VERSLAG over de toekomst van het gemeenschappelijk landbouwbeleid na 2013

21.6.2010 - (2009/2236(INI))

Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling
Rapporteur: George Lyon


Procedure : 2009/2236(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A7-0204/2010

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over de toekomst van het gemeenschappelijk landbouwbeleid na 2013

(2009/2236(INI))

Het Europees Parlement,

–   gelet op Titel III van het Verdrag van Lissabon,

–   gezien de check-up van het gemeenschappelijk landbouwbeleid,

–   gezien het document van de Commissie "Europa 2020:       Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei" (COM(2010)2020),

–   gezien zijn studie over "de nieuwe bedrijfstoeslagregeling voor de periode na 2013: nieuwe aanpak - nieuwe doelstellingen",

–   gezien het verslag "International Assessment of Agricultural Science and Technology for Development" (IAASTD), dat door de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties en de Wereldbank opgesteld is en door 58 landen ondertekend is,

–   gezien de publicatie van de Commissie "Prospects for agricultural markets and income 2008-2015" (prognoses voor landbouwmarkten en inkomen 2008-2015),

–   gezien het document van de Commissie "The CAP in perspective: from market intervention to policy innovation" (Het GLB in perspectief: van marktinterventie naar beleidsinnovatie),

–   gezien de studie "Provision of public goods through agriculture in the European Union" (Levering van collectieve diensten en goederen) door het Institute for European Environmental Policy,

–   gezien het Witboek van de Commissie over "Aanpassing aan de klimaatverandering: naar een Europees actiekader" (COM(2009)0147), alsmede de werkdocumenten over "Aanpassing aan de klimaatverandering: de uitdaging voor de Europese landbouw en het Europese platteland" (SEC(2009)0417) en "De rol van de Europese landbouw bij het beperken van de klimaatverandering" (SEC(2009)1093),

–   gezien de studie "CAP reform beyond 2013: An idea for a longer view", (GLB-hervorming na 2013: een visie voor de langere termijn) van Notre Europe,

–   gezien het werkdocument over de toekomst van het gemeenschappelijk landbouwbeleid na 2013[1],

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 29 maart 2007 over de integratie van de nieuwe lidstaten in het GLB[2],

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 5 mei 2010 over de EU-landbouw en klimaatverandering[3],

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 25 maart 2010 over een kwaliteitsbeleid voor landbouwproducten: welke strategie moet er worden gevolgd?[4],

–   gelet op artikel 48 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling en het advies van de Begrotingscommissie (A7‑0204/2010),

A. overwegende dat de EU moet blijven zorgen voor voedselzekerheid voor haar burgers en bijdragen aan de mondiale voedselvoorziening, en tegelijk beter en op coherentere wijze moet samenwerken met de rest van de wereld, vooral met ontwikkelingslanden, om de ontwikkeling op de lange termijn van hun landbouwsector op duurzame wijze, met maximale gebruikmaking van de plaatselijke know-how, te steunen; overwegende dat in de huidige situatie, waarin meer dan 1 miljard mensen in de wereld honger lijdt en er in de Europese Unie meer dan 40 miljoen armen zijn die niet voldoende te eten hebben, gebruik gemaakt moet worden van wetenschappelijke ontwikkelingen als zij adequate oplossingen bieden om de honger te verlichten, met name door een doelmatiger gebruik van de hulpbronnen,

B.  overwegende dat de mondiale voedselvraag naar verwachting zal verdubbelen en dat de wereldbevolking volgens de FAO van 7 miljard nu naar 9 miljard in 2050 zal stijgen, en de mondiale voedselproductie in gelijke mate zal moeten toenemen, terwijl de natuurlijke hulpmiddelen onder druk staan, hetgeen betekent dat de wereld meer voedsel moet produceren met behulp van minder water, minder landbouwgrond, minder energie, minder kunstmest en minder pesticiden,

C. overwegende dat de doelstellingen van het GLB, als opgesomd in artikel 39 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), beogen de productiviteit te verhogen, een fatsoenlijke levensstandaard voor de boeren te garanderen, de markt te stabiliseren, de beschikbaarheid van voedingsmiddelen te verzekeren en levering van voedingsmiddelen tegen redelijke prijzen aan de consumenten in de EU te waarborgen; overwegende dat het GLB tot dusver in hoge mate aan de gestelde doelen heeft beantwoord, en heeft bijgedragen aan de inspanningen om de Europese integratie, de territoriale cohesie in Europa en de werking van de interne markt te bevorderen; overwegende dat het beleid echter slechts ten dele heeft bijgedragen aan een fatsoenlijke levensstandaard voor de boeren, en nog geen stabilisering van de markt tot stand heeft gebracht, aangezien de markten uiterst volatiel zijn geworden, waardoor de voedselzekerheid onder druk is komen te staan; overwegende dat er meer in het GLB geïnvesteerd moet worden zodat de doelstellingen verwezenlijkt kunnen worden, en tegelijk gezorgd kan worden voor het behoud van het milieu en de werkgelegenheid op het platteland,

D. overwegende dat de landbouw en bosbouw belangrijke economische sectoren blijven en tegelijkertijd essentiële collectieve goederen en diensten leveren door de instandhouding van natuurlijke hulpbronnen en culturele landschappen, wat een eerste voorwaarde is voor alle menselijke bedrijvigheid in plattelandsgebieden; overwegende dat deze sectoren in de Europese Unie nu reeds de belangrijkste bijdrage leveren aan het realiseren van de Europese klimaat- en energiedoelstellingen, vooral op het gebied van hernieuwbare energie afkomstig van biomassa uit de land - en bosbouw; overwegende dat deze bijdrage in de toekomst moet blijven toenemen en dat deze bio-energiebronnen er ook toe bijdragen om de afhankelijkheid van de EU van fossiele brandstoffen te verminderen en, tegen de achtergrond van stijgende energieprijzen, nieuwe banen te creëren en de inkomens in deze sector te verbeteren,

E.  overwegende dat de burgers van de EU grote voordelen uit het GLB trekken in termen van de beschikbaarheid van en een ruime keuze aan veilig voedsel van hoge kwaliteit tegen redelijke prijzen, voedselzekerheid, milieubescherming, schepping van werkgelegenheid en maatregelen ter bestrijding van de klimaatverandering,

F.  overwegende dat er momenteel 13,6 miljoen personen rechtstreeks in de landbouw, bosbouw en visserij werkzaam zijn, en nog eens 5 miljoen mensen in de agro-levensmiddelenindustrie, waarin de EU 's werelds grootste producent is van voedsel en dranken; overwegende dat het hier gaat om 8,6% van de totale werkgelegenheid in de EU en 4% van het BBP van de EU,

G. overwegende dat met de laatste EU-uitbreidingen (2004 en 2007) er nog eens 7 miljoen boeren bij de totale arbeidskrachten in de landbouw zijn gekomen en het landbouwareaal is vergoot met 40%; overwegende dat in de afgelopen tien jaar het reële inkomen per hoofd in de landbouwsector met 12,2% is gedaald in de EU-27 landen en geleidelijk is teruggezakt naar het niveau van 1995; overwegende dat het gemiddelde inkomen in de landbouw in de EU-27 minder dan 50% bedraagt van het gemiddelde inkomen in de rest van de economie, terwijl de productiekosten voor goederen zoals kunstmest, elektriciteit en brandstof zich op het hoogste peil van de afgelopen 15 jaar bevinden, waardoor voortzetting van de landbouwproductie in de EU zeer bemoeilijkt wordt,

H. overwegende dat slechts 7% van de boeren in Europa jonger is dan 35 jaar, terwijl 4 ½ miljoen boeren ouder dan 65 jaar tegen 2020 zijn gestopt met werken en overwegende dat de toekomst van de landbouwsector in gevaar kan komen als het aantal landbouwers blijft afnemen,

I.   overwegende dat de landbouw 47% van het gehele grondgebied van de Europese Unie in beslag neemt, en daarmee het grootste deel van de grond dekt; overwegende dat er in de EU 13,7 miljoen landbouwbedrijven zijn, die een productie van meer dan 337 miljard Euro genereren;overwegende dat 15 % van het landbouwareaal in de EU (ongeveer 26 miljoen hectare) gelegen is in bergachtige gebieden en dat de natuurlijke handicaps de landbouwactiviteiten in deze gebieden bemoeilijken,

J.   overwegende dat de gemiddelde omvang van landbouwbedrijven is toegenomen als gevolg van herstructurering van de sector, maar dat in de EU kleine bedrijven nog steeds domineren, met een gemiddelde omvang van 12, 6 hectare; overwegende dat kleine bedrijfjes die voor eigen gebruik produceren een kritische uitdaging vormen, vooral in nieuwe lidstaten, waar meer dan de helft van de totale arbeidskrachten in dit soort bedrijven werkzaam is en overwegende dat kleine boerenbedrijven en de landbouwers die deze exploiteren van bijzonder belang zijn bij het produceren van publieke goederen die geen landbouwproducten zijn,

K. overwegende dat de economische crisis ernstig negatieve gevolgen heeft gehad voor de landbouw, waardoor het inkomen van de boeren tussen 2008 en 2009 met gemiddeld 12,2% is gedaald en de werkloosheid op het platteland in het afgelopen jaar is gestegen; overwegende dat de consumptie in Europa als direct gevolg van de economische crisis tussen 2008 en 2009 is gedaald met gemiddeld 10,55%, en in sommige lidstaten met zelfs meer dan 20%; overwegende dat tevens als gevolg van de crisis de toegang tot kredieten voor boeren moeilijk is geworden en de openbare financiën van de lidstaten onder druk staan, waardoor zij minder in staat zijn in cofinanciering te voorzien,

L.  overwegende dat de prijsvolatiliteit op de landbouwmarkten een permanent fenomeen is, maar sinds kort enorm is toegenomen vanwege een combinatie van factoren - zoals extreme weersomstandigheden, energieprijzen, speculatie en veranderingen in de vraag - en waarschijnlijk nog verder zal toenemen volgens de prognoses van zowel de OESO als de FAO, en zal leiden tot extreme schommelingen in de prijzen van landbouwgoederen op de Europese markten; overwegende dat tussen 2006 en 2008 de prijzen van verschillende basisproducten aanzienlijk zijn gestegen, sommige met wel 180%, zoals graan; overwegende dat de prijzen van zuivelproducten in 2009 zijn gekelderd, met een daling van gemiddeld 40% en dat ook andere landbouwproducten, zoals granen, groenten en fruit en olijfolie zijn getroffen en dat extreme prijsschommelingen schadelijk zijn voor de producenten en ook de consumenten niet altijd ten goede komen,

