Ontwerpresolutie - B7-0341/2013Ontwerpresolutie
B7-0341/2013

ONTWERPRESOLUTIE over het toezichtprogramma van de NSA in de VS, toezichthoudende instanties en toezichtprogramma's in verschillende lidstaten en de gevolgen voor de privacy van EU-onderdanen

1.7.2013 - (2013/2682(RSP))

naar aanleiding van de verklaringen van de Raad en de Commissie
ingediend overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Reglement

Marie-Christine Vergiat, Cornelia Ernst, Kyriacos Triantaphyllides, Takis Hadjigeorgiou, Mikael Gustafsson, Willy Meyer, Nikolaos Chountis, Patrick Le Hyaric, Alda Sousa, Marisa Matias namens de GUE/NGL-Fractie

Procedure : 2013/2682(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B7-0341/2013
Ingediende teksten :
B7-0341/2013
Aangenomen teksten :

B7‑0341/2013

Resolutie van het Europees Parlement over het toezichtprogramma van de NSA in de VS, toezichthoudende instanties en toezichtprogramma's in verschillende lidstaten en de gevolgen voor de privacy van EU-onderdanen

(2013/2682(RSP))

Het Europees Parlement,

–   gezien het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, met name de artikelen 7 en 8, en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name de artikelen 48 en 52,

–   gezien de Overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika[1],

–   gezien het Verdrag inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken (CETS nr. 185),

–   gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, en met name artikel 17 betreffende inmenging in iemands privéleven, gezinsleven, huis en briefwisseling,

–   gezien het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer, en met name de artikelen 24 en 27 betreffende de onschendbaarheid van diplomatieke documenten en communicatie,

–   gezien de "Veilige haven"-overeenkomst tussen de EU en de VS, en met name artikel 3, en de lijst van deelnemers aan de overeenkomst,

–   gezien zijn resolutie van 5 september 2001 over het bestaan van een mondiaal systeem voor het onderscheppen van particuliere en commerciële communicatie-uitingen (interceptiesysteem Echelon) [2] en het desbetreffende verslag van zijn Tijdelijke Commissie voor het interceptiesysteem Echelon (A5-0264/2001),

–   gezien het debat met commissaris Reding op 15 februari 2012 over wetgeving van derde landen en EU-wetgeving op het gebied van gegevensbescherming (notulen van 15/02/2012 – 19),

–   gezien Richtlijn 2002/58/EG betreffende privacy en elektronische communicatie,

–   gezien het gegevensbeschermingspakket, dat bestaat uit de voorstellen COM(2012)0011 en COM(2012)0010,

–   gezien de lopende onderhandelingen over een overeenkomst tussen de EU en de VS over de bescherming van persoonsgegevens die worden uitgewisseld voor wetshandhavingsdoeleinden,

–   gezien de mededeling van de Commissie over het aanboren van het potentieel van cloud computing in Europa (COM(2012)0529),

–   gezien de overeenkomsten inzake TFTP (opsporingsprogramma voor financiering van terrorisme) en PNR (passagiersnamenregistratie) tussen de EU en de VS,

–   gezien artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

A. overwegende dat kranten over de hele wereld het bestaan van een Amerikaans programma, PRISM genaamd, hebben onthuld, naar aanleiding van informatie die werd gelekt door Edward Snowden, een voormalige inlichtingenmedewerker van de NSA, die nu politiek asiel heeft aangevraagd, waarbij naar verluidt op grote schaal communicatie van niet-VS-burgers en dus ook Europese burgers wordt afgetapt;

B.  overwegende dat commissaris Reding de Amerikaanse minister van Justitie, Eric Holder, in een brief attent heeft gemaakt op de bezorgdheid in Europa en om verduidelijking en uitleg heeft gevraagd over het PRISM-programma en andere dergelijke programma's die gegevens verzamelen en opzoeken en de wetgeving krachtens welke dergelijke programma's kunnen worden toegestaan;

