag nr. 56 van Ioannis Gklavakis (H-0881/07)
 Betreft: Milieuverontreiniging
 

Volgens een recente studie van het Amerikaanse Blacksmith Institute (september 2007) vormen de opkomende economieën in China, India, Rusland en Argentinië niet alleen een ecologische bedreiging voor de miljoenen mensen die in de buurt wonen van de fabrieken die het milieu verontreinigen, maar helaas ook voor de ganse planeet omdat het meeste vuil terechtkomt in zeeën en in de atmosfeer, die zoals iedereen weet geen grenzen kennen. Bovendien is milieuverontreiniging verantwoordelijk voor tal van aandoeningen bij de mens, zoals de toenemende verspreiding van diverse soorten kanker.

Gelukkig heeft de Europese Unie tijdig ingezien hoe belangrijk milieubescherming voor de volksgezondheid is en zijn al haar beleidsvormen hoofdzakelijk hierop gericht. Maar wat gebeurt er voor het milieu op wereldvlak? In internationale fora worden vaststellingen gedaan en officiële conclusies getrokken, maar in wezen worden geen concrete beleidsinitiatieven genomen.

Is de Commissie van plan de wereldgemeenschap onder druk te zetten om efficiënte maatregelen te treffen ter bescherming van het milieu, dat zowel door de vervuilers als de niet-vervuilers wordt beïnvloed, om voor onze kinderen een gezonde toekomst te waarborgen, nu dit nog kan?

 
  
 

De Commissie neemt de grote invloed van grote opkomende economieën, met name China, India en Rusland op het milieu serieus en de bilaterale samenwerking met die landen is derhalve ook geïntensiveerd. Momenteel wordt elke gelegenheid aangegrepen om de bezorgdheid over het milieu op bilaterale en multilaterale fora aan de orde te stellen om zo samen met deze landen de schouders eronder te kunnen zetten.

Het milieu is een hoeksteen geworden van de bilaterale strategische partnerschappen van de EU met China, India en Rusland en er zijn met deze landen milieudialogen op hoog niveau op touw gezet. Deze dialogen hebben tot concrete activiteiten geleid op het gebied van lucht- en waterverontreiniging, klimaatverandering, schonere productie en afvalstoffenbeheer.

Tijdens de topontmoetingen van de EU met India en China in 2005 is overeengekomen de samenwerking op het gebied van de klimaatverandering te versterken en zijn er klimaatveranderingspartnerschappen met deze landen gesloten. In het kader van het partnerschap EU-China zal er samengewerkt worden om in China een demonstratiesteenkoolfabriek met een uitstoot van bijna nul te bouwen – de CO2 wordt afgevangen en opgeslagen – om China’s snel toenemende broeikasgasemissies door het gebruik van steenkool aan te pakken.

Ook steunt de Commissie de bescherming van het milieu door via onze regionalestrategieprogramma’s voor Azië en Latijns-Amerika het milieubeheer te versterken en de know-how te vergroten.

Vanuit de thematische begrotingslijn inzake het milieu en tropische bossen (2000-2006) is meer dan 300 miljoen euro beschikbaar gesteld om te bewerkstelligen dat het milieu integraal deel uitmaakt van de ontwikkeling van de regio. Een duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen behoorde tot de aandachtsgebieden met een hoge prioriteit.

Het milieu is ook een van de belangrijkste beleidsterreinen waarvoor geld beschikbaar wordt gesteld vanuit het regionalestrategieprogramma voor Azië (2007-2013). Er zal meer dan 30 miljoen euro per jaar beschikbaar worden gesteld voor activiteiten in het kader van het onderdeel milieu, energie en klimaatverandering. Deze initiatieven dragen bij aan de opbouw van de regelgevende, bestuurlijke en wetenschappelijke capaciteit die nu in Azië nodig is om de milieuproblemen van deze tijd het hoofd te bieden.

De Commissie is ook op multilaterale fora actief via verschillende VN-organen, met name de VN-Commissie voor Duurzame Ontwikkeling en het Milieuprogramma van de Verenigde Naties. Wij dringen in die overlegstructuren aan op meer internationale actie om de wereldwijde milieuproblemen aan te pakken.

De Commissie neemt (als vertegenwoordiger van de Gemeenschap) actief deel aan de uitwerking, de ratificatie en de tenuitvoerlegging van multilaterale milieuovereenkomsten (-verdragen/-protocollen) en is momenteel ondertekenaar van meer dan vijftig milieuovereenkomsten, die betrekking hebben op zaken als klimaatverandering, bescherming van de ozonlaag, woestijnvorming, natuurbehoud, chemicaliën- en afvalstoffenbeheer en grensoverschrijdende lucht- en waterverontreiniging.

Op het gebied van de luchtverontreiniging heeft de Commissie een sleutelrol gespeeld bij het bereiken van een akkoord met de betrokken partijen (waaronder Rusland) over het terugdringen van de verontreiniging door zware metalen en de uitstoot van zwavel. Dit krachtens het Verdrag betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand (CLRTAP – Convention on Long-range Transboundary Air Pollution).

De Commissie heeft op brede schaal gepleit voor een krachtige en effectieve tenuitvoerlegging en verdere ontwikkeling van het Verdrag van Stockholm – het belangrijkste internationale verdrag dat tot doel heeft het milieu te beschermen tegen giftige chemische stoffen die ook wel worden aangeduid als POP’s (persistente organische verontreinigende stoffen). Om deze POP’s uit te bannen zijn omvangrijke financiële en technische middelen nodig. De Commissie werkt nauw samen met ontwikkelingslanden om deze bij het elimineren van POP’s te helpen.

Dit is slechts een greep uit de vele lopende of binnenkort van start gaande initiatieven en hieruit blijkt dat de Commissie zich serieus op talloze fora inzet om het wereldmilieu in het belang van de gehele mensheid te beschermen.

 

Vraag nr. 57 van Sarah Ludford (H-0883/07)
 Betreft: Spaarlampen
 

Welke stappen neemt de Commissie, gezien de wens van de EU om het gebruik van onzuinige gloeilampen geleidelijk af te bouwen, om te waarborgen dat de lidstaten voldoen aan hun verplichtingen krachtens de richtlijn betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (Richtlijn 2002/96/EG(1)) door ervoor te zorgen dat groot- en detailhandelaren aan de consument de mogelijkheid bieden om gebruikte spaarlampen in te leveren, wat vooral gezien de hoeveelheid kwik die deze lampen bevatten, van groot belang is.

 
  
 

De Commissie neemt diverse maatregelen om ervoor te zorgen dat de lidstaten voldoen aan hun verplichtingen krachtens de richtlijn betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur(2).

In de eerste plaats controleert de Commissie of de lidstaten wel de technische en wettelijke maatregelen naleven om de richtlijn om te zetten in nationale wetgeving. Inhoud van deze maatregelen moet zijn dat producenten belast worden met de verantwoordelijkheid om organisatorisch en financieel de inzameling, verwerking, recycling en milieuhygiënisch verantwoorde verwijdering van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur, met name verlichtingsartikelen, op zich te nemen. In de nationale wetgeving moet ook zijn vastgelegd dat producenten consumenten informeren over deze gescheiden inzameling, over de beschikbare inleverings- en inzamelingssystemen, over hun rol in het proces van hergebruik, recycling en terugwinning, en over de betekenis van het symbool – een afvalbak met een kruis erdoor – op elektronische apparatuur. Controles op de naleving hebben er al toe geleid dat er tegen twee lidstaten een niet-nalevingsprocedure is gestart (oktober 2007). Waarschijnlijk volgen er nog meer van dergelijke procedures tegen andere lidstaten.

In de tweede plaats beoordeelt de Commissie verplichte verslagen van de lidstaten over de tenuitvoerlegging van deze richtlijn. De eerste rapportage was gepland voor september 2007. De Commissie beoordeelt de verslagen momenteel en zal haar bevindingen in 2008 bekendmaken.

In de derde plaats moeten de lidstaten verslag uitbrengen over de hoeveelheden en de categorieën van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur die in de lidstaat is hergebruikt, gerecycled en herwonnen of is geëxporteerd. De eerste rapportage is half 2008 gepland.

Ten slotte worden er periodiek, gemiddeld driemaal per jaar, bijeenkomsten met de lidstaten gehouden om de voortgang te evalueren, problemen op te lossen en de beste procedures uit te wisselen.

 
 

(1) PB L 37 van 13.2.2003, blz. 24.
(2) Richtlijn 2002/96/EG, PB L 37 van 13.2.2003, blz. 24-38.

 

Vraag nr. 58 van Marie Panayotopoulos-Cassiotou (H-0885/07)
 Betreft: Het recht van kinderen op een schoon milieu
 

Uit gegevens van de Wereldgezondheidsorganisatie blijkt dat jaarlijks meer dan drie miljoen kinderen sterven door direct met het milieu verband houdende oorzaken en dat meer dan 80 procent van alle ziekten aan milieufactoren te wijten is.

Kan de Commissie, tegen de achtergrond van de toekomstige Europese strategie voor de rechten van het kind, waarin wordt erkend dat de milieuveranderingen van grote invloed op de gezondheid en het welzijn van kinderen zijn, aangeven of zij van plan is concretere maatregelen te nemen om kinderen daadwerkelijk een schoon en gezond milieu te garanderen, en wat zij doet voor het verminderen van de specifieke gevaren voor kinderen, zoals de interne verontreiniging, de luchtvervuiling en het gebruik van toxische stoffen?

Op welke wijze gaat ze de samenwerking met internationale organisaties zoals de Wereldgezondheidsorganisatie en UNICEF versterken op het gebied van het verzamelen van gegevens en het houden van onderzoeken, teneinde te bewerkstelligen dat kinderen in een schoner milieu kunnen leven?

 
  
 

De Commissie zet zich zowel binnen de Unie als daarbuiten in voor de rechten van het kind. De initiatieven die zij ontplooit zijn in overeenstemming met de “rechten van het kind” zoals die zijn vastgelegd in artikel 24 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Bovendien zijn zij in overeenstemming met wat is vastgelegd in het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind.

Ook dient te worden opgemerkt dat in het ontwerphervormingsverdrag is opgenomen dat de Unie “in de betrekkingen met de rest van de wereld […] bijdraagt tot de bescherming van de mensenrechten, in het bijzonder de rechten van het kind”.

De Commissie is zich ervan bewust dat milieuveranderingen en specifieke gevaren van grote invloed zijn op de gezondheid en het welzijn van kinderen.

Aangezien kinderen zo’n kwetsbare bevolkingsgroep zijn, zijn ze ook opgenomen in de Europese strategie voor milieu en gezondheid die de Commissie in juni 2003 heeft gepresenteerd in de vorm van het zogenaamde SCALE(1)-initiatief, waarin de C voor children staat en de speciale aandacht voor kinderen aangeeft.

De belangen van kinderen zijn ook opgenomen in het Europees actieplan voor milieu en gezondheid dat in juni 2004 is aangenomen.

Binnen dit kader voert de Commissie een reeks van onderzoeksprojecten uit over de invloed van het milieu op de gezondheid van kinderen. Zo zijn er bijvoorbeeld onderzoeksprojecten over “ontvankelijkheid” gefinancierd om de beleidsreacties af te stemmen op de behoeften van kinderen in die gevallen waarin zij vooral kwetsbaar zijn.

Speciale aandacht gaat uit naar de luchtverontreiniging, die aanzienlijke risico’s voor de volksgezondheid met zich meebrengt. Het zijn de gevoelige groepen, waaronder kinderen, die hiervan de ernstigste gezondheidsgevolgen ondervinden.

Naast de bestaande communautaire maatregelen die erop zijn gericht om de luchtkwaliteit in het algemeen te verbeteren worden er daarom ook extra maatregelen genomen voor kwetsbare groepen. Een voorbeeld hiervan is de drempelwaarde voor het ozonalarm, dat bedoeld is om te voorkomen dat bepaalde delen van de bevolking zelfs maar kort aan een te hoog ozongehalte worden blootgesteld.

Verder bevat de nieuwe richtlijn inzake de luchtkwaliteit, die momenteel in tweede lezing wordt behandeld(2), doelstellingen die specifiek zijn gericht op het terugdringen van de stedelijke concentraties fijnstof PM2,5. Dit levert naar verwachting de grootste gezondheidsvoordelen op, met name voor de gevoelige groepen, waaronder kinderen.

Wat ook speciale aandacht krijgt, is de blootstelling van kinderen aan binnenmilieus. De Commissie heeft een werkgroep van deskundigen inzake de luchtkwaliteit in gesloten ruimten ingesteld die advies moet geven over eventuele beleidsinitiatieven op dit terrein en heeft middelen beschikbaar gesteld voor diverse onderzoeksprogramma’s die hiermee verband houden.

 
 

(1) Science, Children, Awareness, Legislation and Evaluation.
(2) Interinstitutioneel nummer 2005/0183(COD).

 

Vraag nr. 59 van Marian Harkin (H-0908/07)
 Betreft: Kaderrichtlijn 2000/60/EG inzake waterbeleid
 

Kan de Commissie mededelen welke methode wordt gebruikt om de terugwinning van de kosten van waterdiensten te schatten, die wordt uiteengezet in artikel 9 van de Kaderrichtlijn 2000/60/EG(1) inzake waterbeleid overeenkomstig de economische analyse in Bijlage III. Bestaan er mechanismen door middel waarvan de consument de kosten kan aanvechten indien deze ongebruikelijk hoog zijn?

 
  
 

Volgens de kaderrichtlijn inzake waterbeleid(2)(WFD) dienen de lidstaten vanaf 2010 een waterprijsbeleid te hebben met een tweeledig doel: de kosten van waterdiensten terugwinnen en gebruikers van waterdiensten stimuleren om op een duurzame manier met water om te gaan.

De mechanismen waarmee deze kosten (financiële kosten, maar ook milieukosten en kosten van hulpbronnen) worden geraamd, waarmee de kostenterugwinning wordt gerealiseerd en waarmee de redelijke bijdrage van verschillende watergebruikers wordt geraamd, moeten deel uitmaken van de stroomgebiedsbeheersplannen (zie artikel 13 van de kaderrichtlijn) die eind 2009 moeten zijn opgesteld. De lidstaten dienen hierover vervolgens uiterlijk 22 maart 2010 aan de Commissie te rapporteren.