M. overwegende dat agromilieu-indicatoren laten zien dat de landbouwsector een belangrijke potentiële bijdrage kan leveren aan de inspanningen om de effecten van de klimaatverandering af te zwakken, in het bijzonder wat betreft koolstofvastlegging, rechtstreekse vermindering van de emissies van broeikasgassen en de productie van hernieuwbare energie die voor werkelijke emissiereducties zorgt; overwegende dat duurzame landbouw van essentieel belang is voor het behoud van de biodiversiteit, het waterbeheer en de bestrijding van bodemerosie, en misschien wel een sleutelrol kan spelen in de aanpak van de klimaatverandering,

N. overwegende dat de broeikasgasemissies afkomstig van landbouwactiviteiten (met inbegrip van de veehouderij) in de 27 lidstaten tussen 1990 en 2007 met 20% is gedaald; overwegende dat het aandeel in de totale broeikasgasemissie dat geproduceerd wordt door de landbouw is gedaald van 11% in 1990 naar 9,3% in 2007, onder meer als resultaat van een efficiënter gebruik van meststoffen en vloeibare mest, de recente structurele hervormingen van het GLB en de geleidelijke uitvoering van landbouw- en milieu-initiatieven,

O. overwegende dat de EU een netto importeur is geworden van landbouwproducten voor een waarde van meer dan 78 miljard Euro per jaar (circa 20% van de mondiale import van landbouwproducten); overwegende dat in bepaalde gevallen de handelsbalans gestaag in het voordeel van derde landen is verschoven (de EU voert nu voor 19 miljard Euro landbouwproducten uit de Mercosur-landen in en voert voor minder dan 1 miljard Euro naar deze regio uit); overwegende dat het groeiende handelstekort voor landbouwproducten in de EU een voortgaande ontwikkeling is,

P.  overwegende dat de EU nog steeds de grootste mondiale exporteur is van landbouwgoederen (circa 17% van de totale mondiale handel); overwegende dat de EU de afgelopen 10 jaar een belangrijk marktaandeel heeft verloren (in 2000 droeg de EU ongeveer 19% bij aan de wereldhandel); overwegende dat de EU voornamelijk producten met een hoge toegevoegde waarde en verwerkte producten uitvoert (67% van alle landbouwproducten),

Q. overwegende dat producten met een hoge kwaliteit van groot belang zijn voor het productie- en exportpotentieel van de Europese Unie en een zeer groot aandeel van haar internationale handel vertegenwoordigen; overwegende dat de EU hoog geprofileerde producten uitvoert met een aanzienlijke economische waarde, en dat in geval van producten met beschermde herkomst en geografische labels de nettowaarde van deze producten en voedingsmiddelen 14 miljard Euro per jaar bedraagt (met uitzondering van wijn en drank, die ook een belangrijk aandeel van de EU-export vormen); overwegende dat de ontwikkeling van kwaliteitsproducten die voldoen aan de verwachtingen van de consument, alleen kan worden voortgezet, als rekening wordt gehouden met de specifieke behoeften van deze sectoren om hun concurrentievermogen op peil te houden, met inbegrip van de behoefte aan efficiëntere bescherming van Europese geografische aanduidingen en beschermde herkomstlabels door handelspartners uit derde landen,

R.  overwegende dat de producer support estimates (PSE=ramingen van de steun aan de producent) laten zien dat de totale steun aan de landbouw in de EU sinds 2000 geleidelijk afneemt en nu per capita vergelijkbaar is met het steunniveau bij de belangrijkste handelspartners van de EU, terwijl andere handelspartners hun handelsverstorende steun in de laatste paar jaar gehandhaafd of verhoogd hebben,

S.  overwegende dat de huidige verdeling en het niveau van steun aan de lidstaten en de landbouwers voortvloeit uit die verdeling en dat steunniveau in het verleden, toen die steun gekoppeld was aan het type en de omvang van de productie en een compensatie vormde voor de daling van de inkomens van de landbouwers ten gevolge van de aanzienlijke daling van de garantieprijzen; overwegende dat die methode van verdeling aanleiding geeft tot een gerechtvaardigd gevoel van onrechtvaardige behandeling van de kant van bepaalde landbouwers in de EU en dat de handhaving ervan bovendien niet in overeenstemming is met de toekomstige doelstellingen van het GLB,

T.  overwegende dat de vrijwillige-differentiatiemechanismen sinds 2007 ombuiging van de financiële steun mogelijk maken in de sectoren rechtstreekse betalingen en plattelandsontwikkeling, zonder dat de voor landbouw uitgetrokken kredieten daardoor evenwel doorzichtiger, leesbaarder en eenvoudiger worden,

U. overwegende dat het aandeel van de GLB-uitgaven in de begroting van de EU gestaag is gedaald van bijna 75% in 1985 naar een geraamd percentage van 39,3% in 2013; overwegende dat dit minder dan 0,45% van het BBP van de EU vertegenwoordigt; overwegende dat de daling van de begrotingsuitgaven voor marktmaatregelen nog significanter is - van 74% van alle GLB-uitgaven in 1992 naar minder dan 20% nu; overwegende dat de GLB-uitgaven steeds verder verschoven zijn van marktsteun en exportsubsidies naar ontkoppelde toeslagen en plattelandsontwikkeling,

V. overwegende dat deze hervormingen een substantiële wijziging hebben gebracht in de instrumenten ter ondersteuning van de landbouw, maar wel de drie grondbeginselen van het GLB hebben bewaard, te weten:

- een verenigde interne markt;

- communautaire preferentie;

- financiële solidariteit,

W. overwegende dat het GLB na 2013 het hoofd zal moeten bieden aan een groot aantal uitdagingen en ruimere doelstellingen zal moeten nastreven, en dat het daarom van de grootste betekenis is dat het door de EU voor het GLB uitgetrokken budget tenminste op het huidige niveau wordt gehandhaafd,

X. overwegende dat het meerjarig financieel kader (MFK) overeenkomstig het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie een wettelijk bindende handeling is waaraan de jaarlijkse begroting dient te voldoen,

Y. overwegende dat de uitgaven in de vorm van rechtstreekse steun 0,38% van het BBP van de EU belopen (cijfer uit 2008); overwegende dat de uitgaven in verband met het beleid inzake plattelandsontwikkeling 0,11% van het Europese BBP vormen,

Z.  overwegende dat het door de huidige geringe marges die beschikbaar zijn in rubriek 2 vanaf het begrotingsjaar 2011 voor de Unie bijzonder moeilijk wordt naar behoren te reageren op marktcrises en onverwachte gebeurtenissen in de wereld en dat de jaarlijkse begrotingsprocedure van haar betekenis kan worden ontdaan,

AA. overwegende dat het Europees Parlement sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon beschikt over de bevoegdheid het landbouwbeleid van de Unie vorm te geven, niet alleen voor wat betreft meerjarige landbouwprogramma's, maar eveneens via aanpassing van de jaarlijkse landbouwbegroting, waardoor het verantwoordelijk wordt voor de waarborging van een eerlijk en duurzaam gemeenschappelijk landbouwbeleid,

AB. overwegende dat met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon het gemeenschappelijk landbouwbeleid onder de gewone wetgevingsprocedure valt en het Europees Parlement een belangrijke verantwoordelijkheid heeft om te zorgen voor een gezonde en efficiënte wetgeving op dit gebied,

AC. overwegende dat volgens de laatste Eurobarometer 90% van de ondervraagde burgers van mening is dat de landbouw en het platteland belangrijk zijn voor de toekomst van Europa, 83% van de ondervraagde burgers voor financiële steun aan boeren is en over het geheel genomen van mening is dat ook in de toekomst het landbouwbeleid op Europees niveau moet worden gevoerd,

AD. overwegende dat over de doelstellingen en inhoud van het toekomstig gemeenschappelijk landbouwbeleid een brede openbare discussie moet worden gevoerd om de kennis onder het publiek van het GLB te vergroten en dat daarom het initiatief van de Commissie inzake het openbare debat over de toekomst van het GLB na 2013 moet worden toegejuicht,

AE. overwegende dat het GLB moet worden afgestemd op de instandhouding en ontwikkeling van een multifunctionele, grootschalige en duurzame landbouw in Europa,

De ontwikkeling van het GLB: van marktverstoring naar marktoriëntatie

1.  herinnert eraan dat het GLB in de afgelopen 25 jaar radicale hervormingen heeft ondergaan, in het bijzonder met de fundamentele verschuiving van productiesteun naar producentensteun[5], de reductie van de reguliere interventieaankopen en massale afzet van Europese overschotten op de wereldmarkten[6], en de ontwikkeling van een meer marktgeoriënteerde houding in het GLB en bij de boeren;

2.  herinnert eraan dat het GLB een sleutelrol heeft vervuld voor het verhogen van de productie en het voeden van de Europese bevolking na de Tweede Wereldoorlog; herinnert er voorts aan dat het GLB het eerste gemeenschappelijk beleid van de EEG is geweest dat het pad heeft geëffend voor Europese samenwerking en integratie op andere beleidsterreinen;

3.  wijst erop dat de, voor elke sector specifieke marktinstrumenten van het GLB een fundamentele rol spelen en tegenwoordig worden gebruikt als vangnet om de marktvolatitileit te verminderen om te zorgen voor een zekere mate van stabiliteit voor de landbouwers; onderstreept dat het gewijzigde marktbeleid er niet toe heeft geleid dat de landbouwers minder afhankelijk zijn geworden van de afnemers; stelt vast dat het beleid zich bovendien sinds de invoering van de ontkoppelde bedrijfstoeslagregeling resoluut heeft afgewend van de handelsverstorende maatregelen, conform de WTO-eisen;

4.  stelt vast dat de GLB-hervormingen van 1992 en1999 en vooral de hervorming van 2003, die werd uitgevoerd in het kader van de check-up van het GLB en het principe van ontkoppeling heeft geïntroduceerd, alsmede de verschillende sectorale hervormingen, alle bedoeld waren om de boeren in de EU in staat te stellen beter te reageren op marktsignalen en -omstandigheden; wenst deze trend bij volgende hervormingen te continueren, waarbij echter bepaalde marktmaatregelen nog steeds nodig zijn met het oog op de specifieke kenmerken van de landbouwproductie;