C. overwegende dat volgens de voormelde lekken EU-lidstaten aan het door de VS geleide PRISM-programma zouden meewerken of soortgelijke programma's voor het verzamelen van inlichtingen hebben ontwikkeld, zoals het door het Britse Government Communications Headquarters (GCHQ) geleide "Tempora"-project; overwegende dat uit berichten in de pers blijkt dat het GCHQ in het kader van een programma met de codenaam Tempora onderzeese glasvezelkabels heeft afgetapt om toegang te krijgen tot telefoongesprekken en internetverkeer, op basis van artikel 4 van afdeling 8 van de Wet regulering onderzoeksbevoegdheden (RIPA), die de Britse minister van Buitenlandse Zaken de bevoegdheid geeft om grootschalige onderschepping van soorten materiaal met betrekking tot terrorisme of georganiseerde misdaad toe te staan; overwegende dat er aanwijzingen zijn dat de VS betrokken zijn geweest bij het bespioneren van diplomatiek personeel van de permanente vertegenwoordigingen van de lidstaten, en van de kantoren van de EU-instellingen; wijst er in dit verband op dat de Britse veiligheidsdiensten het kantoor van een EP-lid hebben afgeluisterd;

D. overwegende dat de massale verzameling en bewaring van persoonsgegevens op zich in strijd is met het evenredigheids- en het noodzakelijkheidscriterium van het EVRM, volgens welke beperkingen van de grondrechten in een democratische samenleving evenredig en noodzakelijk moeten zijn;

E.  overwegende dat in artikel 48 van het Handvest het vermoeden van onschuld wordt benadrukt, en dat preventief politieoptreden of toezicht zonder een formele beschuldiging of tenlastelegging een groot gevaar vormt voor schending van het vermoeden van onschuld als dat op grote schaal gebeurt zonder vooraf bestaand bewijs of crimineel gedrag;

F.  overwegende dat in artikel 52 van het Handvest is bepaald: "Beperkingen op de uitoefening van de in dit handvest erkende rechten en vrijheden moeten bij wet worden gesteld en de wezenlijke inhoud van die rechten en vrijheden eerbiedigen. Met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel kunnen alleen beperkingen worden gesteld indien zij noodzakelijk zijn en daadwerkelijk aan door de Unie erkende doelstellingen van algemeen belang of aan de eisen van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen beantwoorden";

G. overwegende dat het Europees Hof voor de rechten van de mens er terecht voor heeft gewaarschuwd dat een geheim toezichtsysteem ter bescherming van de nationale veiligheid "onder het mom van de bescherming van de democratie die democratie zou kunnen ondermijnen of zelfs vernietigen" en dat "alleen al het feit dat er wetgeving bestaat die een systeem van heimelijk afluisteren van communicatie toelaat, een bedreiging van toezicht inhoudt voor iedereen op wie die wetgeving kan worden toegepast";

H. overwegende dat de lidstaten en de Commissie krachtens de "Veilige haven"-overeenkomst de plicht hebben de veiligheid en de integriteit van persoonsgegevens te garanderen; overwegende dat de Commissie krachtens artikel 3 de plicht heeft de overeenkomst op te zeggen of op te schorten indien de bepalingen van de overeenkomst niet worden nageleefd;

I.   overwegende dat het gegevensbeschermingspakket momenteel door de twee medewetgevers wordt besproken;

J.   overwegende dat er ernstige twijfel bestaat over de bereidheid van sommige lidstaten, en met name het Verenigd Koninkrijk, om constructief werk te maken van de richtlijn gegevensbescherming bij de wetshandhavingsinstanties om de normen voor gegevensbescherming op het gebied van politiële en justitiële samenwerking te verbeteren;

K. overwegende dat de ontwerpverordening over gegevensbescherming, die commissaris voor Justitie Viviane Reding in november 2011 aan haar collega's heeft voorgelegd, bepaalde dat gebruikersgegevens slechts aan overheden van derde landen mogen worden doorgegeven als daar een rechtsgrondslag voor bestaat, zoals een overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp en toestemming van de bevoegde gegevensbeschermingsinstantie;

L.  overwegende dat de VS zwaar gelobbyd hebben, wat ertoe geleid kan hebben dat die bepalingen zeker uit het definitieve ontwerp van de Commissie werden verwijderd;

M. overwegende dat de EU-lidstaten verplicht zijn de fundamentele waarden zoals neergelegd in artikel 2 VEU alsook de rechten op privacy en gegevensbescherming zoals bepaald in het Handvest van de grondrechten te respecteren;

N. overwegende dat het Parlement het Commissievoorstel voor het opzetten van een Europese PNR-regeling heeft verworpen omdat er grote bezorgdheid bestaat over de wettigheid, noodzakelijkheid en evenredigheid van een dergelijke regeling;

