VERSLAG over het Speciaal verslag van de Europese Ombudsman aan het Europees Parlement naar aanleiding van de ontwerpaanbeveling aan de Europese Commissie in klacht 1391/2002/JMA (opgesteld overeenkomstig artikel 3, lid 7 van het statuut van de Europese Ombudsman)

28.3.2006 - (2005/2216(INI))

Commissie verzoekschriften
Rapporteur: Proinsias De Rossa

Procedure : 2005/2216(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A6-0118/2006
Ingediende teksten :
A6-0118/2006
Debatten :
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over het Speciaal verslag van de Europese Ombudsman aan het Europees Parlement naar aanleiding van de ontwerpaanbeveling aan de Europese Commissie in klacht 1391/2002/JMA (opgesteld overeenkomstig artikel 3, lid 7 van het statuut van de Europese Ombudsman)

(2005/2216(INI))

Het Europees Parlement,

–   gezien het Speciaal verslag van de Europese Ombudsman aan het Europees Parlement,

–   gelet op artikelen 13, 21 en 195 van het EG-Verdrag,

–   gelet op artikelen 1 en 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

–   onder verwijzing naar zijn besluit van 9 maart 1994 inzake het statuut van de Europese Ombudsman en de algemene voorwaarden voor de uitoefening van zijn ambt[1],

–   gelet op artikel 3, lid 7 van het Statuut van de Europese Ombudsman,

–   onder verwijzing naar zijn voorgaande resoluties van 16 juli 1998[2], 17 november 2000[3], 6 september 2001[4] en 11 december 2001[5] over de Speciale verslagen van de Europese Ombudsman,

–   onder verwijzing naar het Verdrag van 17 juni 1994 houdende het Statuut van de Europese Scholen,

–   onder verwijzing naar de resolutie van de Raad en de ministers van Onderwijs, in het kader van de Raad bijeen, van 31 mei 1990 over de integratie van gehandicapte kinderen en jongeren in het gewone onderwijs[6], en in het bijzonder artikel 4,

–   onder verwijzing naar de mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio's - Naar een Europa zonder drempels voor mensen met een functiebeperking[7],

–   onder verwijzing naar het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie[8], in het bijzonder artikel 21, lid 1,

–   gelet op artikel 45 en artikel 195, lid 2, eerste zin van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie verzoekschriften (A6-0118/2006),

A. overwegende dat het volgens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap de taak is van de Europese Ombudsman om op eigen initiatief, of op basis van door hem ontvangen verslagen, en naar eigen goeddunken onderzoeken uit te voeren naar wanbeheer bij de werkzaamheden van de organen of instellingen van de Gemeenschap, met uitzondering van het Hof van Justitie en het Gerecht van Eerste aanleg bij de uitvoering van hun gerechtelijke werkzaamheden,

B.  overwegende dat de Europese Ombudsman krachtens artikel 3, lid 7 van zijn statuut vervolgens het Europees Parlement en het betreffende orgaan of de betreffende instelling een verslag met aanbevelingen kan voorleggen,

C. overwegende dat de Ombudsman in zijn Speciaal verslag over klacht nr. 1391/2002/JMA inzake het onvermogen van de Europese Scholen om te voorzien in de speciale onderwijsbehoeften van de dochter van klaagster, aanbevelingen geeft die ervoor moeten zorgen dat "de Commissie de nodige maatregelen moet nemen om te verzekeren dat ouders van kinderen met speciale onderwijsbehoeften die vanwege de mate van hun handicap worden uitgesloten van de Europese Scholen niet hoeven bij te dragen in de onderwijskosten van hun kinderen",

D. overwegende dat de Ombudsman onderzoek heeft gedaan naar een groot aantal andere klachten tegen de Europese Scholen, die betrekking hadden op soortgelijke feiten en waarin identieke aantijgingen werden geuit,

E.  overwegende dat het Speciaal verslag van de Ombudsman een gelegenheid bij uitstek biedt om de aanbevelingen aan de Commissie aan een nadere beschouwing te onderwerpen,

1.  juicht het Speciaal verslag van de Ombudsman toe en meent dat het gebaseerd is op grondig onderzoek naar de betreffende klacht en een diepgaande analyse van het beschikbare bewijsmateriaal;

2.  merkt op dat het onderzoek van de Ombudsman een adequaat voorbeeld is van de uitoefening van zijn mandaat krachtens artikel 195 van het Verdrag;

