Vorige 
 Volgende 
Reglement van het Europees Parlement
Zevende zittingsperiode - Juli 2013
PDF 1539k
INHOUD
ZAAKREGISTER
BERICHT AAN DE LEZER

BIJLAGE XII  : Bestrijding van fraude, corruptie en elke andere onwettige activiteit die schadelijk is voor de belangen van de Gemeenschappen

Besluit van het Europees Parlement betreffende de voorwaarden voor en de wijze van uitvoering van interne onderzoeken op het gebied van de bestrijding van fraude, corruptie en elke andere onwettige activiteit die schadelijk is voor de belangen van de Gemeenschappen (1)

Het Europees Parlement,

gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschappen, met name artikel 199,

gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, met name artikel 25,

gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, met name artikel 112,

gelet op zijn Reglement, met name artikel 186, onder c) (2),

overwegende dat in Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad (3), alsmede in Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (4) betreffende de door het Europees Bureau voor fraudebestrijding verrichte onderzoeken, wordt bepaald dat het Bureau binnen de bij het EG-Verdrag en het Euratom-Verdrag opgerichte of op grond daarvan ingestelde instellingen, organen en lichamen administratieve onderzoeken opent en voert;

overwegende dat de verantwoordelijkheid van het door de Commissie opgerichte Europees Bureau voor fraudebestrijding niet tot de bescherming van de financiële belangen beperkt blijft, doch zich uitstrekt tot alle werkzaamheden ter bescherming van de belangen van de Gemeenschap tegen onregelmatige handelingen die tot administratieve of strafrechtelijke vervolgingen aanleiding kunnen geven;

overwegende dat de draagwijdte en de doeltreffendheid van de fraudebestrijding moeten worden vergroot door te profiteren van de op het gebied van administratieve onderzoeken aanwezige deskundigheid;

overwegende dat alle instellingen, organen en instanties het Bureau bijgevolg uit hoofde van hun administratieve zelfstandigheid de taak moeten opdragen interne administratieve onderzoeken in te stellen die zijn gericht op de opsporing van ernstige feiten in verband met de uitoefening van werkzaamheden in dienstverband die kunnen worden aangemerkt als een niet-nakoming van de verplichtingen van de ambtenaren en andere personeelsleden van de Gemeenschappen, zoals genoemd in de artikelen 11, 12, tweede en derde alinea, 13, 14, 16 en 17, eerste alinea, van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen, hierna “Statuut” genoemd, waardoor de belangen van deze Gemeenschappen worden geschaad, en die aanleiding tot tuchtrechtelijke en, eventueel, strafrechtelijke vervolgingen kan geven, of als veroorzaakt door grove schuld als bedoeld in artikel 22 van het Statuut of als een niet-nakoming van overeenkomstige verplichtingen van de leden, bestuurders of personeelsleden van de instellingen, organen en instanties van de Gemeenschappen die niet aan het Statuut onderworpen zijn;

overwegende dat deze onderzoeken moeten worden verricht met volledige inachtneming van de ter zake dienende bepalingen van de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen, en met name het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten, en de ter uitvoering daarvan aangenomen teksten, alsmede het Statuut;

overwegende dat deze onderzoeken bij alle instellingen, organen en instanties van de Gemeenschappen onder gelijkwaardige voorwaarden moeten worden uitgevoerd, zonder dat de toekenning van deze taak aan het Bureau afbreuk doet aan de eigen verantwoordelijkheid van de instellingen, organen of instanties, noch de rechtsbescherming van de betrokken personen in enig opzicht vermindert;

overwegende dat, in afwachting van de wijziging van het Statuut, nadere regels moeten worden vastgesteld volgens welke de leden van de instellingen en organen, de bestuurders van de instanties alsmede ambtenaren en andere personeelsleden van de instellingen, organen en instanties met het oog op het goede verloop van de interne onderzoeken samenwerken,

BESLUIT:

Artikel 1  : Verplichting tot samenwerking met het Bureau

De secretaris-generaal, de diensten, evenals elke ambtenaar of elk personeelslid van het Europees Parlement zijn gehouden ten volle samen te werken met de personeelsleden van het Bureau en alle voor het onderzoek benodigde bijstand te verlenen. Daartoe verstrekken zij de personeelsleden van het Bureau alle ter zake dienende gegevens en uitleg.

Onverminderd de ter zake dienende bepalingen van de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen, met name het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten, alsmede de ter uitvoering daarvan aangenomen teksten, werken de leden ten volle met het Bureau samen.