5.  wijst erop dat de plattelandsontwikkeling nu een integraal onderdeel is van de GLB-structuur en een belangrijk onderdeel van het toekomstige GLB moet blijven, via een met de nodige middelen toegeruste strategie voor plattelandsontwikkeling, waarin de agrarische gemeenschap centraal staat en die gericht is op verbetering van het milieu, modernisering en sanering van de landbouw, versterking van de cohesie in de plattelandsgebieden van de EU, verschaffing van nieuwe impulsen aan achtergestelde gebieden en gebieden die met ontvolking worden bedreigd, verbetering van de afzet van producten en het concurrentievermogen en instandhouding van de werkgelegenheid en vorming van nieuwe banen in plattelandsgebieden, alsmede op de nieuwe uitdagingen die aan bod zijn gekomen in de check-up, namelijk klimaatverandering, hernieuwbare energiebronnen, waterbeheer en biodiversiteit;

6.  is ingenomen met de erkenning van de multifunctionele rol van boeren inzake de levering van collectieve goederen en diensten zoals de instandhouding van het milieu, productie van voedsel met een hoge kwaliteit, een gezonde veehouderij, vormgeving aan en verbetering van de diversiteit en de kwaliteit van waardevolle landschappen in de EU, en de ontwikkeling naar meer duurzame landbouwmethoden, die niet alleen voldoen aan de basiseisen om het land in "goede landbouw- en milieuconditie" (GLMC) te houden, maar ook aan hogere normen via agromilieuprogramma's, precisielandbouw, biologische landbouw en alle andere vormen van duurzame landbouwpraktijken;

7.  wijst erop dat het GLB het meest geïntegreerde beleid is van alle EU-beleidsterreinen, en daarom logischerwijs het grootste deel van de EU-begroting voor zijn rekening neemt; onderkent dat zijn aandeel in de begroting gestaag is gedaald van ongeveer 75% van de totale EU-begroting in 1985 naar 39,3% in 2013[7], en minder dan 0,45% van het totale BBP van de EU[8] vertegenwoordigt, terwijl de steun tegelijkertijd dunner gespreid is sinds de toetreding van 12 nieuwe lidstaten;

8.  is daarom van mening dat het GLB zich ontwikkeld heeft tot een groener en meer marktgericht beleid, dat een veel minder grote impact heeft op de ontwikkelingslanden en tegelijk de boeren steunt om voedsel van hoge kwaliteit voor de Europese consumenten te produceren;

De uitdagingen voor het GLB na 2013

9.  wijst erop dat de voedselzekerheid de centrale uitdaging blijft voor de landbouw, niet alleen in de EU maar wereldwijd en vooral in de ontwikkelingslanden, daar de wereldbevolking volgens de prognoses zal groeien van 7 naar 9 miljard in 2050 en volgens de prognoses van de FAO de vraag naar voedsel in 2050 verdubbeld zal zijn (met name in opkomende economieën zoals China en India);

10. verklaart dat Europa moet blijven bijdragen aan de mondiale voedselvoorziening ten einde ertoe bij te dragen om aan deze behoeften te voldoen in een context waarin landbouwactiviteiten steeds meer worden afgebouwd en er minder water en minder energiebronnen voorradig zijn als gevolg van de klimaatverandering, die de Europese capaciteit om het aanbod te verhogen serieus onder druk zal zetten;

11. verklaart dat Europa een substantiële bijdrage moet leveren om aan deze behoeften te voldoen in een context waarin er minder grond, minder water en minder energiebronnen voorradig zijn als gevolg van de klimaatverandering, die de Europese capaciteit om het aanbod te verhogen serieus onder druk zal zetten;

12. merkt op dat de mondiale energiecrisis en de stijgende energieprijzen de productiekosten in de landbouw zullen opdrijven, waardoor de voedselprijzen zullen stijgen en de volatiliteit van de marktprijs zowel voor de boeren als de consumenten zal toenemen, hetgeen een nadelig effect zal hebben op de stabiliteit van het voedselaanbod en de mogelijkheid om de het huidige productieniveau te handhaven en te verhogen ernstig onder druk zal zetten; meent evenwel dat energiezelfvoorziening voor de landbouw- en bosbouw de duurzaamheid van deze sectoren kan doen toenemen;

13. meent dat de landbouw zeer wel in staat is om een belangrijke bijdrage te leveren aan de bestrijding van de klimaatverandering door een verdere vermindering van de uitstoot van broeikasgassen en uitbreiding van koolstofvastlegging;

14. onderkent dat de landbouwsector al grote vorderingen heeft gemaakt om zijn broeikasgassen te verminderen en meer in het algemeen de milieuproblemen aan te pakken (beheer van water, grond, biodiversiteit, biomassa, enz.), maar dat deze inspanningen moeten worden voortgezet om de productiemethoden in overeenstemming te brengen met een meer duurzame ontwikkeling die economische, ecologische en sociale prestaties verzoent;

15. wijst erop dat de verwachtingen van de consument ten aanzien van een gewaarborgde voedselzekerheid moeten worden beantwoord, alsmede de vraag naar hogere kwaliteitsnormen, meer aandacht voor het dierenwelzijn en een gunstige prijs/kwaliteitverhouding;

16. meent dat het GLB oplossingen en concrete steun moet blijven bieden voor de dreigende braaklegging van landbouwgrond, de ontvolking van het platteland en de vergrijzing van de plattelandsbevolking in de EU, door passende financiering en daartoe strekkende steun in het leven te roepen om de duurzaamheid op de lange termijn van de agrarische gemeenschap in de EU te verzekeren; meent daarom dat het tevens noodzakelijk is verder te gaan met doelgerichte plattelandsontwikkeling in het GLB;

17. meent dat het GLB onmiddellijke oplossingen moet bieden voor de effecten van de economische crisis op het landbouwbedrijf, zoals de ontbrekende toegang tot kredieten voor boeren, de druk op hun inkomens[9], en de toenemende werkeloosheid op het platteland;

18. wijst er daarom op dat verschillen in het vermogen van de lidstaten om het hoofd te bieden aan de economische crisis, toenemende ongelijkheden tussen de landbouwgebieden in de EU tot gevolg kunnen hebben;

19. onderkent dat het GLB rekening moet houden met de verschillen in structuur en moderniseringsbehoeften van de landbouw in de uitgebreide EU, teneinde te komen tot gelijke niveaus van ontwikkeling en cohesie;

20. meent dat in het licht van deze uitdagingen de prioriteiten van het GLB na 2013 ingebed moeten worden in een sterk, duurzaam, goed ondersteund en geloofwaardig multifunctioneel voedsel- en landbouwbeleid, dat sterke signalen afgeeft dat het boeren een gerichte en efficiënte steun biedt, reageert op de zorgen van de agrarische gemeenschap en tegelijk de samenleving als geheel ten goede komt;

De noodzaak van een sterk GLB na 2013

Sociaaleconomische behoeften

21. is van mening dat in het licht van de Europese 2020-strategie een sterk en duurzaam Europees gemeenschappelijk landbouwbeleid noodzakelijk is om de belangen te dienen van alle Europese boeren en te voorzien in meer algemene diensten voor de samenleving; is van mening dat het de landbouw in staat moet stellen haar rol in de Europese economie te spelen en ervoor moet zorgen dat deze sector de middelen heeft om te concurreren op de wereldmarkt; meent dat de EU het zich om strategische redenen niet kan veroorloven om voor de zekerheid van haar voedselvoorziening te leunen op andere delen van de wereld, gezien de klimaatverandering, de politieke instabiliteit in bepaalde regio's in de wereld en mogelijke epidemieën of andere gebeurtenissen die schadelijk kunnen zijn voor de productiecapaciteit;

22. wijst erop dat de landbouw in de EU een centrale sector van de Europese economie blijft, met een belangrijke bijdrage aan het Europese BBP en de werkgelegenheid, zowel direct als indirect via het multipliereffect op zowel de hogere als lagere stadia van de voedingsmiddelen- en drankenindustrie; meent derhalve dat een sterke landbouw en een sterke voedingsmiddelen- en drankenindustrie onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, waarbij elke sector bijdraagt aan het succes van de andere sector, met name op de exportmarkten;

23. wijst erop dat een van de hoofdredenen waarom de EU een sterk GLB nodig heeft ligt in de bijdrage van het beleid aan de instandhouding en ontwikkeling van levensvatbare en dynamische agrarische gemeenschappen die het hart zijn van de Europese culturele diversiteit, en dat deze de sleutel vormen voor een duurzame en evenwichtige sociaaleconomische ontwikkeling overal in Europa; meent dat met het oog hierop de sociaaleconomische kloof tussen stad en platteland moet worden verkleind, om te voorkomen dat de landbouw steeds meer wordt opgegeven en het platteland verder ontvolkt, waardoor plattelandsgebieden nog geïsoleerder raken;

24. wijst op de urgente noodzaak jongere generaties en vrouwen aan te trekken naar het platteland via beleidsmaatregelen voor de lange termijn en hen nieuwe en alternatieve economische kansen te bieden om te zorgen voor een duurzame plattelandsbevolking; meent dat nieuwe manieren moeten worden uitgezocht om jongeren voor het landbouwbedrijf te winnen, zoals beschikbaarstelling van gunstige leningen en kredieten voor investeringen, en erkenning van hun professionele vaardigheden om ervoor te zorgen dat zij met een zeker gemak in de plattelandseconomie kunnen gaan functioneren; onderkent dat jonge landbouwers die in de landbouwsector willen starten, stuiten op hindernissen zoals hoge startkosten, de soms exorbitante grondprijzen en de moeilijke toegang tot kredieten, met name in crisistijden;

25. meent dat de toenemende werkeloosheid op het platteland bestreden moet worden door bestaande banen in stand te houden, kwaliteitsbanen te stimuleren en extra mogelijkheden voor diversificatie en nieuwe inkomensbronnen te bevorderen;

26. wijst erop dat de landbouw, zoals in artikel 39 van het Verdrag van Lissabon terecht wordt opgemerkt, een bijzonder bedrijf is, dat te maken heeft met een lange productiecyclus en verschillende soorten marktproblemen, zoals een hoge marktvolatitileit, grote kwetsbaarheid voor natuurrampen, een hoog risiconiveau, een ontbrekende elasticiteit van de vraag, en het feit dat boeren prijzen moeten accepteren in plaats van bepalen in de voedselaanbodketen;