3.  wijst erop dat het recht op onderwijs, het beginsel van non-discriminatie en gelijke behandeling en het verbod op elke vorm van discriminatie onder meer op grond van een handicap, zoals vervat in het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (artikelen 14 en 21) en in het EG-Verdrag, de beginselen en grondvesten vormen van de rechtsorde van de EU;

4.  merkt op dat de Commissie herhaaldelijk verwezen heeft naar financiële en budgettaire beperkingen die tot gevolg hebben dat zij niet de volledige kosten voor het onderwijs van kinderen met speciale onderwijsbehoeften die worden uitgesloten van de Europese scholen kan vergoeden, maar dat de instelling geen poging heeft gedaan om een raming te maken van de financiële middelen die nodig zijn om aan de verplichtingen ingevolge het Verdrag te voldoen;

5.  merkt op dat in het geval van het gezin van klaagster weliswaar gratis (verplicht) onderwijs werd verstrekt aan 3 van haar kinderen op de Europese School, maar dat de oudste dochter, die speciale onderwijsbehoeften had, van deze school werd geweerd en genoodzaakt was zich in te schrijven op de particuliere "International School of Brussels", waardoor het gezin met aanzienlijke kosten werd geconfronteerd;

6.  wijst op de maatregelen die de Commissie op 22 februari 2006 op de vergadering van de Commissie verzoekschriften van het Parlement heeft toegelicht, onder meer de toezegging van een aanzienlijke verhoging in 2006 van de "bijkomende steun voor personen met een handicap", waardoor de persoonlijke bijdrage van de begunstigden wezenlijk zal dalen;

7.  merkt op dat de Commissie een dubbele toeslag voor ten laste komende kinderen verstrekt ter ondersteuning van ambtenaren in andere dan onderwijskosten, die voortvloeien uit de zorg voor gehandicapte kinderen, en veroordeelt de Commissie dat zij eenzijdig deze toeslag inhoudt om de kosten van de Commissie voor het voldoen aan haar verplichtingen ten aanzien van het kind van klaagster te verlagen;

8.  verzoekt de Commissie de ouders van kinderen met speciale onderwijsbehoeften vooraf te informeren over hun rechten en plichten en duidelijk te maken in welke mate zij verantwoordelijkheid neemt voor het garanderen van toegang tot kosteloos adequaat verplicht onderwijs voor kinderen van ambtenaren;

9.  onderschrijft de conclusies van de Ombudsman en verzoekt de Commissie de noodzakelijke maatregelen te nemen om ouders van kinderen met speciale onderwijsbehoeften die vanwege de mate van hun handicap zijn uitgesloten van de Europese Scholen de volledige kosten van speciale onderwijsvoorziening te vergoeden in het kader van een Europees beleid voor sociale bescherming;

10. is van mening dat de aanbevelingen van de Ombudsman ook van toepassing zijn op de andere klachten die hij in de loop van zijn onderzoek met betrekking tot soortgelijke feiten en identieke aantijgingen heeft ontvangen;

11. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de Europese Ombudsman, de Secretaris-generaal en de raad van bestuur van de Europese Scholen en de parlementen en de regeringen van de lidstaten.

TOELICHTING

1.  Inleiding

Dit verslag is gebaseerd op het Speciaal verslag dat de Europese Ombudsman heeft doen toekomen aan de Voorzitter van het Europees Parlement op 27 mei 2005, in vervolg op de ontwerpaanbeveling aan de Europese Commissie in klacht 1391/2002/JMA. De klacht betreft het feit dat de Europese Scholen niet voorzagen in de speciale onderwijsbehoeften van de dochter van de klaagster en dat de Commissie niet de volledige kosten van het speciaal onderwijs van haar dochter wilde dekken in het enige geselecteerde alternatieve onderwijssysteem dat voor haar beschikbaar was, de "International School of Brussels".

De Ombudsman huldigt het standpunt dat de integratie van kinderen met speciale onderwijsbehoeften in het gewone onderwijssysteem een algemene beleidsdoelstelling blijft, maar dat hier geen sprake is van een verplichting. Aangezien er geen bindende juridische bepalingen zijn komt de Ombudsman tot de bevinding dat het feit dat de dochter van klaagster niet op de Europese School onderwezen kon worden geen geval van wanbeheer is. De Ombudsman concludeert echter dat de financiële aspecten van de situatie een ongewettigd geval van discriminatie vormen, en beveelt derhalve aan dat de Commissie de nodige maatregelen moet nemen om te verzekeren dat ouders van kinderen met speciale onderwijsbehoeften (SEN-kinderen), die vanwege de mate van hun handicap worden uitgesloten van de Europese Scholen niet hoeven bij te dragen in de onderwijskosten van hun kinderen.