In de kaderrichtlijn zijn weliswaar de belangrijkste verplichtingen van de lidstaten opgenomen, maar het is – conform het subsidiariteitsbeginsel – aan de lidstaten zelf om hun waterprijsbeleid in detail uit te werken.

Ter ondersteuning heeft de Commissie de aanzet gegeven tot het aanbieden van een onofficiële handleiding en andere hulpmiddelen om de economische instrumenten van de kaderrichtlijn ten uitvoer te leggen. Dit is in nauwe samenwerking met de lidstaten gebeurd(3).

Bij het ontwikkelen van hun stroomgebiedsbeheersplannen zijn de lidstaten verplicht om met de betrokken partijen te overleggen. De stroomgebiedsbeheersplannen moeten hiervoor in december 2008 beschikbaar worden gesteld. Op dat moment kunnen de betrokken partijen hun mening kenbaar maken over de voorgenomen maatregelen, inclusief die voor de terugwinning van kosten.

In de kaderrichtlijn staat dat de lidstaten bij het vaststellen van de hoogte van de kostenterugwinning voor verschillende gebruikers rekening mogen houden met sociale en economische factoren (zie artikel 9, lid 1). Bovendien mogen de lidstaten bepaalde vormen van watergebruik uitsluiten van het bepaalde in artikel 9, lid 1, indien dit het doel van de richtlijn en het bereiken daarvan niet in het gedrang brengt (zie artikel 9, lid 4).

Verder is een transparante waterprijsstructuur cruciaal, willen dergelijke economische instrumenten werken. De kaderrichtlijn inzake waterbeleid schrijft geen voorwaarden ter bescherming van de consument voor, aangezien dit buiten de werkingssfeer van de richtlijn valt. Conform het subsidiariteitsbeginsel dienen de lidstaten zelf voor geschikte mechanismen te zorgen. Burgers kunnen zich voor verweer echter beroepen op Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingingen in consumentenovereenkomsten(4).

 
 

(1) PB L 327 van 22.12.2000.
(2) Richtlijn 2000/60/EG, PB L 327 van 22.12.2000.
(3) http://water.europa.eu of http://ec.europa.eu/environment/water/index_en.htm.
(4) PB L 95 van 21.4.1993.

 

Vraag nr. 60 van Hélène Goudin (H-0910/07)
 Betreft: Aanpassing van Zweedse zuiveringsinstallaties
 

De Commissie heeft Zweden voor het Hof van Justitie gedaagd omdat het zuiveringsinstallaties niet heeft aangepast met het oog op verwijdering van meer stikstof. Het betreft ongeveer 60 zuiveringsinstallaties die moeten worden uitgebreid ten bedrage van ten minste een miljard kronen (ca. 100.300.000 euro). De installaties bevinden zich met name in Norrland en in het binnenland van Zuid-Zweden. Svenskt Vatten, de vakorganisatie van exploitanten van zuiveringsinstallaties beticht de Commissie van onvolledige kennis van deze zaak. De Zweedse instantie die verantwoordelijk is voor natuurbescherming heeft vastgesteld dat aanpassing geen gunstige gevolgen zou hebben. In Zweden zijn onderzoekers en overheid het erover eens dat in eerste instantie niet stikstof de hoofdoorzaak is van de eutrofiëring van de Oostzee, maar veeleer fosfor, dat door de Zweedse zuiveringsinstallaties vrijwel geheel wordt verwijderd.

Om welke redenen heeft de Commissie besloten dat aanpassing van de Zweedse zuiveringsinstallaties werkelijk zou leiden tot een betere verwijdering van stikstof? In hoeverre worden grensoverschrijdende milieuproblemen volgens de Commissie veroorzaakt door de huidige zuiveringsinstallaties?

 
  
 

De Oostzee is een van de meest voedselrijke wateren van Europa vanwege de hoge concentraties fosfor en stikstof.

De toevoer van deze voedingsstoffen wordt vooral veroorzaakt door de landbouw en onvoldoende zuivering van afvalwater.

Deze conclusie is ook opgenomen in het actieplan voor de Oostzee, dat op 15 november 2007 is aangenomen door de HELCOM, de Commissie ter bescherming van het mariene milieu van het Oostzeegebied, waartoe ook Zweden behoort.

De HELCOM heeft beraamd dat er jaarlijks ongeveer 15 000 ton fosfor en 135 000 ton stikstof minder in de Oostzee moet terechtkomen om de Oostzee ecologisch gezond te maken.

Om het milieu te beschermen tegen de schadelijke gevolgen van afvalwaterlozingen heeft de Europese Unie in 1991 een richtlijn inzake de behandeling van stedelijk afvalwater(1) aangenomen met daarin relevante termijnen en voorwaarden. Een belangrijk aspect van deze richtlijn is dat er kwetsbare gebieden worden aangewezen waar een meer ingrijpende zuivering nodig is.

Acht lidstaten rond de Oostzee hebben in het kader van genoemde richtlijn hun kustwateren aangewezen als kwetsbaar gebied, wat bevestigt dat de eutrofiëring van de Oostzee een grensoverschrijdend milieuprobleem is.

De zuiveringsinstallaties die in de vraag worden genoemd lozen water dat terechtkomt in gebieden die Zweden als kwetsbaar heeft aangewezen. Voor deze installaties gold 31 december 1998 als uiterste datum waarop met ingrijpendere zuivering moest worden gewerkt.

Aangezien Zweden niet aan deze verplichting heeft voldaan, is de Commissie in 2002 een niet-nalevingsprocedure tegen Zweden gestart. De Commissie was van mening dat Zweden, zowel gezien zijn verplichtingen in het kader van de richtlijn inzake de behandeling van stedelijk afvalwater als gezien de hoge mate van eutrofiëring van de Oostzee als geheel, stikstof uit het afvalwater moet verwijderen.

Als het Zweedse afvalwater minder stikstof bevat, komt dat de gehele Oostzee ten goede.

Het is echter positief om te zien dat Zweden andere maatregelen op dit gebied neemt. Zo is het vermeldenswaardig dat Zweden in april 2007 in het kader van de Raad van de Oostzeestaten akkoord is gegaan met het intensiveren van de afvalwaterzuivering om de verwijdering van stikstof verder te bevorderen.

Het terugbrengen van de eutrofiëring van de Oostzee is een van de verantwoordelijkheden die wij hebben om voor de best mogelijke milieuomstandigheden in Europa te zorgen.

 
 

(1) Richtlijn 91/271/EEG, PB L 135 van 30.5.1991.

 

Vraag nr. 61 van Georgios Toussas (H-0915/07)
 Betreft: Bouw van een ontziltingsinstallatie in de Killada-baai in de gemeente Kranidio
 

Het bedrijf Mind Compass Parks A.E. heeft, met het oog op de watervoorziening van toeristische accomodaties zoals de in aanbouw zijnde complexen Killada Hills en Seascape Hills, alsook de economische exploitatie van het uiteindelijk geproduceerde water, plannen voor de bouw van een ontziltingsinstallatie in het gebied van de Killada-baai in de gemeente Kranidio. In dit kader heeft het bedrijf een milieu-effectbeoordeling laten uitvoeren die volgens het permanent comité voor milieu en duurzame ontwikkeling van de Technische Kamer van Koophandel van Griekenland “doorgestoken kaart” is. De bouw van de installatie zal zeer negatieve gevolgen hebben voor de visserij, de landbouw, de volksgezondheid en het milieu in de Killada-baai, met de antieke stad Massitos. En dat terwijl het milieu daar reeds zwaar te lijden heeft, aangezien de installatie voor biologische zuivering in de gemeente Kranidio nog niet operationeel is en er in de Golf van Argolis veel aan aquacultuur wordt gedaan.

Is de Commissie op de hoogte van de plannen voor de bouw van deze ontziltingsinstallatie, is haar een verzoek om communautaire financiering voorgelegd, weet ze van de milieuproblemen die zich in het gebied zullen voordoen, en welke maatregelen is ze van plan te gaan nemen om het milieu in de Golf van Argolis te beschermen tegen een verdere achteruitgang ten gevolg van de bouw van deze installatie?

 
  
 

De Commissie is niet op de hoogte van de bouw van deze ontziltingsinstallatie in de Killada-baai in de gemeente Kranidio. Dit project wordt niet medegefinancierd met EU-middelen.

Ontziltingsinstallaties vallen niet onder de gewijzigde Richtlijn 85/337/EEG(1) betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten.

Uit de informatie die de geachte afgevaardigde heeft verstrekt lijkt het alsof er toch een milieu-effectbeoordeling voor dit project is uitgevoerd.

In dit geval zijn de Griekse autoriteiten kennelijk verder gegaan dan waartoe zij strikt juridisch in het kader van de EU-wetgeving verplicht waren. Daarom is er voor de Commissie geen grondslag om zich verder met deze kwestie bezig te houden.

Mocht er sprake zijn van tekortkomingen in de milieu-effectbeoordelingsprocedure die is uitgevoerd door de bevoegde Griekse autoriteiten, dan valt dat bestuurlijk en juridisch onder de exclusieve bevoegdheid van de lidstaat.

 
 

(1) PB L 175 van 5.7.1985.

 

Vraag nr. 62 van Eoin Ryan (H-0920/07)
 Betreft: Beleid ter bestrijding van klimaatverandering
 

Kan de Commissie - in het licht van de meest recente verslagen van de Verenigde Naties volgens welke de problemen in verband met klimaatverandering bedreigender zijn dan ooit - mededelen of zij niet van oordeel is dat de Europese Unie nog ambitieuzere streefcijfers zou moeten vaststellen voor de reductie van CO2-emissie in Europa? De Europese Unie heeft zich voor het ogenblik vastgelegd op een reductie van de CO2-emissie tot 2020 met slechts 20 procent.

 
  
 

De commissaris die belast is met milieuzaken bevindt zich momenteel bij de klimaatconferentie van de Verenigde Naties op Bali. De EU hoopt, net als veel van onze partners, dat de internationale gemeenschap daar zal afspreken om onderhandelingen te beginnen over een nieuw, breed, mondiaal klimaatveranderingsverdrag voor de periode na 2012. De commissaris heeft hierover tijdens het plenaire debat over Bali in november(1) uitvoerig gesproken.

Zoals hij heeft uitgelegd, hebben de klimaat- en energiestrategie van de EU en het werk dat we met belangrijke mondiale partners in de loop van dit jaar hebben verricht, onder andere tijdens de recente topontmoetingen van de EU met China en India, een nuttige bijdrage geleverd aan het vaststellen van het streefniveau voor Bali en aan het streven naar een klimaatverdrag voor na 2012.

Uit onze prognoses blijkt dat onze doelstelling om de mondiale klimaatverandering te beperken tot 2ºC alleen haalbaar is als de mondiale emissie in 2050 met minimaal de helft is teruggebracht ten opzichte van 1990. De doelen die de EU zichzelf heeft gesteld sluiten aan bij dit streefniveau, maar dan moeten ook anderen zich ervoor inspannen.

Om waar leiderschap te tonen moet de EU in eigen huis resultaat laten zien. Begin volgend jaar neemt de Commissie de klimaat- en energie-implementatievoorstellen aan die de noodzakelijke instrumenten verschaffen voor het behalen van onze doelstellingen van minimaal 20 procent eenzijdige emissiereductie en 30 procent in het geval van een internationale overeenkomst waarin andere ontwikkelde landen zich tot vergelijkbare inspanningen verplichten.

Het is nu aan onze partners om ook initiatief te nemen en zich ambitieus in te zetten voor absolute emissiereducties. We kunnen niet van anderen verwachten om op de benodigde schaal actie te ondernemen als wij dat zelf ook niet doen.

Prognoses voor de wereldwijde emissietoename laten er echter geen twijfel over bestaan dat ook ontwikkelingslanden hun steentje moeten bijdragen. In dit stadium hoeft dat niet noodzakelijkerwijs door absolute emissiereducties te zijn, maar zij moeten zorgen dat de emissietoename minder snel groeit en wij zijn bereid om daarbij te helpen. We moeten zorgen dat de mondiale emissie van broeikasgassen in de komende tien tot vijftien jaar op zijn hoogst is. Alleen dan kunnen we de gemiddelde temperatuurstijging op aarde beperkt houden tot de grens van 2ºC.

 
 

(1) Zie debat over mondelinge vraag O-0058/07 over de strategie van de Commissie voor de Conferentie over klimaatverandering op Bali (COP 13 en COP/MOP 3) tijdens de plenaire vergadering van het Parlement van 14.11.2007 in Straatsburg.

 

Vraag nr. 63 van Liam Aylward (H-0922/07)
 Betreft: Bevordering CO2-uitstootreductie in China en India
 

Kan de Commissie een politieke toezegging doen dat de Europese Unie elk mogelijk internationaal forum zal aangrijpen om zowel China als India ertoe aan te zetten dat zij internationale verbintenissen inzake de vermindering van de CO2-uitstoot voor hun respectieve landen volledig onderschrijven?

 
  
 

De Commissie grijpt elke gelegenheid op zowel bilaterale als multilaterale fora aan om alle belangrijke internationale partners aan te moedigen om ermee in te stemmen om internationale onderhandelingen te beginnen over een klimaatveranderingsverdrag voor de periode na 2012 en om zich op nationaal niveau nog meer in te spannen om de uitstoot van broeikasgassen te beperken.

Het afgelopen jaar heeft de EU zich ervoor ingezet om deze kwesties nog breder onder de aandacht te brengen om er zo voor te zorgen dat er in de breedst mogelijke context naar de werkelijke invloed en gevolgen van klimaatverandering wordt gekeken.

Dit jaar is er een ongekend groot aantal klimaatveranderingsbesprekingen op hoog niveau geweest – in de Verenigde Naties, op de G8, tijdens de ontmoeting in gastland VS van grote economische mogendheden, en ook tijdens alle bilaterale contacten van de EU, zoals de topontmoetingen vorige maand met respectievelijk de ASEAN(1), China en India. De commissaris die belast is met milieuzaken bevindt zich momenteel bij de klimaatconferentie van de Verenigde Naties op Bali. De EU hoopt daar de vorderingen die zij op al deze fora heeft geboekt te bekrachtigen en hoopt te bereiken dat er onderhandelingen worden gestart over een breed, mondiaal klimaatveranderingsverdrag voor de periode na 2012.

