Ontwerpresolutie - B6-0217/2008Ontwerpresolutie
B6-0217/2008

ONTWERPRESOLUTIE

14.5.2008

naar aanleiding van de verklaringen van de Raad en de Commissie
ingediend overeenkomstig artikel 103, lid 2 van het Reglement
door Hannes Swoboda
namens de PSE-Fractie
over de stijgende voedselprijzen in de EU en de ontwikkelingslanden

Procedure : 2008/2564(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B6-0217/2008
Ingediende teksten :
B6-0217/2008
Aangenomen teksten :

B6‑0217/2008

Resolutie van het Europees Parlement over de stijgende voedselprijzen in de EU en de ontwikkelingslanden

Het Europees Parlement,

-  gezien het feit dat het dit jaar 60 jaar geleden is dat de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens werd ondertekend,

-  gezien de conclusies van de Wereldvoedseltop van 1996 en de doelstelling om het aantal mensen dat honger lijdt tegen 2015 met de helft te verminderen,

-  gezien de verplichtingen die voortvloeien uit het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten van de VN, en met name artikel 11 inzake het recht op voedsel, dat alle EU-lidstaten hebben ondertekend en geratificeerd,

-  gezien de Europese consensus over humanitaire hulp van 18 december 2007,

-  gezien de huidige 'health check' van het GLB,

-  gezien de verslagen van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC),

-  gezien de huidige onderhandelingen in het kader van de Doha-Ontwikkelingsronde,

-  gezien de verklaring van Kigali van 22 november 2007 over ontwikkelingsvriendelijke economische partnerschapsovereenkomsten (EPO's), die is aangenomen door de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU,

-  gelet op artikel 103, lid 2, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat de wereldtarweprijzen tot februari 2008 in 36 maanden met 181% zijn gestegen, dat de rijstprijzen sinds januari met 141% zijn gestegen en dat de wereldvoedselprijzen in het algemeen met 83% zijn gestegen,

B.  overwegende dat 854 miljoen mensen in de wereld honger lijden of ondervoed zijn (voedselonzekerheid) en dat dit aantal jaarlijks met 4 miljoen stijgt; overwegende dat 170 miljoen kinderen ondervoed zijn en dat er jaarlijks 5,6 miljoen kinderen sterven aan de gevolgen van ondervoeding; overwegende dat de vraag naar voedsel toeneemt omdat de wereldbevolking groeit,

C.  overwegende dat het recht op voedsel niet onderhevig mag zijn aan internationale speculatie,

D.  overwegende dat volgens de FAO in ontwikkelingslanden 60-80% van het inkomen wordt uitgegeven aan voedsel en in geïndustrialiseerde landen 10-20%; overwegende dat de stijging van de voedselprijzen de meest ingrijpende gevolgen heeft voor huishoudens met lage inkomens,

E.  overwegende dat de prijsstijgingen het 'nieuwe gezicht van de honger' laten zien, waardoor mensen zich het voedsel dat in de winkels wordt uitgestald niet meer kunnen permitteren; overwegende dat de huidige crisis niet alleen een kwestie van beschikbaarheid is maar ook van toegankelijkheid,

F.  overwegende dat er een zeker spanningsveld bestaat tussen de noodzaak om 'kortetermijnmaatregelen' te financieren en de noodzaak om meer structurele, 'langetermijnmaatregelen' te financieren, alsmede de noodzaak om het algemenere probleem van ondervoeding, gezondheid en een fatsoenlijk bestaan aan te pakken en overwegende dat het daarom van fundamenteel belang is om te zorgen voor samenhang,

G.  overwegende dat in het Wereldvoedselprogramma is gesignaleerd dat slechts 260 miljoen van de vereiste 750 miljoen Amerikaanse dollar officieel is toegezegd om te voorzien in de behoefte voor 2008,

H.  overwegende dat veel ontwikkelingslanden slechts een derde of een vierde van hun potentiële voedselopbrengst produceren,

I.  overwegende dat de inflatie van de voedselprijzen een van de belangrijkste redenen is waarom de ECB het belangrijkste rentepercentage sinds juni niet heeft gewijzigd (4%) en dat niet verwacht wordt dat de ECB hier in de nabije toekomst verandering in zal aanbrengen,