2.   Samenvatting van de klacht en het onderzoek van de Ombudsman

Op 25 juli 2002 diende een ambtenaar van de Commissie wier dochter speciale onderwijsbehoeften had een klacht in bij de Ombudsman. Indienster verklaarde dat haar dochter in september 1997 op de Europese School Brussel II was ingeschreven en ondersteuning kreeg in het kader van het programma voor speciale onderwijsbehoeften in de schooljaren 1998-99 en 1999 -2000. In juni 2000 besloot het bestuur van de school dat de school niet aan de onderwijsbehoeften van het meisje zou kunnen voldoen, en in september 2000 werd zij geplaatst in de Speciale eenheid van de International School of Brussels. Op grond van richtsnoeren van de Commissie werd klaagster verplicht een percentage van de kosten van het onderwijs aan de particuliere school zelf te betalen.

Klaagster wees erop dat het Statuut van de Europese Scholen, dat bepaalt dat hun rol is het bevorderen van onderwijs van kinderen van personeel van de Europese instellingen, niet vermeldt dat sommige kinderen met een handicap kunnen worden uitgesloten vanwege hun handicap. Volgens klaagster is de Commissie gedeeltelijk verantwoordelijk voor de situatie omdat zij een stem heeft in de raad van bestuur van de Europese Scholen en betrokken is bij zaken in verband met de begroting van de scholen.

In haar advies van 6 januari 2003 ging de Commissie in op de aantijgingen van klaagster. De Commissie onderstreepte dat de Europese Scholen, in regenstelling tot de meeste nationale onderwijssystemen die over speciale centra voor kinderen met een handicap beschikken, uitsluitend standaardonderwijsinstellingen omvat. Desondanks stellen de Europese Scholen zich welwillend op ten aanzien van de moeilijkheden waarmee kinderen met bijzondere onderwijsbehoeften worden geconfronteerd. Sinds 1987 is er voorzien in bijles en oriëntatiecentra, en sinds 1989 heeft elke school "adviesgroepen" (advisory groups), die de bijzondere behoeften van elk kind vaststellen. Door de bemoeienissen van de Commissie is het deel van de begroting van de Europese Scholen dat bestemd is voor kinderen met speciale onderwijsbehoeften tussen 1996 en 2002 verdubbeld. Met betrekking tot het bijzondere geval van de dochter van klaagster had de Europese School Brussel II vastgesteld dat zij niet kon beantwoorden aan haar behoeften. De Commissie was van mening dat het beleid van de school, die in het kader van de bestaande procedures al het mogelijke had gedaan, niet discriminerend was. Met betrekking tot de financiële bijdrage die de ouders van sommige kinderen met speciale onderwijsbehoeften moeten betalen wees de Commissie erop dat indien een ambtenaar bijstand aanvraagt in het kader van begrotingslijn A-4301 ("aanvullende hulp voor gehandicapten") hij/zij volgens het bepaalde van artikel 5a van de voorlopige richtsnoeren een bijdrage moet betalen die afhankelijk is van het belastbare gezinsinkomen. Volgens de Commissie bedroeg de financiële bijdrage van klaagster 5% van de gemaakte kosten. Met betrekking tot de noodzaak ouders van kinderen met speciale onderwijsbehoeften informatie te verschaffen, verklaarde de Commissie dat zij ervoor zou zorgen dat deze informatie voortaan zou worden opgenomen in de informatie voor nieuwe ambtenaren voordat zij een post aanvaarden in de instellingen en wanneer zij aan het werk gaan.

In haar opmerkingen in reactie op het advies van de Commissie verklaarde klaagster dat indien de Europese Scholen niet in staat zijn onderwijs te verschaffen voor een aantal kinderen met speciale onderwijsbehoeften het onderwijs voor die kinderen in een alternatieve instelling volledig zou moeten worden gefinancierd uit de begroting van de Europese Scholen. De Europese Scholen zouden dan deze kosten vergoed moeten krijgen van de Commissie om alle onderwijskosten voor kinderen met speciale onderwijsbehoeften die naar een alternatief onderwijsstelsel moeten, te dekken. Zij meende dat de Commissie als hoedster van de verdragen zou moeten instaan voor de tenuitvoerlegging van de Gemeenschapswetgeving inzake bestrijding van alle vormen van discriminatie vanwege een handicap, en dat de Europese Scholen in strijd met artikel 14 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie handelen[9].