We zien tekenen dat onze partners hun verantwoordelijkheden serieus nemen. China heeft dit jaar een nationaal klimaatveranderingsprogramma gepubliceerd met ambitieuze streefcijfers om de uitstoot te beperken en de Indiase premier heeft een raadgevend comité voor klimaatverandering ingesteld.

De EU heeft een aantal mechanismen tot haar beschikking om de bilaterale interactie met India en China over klimaatveranderingskwesties te vergemakkelijken, waaronder het partnerschap van de EU en China inzake klimaatverandering en het initiatief van de EU en India inzake schone ontwikkeling en klimaatverandering. Deze mechanismen zijn gericht op concrete, praktische maatregelen om de ontwikkeling van technologieën voor een lage CO2-uitstoot te bevorderen en de klimaatverandering aan te pakken.

Daarnaast worden er via de ontwikkelingshulp van de EU diverse milieuprojecten gefinancierd.

 
 

(1) Association of South East Asian Nations.

 

Vraag nr. 64 van David Martin (H-0927/07)
 Betreft: Zwavelemissies door de Europese scheepvaart
 

Welke acties heeft de Commissie gepland om de zwavelemissies door de scheepvaart te verminderen?

 
  
 

De scheepvaartsector is een belangrijke bron van luchtverontreiniging, zoals in de thematische strategie inzake luchtverontreiniging(1) werd benadrukt.

In Richtlijn 1999/32/EG(2), gewijzigd door Richtlijn 2005/33/EG(3), zijn twee Europese zeeën aangewezen als beheersgebied voor SOx-emissie (SECA). Dit zijn de Oostzee en de Noordzee plus het Kanaal. Als gevolg daarvan mogen schepen die door deze wateren varen alleen brandstof gebruiken met een zwavelgehalte van maximaal 1,5 massaprocent (of 15 000 mg/kg of ppm). Dit is ongeveer 40 procent minder dan de gangbare brandstof die in de internationale scheepvaart wordt gebruikt (2,7 procent). Deze eis geldt ook voor passagiersschepen op geregelde diensten naar of vanuit havens in de Gemeenschap. Bovendien mogen schepen vanaf 1 januari 2010 op hun ligplaats geen brandstof gebruiken met een zwavelgehalte van meer dan 0,1 procent (1000 ppm).

Het is echter duidelijk dat er meer moet gebeuren om de luchtverontreiniging door schepen te verminderen. Ook met de genoemde maatregelen zullen in 2020 de totale zwaveloxide- (en stikstofoxide-)emissies van schepen in Europese wateren net zo hoog zijn als van alle bronnen op het land. Daarom onderneemt de Commissie samen met de lidstaten actie op internationaal niveau via de Internationale Maritieme Organisatie (IMO). De Commissie heeft echter verklaard dat zij bij gebrek aan vooruitgang bij de IMO communautaire maatregelen zal voorstellen(4). De Commissie zal in 2008 ook aandacht besteden aan de herziening van Richtlijn 1999/32/EG en hierin zal rekening worden gehouden met de voorstellen van de IMO, die naar verwachting in oktober volgend jaar worden goedgekeurd.

 
 

(1) COM(2005) 446 def.
(2) PB L 121 van 11.5.1999.
(3) PB L 191 van 22.7.2005.
(4) Een geïntegreerd maritiem beleid voor de Europese Unie (COM(2007) 575 def.

 

Vraag nr. 65 van Stavros Arnaoutakis (H-0950/07)
 Betreft: Uniforme criteria voor terugwinning en hergebruik van stedelijk afvalwater
 

Door de droogte die de laatste jaren de mediterrane landen teistert, is ook de recyclage van water een actueel thema geworden. Aangezien in hergebruik van geloosd en gezuiverd afvalwater gevaren schuilen voor de volksgezondheid, hebben vele landen en internationale organisaties criteria opgesteld voor de herwinning en het hergebruik van zulk water. In de Europese Unie bepaalt artikel 12 , lid 1 van Richtlijn 91/271/EEG(1): “Gezuiverd afvalwater dient indien mogelijk te worden hergebruikt”.

Mijn vraag aan de Commissie luidt of er op Europees niveau uniforme criteria bestaan en ook worden gebruikt voor herwinning van stedelijk afvalwater en welke criteria zijn dat? Bestaan er voor Griekenland en andere mediterrane landen gegevens met betrekking tot hergebruik van geloosd water, alsmede Europese programma’s die zulk gebruik van afvalwater aanmoedigen?

 
  
 

De kwestie van het hergebruik van gezuiverd stedelijk afvalwater is met name relevant voor landen en regio’s die te kampen hebben met waterschaarste.

Hoewel internationale organisaties richtsnoeren hebben opgesteld voor het hergebruik van gezuiverd afvalwater, is er momenteel geen specifieke wetgeving op EU-niveau. Zoals de geachte afgevaardigde terecht opmerkte, staat in artikel 12 van de richtlijn inzake de behandeling van stedelijk afvalwater(2) dat gezuiverd afvalwater indien mogelijk, op bepaalde voorwaarden, dient te worden hergebruikt maar in de richtlijn zijn geen geharmoniseerde criteria voor hergebruik opgenomen.

Wat wel volledig van toepassing is, is de milieuwetgeving van de EU (met name de richtlijnen over water(3)) alsmede de verordening inzake levensmiddelenhygiëne(4) voor wat betreft hergebruik in de agrarische sector.

In de kaderrichtlijn water van 2000 is bepaald dat in 2015 voor alle wateren de doelstelling van een goede waterkwaliteit (“goede watertoestand”) moet zijn bereikt, in de context van stroomgebiedsbeheersplannen en maatregelenprogramma's die in 2009 moeten zijn opgesteld. Hieronder vallen stimuleringsmaatregelen voor een duurzaam watergebruik en efficiëntie- en hergebruiksmaatregelen.

De Commissie heeft waterschaarste en droogte behandeld in haar mededeling aan het Parlement en de Raad van 18 juli 2007, “De aanpak van waterschaarste en droogte in de Europese Unie”(5). Hierin wordt onder meer aangedrongen op het bevorderen van “waterefficiënte technologieën en praktijken”.

De uitvoering van het acquis communautaire wordt ondersteund door het landbouw- en cohesiebeleid en de daarvoor beschikbare budgetten; waardoor ook via die weg een bijdrage kan worden geleverd aan het bovengenoemde doel.

In de praktijk wordt gezuiverd afvalwater tegenwoordig in de EU-landen, de mediterrane landen en elders daadwerkelijk hergebruikt.

Daarnaast is er in 2007 onder het gezamenlijke voorzitterschap van de Commissie en Malta een uitgebreid document, “Mediterranean Wastewater Reuse Report”, opgesteld door deskundigen uit de deelnemende landen, belanghebbenden en niet-gouvernementele organisaties (NGO’s). Hierin worden de huidige kennis en ervaring geïnventariseerd (met inbegrip van gedetailleerde praktijkvoorbeelden), wordt een samenvatting gegeven van de voordelen en risico’s, wordt de toepasselijke milieuwetgeving van de EU en het wetgevingskader in verschillende landen beschreven, en worden diverse aanbevelingen gedaan.

Dit document moet een basis zijn voor verdere plannen en maatregelen op EU- en EU-MED-niveau.

 
 

(1) PB L 135 van 30.5.1991, blz. 40.
(2) Richtlijn 91/271/EEG.
(3) Onder andere Richtlijn 2000/60/EG tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1) en Richtlijn 91/271/EEG inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (PB L 135 van 30.05.1991, blz. 40).
(4) Verordening (EG) nr. 852/2004 (PB L 226 van 25.6.2004, blz. 3).
(5) COM(2007) 414.

 

Vraag nr. 66 van Neena Gill (H-0958/07)
 Betreft: Tijgers met uitsterven bedreigd
 

De laatste vijf jaar is de tijgerpopulatie in India met de helft gedaald. Volgens de meest optimistische ramingen zijn er wellicht niet meer dan 1300 tijgers in India overgebleven. Er moet dringend worden opgetreden. Inspanningen van India om stroperij te voorkomen blijven zonder succes, omdat de vraag naar tijgerproducten in China en het Verre Oosten toeneemt.

Als tijgers uitsterven, is dit niet alleen het probleem van India, maar zou dit een enorm verlies zijn voor ons allen. Kan de Commissie daarom verduidelijken welke financiering en technische assistentie de EU voor de dieren in het wild kan verstrekken, met name om nieuwe beschermde habitats te creëren, zodat de tijgers kunnen worden beschermd en zij zich kunnen voortplanten?

Is de Commissie voorts bereid met China de kwestie van illegale handel en het terugdringen van de vraag naar tijgerproducten in de hele wereld te bespreken?

 
  
 

Krachtens de overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (CITES – Convention on International Trade in Endangered Species of Wild Fauna and Flora) is de commerciële internationale handel in tijgers en tijgerproducten sinds 1975 verboden.

De Commissie maakt zich desondanks ernstig zorgen over de aanhoudende stroperij en illegale handel die de nog in het wild bestaande tijgerpopulaties bedreigen.

De Gemeenschap draagt de CITES-overeenkomst een warm hart toe en speelt er een sleutelrol in, met name door ervoor te zorgen dat de bepalingen effectief worden uitgevoerd en gehandhaafd. De Gemeenschap stond volledig achter de besluiten die bedoeld zijn om de handhavings- en instandhoudingsinspanningen te intensiveren en die in juni 2007 tijdens de veertiende CITES-conferentie (CoP14) zijn genomen.

De Commissie is van mening dat de CITES-partijen een hogere prioriteit moeten geven aan de bestrijding van de illegale handel in wilde dieren. In die geest heeft de Commissie in juni 2007 een EU-actieplan voor de handhaving van CITES aangenomen. De Commissie heeft ook een voorstel ingediend voor het intensiveren van de wetshandhaving en het verbeteren van de regionale samenwerking. Dit voorstel is tijdens de veertiende CITES-conferentie aangenomen.

De Commissie heeft bij diverse gelegenheden aangegeven dat zij bereid is om India financiële en technische hulp te bieden voor programma’s voor de instandhouding van de soort en voor de aanpak van stroperij. Hoewel India nog niet om financiële en technische hulp heeft gevraagd, heeft de Commissie in het kader van het multilaterale programma financiële steun gegeven voor een workshop die in 2005 in China is gehouden over de uitvoering en handhaving van CITES. Tijdens deze workshop zijn zaken behandeld zoals de handhaving van CITES en de regionale samenwerking ter bestrijding van de illegale handel in tijgerproducten. De Commissie is ook voornemens om financiële steun te bieden voor een bijeenkomst die in 2008 wordt gehouden over de handhaving van de CITES-overeenkomst voor wat betreft de handel in tijgers en tijgerproducten.

De Commissie heeft er bij China op aangedrongen om meer te doen om de illegale handel in wilde dieren aan te pakken. Hoewel de Commissie heeft begrepen dat China vooruitgang heeft geboekt bij de handhaving van CITES, wil zij de kwestie, als de gelegenheid zich voordoet, opnieuw bij China aan de orde stellen om ervoor te zorgen dat dit daadwerkelijk gebeurt.

 

Vraag nr. 68 van Bilyana Ilieva Raeva (H-0960/07)
 Betreft: Toewijzing van emissiequota aan Bulgarije door de Commissie voor de periode 2007, 2008-2012
 

De hoeveelheid CO2-uitstoot die de Commissie bij besluit van 26 oktober 2007 voor de periode 2007-2012 aan Bulgarije heeft toegewezen, bedraagt 42,27 miljoen t CO2-equivalent. Dit is een verlaging van 37,4 procent ten opzichte van het gevraagde quotum en betekent een drastische beperking van de ontwikkelings- en groeikansen van de armste lidstaat van de EU en zijn belangrijkste industriesectoren. Waar komt dit grote verschil vandaan?

De Commissie heeft ten onrechte de gegevens die Bulgarije in zijn plan voor 2005 heeft ingediend, aanvaard als uitgangspunt voor haar analyse en berekeningen, zonder rekening te houden met de feitelijke situatie in het land, zoals op grond van Richtlijn 2003/87/EG(1) wel zou moeten gebeuren. De Commissie negeert de sluiting van de reactoren 3 en 4 van de kerncentrale in Kozlodoej, waardoor ongeveer 17 miljoen t CO2-equivalent per jaar wegvalt. De Commissie evalueert de koolstofintensiteit van de Bulgaarse economie met behulp van het nominale BBP in plaats van het BBP in PPP (koopkrachtpariteit). Verder waren bepaalde basisdocumenten die voor de voorbereidingen nodig waren (zoals het geactualiseerde PRIMES-model), niet beschikbaar, niet gecoördineerd en vertraagd. Als gevolg van duidelijke technische fouten is de totale hoeveelheid emissierechten voor Bulgarije significant verminderd.

Hoe wil de Commissie deze oneerlijke en ongerechtvaardigde behandeling ongedaan maken?

 
  
 

Bij de evaluatie van de nationale toewijzingsplannen (NAP’s) die door de lidstaten zijn ingediend heeft de Commissie een transparante en consequente methodiek gevolgd. De emissies van 2005 zijn als basis gebruikt om de toekomstige emissies in de periode 2008-2012 te ramen en er is rekening gehouden met de toekomstige groei van het bruto binnenlands product (BBP) en verwachte verbeteringen in de koolstofintensiteit. Deze methodiek is op gelijke wijze op alle lidstaten toegepast. Aangezien er in het geval van Bulgarije geen geverifieerde emissiegegevens over 2005 beschikbaar waren, heeft de Commissie de emissiegegevens van 2005 uit het Bulgaarse nationale toewijzingsplan gebruikt.

Toen de Commissie 2005 als basis voor de berekeningen gebruikte, hield zij rekening met de sluiting van twee reactoren van de kerncentrale in Kozlodoej. Bulgarije ontvangt financiële steun van de EU om de capaciteit van de resterende reactoren in Kozlodoej beter te benutten en om te investeren in hernieuwbare energiebronnen en energie-efficiëntie. Daarnaast heeft Bulgarije een aanzienlijk deel van de in Kozlodoej opgewekte energie geëxporteerd.