27. meent dat voor bepaalde landbouwsectoren die een grote kapitaalinvestering vergen in de loop van meerjarige productiecycli (melk, citrusvruchten, wijn, olijven en fruit in het algemeen), nieuwe instrumenten voor aanbodbeheer moeten worden geïntroduceerd;

28. wijst er vooral op dat het Europese landbouwbeleid in de toekomst een gemeenschappelijk beleid moet blijven, en dat alleen een evenwichtig en rechtvaardig ondersteuningssysteem voor de gehele EU, met een gemeenschappelijk pakket van doelstellingen en regels – waarbij wel wordt gelet op de specifieke kenmerken van bepaalde sectoren en regio's – kan zorgen voor adequate omstandigheden voor boeren en een goed functionerende binnenmarkt met eerlijke concurrentievoorwaarden voor landbouwproducten en boeren binnen de EU, zodat het beleid rendabeler is dan een gerenationaliseerd, en mogelijk strijdig landbouwbeleid in elke lidstaat;

29. vindt dat dit beleid moet zorgen voor het samengaan van:

- een landbouw met een sterke toegevoegde waarde die zich door middel van zijn kwaliteitsvolle basisproducten en verwerkte producten een plaats kan veroveren op de wereldmarkten,

- een landbouw die zich openstelt naar de regionale markten,

- een lokale landbouw die verankerd is in de regio, in het besef dat een aantal van deze landbouwers kleine boeren zijn met een bescheiden inkomen, die indien zij het landbouwbedrijf zouden moeten verlaten, om reden van leeftijd, kwalificaties of levensstijl heel wat moeilijkheden zouden hebben om ander werk te vinden, vooral in een periode van recessie en hoge werkloosheid;

Levering van collectieve goederen en diensten

30. wijst erop dat voedsel het belangrijkste collectieve goed is dat door de landbouwsector wordt geproduceerd; onderkent dat de boeren ook een aantal collectieve goederen leveren waarvoor zij via de markt niet worden beloond; dringt er daarom op aan dat zij hiervoor een eerlijke beloning moeten krijgen, alsmede verdere stimulansen om te blijven zorgen voor veilige producten van hogere kwaliteit, betere omstandigheden voor het dierenwelzijn en bijkomende milieuvoordelen, en dat er daarnaast meer werkgelegenheid moet worden gecreëerd om het landelijke karakter van de agrarische gebieden in heel Europa in stand te kunnen houden;

31. wijst er derhalve op dat de levering van collectieve goederen in gevaar komt als er geen (op de lange termijn economisch, sociaal en ecologisch levensvatbare) duurzame landbouwactiviteiten overal in Europa worden voortgezet;

32. onderkent dat generaties van boeren hebben gezorgd voor waardevolle landschappen in de EU en daarom een beloning moeten ontvangen als zij dit op duurzame wijze blijven doen, vooral in berggebieden en gebieden met natuurlijke handicaps; gelooft dat de boeren actief bijdragen aan de grote culturele waarde en aantrekkingskracht van Europa, door te zorgen voor het decor van succesvol agrarisch toerisme; wijst erop dat een en ander echter moet worden aangevuld met Europese regionale beleidsmaatregelen en nationale instrumenten om door middel van adequate synergetische effecten stabiele regionale condities te creëren, die een essentiële voorwaarde vormen voor een goed functionerende landbouw;

33. wijst erop dat de boeren het potentieel hebben om te zorgen voor bijkomende milieuvoordelen die voldoen aan een maatschappelijke vraag, in het bijzonder het behoud en herstel van de bodem, gezond waterbeheer en kwaliteitsverbetering, en instandhouding van de biodiversiteit van landbouwgrond, en dat zij hiertoe gestimuleerd moeten worden en dat daarvoor investeringssteun moet worden verleend;

34. merkt op dat de toepassing van het stelsel van randvoorwaarden, waarbij de inachtneming van de wettelijke voorschriften en het in goede landbouw- en milieutechnische conditie houden van landbouwgronden als voorwaarde werden verbonden aan de verlening van rechtstreekse steun, in het verleden weliswaar noodzakelijk was, maar niet langer het meest geschikte middel is om optimaal te voorzien in de door landbouwers te leveren ecosysteemdiensten en om te voldoen aan de nieuwe eisen op milieugebied; merkt voorts op dat de invoering van het stelsel van randvoorwaarden heeft geleid tot tal van problemen in de administratieve sfeer en qua acceptatie van het systeem door landbouwers, die het gevoel kregen in zekere mate in hun professionele handelingsvrijheid te worden beknot;

35. meent dat het klimaateffect van de landbouw fors kan worden getemperd door de onderwijs- en opleidingsmogelijkheden voor mensen die in de landbouw werkzaam zijn te verbeteren, door beter gebruik te maken van innovaties die voortkomen uit onderzoek en ontwikkeling en door een efficiëntere landbouwproductie;

36. is van mening dat – naar uit de meest recente onderzoeksresultaten is gebleken – zonder gemeenschappelijk landbouwbeleid en zonder deugdelijke landbouwmethoden in de gehele EU niet-duurzame productiemethoden zouden ontstaan (extreem intensieve landbouw op de beste landbouwgrond en grootscheepse braaklegging in probleemgebieden), met alle gevolgen van dien voor het milieu; stelt zich met nadruk op het standpunt dat de kosten die in termen van steun aan een krachtig GLB zijn verbonden in het niet vallen vergeleken bij de kosten die het voeren van geen beleid en de onbedoelde negatieve gevolgen daarvan met zich meebrengen;

De nieuwe prioriteiten van het GLB voor de 21ste eeuw

37. is van mening dat de landbouw een grote bijdrage kan leveren aan de verwezenlijking van de prioriteiten van de nieuwe EU-strategie voor 2020 met betrekking tot de bestrijding van de klimaatverandering en het scheppen van werkgelegenheid door groene groei en de levering van duurzame energie, terwijl de landbouw tegelijkertijd de continuïteit van de voedselvoorziening voor de Europese consumenten blijft garanderen door de productie van veilige voedingsmiddelen van hoge kwaliteit;

Een eerlijk GLB

38. beklemtoont dat de landbouw van de EU opgewassen moet zijn tegen de felle concurrentie en de handelsverstorende maatregelen van de kant van handelspartners en/of landen waar producenten niet aan zulke hoge normen hoeven te voldoen als in de EU, vooral met betrekking tot productkwaliteit, voedselveiligheid, milieu, sociale voorschriften en dierenwelzijn; meent daarom dat een verbetering van het concurrentievermogen op verschillende niveaus (lokaal, regionaal, interne markt en wereldmarkten) nog steeds een fundamentele doelstelling van het GLB na 2013 moet zijn, om te verzekeren dat de EU over een breed scala van gediversifieerde hoogwaardige voedingsmiddelen beschikt en andere landbouwproducten, die een groter aandeel op de wereldmarkt kunnen veroveren, en tegelijk eerlijke handelsvoorwaarden en lonende prijzen voor de boeren kunnen garanderen;

39. wijst erop dat de boeren in de EU voedsel produceren volgens de hoogste normen voor veiligheid, kwaliteit en dierenwelzijn en hiervoor beloond zouden moeten worden; meent dat geïmporteerde producten uit derde landen, met inachtneming van de WTO-rechten en –verplichtingen, aan dezelfde eisen moeten voldoen, zodat een eerlijke concurrentie is gewaarborgd en de consumenten bij het kopen van producten een weloverwogen keuze, onder meer op grond van betrouwbare traceerbaarheid, kunnen maken; roept de Commissie op de belangen van de Europese landbouwers te verdedigen in de context van de multilaterale en bilaterale handelsovereenkomsten die ze namens de EU sluit;

40. beklemtoont dat de instandhouding van de landbouw overal in Europa van fundamenteel belang is om een diverse en lokale voedselproductie te behouden, de sociaaleconomische dynamiek en de werkgelegenheid op het platteland veilig te stellen, met name in de context van de huidige economische crisis, en braaklegging in agrarische gebieden in de hele EU te voorkomen door permanent milieubehoud en landschapsbeheer; is daarom van mening dat achtergestelde regio's de kans moeten krijgen extra belemmeringen ten gevolge van hun specifieke situatie te overwinnen en de maatregelen te nemen die nodig zijn om zich aan te passen; is van mening dat het specifieke probleem van kleine bedrijfjes die voor eigen gebruik produceren moet worden aangepakt;

41. benadrukt dat de boeren een perspectief voor investeringen op de lange termijn nodig hebben, alsmede voldoende inkomen om hun taken uit te voeren; dringt er derhalve op aan dat de waarborging van een redelijk en stabiel inkomen voor de boeren een primaire doelstelling van het nieuwe GLB moet blijven, naast een goede prijs/kwaliteitsverhouding en een eerlijke behandeling van de consument, niet in de laatste plaats door het concurrentievermogen in de landbouwsector te verbeteren en door de boeren in staat te stellen kostendekkend te werken en op marktsignalen te reageren;

42. dringt aan op maatregelen om de managementcapaciteit en de onderhandelingspositie van primaire producenten en producentenorganisaties tegenover andere ondernemers in de voedselketen te versterken, en om de oprichting van organisaties te stimuleren die de banden tussen de diverse belanghebbenden in een bepaalde sector versterken, aangezien dit een verbetering kan betekenen van de uitwisseling van informatie en kan bijdragen aan de afstemming van het aanbod op de vraag van de consument; meent dat met dit soort maatregelen de werking van de voedselaanbodketen verbeterd kan worden, door een grotere prijstransparantie en maatregelen tegen oneerlijke handelspraktijken, zodat boeren de toegevoegde waarde krijgen die zij verdienen; is van mening dat voor deze doelstellingen misschien een aanpassing of verduidelijking van de mededingingsregels van de EU nodig is om rekening te houden met de specifieke kenmerken van de landbouwmarkten, mits de goede werking van de interne markt hierdoor niet belemmerd wordt;

43. meent dat er flexibele en efficiënte marktmaatregelen moeten komen om te zorgen voor een adequaat vangnet in het toekomstige GLB-kader om extreme marktprijsschommelingen te voorkomen, een grotere stabiliteit te creëren en snelle en efficiënte reacties te kunnen geven op een economische crisis die zich in de sector kan voordoen; meent dat dit vangnet moet worden aangevuld met een systeem voor risicomanagement dat de gevolgen van natuurrampen of rampen op het gebied van de volksgezondheid tot een minimum kan helpen beperken;