Na evaluatie van het advies en de opmerkingen concludeerde de Ombudsman dat de Commissie niet adequaat op de klacht had gereageerd. De Ombudsman concludeerde dat door de bijdrage die gevraagd werd van klaagster in de onderwijskosten van haar kind die was uitgesloten van de Europese Scholen vanwege de mate van haar handicap, de Commissie niet de naleving van het beginsel van gelijke behandeling waarborgde. De Ombudsman stelde daarom voor dat de Commissie ervoor moest zorgen dat klaagster niet hoefde bij te dragen in de onderwijskosten van haar kind.

In haar antwoord aan de Ombudsman verklaarde de Commissie dat een nieuwe regeling, die een aantal veranderingen inhield van de huidige richtsnoeren voor aanvullende hulp aan mensen met een handicap, indien goedgekeurd, op 1 mei 2004 van kracht zou worden. De Commissie meende voorts dat de huidige regeling niet als discriminerend gezien kon worden omdat ouders van kinderen die om pedagogische redenen niet de Europese School kunnen volgen ook naar alternatieve scholen moeten zoeken, en deze scholen ook lesgeld vragen dat niet wordt vergoed. Aangezien de gevraagde bijdrage van ouders in de onderwijskosten niet per se gekoppeld is aan handicaps meende de Commissie dat de extra financiële bijdrage niet als discriminerend kon worden beschouwd. Zij wees erop dat kinderen met een handicap niet worden uitgesloten vanwege hun handicap maar omdat zij dermate gehandicapt waren dat de school niet in staat was hen de nodige faciliteiten te bieden. Aangezien de kosten van alternatieve instellingen hoog zijn en gezien de bestaande budgettaire beperkingen wordt een geringe bijdrage gevraagd van de ouders op basis van hun financiële situatie. De Commissie verklaarde echter dat zij de financiële last voor de klaagster zou verlagen.

Volgens artikel 3, lid 5 van het Statuut van de Europese Ombudsman[10] zal de Ombudsman zoveel mogelijk trachten met de betrokken instellingen of organen tot een oplossing te komen om een eind te maken aan de gevallen van wanbeheer en de indiener van een klacht genoegdoening te verschaffen. In dit geval stuurde de Ombudsman het antwoord van de Commissie aan klaagster voor een minnelijke oplossing. Klaagster herhaalde de feiten van de zaak en onderstreepte dat de verplichting om bij te dragen aan de onderwijskosten van haar dochter verband hield met het feit dat haar dochter gehandicapt was. Zij voerde aan dat de verwijzingen van de Commissie naar toekomstige initiatieven niet relevant waren, evenals het punt dat andere kinderen de Europese Scholen om andere pedagogische redenen moeten verlaten. Haar situatie heeft betrekking op een kind dat op school geweigerd is vanwege haar handicap, en daarom een deel van haar onderwijs moet betalen - en zij merkte op dat in tegenstelling tot de cijfers van de Commissie haar bijdrage 15% van de kosten bedroeg. De discriminatie is uitsluitend gebaseerd op de handicap van haar dochter en volgens klaagster verwaarloost de Commissie haar verantwoordelijkheden ten aanzien van haar personeel en de gezinsleden die afhankelijk van hen zijn.

3.        De ontwerpaanbeveling

In overeenstemming met artikel 3, lid 6 van het Statuut van de Ombudsman richtte de Ombudsman een ontwerpaanbeveling aan de Europese Commissie op 27 februari 2004.

Hierin merkte de Ombudsman op dat kinderen van personeel van de EU-instellingen, met inbegrip van kinderen met speciale onderwijsbehoeften waaraan de Europese Scholen kunnen beantwoorden het recht hebben op toelating tot de Europese Scholen. Deze ambtenaren hoeven derhalve geen enkele bijdrage te betalen in de kosten voor het onderwijs van hun kinderen. Daarentegen dekt de Commissie niet de volledige onderwijskosten van kinderen met speciale onderwijsbehoeften die zijn uitgesloten van de Europese Scholen vanwege de mate van hun handicap.