De Commissie heeft het PRIMES-model als uitgangspunt voor haar beoordeling gebruikt omdat het het beste instrument was waarover zij beschikte. Het is een robuust economisch model, dat is ontwikkeld door onafhankelijke deskundigen en is gebaseerd op de nieuwste economische theorieën. De gegevens hiervoor worden op regelmatige basis aangeleverd door de lidstaten. Het model is al door de Commissie en andere overheidsinstellingen gebruikt voor beleidsbeslissingen. Bovendien omvat het alle 27 lidstaten van de Europese Unie.

Beweringen dat er technische fouten zijn gemaakt, zijn ongefundeerd. Het besluit van de Commissie is gebaseerd op een eerlijke methodiek, die op alle lidstaten is toegepast.

 
 

(1) PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32.

 

Vraag nr. 69 van Manuel Medina Ortega (H-0873/07)
 Betreft: Landbouwprijzen
 

Welke prognoses heeft de Commissie voor de ontwikkeling van de landbouwprijzen in de komende maanden?

 
  
 

De prijzen van landbouwproducten zijn de afgelopen maanden zeer fors gestegen, met name die van tarwe, mais, pluimvee- en veel zuivelproducten. Deze ontwikkelingen hebben verschillende oorzaken. Sommige daarvan zijn structureel van aard: ze hadden er al toe geleid dat de prijzen in de afgelopen anderhalf jaar harder waren gestegen dan in meer dan tien jaar gebruikelijk was en waren al goeddeels voorzien in de middellangetermijnprognoses voor de landbouwmarkten die de Commissie in juli 2007 heeft gepubliceerd.

Afgezien van deze structurele factoren is de landbouwsector in veel producerende en exporterende regio’s de afgelopen maanden getroffen door een reeks ongunstige klimaatomstandigheden. De combinatie van structurele factoren en kortetermijnfactoren heeft tot een gespannen marktsituatie en een sterke stijging van de marktprijs van veel landbouwproducten geleid.

De Commissie laat zich voor haar beleid en toezicht ten aanzien van de landbouwmarkten leiden door regelmatige, grondige marktanalyses voor zowel de korte als de lange termijn, en hoewel de Commissie geen kortetermijnprognoses uitwerkt, wordt het steeds duidelijker dat de invloed van de kortetermijnfactoren op de prijzen in de komende maanden langzaam zal afnemen.

Wanneer we naar de middellange termijn kijken en de nodige voorzichtigheid in acht nemen bij de analyse van deze marktontwikkelingen, is de Commissie van mening dat redelijkerwijs mag worden verwacht dat structurele factoren, zoals de toenemende vraag naar voedsel wereldwijd en de ontwikkeling van nieuwe afzetgebieden, ervoor zullen zorgen dat de prijzen constant blijven, maar wel op een wat lager niveau dan de afgelopen tijd te zien heeft gegeven.

 

Vraag nr. 70 van Robert Evans (H-0876/07)
 Betreft: Concurrentiepositie van de spoorwegen in de EU
 

Denkt de Commissie na over maatregelen om het reizen per trein binnen de EU concurrerender te maken ten opzichte van het reizen per vliegtuig, om zo het aantal vluchten te verminderen?

 
  
 

Een van de belangrijkste doelstellingen van het beleid van de Europese Unie ten aanzien van de spoorwegsector is om een regelgevend kader te ontwikkelen ter ondersteuning van het concurrentievermogen van deze vervoerstak, die tot voor kort een gestage afname van zijn aandeel in het vervoer heeft gekend. Als oplossing was ervoor gekozen om de spoorwegmarkten geleidelijk open te stellen, zodat interne verbeteringen op het vlak van de efficiëntie, betrouwbaarheid en toegankelijkheid ook konden worden vertaald in externe voordelen ten opzichte van andere vervoerstakken, zoals de luchtvaartsector.

Door het invoeren van hogesnelheidslijnen heeft de spoorwegsector een belangrijk marktaandeel kunnen verwerven op routes waar eerder de luchtvaart een prominente plaats innam. De Europese Gemeenschap heeft financieel en op het vlak van de technische harmonisatie een buitengewone bijdrage geleverd aan het bevorderen van de ontwikkeling van een Europees hogesnelheidsnet.

Extra stimulering zal komen van het recentelijk aangenomen wetgevingsvoorstel om de markt voor het internationale passagiersvervoer per spoor per januari 2010 open te stellen. Daarnaast werkt de Commissie aan een Europese norm voor de telematica ten behoeve van treinreizigers, waardoor zij dankzij de nieuwste technologie beter op de hoogte zijn van de beschikbare diensten, een betere en efficiëntere keuze kunnen maken uit het aanbod en een betere toegang hiertoe hebben.

 

Vraag nr. 71 van Katerina Batzeli (H-0902/07)
 Betreft: Schadevergoeding voor de door bosbrand getroffen gebieden in Griekenland
 

De bosbranden die dit jaar in Griekenland hebben gewoed hebben de vernietiging van enorme bosgebieden met hun kostbare ecosystemen tot gevolg gehad.

Het ecologische en financieel herstel van de schade maar ook een juist beheer en goede bescherming van de bossen is van groot belang, niet alleen op nationaal maar ook op Europees niveau, en een behoorlijke cartografie van de bosgebieden wordt daartoe door de deskundigen als onontbeerlijk beschouwd.

Is medefinanciering van de werkzaamheden voor de cartografie van de bossen uit Gemeenschapsmiddelen, in het kader van de programmeringsperiode 2007-2013, een haalbare zaak?

Is er bij het opstellen van het Landbouwontwikkelingsprogramma 2007-2013 op enig moment door de Griekse regering een voorstel terzake ingediend? Zo ja, wat was daarop het commentaar van de Commissie?

Welke wijzigingen worden er van Griekse zijde verlangd in het Landbouwontwikkelingsprogramma 2000-2006 verlangd die de vergoedingen aan de getroffen gebieden kunnen vergemakkelijken en in welk stadium verkeert de procedure voor goedkeuring door de Commissie?

 
  
 

Krachtens de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1698/2005 en de bijbehorende uitvoeringsregels komt de cartografie van bossen niet in aanmerking voor medefinanciering in het kader van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO). Dientengevolge kan een dergelijke maatregel ook niet worden opgenomen in het programma voor plattelandsontwikkeling voor Griekenland voor de periode 2007-2013.

In de context van de derde programmeringsperiode (2000-2006) en in het kader van het grootschalige project voor het opzetten van een modern kadaster in Griekenland wordt er door het ELFPO een subproject medegefinancierd voor het in kaart brengen van bosgebieden. Daarom kon er geen medefinanciering voor een dergelijk of soortgelijk project door de EU worden overwogen in het kader van de vierde programmeringsperiode 2007-2013.

Het programma voor plattelandsontwikkeling voor Griekenland voor de periode 2007-2013 is op 29 november 2007 door de Commissie goedgekeurd(1). Krachtens de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1698/2005 zijn er in het voorgestelde programma maatregelen opgenomen voor het herstel van door natuurrampen beschadigd agrarisch productiepotentieel en het herstel van bosbouwpotentieel en tevens voor het treffen van passende preventieve maatregelen.

Ten aanzien van het programma voor plattelandsontwikkeling voor de periode 2000-2006 hebben de Griekse autoriteiten nog geen voorstel ingediend om het programma vanwege de recente bosbranden te wijzigen.

 
 

(1) Besluit C(2007) 6015.

 

Vraag nr. 72 van Yiannakis Matsis (H-0903/07)
 Betreft: Mond- en klauwzeer in Cyprus
 

Onder de schapen op Cyprus is thans mond- en klauwzeer uitgebroken. Dagelijks worden honderden besmette dieren afgemaakt. De veeteelt en de veehouders op Cyprus en aanverwante ondernemers zijn zwaar getroffen en zullen ook in de toekomst zwaar worden getroffen. Hetzelfde geldt voor de economie van de Republiek Cyprus. De gevolgen zijn rampzalig.

Welke concrete steunmaatregelen en welke schadevergoedingen heeft de EU tot dusver aangeboden en/of zal zij aanbieden aan getroffen veehouders en hoe denkt zij de Republiek Cyprus te zullen helpen? Bestaat er een concreet scenario? Hoe is dat in werking gesteld of zal dit blijven werken in samenspraak met de Republiek Cyprus?

 
  
 

De verplichting om met scrapie besmette dieren te ruimen en de problemen met de aanvoer van voeder waren al een zware last voor de schapen- en geitenhouderijen op Cyprus. De uitbraak van mond- en klauwzeer (MKZ) is een nieuwe slag voor de Cypriotische boeren.

Hoewel de export van de befaamde kaas haloumi niet zal worden aangetast door sanitaire beperkingen, is het duidelijk dat de productie ervan wordt ondermijnd doordat het specifieke schapenras, Chios, nodig is voor de traditionele productie van haloumi. Dieren die om gezondheidsredenen zijn afgemaakt zullen alleen worden vervangen als er geschikte dieren beschikbaar komen.

De uitgaven van de Gemeenschap voor MKZ vallen onder het zogenaamd “veterinair fonds”. Krachtens Beschikking 90/424/EEG van de Raad mag de Commissie lidstaten schadeloos stellen voor de kosten die zij maken om MKZ te bestrijden. Voor MKZ is de medefinanciering vastgesteld op 60 procent voor de vergoeding aan eigenaren voor het afmaken en vernietigen van dieren, het vernietigen van melk, het schoonmaken en desinfecteren van bedrijven, het vernietigen van besmet voeder en, indien het niet kan worden gedesinfecteerd, van besmette werktuigen. Er mag ook een vergoeding worden gegeven voor het vervoer van karkassen naar verwerkingsbedrijven. Verordening (EG) nr. 349/2005 van de Commissie bevat de uitvoeringsregels voor deze maatregelen.

De Commissie blijft de situatie nauwlettend volgen.

 

Vraag nr. 73 van Sajjad Karim (H-0905/07)
 Betreft: De strategie van Lissabon voor groei en werkgelegenheid
 

De strategie van Lissabon voor groei en werkgelegenheid is de juiste basis voor het antwoord van Europa op de globalisering. Europa slaagt er niet in om de globalisering vorm te geven, ondanks de brede aanpak die tijdens de top te Hampton Court in 2005 was overeengekomen en die vooral was toegespitst op de strategie van Lissabon voor groei en werkgelegenheid, welke in 2005 werd verlengd na haar oorspronkelijke lancering in 2000. Bovendien evolueert de globalisering voortdurend en laat de vooruitgang bij de verwezenlijking van de doelstellingen van Lissabon veel te wensen over. Onderzoek en ontwikkeling moeten worden geïntensiveerd, maar de doelstellingen moeten realistisch en duidelijk gerechtvaardigd zijn. Voor de huidige doelstelling van Lissabon waarin gesteld wordt dat 3 procent van het Europese BBP moet gaan naar uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling, geldt noch het een noch het ander en zij moet worden herzien.

Welke stappen heeft de Commissie reeds genomen om ervoor te zorgen dat Europa zijn externe en interne beleidsmaatregelen wederzijds versterkt om deze te kunnen verfijnen in het licht van de gebeurtenissen, zoals veranderingen op de energiemarkten of de recente financiële instabiliteit, en om de doelstellingen van Lissabon te halen?

 
  
 

Het antwoord van de Europese Unie op de globalisering is prominent op de beleidsagenda van de EU komen te staan. Met de herintroductie van de strategie van Lisbon in het voorjaar van 2005 heeft Europa concurrentie weer aanvaard als de toetssteen voor het creëren van groei en werkgelegenheid in de hedendaagse mondiale economie. Als reactie op de informele ontmoeting te Hampton Court in oktober 2005 hebben staatshoofden en regeringsleiders tijdens de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad in 2006 benadrukt dat er naar een hogere versnelling moet worden geschakeld om de hernieuwde strategie van Lissabon voor groei en werkgelegenheid uit te voeren teneinde de Europese economie een leidende rol te geven.

De EU werkt aan veel beleidsonderdelen die nodig zijn om de uitdaging van de globalisering aan te gaan. De goede resultaten van de hernieuwde strategie van Lissabon zijn duidelijk zichtbaar nu we het einde van de eerste driejaarlijkse cyclus van hervormingen naderen. De begrotingstekorten zijn teruggebracht van 2,5 procent van het Bruto Binnenlands Product (BBP) in 2005 tot, volgens de prognose, 1,1 procent in 2007, terwijl de staatsschuld is afgenomen van 62,7 procent in 2005 tot net iets onder de 60 procent in 2007. De productiviteit is in 2006 met 1,5 procent toegenomen, tegenover een jaarlijkse toename van 1,2 procent tussen 2000 en 2005. De productiviteitskloof tussen de EU en de Verenigde Staten is kleiner geworden en er waren aanwijzingen dat andere factoren dan een gunstige cyclus daarbij een rol speelden. De economische groei in de EU-27 bedroeg in 2006 3 procent (vergeleken met 1,8 procent in 2005) en die zal naar verwachting blijven steken op 2,9 procent en 2,4 procent in 2007 en 2008. Er zijn in de afgelopen twee jaar bijna 6,5 miljoen nieuwe banen bij gekomen. Naar verwachting zullen er tot 2009 nog eens 5 miljoen banen worden gecreëerd. De werkloosheid zal vermoedelijk dalen tot onder de 7 procent, het laagste niveau sinds het midden van de jaren tachtig. De werkgelegenheid, die momenteel 66 procent bedraagt, is al een stuk dichter in de buurt van de doelstelling van Lissabon van 70 procent gekomen.