44. is tevens van mening dat de specifieke instrumenten voor het beheer van de productiemogelijkheden die beschikbaar zijn in sommige sectoren moeten worden behouden, op basis van de beginselen van eerlijkheid en non-discriminatie, om ervoor te zorgen dat de markt op een efficiëntere manier kan worden beheerd en om crisissen die te wijten zijn aan overproductie te vermijden;

45. dringt aan op een eerlijke verdeling van de GLB-betalingen en beklemtoont dat deze eerlijk moeten zijn voor de boeren in zowel de nieuwe als de oude lidstaten;

46. is van mening dat een vermindering van de rechtstreekse betalingen uit hoofde van de eerste pijler catastrofale gevolgen zou hebben, niet enkel voor de landbouwers, maar evenzeer voor het platteland, voor openbare diensten die samenhangen met landbouw, voor de consumenten en voor de samenleving, als algemene begunstigde; rechtstreekse betalingen zijn bijgevolg onmisbaar en ze moeten dan ook behouden blijven, met name voor de nieuwe lidstaten; vestigt de aandacht op het nadelige effect dat het terugschroeven van GLB-middelen kan hebben op de waarde van de landbouwbedrijven, met ernstige repercussies vooral voor boeren die bankleningen hebben, met name in de context van de economische crisis die de Europese landbouw zwaar getroffen heeft;

47. meent dat levensvatbare landbouwbedrijven van fundamenteel belang zijn voor welvarende agrarische gemeenschappen, aangezien dergelijke bedrijven zorgen voor plaatselijke werkgelegenheid en diensten; is daarom van mening dat de plaatselijke gemeenschap betrokken moet worden bij het GLB om de noodzakelijke voorwaarden te scheppen voor hun sociaaleconomische levensvatbaarheid, ook door het behoud van gezinsbedrijven, en de continue herstructurering en modernisering van bedrijven waar dat nodig is; wijst erop dat diversificatiemaatregelen en ontwikkeling van de plattelandsinfrastructuur in dit opzicht eveneens van belang zijn;

Een duurzaam GLB

48. meent dat de landbouw een voortrekkersrol moet spelen in de bestrijding van de klimaatverandering door de reductie van de uitstoot van broeikasgassen, de verhoging van de capaciteit voor koolstofvastlegging en de ontwikkeling en het gebruik van meer hernieuwbare energiebronnen en materialen van biologische oorsprong; meent dat klimaatoverwegingen geïntegreerd moeten worden in de GLB-maatregelen, waar dit van toepassing is;

49. is van mening dat een efficiënte productie van fundamenteel belang is voor een duurzamer beheer van schaarse middelen en dat de boeren hun technische productiemethoden moeten innoveren door gebruikmaking van de meest efficiënte financiële, wetenschappelijke en technische managementinstrumenten om op een economisch, sociaal en ecologische duurzamere wijze te voldoen aan de groeiende vraag naar voedingsmiddelen en naar hernieuwbare agromaterialen;

50. benadrukt dat in het kader van de Europese 2020-strategie onderzoek en ontwikkeling en het gebruik van nieuwe technologieën en goede landbouwpraktijken belangrijk zijn om het concurrentievermogen te vergroten en de productie op te voeren, en tegelijk het gebruik van pesticiden, kunstmest en schaarse bronnen zoals water en energie te beperken; is van mening dat investeringen in agrarische innovatie verder moeten worden gestimuleerd, onder meer via het GLB en de EU- kaderprogramma's voor onderzoek en ontwikkeling, om de nieuwe uitdagingen aan te gaan;

51. beveelt daarom de actieve aanwezigheid aan van landbouwkundige adviseurs in de regio's om landbouwers bij te staan in hun pogingen om collectieve milieugoederen te leveren;

52. meent dat een vrijwaring moet worden ingevoerd om te bereiken dat in de landbouw verder gebruik kan worden gemaakt van biotechnologie zonder dat afbreuk wordt gedaan aan bestaande productiemethoden;

Een groen GLB

53. merkt op dat de markt tot dusver in gebreke is gebleven als het gaat om een correcte beloning van de boeren voor het beschermen van het milieu en het leveren van andere collectieve goederen; meent daarom dat het GLB meer nadruk moet leggen op duurzaamheid door adequate economische stimulansen te bieden voor de boeren om optimaal ecologische diensten te leveren en zo het beheer van de milieuhulpbronnen van de Europese landbouwgronden verder te verbeteren; merkt op dat dit moet worden bereikt zonder bijkomende financiële of bureaucratische lasten voor de boeren te creëren;

54. meent dat, dankzij de verbeteringen van de productiefactoren die samenhangen met de voortgang van de kennis, de boeren bij uitstek kunnen bijdragen aan groene groei en oplossingen kunnen bieden voor de energiecrisis door de ontwikkeling van groene energie in de vorm van bijvoorbeeld biomassa, bioafval, biogas, biobrandstoffen van de tweede generatie en kleinschalige wind-, zonne- en waterenergie, waardoor er ook nieuwe groene banen kunnen worden gecreëerd;

Een gemeenschappelijk en eenvoudig beleid

55. beklemtoont dat een gemeenschappelijk landbouwbeleid relevanter is dan ooit om ervoor te zorgen dat de grensoverschrijdende aspecten van de voedselvoorziening, de klimaatverandering, hoge gemeenschappelijke normen voor milieubescherming, productveiligheid en -kwaliteit en dierenwelzijn worden gewaarborgd in een adequaat werkende binnenmarkt;

56. meent dat het nieuwe GLB, door invoering van een vereenvoudigde steunregeling, eenvoudig uitvoerbaar en transparant moet zijn, met minder bureaucratische rompslomp en administratieve lasten voor de boeren, vooral voor de kleinere bedrijven, zodat de boeren zich kunnen concentreren op hun belangrijkste taak, namelijk de productie van hoogwaardige landbouwproducten; meent dat dit onder meer kan worden bereikt door de invoering van instrumenten waarmee de doelen worden gesteld en die de landbouwers de mogelijkheid geven hun eigen productiesysteem te kiezen om deze doelstellingen te bereiken, zoals resultaatovereenkomsten, simpele contracten en meerjaarlijkse betalingen;

57. pleit voor het nemen van passende maatregelen om uit te leggen wat het GLB inhoudt, niet alleen aan de landbouwers maar aan alle Europese burgers, waarbij duidelijke en inzichtelijke informatie moet worden geboden over de nagestreefde doeleinden, de beschikbare middelen en de te verwachten gunstige effecten van de tenuitvoerlegging van het GLB;

58. is van oordeel dat de Commissie een meer evenredige en risicogebaseerde benadering moet kiezen bij de uitvoering van voorgeschreven controles, het houden van nalevingscontroles en het opleggen van financiële correcties;

59. meent dat wil men het GLB werkelijk vereenvoudigen, de architectuur ervan zo moet worden ontworpen dat opsplitsing van gelijksoortige maatregelen over verschillende beleidsinstrumenten voorkomen wordt;

60. verlangt dat het Europees Parlement wordt voorzien van snelle en actuele informatie over de huidige toestand van de landbouwbegroting;

Een eerlijk, groen en duurzaam GLB

61. verwacht, aansluitend op de conclusie van de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad over Europa 2020, dat de hervorming van het GLB instrumenten oplevert die slimme, inclusieve, groene groei bewerkstelligen;

62. onderkent het brede scala van bestaande en nieuwe prioriteiten voor het GLB en merkt op dat de nieuwe lidstaten bij hun toetreding tot de Europese Unie de gerechtvaardigde verwachting koesterden dat de GLB-steun mettertijd vergelijkbaar zou zijn met die aan de oude lidstaten; dringt erop aan dat de bedragen die in de begroting 2013 aan het GLB worden toegewezen, in de volgende financiële programmeringsperiode tenminste op dat peil worden gehandhaafd, zodat het beleid de nieuwe uitdagingen kan oppakken en de prioriteiten van een hervormd GLB verwezenlijken;

63. dringt erop aan dat in de GLB-begroting een flexibiliteitsmechanisme voor het einde van het jaar wordt ingesteld om kredieten te kunnen overdragen naar het volgende jaar en onderbestedingen opnieuw te kunnen toewijzen;

64. vreest evenwel dat als het GLB teveel prioriteiten krijgt, de beperkte middelen die op de begroting beschikbaar zijn, te krap zullen worden om effectieve resultaten te kunnen bereiken, met name op gebied van voedselproductie;

65. benadrukt dat het GLB niet mag worden genationaliseerd en meent derhalve dat de directe steun volledig gefinancierd moet blijven door de EU-begroting, en wijst derhalve verdere cofinanciering af daar deze de eerlijke concurrentie in de Europese binnenmarkt zou schaden;

66. dringt aan op een eerlijke verdeling van de GLB-middelen voor de boeren in de EU; wijst erop dat om rekening te houden met de diversiteit van de landbouw in de EU, er objectieve criteria moeten worden gedefinieerd om een eerlijk verdelingssysteem te ontwerpen; wijst erop dat rechtstreekse betalingen bijdragen aan de levering van collectieve goederen, helpen de inkomens van boeren te stabiliseren en waarborgen bieden tegen risico's, doordat zij gedeeltelijke compensatie bieden voor de in maatschappelijk opzicht wenselijke hoge normen in de EU en de voortgaande slechting van tariefmuren, en een beloning vormen voor de levering van collectieve basisgoederen waarvoor de markt geen compensatie biedt;

(1) meent dat de hectare als enige basis niet voldoende is om de ongelijke verdeling van middelen voor directe steun tussen de lidstaten te verminderen en de brede diversiteit die de Europese landbouw kenmerkt te weerspiegelen, en dringt daarom bij de Commissie erop aan aanvullende objectieve criteria voor te stellen en de potentiële impact hiervan te evalueren, rekening houdend met de complexe aard van de landbouwsector en de verschillen tussen de lidstaten, om een evenwichtigere verdeling te bereiken,

(2) dringt aan op de invoering van eerlijke en objectieve criteria voor de toewijzing van middelen voor doelstellingen in verband met plattelandsontwikkeling;