De ombudsman verklaarde dat het beginsel van non-discrminatie en gelijke behandeling een fundamenteel beginsel is in het EG-recht. Volgens artikel 21, lid 1 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie [11] en artikel 13, lid 1 van het EG-Verdrag[12] is elke vorm van discriminatie op grond van een handicap verboden. De Ombudsman was daarom van mening dat de verschillende financiële behandeling door de Commissie van ambtenaren met kinderen met speciale onderwijsbehoeften die zijn uitgesloten van de Europese Scholen uitsluitend gebaseerd is op hun handicap en derhalve discriminerend is. Met betrekking tot de uitsluiting van sommige kinderen van de Europese Scholen om pedagogische redenen, is de Ombudsman van mening dat de feitelijke en juridische omstandigheden van deze kinderen niet vergelijkbaar zijn met de omstandigheden van kinderen met speciale onderwijsbehoeften die van de Europese Scholen zijn uitgesloten vanwege de mate van hun handicap. Concluderend dat de verschillende financiële behandeling door de Commissie van ambtenaren met kinderen met speciale onderwijsbehoeften die zijn uitgesloten van de Europese Scholen vanwege de mate van hun handicap discriminerend is, en derhalve een geval van wanbeheer vormt, stelde de Ombudsman de volgende aanbeveling op:

"De Commissie moet de nodige maatregelen nemen om te verzekeren dat ouders van kinderen met speciale onderwijsbehoeften (SEN-kinderen), die vanwege de mate van hun handicap worden uitgesloten van de Europese Scholen niet hoeven bij te dragen in de onderwijskosten van hun kinderen."

Bij ontstentenis van een desbetreffende juridische bepaling kan de Ombudsman niet concluderen dat de Commissie in gebreke is gebleven door niet ervoor te zorgen dat de Europese Scholen onderwijsprogramma's verzorgen voor alle kinderen met speciale onderwijsbehoeften van EU-ambtenaren. De Ombudsman concludeert daarom dat er geen sprake lijkt te zijn van wanbeheer met betrekking tot dit aspect van de klacht. Met betrekking tot de aantijging van de klaagster dat de Commissie verzuimd heeft in de informatie over de Europese Scholen te vermelden dat sommige kinderen met speciale onderwijsbehoeften uitgesloten kunnen worden concludeert de Ombudsman, gezien de verzekering van de Commissie dat alle noodzakelijke stappen zullen worden genomen om ambtenaren de nodige informatie te verschaffen, dat geen verder onderzoek over dit aspect van de klacht nodig lijkt.

In de loop van het onderzoek heeft de Ombudsman een aanzienlijk aantal nieuwe klachten ontvangen over soortgelijke feiten en identieke aantijgingen. De Commissie is hiervan op de hoogte gesteld en verzocht een standpunt over deze klachten op te stellen. De Commissie besloot op alle klachten samen te reageren via haar uitvoerig standpunt over deze zaak.

4.        Het uitvoerig standpunt van de Europese Commissie en aanvullende informatie

Na een aantal keren de datum te hebben uitgesteld stuurde de Commissie uiteindelijk op 18 augustus 2004 haar uitvoerig standpunt, waarin zij stelde dat dit advies een reactie was zowel op de ontwerpaanbeveling van de Ombudsman als op de afzonderlijke klachten over hetzelfde probleem. Met betrekking tot de financiële bijdrage verwijst de Commissie naar het nieuwe artikel 1d, lid 4[13], van het Statuut, dat op 1 mei 2004 in werking is getreden, en verklaart dat het evenredigheidsbeginsel, dat het leidende principe is voor de betrekkingen tussen het tot Aanstelling Bevoegde Gezag en de potentiële ambtenaar mutatis mutandis ook moet gelden voor de verplichtingen van het tot Aanstelling Bevoegde Gezag ten aanzien van het kind van een ambtenaar als dit kind gehandicapt is. De Commissie verwijst naar een aantal andere, nieuwe elementen, zoals de verplichting ambtenaren toegang te geven tot maatregelen van sociale aard. Zij voert aan dat de uitsluiting van kinderen met een handicap van de Europese Scholen een gevolg is van het feit dat hun integratie in de schoolomgeving de beschikbare materiele middelen te boven gaat, maar verklaart tevens dat er maatregelen konden worden genomen om de voorzieningen ten behoeve van de kinderen van ambtenaren die zich in dezelfde situatie bevinden als klaagster te versterken. Niettemin meent de Commissie dat de maatregelen van de bestaande toelagenregeling adequaat zijn en toereikend om de kosten van ouders met gehandicapte kinderen te compenseren, en merkt op dat 99% van de kosten van klaagster voor het onderwijs van haar dochter door de regeling worden vergoed. De Commissie benadrukt dat de budgettaire middelen beperkt zijn en dat zij niet alle kosten kan vergoeden, hoewel de begroting een uitzonderlijke verhoging van 40% heeft gekend in 2004. Aangezien sociaal beleid voor mensen met een handicap een prioriteit is, verklaart de Commissie zich bereid een "meerjarenprogramma" voor te stellen aan de begrotingsautoriteit om maximale budgettaire zekerheid te verschaffen voor dit soort maatregelen. De Commissie verklaart dat zij het standpunt van de Ombudsman in deze wil vermelden bij haar voorstellen aan de begrotingsautoriteit, maar dat het wellicht nuttig is als de Ombudsman de begrotingsautoriteit rechtreeks benadert. Tenslotte verklaart de Commissie dat zij de noodzakelijke stappen zal doen om de nodige steun te krijgen van de begrotingsautoriteit zodat kinderen die aantoonbaar aangewezen zijn op een bijzondere instelling een maximale financiële ondersteuning kunnen ontvangen.