J.  overwegende dat er behoefte is aan een geïntegreerde politieke reactie en een omvattende strategie voor het voedselprobleem waarin onder andere aandacht wordt besteed aan betere levensomstandigheden, sociaal beleid, landbouwproductiviteit, duurzame ontwikkeling, handel, technologie, biobrandstoffen en noodhulp voor arme landen, overwegende dat hierbij verschillende doelstellingen met elkaar moeten worden verzoend, maar dat mondiale samenwerking kan zorgen voor het macro-economische kader en de prikkels die nodig zijn om dit probleem op een duurzame manier aan te pakken,

K.  overwegende dat deze voedselcrisis, als hij niet goed wordt aangepakt, een domino-effect teweeg kan brengen met gevolgen voor de vooruitgang, handel, economische groei en zelfs de wereldwijde politieke veiligheid,

1.   benadrukt de fundamentele aard van het recht op voedsel en de noodzaak om de toegang van alle mensen tot voldoende voedsel voor een actief en gezond leven te verbeteren; onderstreept dat landen de plicht hebben de uitoefening van dit mensenrecht te beschermen, eerbiedigen en ten uitvoer te leggen; het feit dat 2 miljard mensen nog steeds in bittere armoede leven en dat 850 miljoen mensen dagelijks honger lijden bewijst dat het recht op voedsel, zoals verankerd in de internationale mensenrechtenwetgeving, stelselmatig wordt geschonden;

2.   verzoekt derhalve de Raad zijn inzet voor de millenniumontwikkelingsdoelstellingen te vergroten door de toegezegde financiële middelen te bevestigen en door op de Europese Raad van juni een EU-MOD-actieagenda goed te keuren; deze EU-actieagenda moet specifieke streefdoelen en acties met termijnen bevatten op belangrijke gebieden zoals onderwijs, gezondheid, water, landbouw, groei en infrastructuur die ertoe moeten bijdragen dat de MOD's tegen 2015 worden verwezenlijkt, om o.a. de honger tegen 2015 uit de wereld te helpen;

3.   dringt er bij de Raad op aan ervoor te zorgen dat al het voedselgerelateerde nationale en internationale beleid samenhang vertoont met de verplichtingen die het recht op voedsel met zich meebrengt; merkt met name op dat het beleid op het gebied van landbouw en visserij, handel en investeringen, ontwikkeling en energie, zou moeten bijdragen tot bevordering van de volledige uitoefening van het recht op voldoende voedsel en zou dit recht nooit mogen ondermijnen; benadrukt in dit verband de rol van de EU om ertoe bij te dragen de wereldwijde voedselcrisis op te lossen en te zorgen voor een duurzame continuïteit van de voedselvoorziening, niet alleen in de EU maar ook in de ontwikkelingslanden;

4.    veroordeelt krachtig de activiteiten van speculanten in delfstoffen, landbouwgrondstoffen en brandstoffen die bijdragen tot versterking van de prijsschommelingen en die de wereldwijde voedselcrisis verergeren; is van mening dat het zelfs in een open markteconomie met internationale kapitaalstromen, niet aanvaardbaar is dat sommigen verdienen aan de honger van anderen;

5.    beveelt daarom sterk aan dat alles in het werk wordt gesteld, met name de opschorting van bepaalde 'cours' om prijsmatiging te garanderen als een onmiddellijke oplossing van de crisis en, op langere termijn, de invoering van adequate regelgeving om speculatieve activiteiten beter in te dammen; beveelt ook bestudering aan van de taken en bevoegdheden van nationale toezichthouders op het gebied van voedingsgrondstoffen om ervoor te zorgen dat zij in staat zijn om te zorgen voor stabiele en veilige markten en dat speculatie geen inbreuk vormt op het recht op voedsel;

6.   vestigt de aandacht op het feit dat deze voedselcrisis nauw samenhangt met de financiële crisis en dat de kapitaalinjecties van centrale banken ter voorkoming van faillissementen wellicht geleid hebben tot een toename van speculatieve investeringen in grondstoffen; verzoekt het IMF en het Forum voor financiële stabiliteit om dit "neveneffect" te beoordelen en er rekening mee te houden bij het doen van voorstellen voor mondiale remedies; acht het beleid van o.a. KBC en Deutsche Bank om te investeren in voedingsmarkten onder de huidige omstandigheden en hun uitnodiging aan cliënten om deel te nemen aan speculatie schandalig en geeft nogmaals uiting aan zijn sterke steun voor ethisch-verantwoorde investeringen; verzoekt de Commissie in dit verband dringend concrete maatregelen voor te stellen die gericht zijn op een verbod van het in de EU aanbieden, verspreiden of bevorderen van financiële instrumenten, met inbegrip van verzekeringen en verzekeringsproducten, die verband houden met investeringsfondsen, wanneer de winst geheel of gedeeltelijk afkomstig is van speculatie met voedingsgrondstoffen;