67. meent dat de directe steun in alle lidstaten vervangen moet worden door een areaalvergoeding in de volgende financiële programmeringsperiode; meent dat dit een voldoende lange overgangsperiode is, zodat boeren en landbouwstructuren die nog steeds gebruik maken van de oude toeslagmodellen de flexibiliteit hebben om zich aan te passen aan veranderingen, en een te radicale herverdeling van steun wordt vermeden, zonder dat een snelle totstandbrenging van een evenwichtige verdeling van steun tussen de lidstaten wordt geschaad; merkt op dat de afschaffing van het historische model tot bijzondere problemen kan leiden voor lidstaten of regio's met een betrekkelijk omvangrijk areaal "naked land" (landbouwareaal zonder toeslag dat voor toeslag in aanmerking komt); dringt erop aan dat ruimschoots rekening wordt gehouden met de specifieke behoeften van deze regio's bij het ontwerpen van de toekomstige steun; meent tevens dat de lidstaten en regio's ook in de toekomst de flexibiliteit moeten houden om hun areaalvergoedingssystemen op zodanige wijze te regionaliseren dat deze hun specifieke prioriteiten weerspiegelen, waarbij de eerlijke concurrentie op de binnenmarkt in acht wordt genomen;

68. meent dat er geen terugkeer mag zijn naar gekoppelde betalingen als leidend beginsel van het GLB; is echter van mening dat in verband met de vervanging van het historische model door een areaaltoeslag, naar aanleiding van de besluiten met betrekking tot de check-up van het GLB, de lidstaten een adequate marge voor flexibiliteit moeten houden; is van mening dat door deze flexibiliteit de lidstaten de specifieke behoeften op hun grondgebied kunnen beantwoorden en kunnen voorkomen dat de productie volledig wordt stopgezet of de diversiteit van de landbouwactiviteiten terugloopt; is van mening dat deze speelruimte de vorm krijgt van aan een maximum gebonden gekoppelde betalingen voor kwetsbare landbouwsectoren en -gebieden en ecologisch kwetsbare gebieden, in overeenstemming met de WTO-verplichtingen, waarbij tegelijkertijd eerlijke marktvoorwaarden voor de boeren in de hele EU worden gewaarborgd;

69. is van mening dat er essentiële bouwstenen nodig zijn, namelijk: voedselzekerheid en eerlijke handel, duurzaamheid, landbouw in heel Europa, voedselkwaliteit, biodiversiteit en milieubescherming, en groene groei, om een eerlijk en duurzamer GLB te bereiken; is van mening dat de tweepijlerstructuur moet worden gehandhaafd, maar dat overlapping van beleidsdoelstellingen en -instrumenten moet worden vermeden en dat het beleid de inhoud van genoemde bouwstenen moet weerspiegelen;

70. meent dat ten behoeve van de eenvoud, de duidelijkheid en een gemeenschappelijke benadering, de financiering van elk van de prioriteiten van het GLB bij het begin van de hervorming moet worden vastgesteld;

Voedselzekerheid en eerlijke handel

71. verklaart dat de levensvatbaarheid van het bedrijf en de bestaanskwaliteit voor de boeren een absolute voorwaarde zijn voor de voortzetting van landbouwactiviteiten; meent daarom dat er een directe, door de EU gefinancierde basissteun in de vorm van een areaaltoeslag voor alle boeren in de EU moet zijn om de sociale en economische duurzaamheid van het Europese landbouwproductiemodel te waarborgen, dat voor een fundamentele voedselzekerheid voor de Europese consument moet zorgen, de boeren in staat moet stellen voedsel van hoge kwaliteit concurrerend te produceren, moet verzekeren dat het landbouwbedrijf en banen op het platteland overal in de EU worden gestimuleerd, en collectieve basisgoederen moet leveren via de randvoorwaarden met betrekking tot de "goede landbouw- en milieuconditie", alsmede normen voor hoge kwaliteit en dierenwelzijn;

72. dringt erop aan dat uitsluitend actieve landbouwproductie mag worden beloond, waarbij eisen ten aanzien van een minimale activiteit in de randvoorwaarden worden opgenomen als voorwaarde voor toeslagen, en dat bij handhaving van de regels evenredigheid als belangrijkste uitgangspunt wordt genomen;

Duurzaamheid

73. meent dat een door de EU gefinancierde aanvullende directe toeslag ter beschikking moet worden gesteld van de boeren via een eenvoudig meerjarig contract dat hen beloont voor vermindering van hun koolstofuitstoot per productie-eenheid en/of uitbreiding van de koolstofvastlegging in de bodem door duurzame productiemethoden en door de productie van biomassa die kan worden gebruikt bij de productie van duurzame agromaterialen;

74. merkt op dat dit als dubbel voordeel zou hebben dat de Europese landbouw economisch en ecologisch duurzamer zou worden door lagere koolstofuitstoot en/of een betere efficiency en ook dat de boeren financieel voordeel hebben bij een grotere koolstofvastlegging op hun land, en dat zij op gelijke voet worden behandeld met andere bedrijfstakken die in de EU onder de ETS vallen; dringt aan op duidelijke en meetbare criteria en streefdoelen die op adequate wijze worden vastgesteld zodat deze toeslagen zo spoedig mogelijk in elke lidstaat kunnen worden uitgevoerd;

Landbouw in heel Europa

75. dringt aan op voortzetting van specifieke maatregelen om boeren te compenseren die werken in minder bevoorrechte gebieden, zoals gebieden met natuurlijke handicaps, waaronder berggebieden, ecologisch kwetsbare gebieden en/of regio's die het meest getroffen worden door klimaatverandering, en ultraperifere regio's, om ervoor te zorgen dat er agrarische activiteiten plaatsvinden zodat overal in de EU het land beheerd blijft worden en er plaatselijk voedsel wordt geproduceerd, de dreiging van braaklegging van landbouwgrond wordt teruggedrongen en een evenwichtig ruimtelijk beheer overal in de EU en een rationele ontwikkeling van de agrarische productie worden verzekerd;

76. is van oordeel dat bij een hervorming van de regeling voor de achtergestelde gebieden, en met name van de wijze waarop deze gebieden worden aangewezen en ingedeeld, rekening moet worden gehouden met de moeilijkheden die boeren in alle delen van de Europese Unie ondervinden, aangezien deze vanwege fysieke en klimatologische omstandigheden sterk kunnen verschillen; is van oordeel dat gebieden die onder mogelijke nieuwe regels worden uitgesloten een voldoende lange afbouwperiode moet worden toegekend;

77. wijst op de speciale rol van boeren in peri-urbane gebieden, waar de druk op de plattelands- en landbouwbronnen zeer groot kan zijn; beklemtoont dat de productie van levensmiddelen en publieke goederen in de buurt van steden moet worden gehandhaafd;

Voedselkwaliteit

78. beklemtoont dat de ontwikkeling van een beleid voor voedselkwaliteit, onder andere in de vorm van geografische aanduidingen (BOB's/BGA's), een prioriteit van het GLB moet zijn en moet worden uitgediept en versterkt, zodat de Europese Unie haar koploperspositie op dit gebied kan houden; is van oordeel dat in het geval van deze kwaliteitsproducten het gebruik van originele beheer, beschermings- en promotie-instrumenten moet worden toegestaan, zodat ze zich op harmonieuze wijze kunnen ontwikkelen en hun substantiële bijdrage aan de duurzame groei en het concurrentievermogen van de Europese landbouw kunnen blijven leveren;

Biodiversiteit en milieubescherming

79. meent dat de boeren op rendabele wijze kunnen bijdragen aan de biodiversiteit en milieubescherming, alsmede aan aanpassing aan en afzwakking van de klimaatverandering; dit moet derhalve verder gestimuleerd worden; dringt erop aan dat het GLB zorgt voor de mogelijkheid dat het overgrote deel van de landbouwgrond in aanmerking komt voor agromilieuprogramma's om boeren te belonen voor de levering van aanvullende ecosysteemdiensten, en tegelijk duurzamere, met minder grondstoffen werkende productiemodellen zoals de biologische landbouw, geïntegreerde landbouw, de ontwikkeling van een landbouw met een hoge natuurwaarde en duurzame intensieve landbouwmethoden ook worden aangemoedigd; meent dat al deze maatregelen voor plattelandsontwikkeling gecofinancierd moeten blijven, met zo nodig een ruimer budget;

Groene groei

80. meent dat "groene groei" de kern moet vormen van de nieuwe strategie voor plattelandsontwikkeling, die gericht moet zijn op het scheppen van nieuwe groene banen via:

- de ontwikkeling van locale dynamische instrumenten zoals afzet op de lokale markt, lokale verwerking en steun voor projecten waarbij alle deelnemers van de lokale landbouwsector betrokken zijn,

- de ontwikkeling van biomassa, bioafval, biogas en kleinschalige hernieuwbare energieproductie alsmede de stimulering van de productie van biobrandstoffen van de tweede generatie, agromaterialen en groene chemische producten,

- investeringen in modernisering en innovatie, nieuwe onderzoeks- en ontwikkelingstechnieken voor aanpassing aan en afzwakking van de klimaatverandering,

- het organiseren van opleiding en advies voor boeren met betrekking tot de toepassing van nieuwe technieken en ondersteuning van jonge boeren die een bedrijf starten;

81. meent dat ter ondersteuning van de bouwstenen van het GLB er nog steeds een adequaat vangnet beschikbaar moet zijn; is van mening dat dit vangnet voldoende flexibel moet zijn om rekening te kunnen houden met de marktontwikkelingen, en instrumenten moet omvatten zoals publieke en particuliere opslag, interventie en marktruiming die op het moment dat dit noodzakelijk is wordt geactiveerd ter bestrijding van extreme prijsschommelingen en als instrument voor snelle reactie bij een crisis; is van mening dat hiervoor een speciale reservelijn in de EU-begroting beschikbaar moet worden gesteld, die snel gemobiliseerd kan worden in geval van een crisis;

82. meent dat deze maatregelen geflankeerd moeten worden door instrumenten die de marktvolatiliteit binnen de perken moeten houden en stabiele voorwaarden scheppen voor landbouwbedrijfsactiviteiten en planning; meent dat in dit verband nieuwe innovatieve economische en financiële instrumenten zoals algemene risicoverzekeringen tegen misoogsten, futuresmarkten en fondsen voor onderlinge risicowaarborging moeten worden overwogen om te reageren op extreme markt- en klimaatomstandigheden, zonder particuliere regelingen die momenteel worden ontwikkeld te verstoren;