Aangezien de veranderingen in een hoger tempo plaatsvinden, moet er op diverse werkterreinen extra worden aangepakt om de EU beter in staat te stellen om de globaliseringsagenda vorm te geven. De Commissie komt met nieuwe ideeën om de volgende belangrijke punten aan te pakken:

– Optimaal profiteren van de interne markt: De interne markt van de EU geeft Europeanen een solide basis om zich te kunnen aanpassen aan de globalisering en structurele veranderingen. In haar evaluatie van de interne markt van 20 november 2007 heeft de Commissie een reeks initiatieven gepresenteerd die de Europese interne markt moeten moderniseren en de Europeanen, voortbouwend op succes uit het verleden, meer voordelen moeten opleveren. De interne markt heeft er al toe bijgedragen dat er meer concurrentie in het bedrijfsleven is gekomen, dat de prijzen zijn gedaald, dat er meer keuze is voor de consument en dat Europa aantrekkelijk is geworden voor investeerders. De maatregelen van de Commissie komen na een uitvoerige raadplegingsronde. Door deze maatregelen zal de interne markt er nog meer toe bijdragen dat er wordt geprofiteerd van de globalisering, dat consumenten sterker staan, dat er een gunstig klimaat is voor kleine bedrijven, dat de innovatie wordt gestimuleerd en dat de sociale normen en de milieunormen op een hoog peil blijven. Tot de belangrijkste initiatieven in het pakket beleidsmaatregelen behoren deze: consumenten helpen bij het uitoefenen en beschermen van hun contractuele rechten in het buitenland; consumenten en kleine bedrijven beter informeren; de zwakke punten aanpakken in sectoren waar de interne markt meer resultaten zou moeten opleveren; een voorstel voor een wet voor kleine bedrijven (Small Business Act); de invoering van een “onderzoekerspaspoort”; duidelijkheid verschaffen over de vraag hoe de EU-regels gelden voor diensten van algemeen belang, ook in de sociale sector, en initiatieven nemen om de kwaliteit van sociale diensten in de gehele EU te verbeteren. Vanwege de globalisering heeft ook een regelmatige dialoog met onze belangrijkste partners prioriteit gekregen. Doel hiervan is met name het bevorderen van de economische integratie. De dialoog is ook bedoeld om gezamenlijk toe te werken naar hoge kwaliteitsnormen (bijvoorbeeld op boekhoudkundig gebied) en om multilaterale antwoorden op mondiale problemen te ontwikkelen, zoals in het geval van de huidige financiële crisis. De EU heeft een dergelijke dialoog ontwikkeld met de VS, China, Japan, Rusland en India.

– Reageren op de nieuwe maatschappelijke realiteit in Europa: de inventarisatie van de maatschappelijke realiteit in Europa laat zien dat onze samenlevingen voor grote veranderingen staan. Dit vergt een nieuwe sociale agenda. De EU heeft effectievere middelen nodig om ervoor te kunnen zorgen dat het recht van de burger op de toegang tot werk, onderwijs, sociale diensten, gezondheidszorg en andere vormen van sociale bescherming in Europa niet in gevaar komt. Op gebieden waar de EU een rechtstreekse rol speelt, moet zij haar bestaande instrumenten en beleidsmaatregelen beter aanpassen, maar zij moet ook werken aan nieuwe beleidsmaatregelen, zoals het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering.

– Een duurzaam energiebeleid voor een koolstofarme toekomst: de initiatieven van de Commissie op het gebied van het energiebeleid laten duidelijk zien dat de Commissie vastbesloten is om het EU-beleid bestand te maken tegen de veranderende omstandigheden in de wereld. Tijdens de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad in 2007 werden de voorstellen van de Commissie die zij heeft gedaan in het “Energiebeleid voor Europa”(1) grotendeels goedgekeurd en de conclusies van de bijeenkomst bevatten ambitieuze voorstellen voor de aanpak door de EU van het energievraagstuk en de klimaatverandering. Deze aanpak is gebaseerd op bindende doelstellingen – de uitstoot van broeikasgassen moet in 2020 met 20 procent zijn teruggebracht, en zelfs met 30 procent wanneer er een internationale overeenkomst wordt gesloten, en het aandeel hernieuwbare energie in de energiemix van de EU moet worden vergroot van minder dan 7 procent nu tot 20 procent in 2020. Een ander streven is om de vraag naar energie in 2020 met 20 procent te hebben teruggebracht en om een volledig functionerende interne energiemarkt te realiseren. De Commissie is nu bezig met de uitvoering van het door de Europese Raad goedgekeurde actieplan. Op 19 september 2007 heeft de Commissie een maatregelenpakket voor de interne energiemarkt voorgesteld Op 21 november 2007 is er een Europees strategisch plan voor energietechnologie (SET-plan) gepresenteerd. Begin 2008 zal de Commissie de belangrijkste wetgevingsvoorstellen bekendmaken voor het verwezenlijken van de doelstellingen op het gebied van klimaatverandering en energie, waaronder hernieuwbare energie en het afvangen en opslaan van CO2. In internationaal verband is het cruciaal dat de EU tijdens de klimaatveranderingsconferentie op Bali in december 2007 haar best doet om officiële onderhandelingen in gang te zetten over een brede internationale overeenkomst ter bestrijding van de klimaatverandering voor de periode na 2012 als de huidige Kyoto-afspraken aflopen.

– Meer onderzoek en ontwikkeling en innovatie: op het gebied van de intensiteit van onderzoek en ontwikkeling heeft de EU tot nu toe bescheiden vooruitgang geboekt, namelijk 1,84 procent van het BBP in 2006, wat aanzienlijk verwijderd is van het doel van 3 procent voor 2010. De lidstaten hebben echter nationale doelen vastgesteld en hebben de overheidsbudgetten voor onderzoek en ontwikkeling in nominale termen verhoogd. Als alle lidstaten hun nationale doelen halen, zullen de uitgaven van de EU voor onderzoek en ontwikkeling in 2010 naar verwachting 2,5 procent van het BBP bedragen.

Er zijn substantieel meer EU-middelen beschikbaar gesteld voor groei en werkgelegenheid. In het nieuwe regelgevingskader voor de cohesiebeleidsprogramma’s wordt ongeveer 210 miljard euro uitgetrokken voor investeringen in groei en werkgelegenheid in de periode 2007-2013. Dat is 25 procent meer dan in de periode 2000-2006. Er zijn maatregelen genomen om de raamvoorwaarden voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie te verbeteren door aanneming van een kader voor overheidssubsidie voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie en door het bieden van begeleiding bij fiscale stimuleringsmaatregelen en kennisoverdracht. Aan de uitgavenzijde werd het zevende kaderprogramma aangenomen, waardoor de bestedingen op EU-niveau voor onderzoek en ontwikkeling tussen 2007 en 2013 met 75 procent zullen toenemen en er steun zal zijn voor een omvangrijke publiek-private samenwerking.

– Een dynamischer ondernemingsklimaat: het midden- en kleinbedrijf (MKB) en het ondernemerschap zijn hoog op de hervormingsagenda geplaatst. De Europese Raad heeft de lidstaten uitgenodigd om hun eigen nationale doelstellingen voor het verlichten van de administratieve lasten in 2008 op hetzelfde streefniveau te zetten als de Commissie (een verlichting van 25 procent). Tot op heden hebben negen lidstaten (AT, DE, DK, ES, IT, NL, SE, SK, UK) hun nationale doelstelling op 25 procent gezet, terwijl twee andere lidstaten (CZ, FR) zich 20 procent ten doel hebben gesteld. Het kost nu ruwweg half zoveel tijd en geld om een besloten vennootschap op te richten als in 2002: het duurt nu gemiddeld twaalf dagen en kost gemiddeld 485 euro.

De Commissie zal het midden- en kleinbedrijf en vertegenwoordigers daarvan consulteren in verband met het ontwikkelen van een Europese wet voor kleine bedrijven. Zij wil namelijk eind 2008 met een uitgebreide reeks voorstellen voor de ondersteuning van het MKB komen. De cultuur van een “betere regelgeving” vindt steeds meer ingang in de EU: de instellingen moeten het voorbeeld geven. De Commissie heeft belangrijke wijzigingen aangebracht in de manier waarop zij nieuwe voorstellen ontwikkelt en toezicht houdt op de tenuitvoerlegging van het bestaande acquis. Behalve aan het terugdringen van de bestaande lasten moet er ook speciale aandacht worden geschonken aan de vraag of alle administratieve eisen die in EU-wetgeving zijn opgenomen volledig voor het midden- en kleinbedrijf moeten gelden.

– Grotere inzetbaarheid van en investering in mensen: Door de globalisering en technologische veranderingen ontstaat het risico van grotere ongelijkheid, waardoor de kloof tussen geschoolde en ongeschoolde werknemers groter wordt. De oplossing voor een hoger arbeidsrendement bestaat uit het moderniseren van het onderwijs- en beroepsopleidingsbeleid. Er is een groeiende belangstelling voor “flexizekerheid”, waardoor mensen in tijden van snelle economische veranderingen gemakkelijker de overstap naar ander werk kunnen maken. De Commissie heeft gemeenschappelijke beginselen voorgesteld ter bespreking tijdens de bijeenkomst van de Europese Raad in december 2007. Deze kunnen door de lidstaten als basis worden gebruikt als zij samen met de nationale sociale partners flexizekerheid aanpassen aan de nationale sociale omstandigheden en deze aanpak opnemen in hun nationale hervormingsprogramma’s.

 
 

(1) COM (2007) 1 def.

 

Vraag nr. 74 van Manolis Mavrommatis (H-0906/07)
 Betreft: Toename productie sigarettenindustrie in de wereld
 

De productie van de sigarettenindustrie in het Westen neemt sterk af; één van de redenen hiervoor is dat roken in openbare ruimten in steeds meer landen aan strenge regels is gebonden. In landen waar voor openbare ruimten een rookverbod geldt, zoals Italië, Spanje en Frankrijk, is het roken sterk afgenomen. Het gevolg is een algehele afname van het roken in Europa en de VS met 2 tot 3 procent. Uit recent onderzoek is gebleken dat in de periode tot 2010 wat rokers betreft de verhouding tussen het Westen en de ontwikkelingslanden 29 procent staat tot 71 procent zal zijn. Tot 2025 zal het aantal rokers naar verwachting tot 500 miljoen oplopen, waarvan 90 procent buiten Europa en de VS. De strenge regels (en zelfs de rookverboden) om het roken tegen te gaan, leveren goede resultaten op. Kan de Commissie tegen deze achtergrond aangeven of ze van plan is om nadere maatregelen op communautair niveau te nemen om de (gezondheid van) de consument te beschermen tegen de schadelijke gevolgen van het roken?

 
  
 

De Commissie bedankt de geachte afgevaardigde voor zijn vraag, met name voor de statistische gegevens, die nuttig kunnen zijn voor een effectbeoordeling, indien de bron beschikbaar is.

Voor wat betreft het beleid voor een rookvrije omgeving is de commissaris die belast is met gezondheidsvraagstukken van plan om eind 2008 een voorstel voor een aanbeveling van de Raad in te dienen om de invoering van brede antirookwetgeving op nationaal niveau te vergemakkelijken.

Volgens schattingen van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) is tabak wereldwijd de op een na belangrijkste doodsoorzaak en sterven er daardoor naar schatting 4,9 miljoen mensen per jaar.

De Wereldgezondheidsorganisatie voorspelt dat het aantal sterfgevallen door tabak, als er geen verdere actie wordt ondernomen, in 2020 wereldwijd dubbel zo hoog zal liggen en dat de ontwikkelingslanden ongeveer 70 procent daarvan voor hun rekening zullen nemen.

De EU wil belangrijke gezondheidskwesties aanpakken in partnerschapsverbanden met derde landen en regio’s, en zij wil prioriteiten en instrumenten vaststellen conform de Europese consensus inzake ontwikkeling en de beginselen van de Verklaring van Parijs, die inhoudt dat eigen inbreng wordt gerespecteerd en de coördinatie en voorspelbaarheid van steun wordt vergroot.

De EU heeft een vooraanstaande rol gespeeld in de totstandkoming van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging (FCTC) en haar steun aan dit verdrag verleend als zijnde het belangrijkste internationale instrument voor dit doel.

De Europese Gemeenschap en 25 lidstaten hebben het kaderverdrag ondertekend en spelen een sleutelrol in het proces. De rest van de wereld wendt zich vaak tot de EU om gebruik te maken van haar ervaring op gebieden zoals het verbieden van reclame of het bestrijden van illegale handel.

De EG draagt samenwerking een warm hart toe en is bereid om andere partijen via de bestaande mechanismen te helpen bij de tenuitvoerlegging van het kaderverdrag.

De Commissie is voorstander van tabaksontmoediging op mondiaal niveau. De EU stimuleert een grondige analyse van de belangrijkste gezondheidsvraagstukken in ontwikkelingslanden en steunt landen bij het opstellen en financieren van nationale volksgezondheidsstrategieën. Als partnerlanden aangeven dat tabak en maatregelen die verband houden met het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging een prioriteit voor hen is, zal de EG de tabaksontmoedigingsstrategieën van deze landen steunen.

 

Vraag nr. 75 van María Isabel Salinas García (H-0909/07)
 Betreft: Overschrijding van de invoercontingenten voor Marokkaanse tomaten
 

Volgens de officiële gegevens van het Directoraat-generaal belastingen en douane-unie van de Europese Commissie lag de invoer van tomaten uit Marokko naar de Europese Unie in het verkoopseizoen 2006-2007 16.259,27 ton hoger dan het preferentieel tariefcontingent, dat was vastgesteld op 235.330 ton (met inbegrip van de tolerantiemarge van 1 procent). Het samenvallen van de prijscrisis door de verzadiging van de interne Europese markt met de massale invoer van Marokkaanse tomaten, zowel in november vorig jaar als in april, de maanden waarin de overschrijding van het contingent het duidelijkst was, toont aan dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen deze onregelmatige invoer en de verstoring van de Europese markt.

Is de Commissie voornemens doeltreffende maatregelen te nemen om een einde te maken aan deze flagrante inbreuk op de voorschriften; maatregelen die verder gaan dan alleen maar een vermindering van het contingent voor het volgende verkoopseizoen overeenkomstig artikel 25 van de associatieovereenkomst tussen de EU en Marokko? Is de Commissie voornemens het invoersysteem te vereenvoudigen, teneinde de controle te verbeteren?

 
  
 

Uit de cijfers waarover de Commissie beschikt op grond van de door de lidstaten bijgehouden gegevens blijkt dat er 251 589 ton tomaten vanuit Marokko in de EU is ingevoerd, dat wil zeggen 16 259 ton meer dan de hoeveelheid die is bepaald in protocol nr. 1 van de associatieovereenkomst. Conform de geldende regelgevende bepalingen heeft de Commissie de omvang van het aanvullende tariefcontingent voor de periode van 1 november 2007 tot en met 31 mei 2008 met 20 000 ton verlaagd.