7.   herinnert eraan dat de meest kansarme lagen van de bevolking van ontwikkelingslanden en gezinnen met lage inkomens het meest te lijden hebben onder deze crisis; benadrukt in dit verband dat door de stijgende voedselprijzen niet alleen de Noord-Zuid-kloof wijder wordt maar ook de ongelijkheid in onze samenlevingen toeneemt, omdat de armsten het meest te lijden hebben van de crisis, die kan leiden tot mondiale sociale onrust;

8.   benadrukt dat er een krachtig sociaal beleid nodig is om arme en achtergestelde bevolkingsgroepen te emanciperen en de effecten van de huidige voedselcrisis te lenigen; dringt er derhalve bij de Commissie op aan progressieve voorstellen in te dienen op het gebied van een Sociaal Europa; dringt er bij de lidstaten op aan dergelijke voorstellen niet alleen te steunen en te bevorderen, maar ook om onmiddellijk maatregelen te nemen om hun burgers die te maken hebben met stijgende voedselprijzen bij te staan; benadrukt in dit verband de essentiële rol van herverdeling, hulp en subsidies voor risicogroepen om hen in staat te stellen beter toegang te krijgen tot kwaliteitsvoedsel;

9.   steunt in dit verband de steunregeling voor benadeelde personen in de EU en is verheugd over de huidige openbare raadpleging dit de Europese Commissie hierover heeft georganiseerd; dringt er bij de lidstaten op aan deel te nemen aan deze EU-regeling en zich erbij aan te sluiten; benadrukt dat de begrotingskredieten voor deze regeling voor 2008 en latere jaren afgestemd moeten zijn op de werkelijke en de nieuwe behoeften die voortvloeien uit de huidige voedselcrisis; verzoekt de Commissie alle informatie te verschaffen over het soort uitgaven dat gefinancierd wordt uit de begrotingslijn 'hulp voor achtergestelde personen';

10.   dringt er bij de EU-lidstaten op aan extra middelen ter beschikking te stellen voor voedselhulpoperaties buiten de EU om de huidige voedselcrisis het hoofd te bieden; is echter van mening dat de afhankelijkheid van voedselhulpoperaties moet worden beperkt en benadrukt dat er behoefte is aan middellange- en langetermijnacties om schadelijkere gevolgen te voorkomen en het probleem bij de wortel aan te pakken;

11.   verzoekt Commissie en Raad zich te buigen over een verhoging van het budget voor voedselhulp in 2008 en 2009 en met het Europees Parlement samen te werken op dit gebied; benadrukt dat deze verhoging niet ten koste mag gaan van de begrotingsmiddelen voor humanitaire hulp of ontwikkelingshulp omdat deze middelen ook onder druk komen te staan door de nieuwe uitdagingen op het gebied van voedselzekerheid en klimaatverandering of andere beleidsprioriteiten van het EP;

12.   dringt er tevens bij de Commissie op aan in haar verslag over het functioneren van het Inter-institutioneel Akkoord van 17 mei 2006 de situatie van de financiering van de voedselhulp in het huidige meerjarig financieel kader (2007-2013) te analyseren;

13     merkt met grote bezorgdheid de toenemende en divergerende inflatietrends op die met name verband houden met hogere voedsel- en energieprijzen binnen de EMU en in de Europese Unie als geheel; dringt er bij ECOFIN, de Eurogroep, de Europese Commissie en de ECB op aan gezamenlijk - in nauwe samenwerking met het Europees Parlement en de sociale partners - dringend een proactief macro-economisch desinflatiebeleid te ontwikkelen, met inbegrip van een proactief investerings- en loonbeleid, alsmede renteverlagingen om de economische groei en de vraag te stabiliseren; dringt er bovendien bij de lidstaten op aan de negatieve sociale gevolgen van de stijgende voedsel- en energieprijzen te compenseren;