83. is van mening dat regelgeving voor de uitbreiding van het productievermogen een rol van levensbelang kan spelen bij de waarborging van duurzame groei in een aantal landbouwsectoren;

84. beklemtoont dat ter aanvulling van marktmaatregelen de positie van de primaire producent binnen de voedselaanbodketen dringend versterkt moet worden via een scala van maatregelen met betrekking tot transparantie, contractuele betrekkingen en oneerlijke handelspraktijken; is van mening dat mogelijke aanpassingen aan de mededingingsregels ook moeten worden onderzocht om organisaties van primaire producenten in staat te stellen efficiënter te worden en zo nodig uit te breiden, zodat zij een betere onderhandelingspositie krijgen tegenover de grote handelaars en de verwerkende industrie; is van mening dat in verband hiermee de mogelijkheid moet worden overwogen nationale ombudsmannen en/of een Europese ombudsman te benoemen om geschillen binnen de voedselaanbodketen op te lossen;

85. herinnert eraan dat van de bestaande marktinstrumenten en in het kader van de WTO-verbintenissen de exportrestituties in de EU verder afgeschaft moeten worden, parallel met soortgelijke maatregelen door de WTO-partners;

86. is van mening dat het mededingingsvermogen van de Europese landbouw binnen en buiten de grenzen van de Gemeenschap moet worden bevorderd om methoden te vinden om de belangrijkste toekomstproblemen aan te pakken, o.m. onafhankelijke voedselvoorziening in de EU, levering van voedsel voor een groeiende wereldbevolking, een milieutechnisch gezonde aanpak, biologische verscheidenheid en aanpak van de klimaatverandering;

87. wijst er nogmaals op dat de EU in Europese en derde landen maatregelen kan financieren door middel waarvan in Europa en overal ter wereld informatie wordt verstrekt over Europese landbouw- en voedingsproducten of waardoor de voordelen daarvan onder de aandacht worden gebracht; is van mening dat de begroting van deze fondsen moet worden herzien om landbouw- en voedingsproducten uit de EU op de markten van de EU en van derde landen beter zichtbaar te maken; is van mening dat deze reclametactieken in het kader van het nieuwe GLB ruimer en doelmatiger moeten worden toegepast;

88. is van oordeel dat het gemeenschappelijk landbouwbeleid alle consumenten, in het bijzonder de allerarmsten, in staat moet stellen gezonder te eten door middel van een gevarieerder en betaalbaar productaanbod; om de armoede te bestrijden en de gezondheid te verbeteren, moeten de hulpprogramma's voor de armsten in de samenleving worden voortgezet en moeten de programma's gericht op het bevorderen van de consumptie van groenten en fruit op scholen worden geïntensiveerd;

89. meent dat het nieuwe GLB moet worden opgezet en uitgevoerd met als uitgangspunten eenvoud, evenredigheid en beperking van de bureaucratie en van administratieve kosten;

Het GLB in het meerjarig financieel kader en de jaarlijkse begrotingsprocedure

90. wijst erop dat het, gezien de nieuwe doelen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, noodzakelijk is in het nieuwe MFK te zorgen voor voldoende financiering, ten einde het beleid beter te kunnen steunen in overeenstemming met de ernstige problemen waaraan deze sector die voor de veiligstelling van de voedselbevoorrading in de EU van levensbelang is, de komende jaren het hoofd zal moeten bieden;

91. wijst er nogmaals op dat het in de laatste vier jaar van het huidige MFK alleen mogelijk is geweest over de jaarlijkse begrotingen tot overeenstemming te komen door de in de diverse rubrieken van het MFK bestaande speelruimte volledig te gebruiken of door middel van herzieningen overeenkomstig artikel 23 van het Interinstitutioneel Akkoord (IA) van 17 mei 2006, gebruik makend van de speelruimte die beschikbaar was onder de plafonds van rubriek 2 om andere prioriteiten van de EU te kunnen financieren; wijst erop dat de speelruimte onder het plafond van rubriek 2 vanaf het begrotingsjaar 2011 totdat het huidige MFK afloopt (2013) uiterst beperkt zal zijn;

92. wijst erop dat het door de wettelijk bindende aard van het MFK noodzakelijk wordt soepeler tenuitvoerleggingsregelingen in te voeren, zodat de Unie soepel en doelmatig genoeg kan reageren op onvoorziene gebeurtenissen;

93. wijst erop dat de Commissie haar ontwerpbegroting overeenkomstig artikel 314, lid 3 VWEU niet meer mag wijzigen zodra het Bemiddelingscomité is bijeengeroepen; wijst er andermaal op dat de Commissie een nota van wijzigingen moet indienen om de landbouwprognose in het najaar op de laatste stand te brengen; dringt er met klem op aan dat de nota van wijzigingen beschikbaar is voordat het EP tot stemming overgaat; verzoekt zijn bevoegde commissies met het oog op de bijeenkomst van het bemiddelingscomité een interne procedure in het leven te roepen voor de bepaling van het standpunt van het Parlement;

94. wijst er nogmaals op dat de door het Europees Parlement ingevoerde proefprojecten (PP) en de voorbereidende acties (VA) zich hebben ontwikkeld tot belangrijke instrumenten voor de formulering van beleidsprioriteiten en de invoering van nieuwe initiatieven die vaak zijn uitgegroeid tot EU-activiteiten en -programma's, o.m. op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling; is van mening dat proefprojecten en voorbereidende acties ook in de toekomst een forum kunnen bieden voor het toetsen van nieuwe hervormingsdenkbeelden;

95. verzoekt de Commissie de aanbevelingen van het Europees Parlement volledig te betrekken bij de uitwerking van haar mededeling en de opstelling van wetsvoorstellen;

96. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

TOELICHTING

Het gemeenschappelijk landbouwbeleid heeft met succes de doelstellingen van het oorspronkelijke Verdrag van Rome verwezenlijkt. In de afgelopen 50 jaar heeft het GLB de productiviteit verhoogd, bijgedragen aan een redelijke levensstandaard voor de agrarische gemeenschap, de markten gestabiliseerd, de voedselvoorziening verzekerd en de consumenten voedingsmiddelen van goede kwaliteit tegen redelijke prijzen geleverd. Het GLB van de toekomst staat voor nieuwe en dringende uitdagingen, en moet zorgen voor een kader voor de toekomst, dat gebaseerd is op stabiliteit, voorspelbaarheid en flexibiliteit in crisistijden.

De hervorming vindt plaats tegen een achtergrond van economische crisis en ernstige financiële problemen voor de lidstaten, belastingbetalers, boeren en consumenten. Daarom moet er een coherente en geloofwaardige koers worden uitgezet voor het GLB na 2013.

Het GLB moet worden aangepast aan een veranderende Europese en mondiale situatie. In de allereerste plaats moet de Europese landbouw de voedselzekerheid voor de eigen consumenten verzekeren en de gestaag groeiende wereldbevolking helpen voeden. Voor de eerste maal echter kunnen we niet zomaar de kraan opendraaien en meer voedsel produceren door er meer energie en input in te stoppen. Dit heeft twee hoofdoorzaken. Ten eerste is er de energiecrisis: de stijgende energiekosten en de noodzaak om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen legt een belangrijke beperking op aan een verhoogde productie. Ten tweede is door de impact van de klimaatverandering de optie om uitgestrekte gebieden in cultuur te brengen uitgesloten. De klimaatverandering is ook de oorzaak van watertekorten en droogtes, die weer een rem zijn op een verhoogde productie. Als gevolg hiervan moet de landbouw in de EU en de hele wereld meer produceren met minder land, minder water en minder energie.

Het uitgangspunt van het GLB moet nog steeds zijn ervoor te zorgen dat de Europese landbouw kan concurreren met gesubsidieerde handelspartners zoals de VS, Japan, Zwitserland of Noorwegen, door de Europese boeren eerlijke handelsvoorwaarden te bieden. Ook moet het GLB het landbouwbedrijf overal in Europa blijven steunen, zodat de lokale voedselproductie en een evenwichtige ruimtelijke ontwikkeling mogelijk zijn.

Daarnaast is het zeer belangrijk dat de huidige landbouw laat zien dat zij een grote bijdrage kan leveren aan de uitvoering van de prioriteiten van de nieuwe Europese 2020-strategie, namelijk de aanpak van de klimaatverandering, innovatie, en het scheppen van banen door groene groei. Tegelijk moet de landbouw blijven zorgen voor voedselzekerheid voor de Europese consumenten door de productie van veilige voedselproducten van hoge kwaliteit. De Europese boeren en het GLB moeten laten zien dat zij een aantal antwoorden hebben op de uitdagingen van de 21ste eeuw, en dat zij deel uitmaken van de oplossing, en niet van het probleem.

Met de uitbreiding van de EU naar 27 lidstaten is het van cruciaal belang dat de verwachtingen van de nieuwe lidstaten ten aanzien van een eerlijke behandeling uiteindelijk worden gehonoreerd. Om te kunnen beantwoorden aan de nieuwe prioriteiten en de verwachtingen van alle EU-lidstaten moet de GLB-begroting op zijn minst op het peil van 2013 in het kader van de nieuwe financiële vooruitzichten worden gehandhaafd.

In het verslag zijn de prioriteiten uiteengezet voor een gemeenschappelijk en geloofwaardig multifunctioneel agrarisch voedselbeleid, dat de boeren steunt en de gehele samenleving ten goede komt. Dit beleid omvat vijf bouwstenen, namelijk: voedselzekerheid en eerlijke handel, duurzaamheid, landbouw in heel Europa, biodiversiteit en milieubescherming, en groene groei, die samen moeten zorgen voor een eerlijker, groener een duurzamer GLB in de toekomst.

In het kader van de tenuitvoerlegging van de nieuwe bepalingen van het Verdrag van Lissabon, moet het Europees Parlement zijn nieuwe verantwoordelijkheden als medewetgever in landbouwzaken serieus nemen. De Commissie en de Raad moeten op dit speciale terrein directer, meer op voet van gelijkwaardigheid en in goed vertrouwen met de parlementsleden samenwerken.

Met het oog hierop is de rapporteur van plan de mogelijkheden die de nieuwe institutionele context biedt zo efficiënt mogelijk te benutten. Hij zal opkomen voor de sleutelrol die het Europees Parlement hierin moet spelen, en zich tegelijk flexibel opstellen ten aanzien van de beleidsvorming, waarbij speciale nadruk wordt gelegd op proportionaliteit en subsidiariteit.