Volgens de regels van de Wereldhandelsorganisatie zijn er geen vrijwillige beperkingen tussen de partners mogelijk (artikel XI van de GATT, de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel). Derhalve staat het Marokko vrij om naast de preferentiële tariefcontingenten zoveel tomaten te exporteren als het wil, met inachtneming van het bijbehorende douanetarief. Daarom onderschrijft de Commissie niet de interpretatie van de geachte afgevaardigde dat er sprake is van een “illegale export” van Marokkaanse tomaten buiten de preferentiële contingenten.

Artikel 25 van de associatieovereenkomst bevat bepalingen voor het geval er ernstige schade ontstaat voor nationale producenten van vergelijkbare of rechtstreeks concurrerende producten op het grondgebied van een van de partijen of voor het geval een economische sector ernstig wordt verstoord of er een probleem ontstaat dat tot ernstige verslechtering van een regionale economische situatie kan leiden. De Commissie ziet momenteel geen factoren die de toepassing van dergelijke bepalingen kunnen rechtvaardigen.

De Commissie is het met de geachte afgevaardigde eens dat de huidige regels van het invoerprijssysteem moeten worden vereenvoudigd en aangepast. Daarom heeft de Commissie in het overleg met het comité van beheer op 21 november 2007 officieel verklaard dat dit “belangrijke zaken zijn die inderdaad moeten worden besproken” en dat deze zullen worden “bestudeerd, opdat er vóór 1 juli 2008 passende wijzigingsvoorstellen kunnen worden gepresenteerd”.

 

Vraag nr. 76 van Nikolaos Vakalis (H-0912/07)
 Betreft: Plannen voor de bouw van nieuwe kerncentrales in het gebied van de Middellandse Zee
 

Egypte heeft plannen voor de bouw (in de periode tot 2020) van vier nieuwe kerncentrales met een totaalvermogen van vierduizend Mw. Ook andere landen rond de Middellandse Zee hadden in het verleden (Israël) of hebben nu (Marokko, Algerije en Libië) vergelijkbare plannen. Naar verluidt denken ook Turkije en Albanië na over de bouw van kerncentrales.

Voor al deze landen geldt dat ze aan de EU grenzen en ofwel partner in de Euromediterrane samenwerking zijn, ofwel kandidaat voor toetreding tot de EU. Is de Commissie tegen deze achtergrond van plan bij deze landen aan te dringen op de oprichting van een daadwerkelijk onafhankelijke autoriteit voor atoomenergie mét vergaande bevoegdheden? Gaat de Commissie hen vragen samen te werken met het Internationaal Atoomenergieagentschap voor controle op de bouw van de kerncentrales en voor garanties met betrekking tot het niet-militaire gebruik van de installaties? Heeft de Commissie inspraak op de locaties waar deze kerncentrales gebouwd gaan worden, gezien het feit dat het gebied van de Middellandse Zee seismologisch zeer actief is? Sommige van de genoemde landen hebben de internationale verdragen inzake de non-proliferatie van kernwapens en het verbod op kernproeven nog niet geratificeerd. Gaat de Commissie Europese bedrijven die kerncentrales bouwen en in de kernenergiesector actief zijn, oproepen af te zien van het sluiten van contracten met deze landen totdat die ratificatie heeft plaatsgevonden?

 
  
 

De Commissie volgt zeer nauwlettend de recente ontwikkelingen op het gebied van kerncentrales in landen die aan de EU grenzen, waaronder landen in het Middellandse Zeegebied.

Ook al is het niet de taak van de Europese Unie of de Europese Commissie om te bepalen of derde landen kernenergie mogen gebruiken of niet, toch mogen deze ontwikkelingen niet worden genegeerd.

Opgemerkt dient te worden dat alle landen in het Middellandse Zeegebied, met uitzondering van de staat Israël, het non-proliferatieverdrag hebben ondertekend.

De Commissie heeft deze kwestie onlangs aangesneden in bilaterale contacten met een aantal van de betrokken landen en daarbij de volgende punten benadrukt:

De Commissie adviseert landen die een civiel kernprogramma willen ontwikkelen om zich tot de Internationale Organisatie voor Atoomenergie (IAEA – International Atomic Energy Agency) in Wenen te wenden. De betreffende landen dienen overeenkomsten te tekenen waarin zij zich verplichten om de nucleaire veiligheidsaspecten in acht te nemen en ook dienen zij zich te houden aan de relevante internationale afspraken over nucleaire veiligheid, fysieke beveiliging en kernafvalbeheer.

Het is essentieel dat in landen die een civiel kernprogramma willen ontwikkelen het meest geavanceerde kader voor nucleaire veiligheid wordt gerealiseerd. Er dient onder andere een onafhankelijke regelgevende instantie te worden opgericht die ervoor moet zorgen dat de maatregelen die nodig zijn om hoge veiligheids-, beveiligings- en non-proliferatienormen te garanderen, worden aangenomen en in acht genomen. De veiligheid van nucleaire installaties blijft echter de exclusieve verantwoordelijkheid van het land waartoe ze behoren.

De Commissie zou een belangrijke rol kunnen spelen op het gebied van nucleaire veiligheid door bij te dragen aan de ontwikkeling van wet- en regelgevingskaders; ook zou zij in belangrijke mate kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van een cultuur van nucleaire veiligheid in de landen die de EU omringen.

De Commissie is echter niet bevoegd om de ontwikkeling van nucleaire infrastructuren te steunen of te bevorderen.

 

Vraag nr. 77 van Philip Bushill-Matthews (H-0916/07)
 Betreft: Vrij verkeer in de EU
 

Kan de Commissie bevestigen dat het krachtens de huidige EU-regelgeving inzake het vrij verkeer van personen lidstaten niet is toegestaan voor spelers in clubsportteams quota op grond van nationaliteit vast te stellen?

Kan de Commissie voorts nader ingaan op de vraag of een werkgever of organisatie in een lidstaat onderdanen uit die lidstaat openlijk de toezegging mag doen dat zij meer kans maken te worden aangenomen dan EU-burgers uit andere lidstaten, zelfs als alle gegadigden gerechtigd zijn er te werken en dezelfde beroepskwalificaties hebben?

Kan de Commissie mededelen onder welke omstandigheden een dergelijke discriminatie eventueel geoorloofd is?

 
  
 

Het Europees Hof van Justitie heeft diverse malen zijn standpunt kenbaar gemaakt over de relatie tussen de wetgeving van de Gemeenschap en sport(1). Volgens de uitspraak van het Hof valt sportbeoefening alleen onder het Gemeenschapsrecht wanneer het een economische activiteit betreft, ongeacht of deze door beroeps- of amateursportlieden wordt uitgeoefend. Als de sport als arbeid in loondienst wordt uitgeoefend, valt deze onder artikel 39 van het EG-Verdrag en geldt het verbod op discriminatie van EU-ingezetenen op grond van nationaliteit, zoals vervat in artikel 12 en 39 van het EG-Verdrag.

Voorts dienen collectieve overeenkomsten en regelingen betreffende de tewerkstelling op grond van artikel 7, lid 4 van Verordening nr. 1612/68(2) betreffende het vrije verkeer, die eveneens van toepassing is, niet-discriminerend te zijn. Dit geldt voor overeenkomsten die tot stand worden gebracht door zowel overheids- als particuliere instanties, waaronder sportorganisaties zoals de UEFA(3). Het Hof maakte wel een uitzondering op de algemene non-discriminatieregel voor wedstrijden van zuiver sportieve in plaats van economische aard (bijvoorbeeld wedstrijden tussen nationale ploegen). Tegelijkertijd dient gezegd dat het Hof duidelijk heeft gemaakt dat er telkens wanneer er een beroep wordt gedaan op het puur sportieve aspect van verordeningen een zorgvuldige en strikte analyse moet worden uitgevoerd van de gronden waarop een specifieke regel uit het Verdrag van toepassing zou moeten worden uitgesloten.

In deze context lijkt elke regel die de vaststelling van quota op basis van nationaliteit met zich meebrengt voor het samenstellen van ploegen van beroepssporters behalve nationale ploegen strijdig met de wetgeving van de Gemeenschap betreffende het vrije verkeer van werknemers. Gezien het feit dat artikel 39 van het EG-Verdrag rechtstreeks toepasselijk is, kunnen individuen die vinden dat zij zijn gediscrimineerd juridische stappen ondernemen volgens het nationale recht en de nationale rechtspraktijk.

 
 

(1) Zie in het bijzonder C-415/93 Bosman, arrest van 15 december 1995.
(2) Verordening (EEG) nr. 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap, PB L 257 van 19.10.1968.
(3) Union of European Football Associations (Europese voetbalbond).

 

Vraag nr. 78 van Seán Ó Neachtain (H-0924/07)
 Betreft: Voorschriften belastingvrije inkopen
 

De Commissie heeft ingestemd met een overeenkomst met Singapore uit hoofde waarvan belastingvrije vloeistoffen van personen die van Singapore naar een land in de Europese Unie reizen en vervolgens doorvliegen naar een andere luchthaven in de Europese Unie niet door de luchthavenautoriteiten in de EU in beslag worden genomen. Dit is de eerste overeenkomst van deze aard die de Commissie over dit specifieke probleem heeft gesloten met een derde land.

Kan de Commissie mededelen welke andere landen in de nabije toekomst soortgelijke overeenkomsten met de Europese Unie kunnen sluiten?

 
  
 

In juli 2007 heeft de Commissie, nadat het Parlement gebruik had gemaakt van zijn inzagerecht, Verordening nr. 915/2007(1) aangenomen, waarmee het verbod om vloeistoffen mee te nemen voorbij controlepunten op EG-luchthavens werd opgeheven voor vloeistoffen die op luchthavens van derde landen waren gekocht, op voorwaarde dat aan bepaalde beveiligingsnormen was voldaan.

Hierop heeft de Commissie de beveiligingsnormen in Singapore gecontroleerd en geconcludeerd dat deze voldoen aan de eisen van de verordening. Daarom heeft zij voorgesteld om ontheffing te verlenen voor vloeistoffen die op de luchthaven van Singapore zijn gekocht. Na afronding van de comitologieprocedures heeft de Commissie die verordening op 31 juli 2007 aangenomen.

Sinds Verordening nr. 915/2007(2) is aangenomen, hebben landen waaronder Argentinië, Armenië, Australië, Kroatië, Canada, Dubai, Israël, de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Maleisië en Mauritius om ontheffing gevraagd. De Commissie heeft deze landen gevraagd om rapporten op te stellen waaruit blijft dat zij voldoen aan de beveiligingsnormen, en is nu in afwachting daarvan. Zodra deze rapporten binnen zijn, zal de Commissie zorgvuldig beoordelen of elk land aan de normen voldoet, waarschijnlijk door controles op luchthavens uit te voeren. Vervolgens besluit zij voor welke landen zij ontheffing zal voorstellen.

 
 

(1) Verordening (EG) nr. 915/2007 van de Commissie van 31 juli 2007 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 622/2003 van de Commissie tot vaststelling van maatregelen voor de tenuitvoerlegging van de gemeenschappelijke basisnormen op het gebied van de beveiliging van de luchtvaart.
(2) Verordening (EG) nr. 915/2007 van de Commissie van 31 juli 2007 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 622/2003 tot vaststelling van maatregelen voor de tenuitvoerlegging van de gemeenschappelijke basisnormen op het gebied van de beveiliging van de luchtvaart (Voor de EER relevante tekst) - PB L 200 van 1.8.2007, blz. 3-4.

 

Vraag nr. 79 van Mikel Irujo Amezaga (H-0929/07)
 Betreft: Beheer over het Europees sociaal fonds in Navarra
 

In haar antwoord op mijn mondelinge vraag (H-769/07 (1)) over de onregelmatigheden in het beheer over het Europees Sociaal Fonds door de regering van Navarra zegt de Commissie dat ze de overheid die in Spanje het beheer over het Europees Sociaal Fonds voert (UAFSE) een brief zal schrijven om aanvullende informatie over het verslag te vragen, en over de maatregelen die geboden zijn om de onregelmatigheden te herstellen die de rekenkamer van Navarra vastgesteld heeft, en verbindt zich ertoe om de onregelmatigheden te onderzoeken waar de rekenkamer in haar verslag op wijst. De Commissie heeft ongetwijfeld vastgesteld dat het verslag over de “Fondsen die Navarra van de Europese Unie ontvangen heeft - afdeling Sociaal fonds 1997-2003” niet verder dan het jaar 2003 gaat.

Neemt de Commissie maatregelen om informatie over het gebruik van het Europees Sociaal Fonds door de regering van Navarra in de periode 2004-2007 in te winnen?

 
  
 

In het antwoord op de mondelinge vraag (H-0769/07) over het verslag van de rekenkamer van de autonome gemeenschap Navarra, “Fondsen die Navarra van de Europese Unie ontvangen heeft – afdeling Sociaal fonds 1997-2003” is aangegeven dat de Commissie de beheersautoriteit van het Europees Sociaal Fonds in Spanje (UAFSE) om nadere informatie heeft gevraagd over de inhoud van het verslag en over de maatregelen die worden genomen om de onregelmatigheden die door de rekenkamer van Navarra zijn ontdekt te verhelpen.

Verder zal de Commissie nauw samenwerken met de betrokken Spaanse autoriteiten om ervoor te proberen te zorgen dat toekomstige betalingsverzoeken van Navarra geen onregelmatige uitgaven betreffen en dat de uitgaven die al zijn goedgekeurd indien nodig aan een financiële correctie worden onderworpen.

De Commissie bevestigt ook dat een kopie van het verslag van de rekenkamer van de autonome gemeenschap Navarra naar het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) is gezonden. De Commissie wijst erop dat OLAF alle inkomende informatie beoordeelt om vast te stellen of het onder zijn bevoegdheid valt. Na een positieve beoordeling neemt OLAF de benodigde maatregelen. Zo wordt er eventueel een onderzoek ingesteld in overeenstemming met de procedures die zijn vastgelegd in Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door OLAF(2).

 
 

(1) Schriftelijk antwoord van 23.10.2007.
(2) PB L 136 van 31.05.1999.