14.   is van mening dat de factoren die bijdragen tot stijgende voedselprijzen op geïntegreerde en omvattende wijze moeten worden aangepakt en niet los van elkaar, omdat ze verband met elkaar houden; benadrukt dat de impact van voedselprijzen mondiaal moet worden opgevangen;

15.   is derhalve verheugd over de oprichting van een VN Task Force Mondiale Voedselcrisis, onder leiding van de VN-secretaris-generaal Ban Ki-moon, ten einde de inspanningen te coördineren en een samenhangende internationale reactie te ontwikkelen op de crisis die inderdaad een mondiaal probleem vormt; is tevens verheugd over de oproep van de VN-secretaris-generaal aan de wereldleiders om de Conferentie-op-hoog-niveau over voedselzekerheid bij te wonen die op 3-5 juni te Rome zal worden gehouden en moedigt hen aan eraan deel te nemen;

16.   wijst nogmaals op het specifieke karakter van de landbouwmarkten en het belang van interne en mondiale regulering ten behoeve van de koopkracht van de consument, de inkomens van de boeren en de verwerkende industrie; erkent dat de oplossing van de huidige crisis gelegen is in een verbeterde toegang tot voedsel voor de allerarmsten van de wereld, en niet in een stijging van de landbouwsubsidies of van protectionistische maatregelen; dringt er bij de Commissie op aan deze overwegingen mee te nemen in de 'health check' van het GLB en na te gaan of de bestaande instrumenten zijn aangepast aan de nieuwe mondiale werkelijkheid; herhaalt in dit verband dat de hoofddoelstelling van het GLB is te zorgen voor stabiele markten, continuïteit van de voedselvoorziening en redelijke prijzen voor de consument en benadrukt het belang van het GLB na 2013, om te zorgen voor een duurzaam voedselbeleid van de EU met inachtneming van de duurzaamheid, de continuïteit en de kwaliteit van landbouwproducten; is van mening dat de EU een voortrekkersrol zou moeten spelen bij de bevordering van een nieuw ruraal model van universele landbouw, met een strikte scheiding tussen voedselbeleid en maatregelen voor niet-voedselproducten;

17.   is verheugd over de New Deal die is voorgesteld door de president van de Wereldbank, Robert Zoellick, om de honger en ondervoeding in de wereld te bestrijden door een combinatie van noodhulp en langetermijninspanningen om de landbouwproductiviteit in ontwikkelingslanden te verhogen; hoopt dat dit een breuk vormt met het beleid dat vroeger werd voorgeschreven door de Wereldbank, inclusief conditionaliteit en snelle liberalisering van de landbouwsector waardoor veel landen nog kwetsbaarder werden;

18.   wijst er nogmaals op dat ontwikkelingslanden, om te concurreren met wereldlandbouwprijzen, worden aangemoedigd om hun productie te concentreren op een beperkt aantal producten die uitsluitend zijn bestemd voor de export; wijst er tevens op dat de ontwikkeling van monoculturen waarin dit resulteert, leidt tot een teloorgang van traditionele voedselproducerende methoden die noodzakelijk zijn voor de voedselvoorziening van de plaatselijke bevolking en tot toenemende afhankelijkheid van invoer van primaire producten en gevoeligheid voor oncontroleerbare schommelingen van de wereldmarkten;

19.   steunt landen, en met name ontwikkelingslanden, in hun inspanningen om ervoor te zorgen dat de plaatselijke bevolking toegang heeft tot voedsel; is van mening de beleidsruimte verder moet worden versterkt ten behoeve van nationale regelgeving en maatregelen voor de ontwikkeling van deze sector; acht Malawi een goed voorbeeld van een ontwikkelingsland waar de voedselproductie in de afgelopen drie jaar is verdubbeld en benadrukt dat de EU een ondersteunende rol speelt bij deze ontwikkeling; dringt er bij de Europese Unie op aan ertoe bij te dragen meer bekendheid te geven aan dit fenomeen, zodat andere ontwikkelingslanden dit voorbeeld kunnen navolgen;