In haar opmerkingen over het uitvoerig standpunt van de Commissie herhaalt klaagster haar eerdere aantijgingen, en verklaart dat volgens haar de voorstellen en maatregelen van de Commissie haar dochter toegang tot gratis verplicht onderwijs ontzeggen. Zij bestrijdt ook de cijfers van de Commissie, en voert aan dat de investering per kind met speciale onderwijsbehoeften in 2003/2004 was verlaagd. Haar persoonlijke uitgaven sinds 2000 bedragen 19.205 €.

In december 2004 herhaalde de Directeur-generaal Personeel en Administratie van de Commissie in een schrijven aan de Ombudsman de ideeën van het uitvoerig standpunt en kondigde aan dat het meerjarenprogramma voor sociaal beleid van de Commissie een deel voor steun aan kinderen met speciale onderwijsbehoeften zal inhouden. Het programma zou medio 2005 aan de Commissie worden voorgelegd, maar de Directeur-generaal kon niet garanderen dat ouders van kinderen met speciale onderwijsbehoeften hun kosten volledig vergoed zouden krijgen.

5.        Evaluatie en aanbeveling van de Ombudsman

De ontwerpaanbeveling van de Ombudsman is bedoeld om te bewerkstelligen dat de Commissie ambtenaren met kinderen met speciale onderwijsbehoeften die zijn uitgesloten van de Europese Scholen vanwege de mate van hun handicap niet financieel discrimineert. Het uitvoerig standpunt van de Commissie was van dien aard dat de Ombudsman tot de bevinding kwam dat dit doel niet was bereikt. Met betrekking tot de interpretatie van de Commissie van het nieuwe statuut, volgens welk haar bevoegdheid om de invoering van nieuwe maatregelen vanwege hun financiële effecten te beperken ook van toepassing zou zijn op elke andere maatregel ten aanzien van personen met een handicap, zoals maatregelen met betrekking tot het onderwijs van kinderen met speciale onderwijsbehoeften van EU-ambtenaren, meent de Ombudsman dat deze bepalingen alleen gelden voor de aanwerving van ambtenaren en niet toepasbaar zijn op andere situaties met betrekking tot de behandeling van ambtenaren die op andere wijzen te maken hebben met een handicap. De Ombudsman vindt het ook frappant dat de Commissie weliswaar herhaaldelijk refereert aan financiële beperkingen die haar ervan weerhouden de volledige onderwijskosten van uitgesloten kinderen met speciale onderwijsbehoeften te vergoeden maar geen enkele raming overlegt die de omvang van deze beperkingen illustreert, zoals het aantal ambtenaren om wie het gaat of de mogelijke kosten van een koerswijziging. Weliswaar apprecieert hij de positieve opmerkingen van de Directeur-generaal Personeel en Administratie maar tegelijk oordeelt de Ombudsman dat deze niet ondubbelzinnig een einde lijken te maken aan elke vorm van discriminatie van ambtenaren met kinderen met sociale onderwijsbehoeften die zijn uitgesloten van de Europese Scholen vanwege de mate van hun handicap. Met betrekking tot de uitnodiging van de Commissie om de begrotingsautoriteit te benaderen concludeert de Ombudsman dat het niet zijn rol is om rechtsreeks in dit soort begrotingsprocedure te interveniëren. Hij acht het daarentegen meer op zijn plaats om een Speciaal verslag over deze zaak aan het Parlement voor te leggen als een manier om de aandacht op dit onderwerp te vestigen, niet alleen als instelling die verantwoordelijk is voor controle op de Commissie maar ook als tak van de begrotingsautoriteit. Op basis van zijn evaluatie herhaalt de Ombudsman zijn ontwerpaanbevelingen als aanbeveling aan de Commissie en is van mening dat zijn aanbeveling ook van toepassing is op de nieuwe klachten die hij in de loop van zijn onderzoek heeft ontvangen.