 

Vraag nr. 80 van Zbigniew Krzysztof Kuźmiuk (H-0930/07)
 Betreft: Eerbiediging van de beginselen van het Stabiliteits- en Groeipakt
 

De Commissie weigerde de procedure inzake een excessief tekort tegen Polen stop te zetten, hoewel volgens de eigen prognoses van de Commissie het begrotingstekort van Polen voor 2007 slechts 2,7 procent bedraagt en de prognoses voor economische groei en inflatie voor 2008 doen vermoeden dat het begrotingstekort in 2008 lager dan 3 procent zal zijn. Polen is bovendien een van de weinige landen van de EU die een hervorming van zijn pensioenstelsel heeft doorgevoerd, als gevolg waarvan jaarlijks enkele honderden miljarden zloty's extra ten laste van de begrotingsuitgaven worden gebracht. Daarentegen hebben de twee grootste landen van de EU, Duitsland en Frankrijk, een begrotingstekort dat in de jaren 2002 - 2005 vier jaar achtereen het wettelijke maximum voor deze tekorten overschreed, waarbij - om die landen niet met boetes van vele miljarden te belasten, die uit het Stabiliteits- en Groeipakt (SGP) voortvloeien - de regels voor hen werden gewijzigd. Bovendien hebben deze landen nog steeds geen hervorming van hun pensioenstelsels doorgevoerd. Deze situatie wekt de indruk dat de Commissie de lidstaten niet op voet van gelijkheid behandelt. De grootste landen in de Euro-zone mogen de voorschriften van het SGP eenvoudig naast zich neerleggen, maar andere landen - die bovendien nog slechts kandidaat zijn voor deze zone - worden, zelfs als zij belangrijke hervormingen in hun openbare financiën doorvoeren, voortdurend opgeroepen tot verdere inspanningen. Wanneer denkt de Commissie op te houden met deze ongelijke behandeling van de lidstaten in verband met de eerbiediging van de beginselen van het SGP?

 
  
 

Op 20 november 2007 heeft de Commissie een mededeling aan de Raad doen toekomen getiteld “Assessment of the action taken by Poland in response to the Council recommendation of 27 February 2007 according to Article 104(7) under the excessive deficit procedure”. In de aanbeveling van de Raad werd Polen geadviseerd om zijn buitensporige begrotingstekort in 2007 te corrigeren en om hiervoor uiterlijk op 27 augustus 2007 afdoende maatregelen te hebben genomen. De Poolse regering heeft de Commissie in kennis gesteld van de genomen maatregelen. De Commissie heeft deze maatregelen beoordeeld met het oog op haar najaarsprognose 2007 en geconcludeerd dat Polen in dit stadium geen verdere maatregelen hoeft te treffen in het kader van de procedure bij buitensporige tekorten (BTP).

De mededeling van de Commissie aan de Raad is een tussentijdse evaluatie volgend op het verstrijken van de gestelde termijn voor het treffen van maatregelen. Ook voor andere landen waarvoor de procedure bij buitensporige tekorten geldt heeft de Commissie een mededeling aan de Raad aangenomen na het verstrijken van de termijn voor het treffen van maatregelen, voor zover de getroffen maatregelen tenminste niet negatief waren beoordeeld. In dat laatste geval richtte de Commissie een aanbeveling tot de Raad om in een besluit vast te stellen dat de getroffen maatregelen ontoereikend zijn.

De beslissing om de procedure al dan niet stop te zetten is de volgende stap in de procedure bij buitensporige tekorten in Polen. Deze beslissing kan uitsluitend worden gebaseerd op feitelijke gegevens. De feitelijke begrotingscijfers voor 2007 worden in april 2008 door Eurostat bekrachtigd, waardoor stopzetting niet voor die tijd aan de orde kan zijn. Bovendien is het voor het stopzetten van de procedure bij buitensporige tekorten essentieel dat er zekerheid bestaat dat de vermindering van het tekort een duurzaam karakter heeft. Dit wordt beoordeeld met het oog op de voorjaarsprognose 2008 van de diensten van de Commissie voor de periode tot 2009, die eind april 2008 wordt gepubliceerd.

In het kader van het hervormde stabiliteits- en groeipact is het mogelijk om kosten in aanmerking te nemen die verband houden met de invoering van een pensioenhervorming waarmee een op kapitaaldekking gebaseerde pensioenpijler wordt gerealiseerd. In verband met een eventuele stopzetting van de procedure bij buitensporige tekorten in Polen worden deze kosten geacht te vallen onder de voorwaarden van het stabiliteits- en groeipact, dat wil zeggen dat het tekort substantieel en voortdurend moet zijn afgenomen en een niveau moet hebben bereikt dat dicht bij de referentiewaarde komt.

De Commissie behandelt alle landen gelijk. Het stabiliteits- en groeipact is hervormd om meer economische principes in te voeren, om de grotere economische heterogeniteit van de uitgebreide EU te weerspiegelen en om het nationale verantwoordelijkheidsgevoel te versterken. De regels van het hervormde stabiliteits- en groeipact zijn na onderhandelingen door alle lidstaten goedgekeurd, ook door Polen. De Commissie houdt de begrotingsontwikkelingen in alle lidstaten nauwlettend in de gaten en neemt indien nodig passende maatregelen.

 

Vraag nr. 81 van Antonios Trakatellis (H-0931/07)
 Betreft: Verontreiniging van de rivier de Axiós
 

In de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië (FYROM), en met name de stad Titov Veles, wordt industrieel en huishoudelijk afval gedumpt in de rivier de Axiós. Deze loopt verder stroomafwaarts over Grieks grondgebied en mondt uit in de Golf van Thessaloniki.

Is de Commissie op de hoogte van deze situatie en van deze verontreiniging van de rivier de Axiós en zo ja, welke maatregelen gaat ze nemen om een einde te maken aan het lozen van zwavelzuur in de rivier (en dus om sluiting van de verontreinigende industrieën te bewerkstelligen, in de wetenschap dat FYROM streeft naar toetreding tot de EU)?

De delta van de rivier de Axiós staat op de lijst van gecontroleerde en beschermde wetlands van de Ramsar-conventie en van het Europees programma Natura 2000. De EU verschaft FYROM in het kader van het Europees partnerschap met dat land economische steun middels het instrument voor pretoetredingssteun. Gaat de Commissie er in dit verband voor zorgen dat bij de toegekende steun de milieusituatie in FYROM mede in overweging wordt genomen?

 
  
 

De Commissie is zich terdege bewust van het milieuprobleem dat samenhangt met de lozing van verontreinigende stoffen in de rivier de Vardar/Axiós. Zoals de Commissie in de antwoorden op de vragen E-0637/06 en H-442/00 heeft aangegeven, is er vanaf 1997 financiële steun verleend om dit probleem aan te pakken. Er bestaat momenteel een netwerk van controlestations waar continu de hydrologische en milieustatus van het stroomgebied van de Vardar/Axiós in de gaten wordt gehouden, waardoor een uitvoerige analyse van de waterkwaliteit heeft kunnen plaatsvinden. De autoriteiten van de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië hebben aangekondigd dat zij een verslag zullen publiceren met daarin alle relevante hydrologische, morfologische, chemische en biologische gegevens over de waterkwaliteit van de rivier in 2007.

Het is de verantwoordelijkheid van de nationale autoriteiten om maatregelen tegen verontreinigende stoffen te nemen. Zoals in het voortgangsverslag van dit jaar is benadrukt, is er slechts beperkte vooruitgang geboekt op het gebied van de waterkwaliteit. Het is echter een stap vooruit dat de regering een nieuwe wet inzake waterwegen heeft aangenomen waarmee duidelijke verantwoordelijkheden ten aanzien van waterbeheer worden toegewezen aan het ministerie voor Milieu en Ruimtelijke Ordening. De Commissie spoort de autoriteiten aan om zo spoedig mogelijk de richtlijn inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging om te zetten en ten uitvoer te leggen. Hoewel de juridische omzetting in een vergevorderd stadium verkeert, hebben de autoriteiten laten weten dat zij de regels van deze richtlijn op zijn vroegst eind 2009 volledig kunnen uitvoeren. De Commissie houdt de kwestie in de gaten en zal deze in bilaterale ontmoetingen nogmaals aan de orde stellen.

Voor wat betreft de pretoetredingssteun geeft de Commissie in haar strategisch programmeringsdocument voor IPA(1) voor de periode 2007-2009 aan dat zij het noodzakelijk acht om de situatie van de waterkwaliteit te blijven verbeteren. Daarom heeft zij voorgesteld om gelden beschikbaar te stellen voor activiteiten in het kader van component III op het gebied van de verwerking van afvalwater. Toekomstige activiteiten op dit gebied hangen echter tevens af van de mate waarin de regering van de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië de EU-gelden in het kader van component III goed weet te beheren.

 
 

(1) Instrument for Pre-Accession Assistance (instrument voor pretoetredingssteun).

 

Vraag nr. 82 van Ivo Belet (H-0936/07)
 Betreft: Overname Distrigas-voorwaarden
 

Een van de voorwaarden die de Europese Commissie heeft gesteld aan de fusie tussen Suez en Gaz de France is het feit dat Suez zijn belang in de Belgische aardgasleverancier Distrigas dient over te dragen aan een derde partij.

EDF, het zusterbedrijf van GDF en eveneens gecontroleerd door de Franse staat, heeft al laten weten dat het geïnteresseerd is in Distrigas.

Is een overname van Distrigas door EDF aanvaardbaar voor de Commissie?

Hoe zal de Commissie garanderen dat de concurrentie op de Belgische gas- en energiemarkt wordt verzekerd, zodat consumenten en bedrijven een keuze kunnen maken en de prijzen gaan dalen?

 
  
 

Een van de voorwaarden die de Commissie heeft gesteld aan de fusie tussen Gaz de France en Suez is inderdaad dat Suez zijn belang in de Belgische aardgasleverancier Distrigas dient over te dragen aan een derde partij.

Het is aan Gaz de France en Suez om een koper voor te dragen voor de afgesplitste bedrijven, waaronder Distrigas. Daarna zal de Commissie beoordelen of de voorgedragen koper geschikt is in het licht van de criteria die zijn vervat in de beschikking van de Commissie van 14 november 2006 waarin de fusie – onder voorwaarden – wordt goedgekeurd. Een voorgedragen koper wordt goedgekeurd indien aan de criteria wordt voldaan. De Commissie heeft nog geen voorstel voor een koper van Distrigas ontvangen. De Commissie kan niet speculeren over de geschiktheid van een hypothetisch voorgedragen koper.

Als de overname van Distrigas voldoet aan de eisen die zijn vastgelegd in communautaire of nationale fusieregels, dient/dienen bovendien de bevoegde instantie(s) er kritisch naar te kijken.

 

Vraag nr. 84 van Johan Van Hecke (H-0940/07)
 Betreft: Lepra en tuberculose in China
 

Volgens hulporganisaties zijn ziektes zoals lepra en tuberculose nog ruim aanwezig in China en is men bij de bestrijding en behandeling volledig afhankelijk van buitenlandse hulp. De laatste vijf jaar werden in China meer dan 700 nieuwe lepragevallen ontdekt, een angstwekkend hoog cijfer. In Guangxi bijvoorbeeld, één van de armste regio's van het land met een BBP dat vergelijkbaar is met het Afrikaanse land Lesotho, worden de zieken verbannen naar geïsoleerde dorpen met vervallen huizen, ver verwijderd van het moderne China. Zij ontvangen van de staat een maandelijkse uitkering van 150 yuan, omgerekend 15 euro, ver onder de grens van de extreme armoede zoals door de VN bepaald.

Is de Commissie op de hoogte van deze ziektes in China en hun zeer gebrekkige behandeling zoals lepra en tuberculose? Wordt aan de Chinese overheid gevraagd om zelf extra inspanningen te leveren om de uitbreiding ervan te bestrijden, zodat deze niet alleen via buitenlandse hulp moet gebeuren?

 
  
 

De Commissie deelt de bezorgdheid van de geachte afgevaardigde ten aanzien van lepra en tuberculose in China.

Tuberculose blijft in China de belangrijkste doodsoorzaak door besmettelijke ziekten bij volwassenen. Volgens schattingen van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) is China, op India na, met meer dan 1,3 miljoen nieuwe gevallen van tuberculose per jaar het zwaarst door tuberculose getroffen land ter wereld.

In de afgelopen jaren heeft China echter, na de uitbraak van het severe acute respiratory syndrome (SARS), laten zien dat het het land er veel aan gelegen is om tuberculose en andere besmettelijke ziekten te bestrijden, onder andere door hiervoor aanzienlijk meer geld beschikbaar te stellen.

Hierdoor is China opgeschoven naar de tweede positie op de lijst van landen die de toepassing van de tuberculostatische behandeling hebben opgevoerd en heeft het eind 2005 de wereldwijde doelstelling van 70 procent voor de opsporing van nieuwe besmettelijke gevallen en van 85 procent voor een succesvolle behandeling bereikt. Wel dient te worden opgemerkt dat de behandeling van monoresistente en multiresistente tuberculose (MDR-TB) nog niet op grote schaal plaatsvindt. China heeft ook te maken met tuberculose onder binnenlandse migranten en dient ervoor te zorgen dat alle patiënten worden gediagnosticeerd, behandeld en gerapporteerd.

De EG steunt momenteel het EU-China Social Security Reform Co-operation Project met een bijdrage van 20 miljoen euro. Via dit grootschalige project wordt sinds 2006 gewerkt aan de modernisering en kosteneffectiviteit van de sociale sectoren, waaronder ziektekostenverzekeringsstelsels op het niveau van de centrale overheid en in zes proefprovincies. Het project zal naar verwachting door verbeterde modellen voor ziektekostenverzekeringsprogramma’s een aanzienlijke invloed hebben op de sociale bescherming van de armste bevolkingsgroepen in China.

China heeft een belangrijk volksgezondheidsdoel, het uitroeien van lepra, nog niet bereikt. Volgens de WHO hebben zich in de periode 2002-2005 jaarlijks tussen de 1400 en 1600 nieuwe gevallen van lepra in China voorgedaan. Vanaf 2005 is de signalering van nieuwe gevallen verbeterd en is in China een eerstelijns subnationale bestrijding tot stand gebracht.

De EG heeft met een bijdrage van 0,5 miljoen euro een specifiek lepraproject in de provincie Guanxi gefinancierd, dat een aantal jaren geleden is afgerond en werd uitgevoerd door Handicap International.