20.   dringt aan op een spoedige en substantiële stijging van de investeringen in landbouw, plattelandsontwikkeling en agrobusiness in ontwikkelingslanden, met name gericht op arme boeren, en kleinschalige landbouw gebaseerd op agro-ecologische voedselproducerende methoden; herinnert eraan dat 75% van de arme bevolking van de wereld in plattelandsgebieden leeft, maar dat slechts 4% van de ontwikkelingshulp bestemd is voor de landbouw; dringt er derhalve bij de Commissie en de lidstaten op aan in hun ontwikkelingsbeleid een prominentere plaats in te ruimen voor de landbouw; benadrukt de rol van NGO's en plaatselijke autoriteiten bij de ontwikkeling van innoverende agrarische oplossingen in samenwerking met de bevolking van de ontwikkelingslanden en dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan hun projecten te steunen en te bevorderen;

21.   dringt erop aan dat kleine boeren in arme landen, voornamelijk vrouwen, toegang krijgen tot land, financiële diensten en krediet, hoogwaardig zaaigoed, irrigatiesystemen en kunstmest; benadrukt dat investeringen in de agrarische sector meer gericht moeten zijn op irrigatie, provinciale wegen, onderzoek en plaatselijke kennis, schoon drinkwater, onderwijs en verhoging van de plaatselijke productie en markttoevoer; dringt er derhalve bij de Commissie op aan in haar actie meer aandacht te besteden aan deze aspecten en programma's ten behoeve van producentenorganisaties, microkrediet en andere financiële diensten te steunen alsmede een verhoging van de investeringen in de landbouw;

22.  eist dat bevordering van duurzaam landbouwbeleid wordt opgenomen in alle uitbreidings- en nabuurschapsinstrumenten;

23.   wijst er op dat de verminderde beschikbaarheid van grondstoffen door de klimaatverandering kan worden versneld; verzoekt de Commissie aanvullende maatregelen te overwegen met het oog op aanpassing aan nieuwe problemen bij de continuïteit van de voorziening van voedsel en energie; wijst er met klem op dat de lidstaten fondsen voor de plattelandsontwikkeling moeten gebruiken om de aanpassing aan de klimaatverandering in de land- en bosbouw te steunen; is van mening dat de aanpassingsmaatregelen in deze sector gericht moeten zijn op vermindering van de kwetsbaarheid en opvoering van de duurzaamheid vanuit milieutechnische en economische optiek; benadrukt in dit verband dat er maatregelen moeten worden getroffen voor adequate crisispreventie en risicobeheer; is van mening dat geleidelijke aanpassing van de landbouwsector aan de nieuwe behoeften tengevolge van de klimaatverandering moet worden onderzocht als onderdeel van de 'health check' van het GLB;

24.  benadrukt de behoefte aan samenwerking tussen de EU en de ontwikkelingslanden op het gebied van klimaatverandering, en met name de behoefte aan technologieoverdracht en capaciteitsopbouw; benadrukt dat klimaatverandering deel moet uitmaken van al het ontwikkelingsbeleid van de EU en dat enkele eenvoudige voorzorgsmaatregelen boeren al zouden helpen hun oogsten te beschermen tegen droogten en andere rampen, en dringt er bij de Commissie op aan deze te onderzoeken;

25.   is zich ervan bewust dat biobrandstoffen worden beschouwd als een van de factoren die bijdragen tot een stijging van de voedselprijzen; is echter van mening dat de biobrandstoffenkwestie niet op zichzelf staat maar deel moet uitmaken van een geïntegreerde reactie op de huidige voedselcrisis; benadrukt echter dat de behoefte aan voedsel zwaarder moet wegen dan die aan biobrandstoffen;

26.   is van mening dat de maatschappelijke, economische en milieueffecten die veroorzaakt worden door biobrandstoffen van de eerste generatie beter moeten worden bestudeerd; is verder van mening dat er permanent moet worden toegezien op de impact en de commercialiteit van biobrandstoffen van de volgende generatie en dat er meer onderzoek naar moet worden gedaan; herhaalt dat de gevolgen voor het milieu en de maatschappelijke aspecten van biobrandstoffen moeten worden geëvalueerd, rekening houdend met het gevaar van concurrentie tussen energievoorziening en voedselvoorziening, wat met name een bron van zorg is voor stapelvoedsel dat ook wordt verbouwd als biobrandstof zoals maïs en graan, zoals wordt geïllustreerd door de VS, waar de sterke stimulering van de graanproductie volgens de OESO direct en indirect van invloed is geweest op de stijging van de voedselprijzen; dringt er bij de Commissie op aan te kijken naar de mogelijk schadelijke gevolgen van subsidies op biobrandstoffen;