6.        Conclusies

De rapporteur merkt op dat de Ombudsman een grondige en omvattende analyse van klacht 1391/2002/JMA heeft uitgevoerd. In de loop van zijn onderzoek heeft hij zowel de aantijgingen van klaagster en de verklaringen van de Commissie uitvoerig onderzocht.

Klaagster heeft verdere informatie verstrekt aan de rapporteur over het effect van de maatregelen van de Commissie op haar gezin. Als ambtenaar van de Commissie kan klaagster niet bepaalde rechten uitoefenen zoals toegang tot onderwijsfaciliteiten in haar gastland. Om die redenen hebben de Commissie en de Europese Instellingen de rol van "vervangende staat" op zich genomen, die verantwoordelijk is voor de verstrekking van bepaalde diensten, - zoals onderwijsfaciliteiten. Op die basis ontvangen drie van de kinderen van klaagster gratis verplicht onderwijs aan de Europese School. Maar één kind, dat speciale onderwijsbehoeften heeft, is van die school uitgesloten en verplicht naar een particuliere school te gaan waarvoor lesgeld moet worden betaald, waardoor haar ouders aanzienlijke kosten moeten betalen. Het is onaanvaardbaar dat deze ouders worden geconfronteerd met een aanzienlijke financiële sanctie voor een van hun kinderen, terwijl de andere kinderen van het gezin en leeftijdsgenoten recht hebben op gratis onderwijs.

Het betreffende gezin heeft in totaal 19.205 € aan kosten moeten betalen voor de 4 schooljaren tussen 2000 en 2004, en wordt geconfronteerd met het vooruitzicht dergelijke kosten te moeten betalen voor de komende 7 jaar tot hun kind de leeftijd van 18 jaar bereikt.

De rapporteur meent dat de Commissie zich bijzonder ongevoelig opstelt als zij beweert dat 99% van de kosten van het gezin door de regeling worden verhoed, terwijl een ambtenaar met een gehandicapt kind een dubbele kinderbijslag ontvangt. De Commissie heeft eenzijdig de bedragen krachtens de dubbele kinderbijslag van dit gezin ingehouden om een deel van de onderwijskosten die het gevolg waren van de uitsluiting van het kind van de Europese School te dekken. De Commissie heeft derhalve dit gezin de financiële middelen ontzegd die beschikbaar zijn voor andere ambtenaren met recht op een dubbele kinderbijslag wier kinderen gratis onderwijs ontvangen, zodat deze gezinnen de extra toelage aan andere dan onderwijskosten kunnen besteden.

De Commissie wijst erop dat indien een ambtenaar bijstand aanvraagt krachtens begrotingslijn A-4103 ("aanvullende hulp voor gehandicapten") artikel 5 a van de voorlopige richtsnoeren bepaalt dat hij/zij een bijdrage moet betalen al naargelang het belastbaar inkomen. De Commissie heeft echter niets gedaan aan het feit dat begrotingslijn A-4103 niet bedoeld is om onderwijsbehoeften te betalen - die volledig gedekt zouden moeten zijn voor kinderen met een handicap, zoals zij dat ook zijn voor kinderen zonder een handicap.

Daarom meent de rapporteur dat de conclusies van de Ombudsman dat de financiële aspecten van de situatie een onwettige discriminatie vormen gebaseerd zijn op een evenwichtige beoordeling, en staat volledig achter zijn aanbeveling, namelijk dat

"De Commissie de noodzakelijke maatregelen moet nemen om te verzekeren dat ouders van SEN-kinderen die uitgesloten zijn van de Europese Scholen vanwege de mate van hun handicap niet hoeven bij te dragen aan de onderwijskosten van hun kinderen."