O. overwegende dat de richtlijn gegevensbewaring bij grondwettelijke hoven is aangevochten en dat er nu een prejudiciële vraag over is voorgelegd aan het Europees Hof van Justitie, om redenen die verband houden met de evenredigheid en noodzakelijkheid;

P.  overwegende dat het Europees Parlement momenteel de nieuwe Europol-verordening bespreekt;

1.  is diep geschokt door de onthullingen over het bestaan van het PRISM-programma, daar dit — als de tot dusver beschikbare informatie wordt bevestigd — zou neerkomen op een schending van de grondrechten op privacy en gegevensbescherming van de EU-burgers en een schending van de kernbeginselen van noodzakelijkheid en evenredigheid;

2.  is van oordeel dat er gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat de communicatie van het Europees Parlement, zijn leden en personeel door het Tempora-programma in strijd met de Britse mensenrechtenverplichtingen is onderschept; draagt zijn Juridische Dienst daarom op na te gaan of het Europees Parlement juridische stappen kan ondernemen tegen de Britse regering, mede via het Europees Hof voor de rechten van de mens;

3.  vraagt om de onderhandelingen over een trans-Atlantische partnerschapsovereenkomst voor handel en investeringen (TTIP) met de VS onmiddellijk op te schorten; verzoekt de Commissie verdere onderhandelingen over of de uitvoering van de vrijhandelsovereenkomst met de VS op te schorten totdat het Parlement volledig over deze kwestie is ingelicht, de overeenkomst over gegevensbescherming tussen de EU en de VS naar tevredenheid is afgesloten en afdoende garanties zijn geboden dat het onwettig bespioneren van Europese ondernemingen, EU-burgers en instellingen en diplomatieke vertegenwoordigingen van de EU daadwerkelijk is stopgezet;

4.  wijst op het beginsel van het vermoeden van onschuld, dat in democratische samenlevingen een hoeksteen van de rechtsstaat is; is sterk gekant tegen het toenemende gebruik van zogenaamd "preventief politieoptreden", waarbij het vermoeden van onschuld wordt omgekeerd en eenieder als een potentiële misdadiger wordt behandeld;

5.  is diep bezorgd over het feit dat de beleidsmaatregelen van de EU en de lidstaten steeds meer door veiligheidsoverwegingen worden geleid, wat de grondrechten en fundamentele vrijheden van de burgers en inwoners van de EU ernstig ondermijnt; spreekt zich met klem uit tegen de door vrees ingegeven filosofie die ervan lijkt uit te gaan dat steeds meer veiligheid automatisch in een ruimte van vrijheid en rechtvaardigheid zal uitmonden;

6.  verzoekt de Amerikaanse autoriteiten hun EU-partners, op zowel EU- als lidstaatniveau, informatie te verstrekken over de reikwijdte van het PRISM-programma, het bestaan van soortgelijke programma's, en de mate van betrokkenheid van EU-lidstaten; verzoekt ook de lidstaten om het bestaan van dergelijke programma's die momenteel lopen of in ontwikkeling zijn, bekend te maken;

7.  wijst op de grenzen die door de jurisprudentie van het EHRM zijn gesteld met betrekking tot het bespioneren van personen door de overheid, namelijk dat inmenging in het grondrecht op privacy van burgers in een democratische samenleving evenredig en noodzakelijk van aard moet zijn, alleen binnen de perken van de wet mag plaatsvinden en moet zijn onderworpen aan adequaat democratisch en justitieel toezicht;

8.  wijst op het evenredigheidsbeginsel dat is neergelegd in het door de VS ondertekende Verdrag inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken, waarin in artikel 15 is bepaald dat het evenredigheidsbeginsel in acht moet worden genomen bij de uitvoering van maatregelen met het oog op de verwezenlijking van cyberveiligheid;

9.  herhaalt dat de burgers het recht hebben te weten dat er wetten of beleidsmaatregelen bestaan die het gevaar inhouden dat hun grondrechten en fundamentele vrijheden worden beknot, en degenen die deze wetten of maatregelen hebben uitgevoerd, ter verantwoording te roepen;

10. verzoekt de Raad zijn werkzaamheden met betrekking tot de richtlijn inzake gegevensbescherming te bespoedigen daar dit instrument absoluut noodzakelijk is om de rechtsstaat te garanderen en de rechten van de burgers op het gebied van rechtshandhaving te beschermen;