De Commissie financiert bovendien ook het onderzoeksproject Tuberculosis China, dat de analyse organiseert van een grote verzameling tuberkelbacteriestammen uit de 31 Chinese provincies. Dit leidt tot kennis over de verscheidenheid van Chinese TB-stammen. Doel van het project is om de samenwerking met Chinese wetenschappers uit te breiden, technische kennis over te dragen, gegevens te verzamelen in een gezamenlijk gegevensbestand en populatieanalyses te verrichten. De technische kennis zal worden overgedragen aan Chinese laboratoria.

De Commissie is zich terdege bewust van de problemen waarmee China ten aanzien van ziekten zoals tuberculose en lepra te maken heeft.

 

Vraag nr. 85 van Athanasios Pafilis (H-0943/07)
 Betreft: Schending van de historische gedenkplaats Makronisos
 

Het eiland Makronisos is krachtens een besluit van de minister van Cultuur van 1989 en een presidentieel decreet van 1992 een historische locatie en staat op de lijst van historische locaties van ICOMOS. Het wordt gebruikt als graasland en voor de illegale jacht, terwijl de gebouwen, het theater en de kerken, zelfs die welke zijn gerestaureerd, als stallen en mesthopen worden “geëxploiteerd”. Dit heeft volgens de bevoegde politiedienst tot aanzienlijke schade geleid. In haar antwoord op een eerdere vraag over dit onderwerp (H-0205/04(1)) verklaart de Commissie bereid te zijn te bekijken of financiering kan worden toegekend voor herstel en restauratie van deze historische locatie en de gebouwen aldaar, wanneer de Griekse autoriteiten daartoe een verzoek indienen.

Kan de Commissie mij meedelen of de Griekse autoriteiten een verzoek om financiering voor herstel- en restauratiewerkzaamheden op deze historische gedenkplaats hebben ingediend, of zij op de hoogte is van het bestaan van plannen voor herstel- en restauratiewerkzaamheden op Makronisos en of zij bereid is een onderzoek in te stellen naar de illegale activiteiten op het eiland, die de historische nagedachtenis en dit “altaar van de vrijheid van gedachte en ideeën” besmeuren?

 
  
 

De autoriteiten van een lidstaat hoeven alleen een verzoek bij de Commissie in te dienen als het een groot project betreft in de zin van artikel 25 en 26 van Verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad(2) voor de periode 2000-2006 en artikel 39 tot en met 41 van Verordening nr.1083/2006 van de Raad(3) voor de periode 2007-2013. Voor alle anderen projecten geldt dat de beslissing hierover wordt overgelaten aan de nationale autoriteiten.

Het is in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel dat de tenuitvoerlegging van structuurinterventies op het beginsel van partnerschap tussen de lidstaten en de Commissie berust. In het kader van dit partnerschap voor de ontwikkeling, de voorbereiding, de tenuitvoerlegging, het toezicht, de controle en de evaluatie van medegefinancierde interventies moeten de Griekse autoriteiten het initiatief nemen om specifieke projecten op te nemen in de operationele programma’s.

Volgens artikel 4, lid 7, van Verordening (EG) nr. 1080/2006(4) richt het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) in de periode 2007-2013 zijn steun onder andere op “investeringen in cultuur, inclusief bescherming, bevordering en behoud van het culturele erfgoed; ontwikkeling van culturele infrastructuur ter ondersteuning van de sociaal-economische ontwikkeling, duurzaam toerisme en verbeterde regionale aantrekkingskracht, en steun ter verbetering van de culturele dienstverlening via nieuwe diensten met een grotere meerwaarde”. Dit houdt in dat het project waarnaar de geachte afgevaardigde verwijst in principe in aanmerking kan komen voor medefinanciering door het EFRO.

De Commissie adviseert de geachte afgevaardigde daarom om deze vraag voor te leggen aan de bevoegde Griekse autoriteiten. De Commissie zelf is niet op de hoogte gesteld over een project dat verband houdt met het eiland Makronisos.

 
 

(1) Schriftelijk antwoord van 20 april 2004.
(2) Verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad van 21 juni 1999 houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen, PB L 161/1999 van 26.6.1999.
(3) Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1260/1999.
(4) Verordening (EG) nr. 1080/2006 van het Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1783/1999, PB L 210 van 31.7.2006.

 

Vraag nr. 86 van Milan Gaľa (H-0946/07)
 Betreft: Ontvoering van Israëlische soldaten in de Gazastrook
 

Ongeveer anderhalf jaar geleden werden in de Gazastrook drie Israëlische soldaten ontvoerd. Deze jonge mensen hebben in Israël een gezin en leefden voordien het leven van een gewone burger. Tot vandaag hebben de gezinnen van de soldaten evenwel geen informatie over het lot van hun dierbaren ontvangen, hetgeen in strijd is met elke humanitaire wet die in de geciviliseerde wereld geldt.

Is de Commissie van plan stappen te ondernemen om informatie te verkrijgen over het leven en de gezondheid van de soldaten en over de omstandigheden waarin zij gevangen worden gehouden? Is de Commissie van plan stappen te ondernemen met het oog op hun onvoorwaardelijke vrijlating of, indien nodig, ervoor te zorgen dat hun overblijfselen op waardige wijze in eigen land worden begraven?

 
  
 

De Commissie deelt de ongerustheid van de geachte afgevaardigde over de gevangenhouding van de drie ontvoerde Israëlische soldaten.

De Commissie blijft via bredere politieke kaders op Europees en internationaal niveau aandringen op hun vrijlating.

Het Kwartet en de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen hebben herhaaldelijk om hun vrijlating verzocht. De Commissie voert ook een politieke dialoog met de regering van Libanon, de Palestijnse Autoriteit en partners in de regio, waarbij ook over hun inspanningen ten aanzien van deze kwestie wordt gesproken.

 

Vraag nr. 87 van Diamanto Manolakou (H-0949/07)
 Betreft: Vierde CB en inkaartbrenging van bosgebieden
 

De weigering van de Europese Commissie om het project voor inkaartbrenging van bosgebieden in Griekenland ook tot de subsidiabele activiteiten van het Vierde Communautair Bestek te rekenen, doet alle inspanningen tot bescherming van de bosecosytemen in ons land teniet. Boskaarten vormen immers de grondslag voor het aanleggen van een bos- en een grondregister, die weer onmisbaar zijn voor afbakening en bescherming van de bosecosystemen. Ter motivering van haar weigering beroept de Commissie zich op het feit, dat in het derde CB reeds een vergelijkbaar project is opgenomen van de Griekse onderneming “Ktimatologio (Grondregister) A.E. (NV)” onder het thema “Afbakening van bossen en bosecosytemen”. Dat project van “Ktimatologio AE” staat volgens de betrokken diensten en wetenschappers echter in geen enkel verband met het project voor het in kaart brengen van bosgebieden.

Is de Commissie bereid deze kwestie te heroverwegen en de inkaartbrenging van bossen in Griekenland alsnog aan te merken als subsidiabele activiteit voor het Vierde CB?

 
  
 

De cartografie van bossen komt niet in aanmerking voor medefinanciering in het kader van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO), aangezien dit krachtens de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1698/2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het ELFPO niet binnen het bestek van in aanmerking komende maatregelen valt.

In de context van de derde programmeringsperiode (2000-2006) draagt het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) in het kader van het operationele programma “Informatiemaatschappij” zorg voor medefinanciering van het grootschalige project voor het opzetten van een modern kadaster in Griekenland. Hieronder valt ook een subproject voor het in kaart brengen van bosgebieden. Het primaire doel is om met behulp van oude en nieuwe basiskaarten de bosgebieden van het gehele land in kaart te brengen, zodat de dienst voor het bosbeheer op tijd klaar is voor het aanwijzen van staatspercelen in bosgebieden.

 

Vraag nr. 88 van Pedro Guerreiro (H-0952/07)
 Betreft: Communautaire financiering van het toekomstige Europees maritiem beleid
 

De Commissie heeft onlangs haar voorstellen ingediend voor een toekomstig “geïntegreerd maritiem beleid” van de EU.

Elk initiatief op dit gebied mag evenwel niet ten koste gaan van de bevoegdheid van de lidstaten voor het beheer van hun eigen grondgebied, met name hun territoriale wateren en exclusieve economische zones (EEZ), en de diverse aspecten daarvan, zoals de exploratie van hulpbronnen, vervoer, onderzoek, grensbeheer en beveiliging, ruimtelijke ordening, milieu en economische activiteiten als de visserij.

Hoe denkt de Raad dit beleid, dat in de bewoordingen van de Commissie "ook een solide financiële basis" nodig heeft, uit de communautaire begroting te financieren, uitgaande van het beginsel dat voor nieuwe prioriteiten voorzien moet worden in nieuwe financieringsmiddelen?

 
  
 

Activiteiten in territoriale wateren en exclusieve economische zones (EEZ), zoals de exploitatie van hulpbronnen, vervoer, onderzoek, grensbeheer en beveiliging, ruimtelijke ordening, milieu en visserij, worden op verschillende manieren beïnvloed door de communautaire wetgeving.

Er zijn financieringsmechanismen in verband met deze beleidsactiviteiten en er worden met name gelden beschikbaar gesteld vanuit het Europees Regionaal Ontwikkelingsfonds, het zevende communautaire kaderprogramma voor onderzoek, en het Europees Visserijfonds.

Op den duur zal de holistische en overkoepelende aanpak van maritieme zaken die de Commissie in haar recente mededeling “Een geïntegreerd maritiem beleid voor de Europese Unie” heeft voorgesteld, tot meer samenhang tussen sectorale beleidslijnen met betrekking tot oceanen en zeeën leiden en ook tot een meer samenhangend gebruik van de financiële middelen.

Ook vermeldenswaardig is het volgende punt in de resolutie van het Parlement van 12 juli over een toekomstig maritiem beleid: het Parlement “dringt erop aan een begrotingspost ’Modelprojecten maritiem beleid’ te creëren ter bevordering van modelprojecten voor de integratie van verschillende systemen voor maritieme controle, voor het verzamelen van wetenschappelijke gegevens over de zee en ter verspreiding van netwerken en beste praktijken op het gebied van maritiem beleid en de economie van kustgebieden; pleit ervoor het maritiem beleid na 2013 in de budgettaire structuur van beleidsvormen en instrumenten van de EU op passende wijze in aanmerking te nemen.” Als het Parlement een begrotingslijn aanneemt voor maritieme modelprojecten, zou dat een belangrijke eerste stap zijn in de richting van de financiering van het maritiem beleid.

 

Vraag nr. 89 van Jörg Leichtfried (H-0953/07)
 Betreft: Diertransporten
 

Onder verwijzing naar vraag H-0869/07 wijst indiener erop dat een vraag van de Commissie helaas nog niet is beantwoord; de uitvoerige informatie in het schriftelijk antwoord van 13 november 2007 wordt wel zeer op prijs gesteld. Kan de Commissie antwoord geven op de volgende vraag:

Hoe kunnen de reeds meer dan 60.000 handtekeningen doeltreffend worden gebruik zodat het Parlement en ook de Commissie en de Raad zich meer gaan bezighouden met de misstanden tijdens diertransporten?

 
  
 

In aanvulling op het antwoord van de Commissie op vraag H-0869/07 wil de Commissie graag opnieuw bevestigen dat zij groot respect heeft voor het standpunt van de ruim 60.000 burgers die hun bezorgdheid hebben geuit over diertransporten.

De Commissie is het met de geachte afgevaardigde eens dat de EU-regels met betrekking tot het welzijn van dieren tijdens diertransporten beter moeten worden nageleefd.

Wat haar kant van de zaak betreft heeft de Commissie in haar vorige antwoord al uitgelegd welke maatregelen er al voor dit doel zijn genomen en welke er nog zullen volgen.

De Commissie heeft in het verleden andere petities ontvangen over het welzijn van dieren en zij zal deze in aanmerking blijven nemen bij het bepalen van haar beleid.

 

Vraag nr. 90 van Hans-Peter Martin (H-0957/07)
 Betreft: Kosten van pensioenen van arbeidscontractanten (“contract agents”) bij de agentschappen van de EU
 

Bij de agentschappen van de EU zijn momenteel honderden arbeidscontractanten werkzaam die recht hebben op pensioen ten laste van de communautaire begroting.

Is bij de Commissie sprake van beraadslagingen en/of berekeningen in verband met de toekomstige uitgaven uit hoofde van de communautaire begroting voor de pensioengelden van de arbeidscontractanten bij de communautaire agentschappen?

Wat is het resultaat van deze beraadslagingen en/of berekeningen? Voorziet de Commissie problemen met de kosten van de pensioenen van de arbeidscontractanten?

 
  
 

Arbeidscontractanten die worden ingehuurd door uitvoerende en regelgevende agentschappen betalen dezelfde bijdrage aan de pensioenregeling als ambtenaren en tijdelijke werknemers (1/3 van het bedrag dat nodig is voor de actuariële balans, wat op dit moment neerkomt op 10,25 procent van het basissalaris) en ze verwerven dezelfde pensioenrechten (1,9 procent van hun laatste basissalaris per jaar tot een maximum van 70 procent).

De situatie van arbeidscontractanten wijkt daarom niet af van die van ambtenaren en tijdelijke werknemers en valt uiteen in twee categorieën:

net als ambtenaren en tijdelijke werknemers zijn arbeidscontractanten die uit dienst treden zonder dat zij het recht op een ouderdomspensioen hebben verworven op grond van de regeling van de Europese instellingen (minder dan tien jaar in dienst en jonger dan 63 jaar) verplicht het actuariële equivalent van hun ouderdomspensioenrechten, bijgewerkt tot de datum van overdracht, over te dragen aan een andere pensioenregeling (artikel 109, lid 1 van de RAP en Bijlage VIII, artikel 11, lid 1 van het personeelsstatuut);

arbeidscontractanten die uit dienst treden na ten minste tien jaar in dienst te zijn geweest of na het bereiken van de leeftijd van 63 jaar hebben recht op een pensioen volgens dezelfde voorwaarden als ambtenaren (artikel 109, lid 1 van de RAP en artikel 77 van het personeelsstatuut).

De noodzakelijke financiële middelen voor de betaling van pensioenen zijn vastgelegd in de begroting (titel 30, hoofdstuk 1, artikel 13). De voorlopige ontwerpbegroting voor 2008 bevat een specificatie van de berekeningen, waaronder het geschatte aantal pensioengerechtigden van de agentschappen(1).

 
 

(1)Zie COM(2007) 300, blz. 313 e.v.

 
Juridische mededeling - Privacybeleid