Artikel 2  : Mededelingsplicht

Elke ambtenaar of elk personeelslid van het Europees Parlement die kennis krijgt van feiten welke het bestaan doen vermoeden van mogelijke gevallen van fraude, corruptie of van enige andere onwettige activiteit waardoor de belangen van de Gemeenschappen worden geschaad, of van ernstige feiten in verband met de uitoefening van werkzaamheden in dienstverband die kunnen worden aangemerkt als een niet-nakoming van de verplichtingen van de ambtenaren en andere personeelsleden van de Gemeenschappen, of personeelsleden die niet aan het Statuut onderworpen zijn, die aanleiding tot tuchtrechtelijke en, eventueel, strafrechtelijke vervolgingen kan geven, stelt onverwijld zijn diensthoofd of zijn directeur-generaal daarvan in kennis of, indien hij/zij zulks wenselijk acht, zijn secretaris-generaal of rechtstreeks het Bureau, indien het gaat om een ambtenaar, een personeelslid dan wel om personeelsleden die niet aan het Statuut onderworpen zijn; in geval van een niet-nakoming van overeenkomstige verplichtingen door afgevaardigden, dient hij/zij de Voorzitter van het Europees Parlement hiervan in kennis te stellen.

De Voorzitter, de secretaris-generaal, de directeuren-generaal en de diensthoofden van het Europees Parlement doen elk feit waarvan zij kennis hebben gekregen en dat het bestaan doet vermoeden van onregelmatigheden als bedoeld in de eerste alinea, onverwijld aan het Bureau toekomen.

De ambtenaren en personeelsleden van het Europees Parlement mogen in geen geval wegens een in de eerste en tweede alinea bedoelde mededeling op onbillijke of discriminerende wijze worden behandeld.

De afgevaardigden die kennis krijgen van de in de eerste alinea bedoelde feiten stellen de Voorzitter van het Europees Parlement of, indien zij zulks nuttig achten, het Bureau daarvan rechtstreeks in kennis.

Dit artikel is van toepassing, onverlet de vereisten van vertrouwelijkheid die zijn vastgelegd in de wet of in het Reglement van het Europees Parlement.

Artikel 3  : Bijstand van het Beveiligingsbureau

Op verzoek van de directeur van het Bureau worden de personeelsleden van het Bureau bij de feitelijke uitvoering van de onderzoeken bijgestaan door het Beveiligingsbureau van het Europees Parlement.

Artikel 4  : Immuniteit en recht om niet te getuigen

De regels betreffende de parlementaire immuniteit en het recht van de afgevaardigde om niet te getuigen blijven onverlet.

Artikel 5  : Inlichting van de betrokkene

Wanneer de mogelijkheid van persoonlijke betrokkenheid van een afgevaardigde, een ambtenaar of een personeelslid is gebleken, moet de betrokkene, wanneer zulks geen nadeel voor het onderzoek dreigt op te leveren, spoedig worden ingelicht. In geen geval kunnen na afloop van het onderzoek conclusies worden getrokken waarin een afgevaardigde, een ambtenaar of personeelslid van het Parlement met name wordt genoemd zonder dat de betrokkene in de gelegenheid is gesteld zich over alle hem of haar betreffende feiten uit te spreken.

In gevallen waarin met het oog op het onderzoek absolute geheimhouding is vereist of waarin gebruik moet worden gemaakt van opsporingsmiddelen die tot de bevoegdheid van de nationale rechterlijke instantie behoren, kan de verplichting om de afgevaardigde, de ambtenaar of het personeelslid van het Europees Parlement de gelegenheid te geven zich uit te spreken in overeenstemming met de Voorzitter, respectievelijk de secretaris-generaal worden opgeschort.

Artikel 6  : Kennisgeving van seponering van het onderzoek

Indien, na afloop van een intern onderzoek, een afgevaardigde, een ambtenaar of een personeelslid van het Europees Parlement geen enkel element ten laste kan worden gelegd, wordt het hem betreffende interne onderzoek geseponeerd op grond van een besluit van de directeur van het Bureau, die de betrokkene daarvan schriftelijk in kennis stelt.

Artikel 7  : Opheffing van vrijstelling van rechtsvervolging

Elk van een nationale politiële of gerechtelijke autoriteit uitgaand verzoek tot opheffing van de vrijstelling van rechtsvervolging van een ambtenaar of van een personeelslid van het Europees Parlement in verband met eventuele gevallen van fraude, corruptie of enige andere onwettige activiteit, wordt voor advies aan de directeur van het Bureau meegedeeld. Indien een verzoek om opheffing van de vrijstelling een lid van de instelling betreft, wordt het Bureau daarvan in kennis gesteld.

Artikel 8  : Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het door het Europees Parlement wordt goedgekeurd.

(1)Aangenomen op 18 november 1999.
(2)Nu artikel 215, onder c)
(3)PB L 136 van 31.5.1999, blz. 1.
(4)PB L 136 van 31.5.1999, blz. 8.
Juridische mededeling - Privacybeleid