PROCEDURE

Titel

Speciaal verslag van de Europese Ombudsman aan het Europees Parlement naar aanleiding van de ontwerpaanbeveling aan de Europese Commissie in klacht 1391/2002/JMA (opgesteld overeenkomstig artikel 3, lid 7 van het statuut van de Europese Ombudsman)

Procedurenummer

2005/2216(INI)

Commissie ten principale
  Datum bekendmaking

PETI

17.11.2005

 

 

 

 

Medeadviserende commissie(s)
  Datum bekendmaking

CULT
17.11.2005

 

 

 

 

Geen advies
  Datum besluit

CULT
23.11.2005

 

 

 

 

Nauwere samenwerking
  Datum bekendmaking

 

 

 

 

 

Rapporteur(s)
  Datum benoeming

Proinsias De Rossa
13.9.2005

 

Vervangen rapporteur(s)

 

 

Behandeling in de commissie

11.10.2005

22.2.2006

21.3.2006

 

 

Datum goedkeuring

21.3.2006

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

13
0
0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Robert Atkins, Carlos José Iturgaiz Angulo, Mairead McGuinness, Manolis Mavrommatis, Andreas Schwab, Marie Panayotopoulos-Cassiotou, Proinsias De Rossa, Inés Ayala Sender, Alexandra Dobolyi, David Hammerstein Mintz, Marcin Libicki

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Marie-Hélène Descamps

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2)

María del Pilar Ayuso González

Datum indiening – A[6]

28.3.2006

 

Opmerkingen (slechts in één taal beschikbaar)

...

  • [1]  PB L 113, 04.05.1994, blz. 15. Besluit zoals gewijzigd bij besluit 2002/262/EG, EGKS, Euratom van het Europees Parlement (PB L 92 van 9.4.2002, blz. 13).
  • [2]  PB C 292, 21.09.1998, blz. 103.
  • [3]  PB C 223, 08.08.2001, blz. 368.
  • [4]  PB C 72 E, 21.03.2002, blz. 239.
  • [5]  PB C 177 E, 25.07.2002, blz. 61.
  • [6]  PB C 162, 03.07.1990, blz. 2.
  • [7]  COM(2000)0284 def van 12 mei 2000.
  • [8]  PB C364, 18.12.2000, blz. 1.
  • [9]  "Artikel 14
    Recht op onderwijs
    1. Eenieder heeft recht op onderwijs, alsmede op toegang tot beroepsopleiding en bijscholing.
    2. Dit recht houdt de mogelijkheid in om het verplichte onderwijs kosteloos te volgen.
    3. De vrijheid om instellingen voor onderwijs op te richten met inachtneming van de democratische
    beginselen en het recht van de ouders om zich voor hun kinderen te verzekeren van het onderwijs en de
    opvoeding die overeenstemmen met hun godsdienstige, levensbeschouwelijke en opvoedkundige over-
    tuigingen, worden geëerbiedigd volgens de nationale wetten die de uitoefening ervan beheersen."
  • [10]  Besluit 94/262 van 9 maart 1994 van het Europees Parlement inzake het Statuut van de Europese Ombudsman en de algemene voorwaarden voor de uitoefening van zijn ambt, PB L 113 van 4.5.1994, blz. 15
  • [11]  "Artikel 21
    Non-discriminatie
    1. Elke discriminatie, met name op grond van geslacht, ras, kleur, etnische of sociale afkomst,
    genetische kenmerken, taal, godsdienst of overtuigingen, politieke of andere denkbeelden, het behoren
    tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, een handicap, leeftijd of seksuele geaardheid, is
    verboden."
  • [12]  "Artikel 13
    1. Onverminderd de andere bepalingen van dit Verdrag, kan de Raad, binnen de grenzen van de door dit Verdrag aan de Gemeenschap verleende bevoegdheden, met eenparigheid van stemmen, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement, passende maatregelen nemen om discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid te bestrijden.
  • [13]  Artikel 1 quater
    4. Voor de toepassing van lid 1 wordt als persoon met een handicap de persoon aangemerkt die getroffen
    is door een fysiek of mentaal gebrek dat blijvend is of waarschijnlijk blijvend zal zijn. Dit gebrek wordt vast-
    gesteld volgens de procedure van artikel 33.
    Een gehandicapt persoon voldoet aan de voorwaarden van artikel 28,onder e), wanneer hij in staat is, mits
    een aantal redelijke voorzieningen worden aangebracht, de fundamentele taken van het betrokken ambt te
    vervullen.
    Onder „redelijke voorzieningen ”om de fundamentele taken van een ambt te kunnen vervullen, wordt ver-
    staan passende maatregelen, waar nodig, om een persoon met een handicap in staat te stellen om toegang te
    krijgen tot, deel te nemen aan, en carrière te maken in het arbeidsleven, of opleidingen te volgen, zonder dat
    dit voor de werkgever een onevenredig zware belasting vormt.