27.   is zich bewust van de noodzaak van energie-efficiëntie en diversificatie van de energievoorziening; dringt er derhalve bij de Commissie op aan voortdurend de balans op te maken van de voor- en nadelen van biobrandstoffen voor maatschappij, milieu en economie, alsmede van biomassa voor energiedoeleinden en andere hernieuwbare energiebronnen, en haar voorstellen dienovereenkomstig aan te passen, waarbij bijzondere aandacht moet worden besteed aan regio's met een grote kans op energieschaarste;

28.   benadrukt dat de productie van alle biomassa voor energiedoeleinden moet voldoen aan ambitieuze en strikte maatschappelijke criteria en criteria op het gebied van duurzaamheid en niet zou mogen leiden tot negatieve maatschappelijke gevolgen en concurrerend bodemgebruik; wijst op het potentieel van duurzaam geproduceerde biobrandstoffen, bijvoorbeeld uit afval of verontreinigd terrein; merkt op dat de huidige doelstelling van 10% biobrandstoffen tegen 20202 alleen zin heeft als zij fungeert als prikkel voor de ontwikkeling van biobrandstoffen van de tweede en derde generatie; neemt in dit verband nota van het voorstel van de Commissie om de biobrandstoffen van de volgende generatie "dubbel" te laten meetellen om te voldoen aan de verplichte doelstelling van 10%; is bereid zijn goedkeuring te hechten aan het voorstel betreffende de beperking van de import van biobrandstoffen tot importeurs die ten minste tien van een lijst van twaalf internationale verdragen hebben geratificeerd - waaronder vier verdragen die verband houden met milieukwesties (met inbegrip het Verdrag van Kyoto) en acht verdragen op het gebied van het arbeidsrecht (niet-uitbuiting van kinderen, vrijheid van vakvereniging, enz.) - als gepresenteerd in het werkdocument van de Commissie;

29.   is van mening dat de openstelling van de landbouwmarkten geleidelijk moet geschieden, naar gelang van het ontwikkelingsproces van de ontwikkelingslanden en op basis van kwaliteit; merkt op dat gevoelige producten die een basisbehoefte zijn van mensen in ontwikkelingslanden of die van bijzonder belang zijn voor de continuïteit van de voedselvoorziening en de plattelandsontwikkeling in ontwikkelingslanden, zouden moeten worden uitgesloten van volledige liberalisering om onherstelbare schade van de plaatselijke producenten te voorkomen;

30.   erkent dat liberalisering van de handel in agrarische voedselproducten en agrarische grondstoffen kleinschalige boeren in ontwikkelingslanden, en met name in de minst ontwikkelde landen, voor veel nieuwe problemen heeft geplaatst; kleinschalige boeren zijn voornamelijk vrouwen die hun gezinnen en de plaatselijke gemeenschap moeten voeden en het is van fundamenteel belang dat zij geholpen worden om weerstand te bieden aan de externe concurrentie;

31.   dringt sterk aan op grotere samenhang tussen het handelsbeleid en het ontwikkelingsbeleid, wenst dat het aandeel van de winst van de wereldgoederenhandel dat terechtkomt bij kleine producenten en werknemers substantieel toeneemt, dat de voedselzekerheid toeneemt en dat oneerlijke handel geen beletsel vormt voor duurzame ontwikkeling;

32.   is van mening dat om de voedselzekerheid en duurzaamheid te garanderen en om de armoede te helpen bestrijden, alle EU- en internationale wetgeving zou moeten worden goedgekeurd met dat oogmerk en dat in de internationale handelsregels en -overeenkomsten rekening gehouden zou moeten worden met economische en sociale rechten, met inbegrip van het recht op voedsel; is van oordeel dat zowel de EU als de internationale gemeenschap deze doelstellingen zouden moeten opnemen in al hun beleid; benadrukt dat de mondiale crisis onderstreept dat de "global governance" van voedsel, handel en hulp moet worden verbeterd;

33.   benadrukt dat de EU in handelsonderhandelingen met ontwikkelingslanden een preferentieel en asymmetrisch stelsel moet bepleiten om hen in staat te stellen bepaalde aanbodbeheersingsinstrumenten en andere ontwikkelingsinstrumenten te houden;