11. verzoekt de medewetgevers van de EU een horizontale aanpak te bezigen ten aanzien van de wetgevingsvoorstellen inzake het rechtshandhavingsbeleid waarbij persoonsgegevens verzameld en bewaard worden, met name de voorstellen van de EU inzake PNR en Europol, in plaats van een hap-snapbenadering, die tot een onwerkbare doolhof aan onsamenhangende normen en beginselen dreigt te leiden;

12. verzoekt om formalisering van het standpunt van het Parlement tegen het aannemen van verdere maatregelen inzake rechtshandhaving waarbij gegevens verzameld en bewaard worden, zolang de richtlijn inzake gegevensbescherming niet is goedgekeurd;

13. wijst in dit verband op de TFTP-overeenkomst tussen de EU en de VS, welke volgens de beoordelingsverslagen van het gemeenschappelijk controleorgaan van Europol de massale overdracht van persoonsgegevens toestaat en daarom door grondwettelijke hoven nietig verklaard zou kunnen worden wegens niet-naleving van de evenredigheidscriteria van het EVRM;

14. benadrukt dat ondernemingen die diensten aanbieden aan EU-burgers, verplicht zijn de EU-wetgeving, en met name de EU-wetgeving op het gebied van gegevensbescherming, na te leven, en wijst zelfregulering door het bedrijfsleven op het gebied van de grondrechten af;

15. betreurt dat de Commissie het voormalige artikel 42 van de uitgelekte versie van de verordening over gegevensbescherming heeft geschrapt; verzoekt de Commissie uiteen te zetten waarom ze daartoe heeft besloten; verzoekt de Raad de benadering van het Parlement te volgen en opnieuw een dergelijke bepaling op te nemen;

16. benadrukt dat bedrijven die diensten verlenen aan burgers en inwoners van de EU en onder de jurisdictie van derde landen vallen, deze gebruikers duidelijk moeten waarschuwen dat hun persoonsgegevens mogelijk op geheim bevel worden verwerkt door rechtshandhavingsinstanties of inlichtingendiensten;

17. neemt nota van de initiatieven van internetbedrijven die proactief zijn beginnen bekendmaken welke overheden hebben gepoogd toegang tot gebruikersgegevens te verkrijgen en deze hebben verkregen; dringt er bij alle andere dergelijke bedrijven op aan onverwijld dit voorbeeld te volgen;

18. benadrukt dat er procedures nodig zijn opdat klokkenluiders geheime toezichtprogramma's aan het licht kunnen brengen zonder dat zij juridische gevolgen hoeven te vrezen; vraagt de lidstaten, in samenspraak met de EDEO, politiek asiel te verlenen aan Edward Snowden, die de moed heeft gehad deze grootschalige en stelselmatige schending van de grondrechten aan het licht te brengen, en zijn aanvraag snel te behandelen;

19. verzoekt de EU met haar Amerikaanse pendanten overleg te plegen over de regels inzake gegevensbescherming die in hun bilaterale betrekkingen moeten worden toegepast, en in dit verband te garanderen dat de grondrechten en het recht op privacy en gegevensbescherming door beide partijen worden nageleefd; verzoekt de Commissie alle beschikbare onderhandelingsinstrumenten aan te wenden om ervoor te zorgen dat dit doel wordt bereikt;

20. laakt het feit dat het begrip "nationale veiligheid" stelselmatig wordt misbruikt als dekmantel voor nationale economische belangen of de politieke belangen van de machthebbers; veroordeelt elk gebruik van dit niet-gedefinieerde begrip als verantwoording voor het bespioneren van burgers en diplomaten van de EU;

21. vindt dat er een Europese tegenhanger moet worden opgericht van de gemengde parlementair-gerechtelijke controle- en onderzoekscommissies inzake inlichtingendiensten die momenteel in bepaalde lidstaten bestaan;

22. verzoekt zijn Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken hieromtrent een grondig onderzoek in te stellen en voor het eind van het jaar aan de plenaire vergadering verslag uit te brengen, onder meer op basis van een beoordeling van de mogelijke oprichting van een controle- en onderzoekscommissie op EU-niveau die de samenwerking van de inlichtingendiensten van de lidstaten en het gebruik van de persoonsgegevens van EU-burgers zou onderzoeken;

23. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Raad van Europa, de parlementen van de lidstaten, de president, het Huis van afgevaardigden en de Senaat van de Verenigde Staten en de ministers van Binnenlandse Veiligheid en Justitie van de Verenigde Staten.