BIJLAGE

Graph 1: Evolution of CAP expenditure and CAP reform path.

Source: European Commission, DG AGRI (updated by DG AGRI-Unit L.1 on 5.3.2010)

Graph 2: EU surpluses over time (1991-2008) for wheat, beef, and butter

Source: European Commission, DG AGRI, Discussion Paper December 2009 – Why do we need a Common Agricultural Policy?

Graph 3: Percentage of CAP expenditure in EU expenditure

Source: European Commission, DG AGRI (updated by DG AGRI-Unit L.1 on 5.3.2010)

Graph 4: Percentage of CAP expenditure in EU GDP

Source: European Commission, DG AGRI (updated by DG AGRI-Unit L.1 on 5.3.2010)

Graph 5: Change in real agricultural income per worker in 2009 compared to 2008 (percentage) per MS

Source: Eurostat, graph created with data from March 2010 (updated by DG AGRI-Unit L.1 on 8.3.2010, figures for 2009 are Eurostat estimates)

Graph 6: Direct payments per Member States, average per hectare, 2008

Source: European Commission, DG AGRI (updated by DG AGRI-Unit L.1 on 5.3.2010)

Table 7: Options chosen for SPS implementation in member States

MODEL

REGIONALISATION

MEMBER-STATES AND REGIONS

SPS, historical

non-regionalised

Greece, Spain, France, Ireland, Italy, Netherlands,

Austria, Portugal

regionalised

Belgium (Flanders + Brussels, Walonia),

UK - Scotland and Wales

SPS, regional model

one region

Malta

SPS, dynamic hybrid moving to flat-rate

non-regionalised

Denmark

regionalised

Germany (by Bundesländer), Finland (3 regions based on reference yields),

 

Sweden (5 regions based on reference yields),

UK - England (3 regions according to soil)

SPS, static hybrid

non-regionalised

Luxembourg, Slovenia

regionalised

UK - Northern Ireland

SAPS

one region

Bulgaria, Czech Republic, Estonia, Cyprus, Latvia, Lithuania, Hungary, Romania, Poland, Slovakia

 

Source: drawn from European Commission table, DG Agriculture D.1.

ADVIES van de Begrotingscommissie (29.4.2010)

aan de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling

over de toekomst van het gemeenschappelijk landbouwbeleid na 2013
(2009/2236(INI))

Rapporteur: Giovanni La Via

SUGGESTIES

De Begrotingscommissie verzoekt de ten principale bevoegde Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

A. overwegende dat het meerjarig financieel kader (MFK) overeenkomstig het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie een wettelijk bindende handeling is waaraan de jaarlijkse begroting dient te voldoen,

B.  overwegende dat het Europees Parlement sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon beschikt over de bevoegdheid het landbouwbeleid van de Unie vorm te geven, niet alleen voor wat betreft meerjarige landbouwprogramma's, maar eveneens via aanpassing van de jaarlijkse landbouwbegroting, waardoor het verantwoordelijk wordt voor de waarborging van een eerlijk en duurzaam gemeenschappelijk landbouwbeleid,

C. overwegende dat in het kader van het nieuwe GLB nieuwe veeleisende problemen moeten worden opgelost, niet alleen om aan de voedselbehoefte van Europese burgers te voldoen met adequate hoogwaardige producten, de problemen in verband met de zekerheid op het gebied van de voedselvoorziening in de wereld aan te pakken, ervoor te zorgen dat de markten van landbouwproducten werken en om de inkomens van de landbouwsector te steunen, maar eveneens om het milieu overal in Europa te beschermen en te reageren op de klimaatverandering,

D. overwegende dat de landbouwuitgaven slechts 0,49% van het totale BBP van de Europese Unie vormen (cijfer uit 2008), waardoor de Europese Unie, vertaald naar het bedrag van de financiële steun aan de landbouwers per hoofd van de bevolking op één lijn komt met haar belangrijke handelspartners zoals de VS,

E.  overwegende dat de uitgaven in de vorm van rechtstreekse steun 0,38% van het BBP van de EU belopen (cijfer uit 2008),

F.  overwegende dat de uitgaven in verband met het beleid inzake plattelandsontwikkeling 0,11% van het Europese BBP vormen,

G. overwegende dat de vrijwillige-differentiatiemechanismen sinds 2007 ombuiging van de financiële steun mogelijk maken in de sectoren rechtstreekse betalingen en plattelandsontwikkeling, zonder dat de voor landbouw uitgetrokken kredieten daardoor evenwel doorzichtiger, leesbaarder en eenvoudiger worden,

H. overwegende dat het door de huidige geringe marges die beschikbaar zijn in rubriek 2 vanaf het begrotingsjaar 2011 voor de Unie bijzonder moeilijk wordt naar behoren te reageren op marktcrises en onverwachte gebeurtenissen in de wereld en dat de jaarlijkse begrotingsprocedure van haar betekenis kan worden ontdaan,

1.  wijst er andermaal op dat in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie wordt voorgeschreven dat een meerjarig financieel kader voortaan via een met algemene stemmen aangenomen verordening van de Raad wordt vastgesteld en dat de bedragen van de jaarlijkse plafonds daarin per uitgavencategorie worden bepaald;

2.  wijst erop dat het door de wettelijk bindende aard van het MFK noodzakelijk wordt soepeler tenuitvoerleggingsregelingen in te voeren, zodat de Unie soepel en doelmatig genoeg kan reageren op onvoorziene gebeurtenissen;

3.  wijst erop dat ervoor moet worden gezorgd dat het gemeenschappelijk landbouwbeleid gemeenschappelijk blijft en op het feit dat het, om onvermijdelijke verschillen tussen lidstaten te voorkomen, noodzakelijk is te voorkomen dat het GLB wordt gerenationaliseerd, en er aldus op toe te zien dat het GLB naar behoren op eerlijke wijze geheel uit de Europese begroting wordt gefinancierd;

4.  wijst er nogmaals op het in de laatste vier jaar van het huidige MFK alleen mogelijk is geweest over de jaarlijkse begrotingen tot overeenstemming te komen door de in de diverse rubrieken van het GLB bestaande speelruimte volledig te gebruiken of door middel van herzieningen overeenkomstig artikel 23 van het IA van 17 mei 2006, gebruik makend van de speelruimte die beschikbaar was onder de plafonds van rubriek 2 om andere prioriteiten van de EU te kunnen financieren; wijst erop dat de speelruimte onder het plafond van rubriek 2 vanaf het begrotingsjaar 2011 totdat het huidige MFK afloopt (2013) uiterst beperkt zal zijn;

5.  wijst erop dat het, gezien de nieuwe doelen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, noodzakelijk is in het nieuwe MFK te zorgen voor voldoende financiering, ten einde het beleid beter te kunnen steunen in overeenstemming met de ernstige problemen waaraan deze sector die voor de veiligstelling van de voedselbevoorrading in de EU van levensbelang is, de komende jaren het hoofd zal moeten bieden;

6.  wijst erop dat de Commissie haar ontwerpbegroting overeenkomstig artikel 314, lid 3 VWEU niet meer mag wijzigen zodra het Bemiddelingscomité is bijeengeroepen; wijst er andermaal op dat de Commissie een nota van wijzigingen moet indienen om de landbouwprognose in het najaar op de laatste stand te brengen; dringt er met klem op aan dat de nota van wijzigingen beschikbaar is voordat het EP tot stemming overgaat; verzoekt zijn bevoegde commissies met het oog op de bijeenkomst van het bemiddelingscomité een interne procedure in het leven te roepen voor de bepaling van het standpunt van het Parlement;

7.  wijst er nogmaals op dat de door het Europees Parlement ingevoerde proefprojecten (PP) en de voorbereidende acties (VA) zich hebben ontwikkeld tot belangrijke instrumenten voor de formulering van beleidsprioriteiten en de invoering van nieuwe initiatieven die vaak zijn uitgegroeid tot EU-activiteiten en –programma's, o.m. op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling; is van mening dat proefprojecten en voorbereidende acties ook in de toekomst een forum kunnen bieden voor het toetsen van nieuwe hervormingsdenkbeelden.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

28.4.2010

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

33

2

3

Bij de eindstemming aanwezige leden

Alexander Alvaro, Marta Andreasen, Francesca Balzani, Reimer Böge, Giovanni Collino, Jean-Luc Dehaene, Isabelle Durant, Göran Färm, José Manuel Fernandes, Eider Gardiazábal Rubial, Salvador Garriga Polledo, Ivars Godmanis, Estelle Grelier, Carl Haglund, Jutta Haug, Jiří Havel, Sidonia Elżbieta Jędrzejewska, Anne E. Jensen, Ivailo Kalfin, Sergej Kozlík, Jan Kozłowski, Vladimír Maňka, Barbara Matera, Claudio Morganti, Nadezhda Neynsky, Miguel Portas, Dominique Riquet, Sergio Paolo Francesco Silvestris, László Surján, Helga Trüpel, Daniël van der Stoep, Derek Vaughan, Angelika Werthmann

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Franziska Katharina Brantner, Maria Da Graça Carvalho, Giovanni La Via, Peter Šťastný, Theodor Dumitru Stolojan

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 187, lid 2)

Marita Ulvskog

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

15.6.2010

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

41

2

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

John Stuart Agnew, Richard Ashworth, Liam Aylward, Christophe Béchu, José Bové, Luis Manuel Capoulas Santos, Michel Dantin, Paolo De Castro, Albert Deß, Diane Dodds, Herbert Dorfmann, Hynek Fajmon, Lorenzo Fontana, Iratxe García Pérez, Béla Glattfelder, Martin Häusling, Esther Herranz García, Peter Jahr, Elisabeth Jeggle, Jarosław Kalinowski, Elisabeth Köstinger, George Lyon, Miguel Angel Martínez Martínez, Gabriel Mato Adrover, Mairead McGuinness, Krisztina Morvai, Mariya Nedelcheva, James Nicholson, Rareş-Lucian Niculescu, Wojciech Michał Olejniczak, Georgios Papastamkos, Marit Paulsen, Britta Reimers, Ulrike Rodust, Alfreds Rubiks, Giancarlo Scottà, Czesław Adam Siekierski, Sergio Paolo Francesco Silvestris, Alyn Smith

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Luís Paulo Alves, Sandra Kalniete, Giovanni La Via, Hans-Peter Mayer, Maria do Céu Patrão Neves, Daciana Octavia Sârbu, Jacek Włosowicz