34.   benadrukt dat de Commissie in de lopende EPO-onderhandelingen in de eerste plaats moet reageren op de ontwikkelingsbehoeften van de ACS-landen; waarschuwt dat de EPO's die momenteel worden opgesteld het gevaar in zich bergen dat de beleidsruimte van ontwikkelingslanden wordt beperkt, waardoor zij hun landbouw niet kunnen ondersteunen en hun productiviteit niet kunnen verhogen en de harde concurrentiestrijd moeten aangaan met Europese producten, die veel concurrerender zijn, waardoor de plaatselijke landbouwmarkten van de ACS-landen gedestabiliseerd zouden kunnen raken en de voedselafhankelijkheid van de ACS-landen zou toenemen; herhaalt dat, om dit gevaar te bezweren, EPO's vergezeld moeten gaan van het toegezegde nieuwe financieringsinstrument Aid for Trade (€2 miljard per jaar tegen 2010) en van bevordering van regionale integratie;

35.   benadrukt dat de Doha-ronde een succesvol pro-ontwikkelingsresultaat moet opleveren; benadrukt tevens dat de ontwikkelde wereld zich sterker moet engageren om zijn landbouwsubsidies te hervormen via een overeenkomst over de wereldhandel; benadrukt dat er meer discipline betracht moet worden ten aanzien van subsidies die resulteren in dumping en beperkte exportmogelijkheden voor ontwikkelingslanden; tevens is er behoefte aan handelsfacilitering en -samenwerking zodat voedsel sneller en goedkoper kan worden vervoerd naar waar het nodig is; herhaalt in dit verband de pogingen van de Commissie om in WTO-verband een handelsovereenkomst te sluiten waardoor de inkomsten van de ontwikkelingslanden zullen stijgen en het probleem van de toegang tot voedsel zal afnemen, omdat op een minder verstoorde markt en met de nodige flankerende maatregelen, de voedselvoorziening zal toenemen als reactie op de hogere prijzen; benadrukt dat de resultaten van de Doha-ronde positieve prikkels zouden moeten geven aan de ontwikkelingslanden om te investeren in hun landbouw en voedselproductie;

36.   is van mening dat interne beleidsmaatregelen nodig zijn om marktverstoring te corrigeren zonder het aanbod in gevaar te brengen, maar dat exportbeperkingen zouden moeten worden afgeschaft; is in dit verband bezorgd over de suggesties voor een rijst'kartel';

37.   verzoekt de Commissie in de huidige WTO-onderhandelingsronde voorstellen te steunen voor een actie betreffende prijzen van stapelvoedsel;

38.   herhaalt zijn oproep aan de Commissie en de Raad om Fair Trade te bevorderen, alsmede andere ethisch-verantwoorde regelingen die bijdragen tot strengere maatschappelijke en milieunormen ten behoeve van kleinschalige en marginale producenten in ontwikkelingslanden, zodat zij eerlijker prijzen en een eerlijker inkomen krijgen, en moedigt de overheden van de Europese Unie aan Fair Trade en duurzaamheidscriteria te integreren in hun openbare aanbestedingen en aankoopbeleid;

39.   dringt er bij de Commissie op aan onderzoek te verrichten naar de impact die de concentratie van de EU-supermarktsector heeft op kleine bedrijven, leveranciers, werknemers en consumenten en iedere vorm van misbruik van de inkoopmacht die het gevolg is van een dergelijke concentratie in kaart te brengen en, met name de gevolgen ervan voor de voedselprijzen; is in dit verband verheugd over het verslag over de redenen van het slechte functioneren van de detailmarkt dat zal worden opgesteld in 2009 in het kader van de 'Evaluatie van de interne markt' en verzoekt de Commissie passende maatregelen voor te stellen, inclusief regelgeving om consumenten, werknemers en producenten te beschermen tegen misbruik of geconstateerde negatieve gevolgen;

40.   benadrukt dat de huidige voedselcrisis laat zien dat politieke stabiliteit, regionale integratie, democratie en mensenrechten moeten worden bevorderd, niet alleen in de EU maar wereldwijd; dringt er daarom bij alle relevante betrokkenen op aan menselijke en democratische waarden en de rechtsstaat te bevorderen bij het oplossen van de huidige voedselcrisis en bij het aanpakken van de langetermijnproblemen in de continuïteit van de voedselvoorziening;

41.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en de parlementen van de lidstaten, de covoorzitters van de ACS-EU Paritaire Parlementaire Vergadering en het Pan-Afrikaans Parlement (PAP).