Index 
Aangenomen teksten
Woensdag 23 oktober 2013 - Straatsburg
Ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2014 - alle afdelingen
 Mariene kennis 2020
 Toepassing en handhaving van internationale handelsregels ***I
 Handel tussen de Gemeenschap en derde landen in drugsprecursoren ***I
 Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij ***I
 Drugsprecursoren ***I
 Ontwerpresoluties - Conferentie over klimaatverandering
 Georganiseerde misdaad, corruptie en witwassen
 Actieplan 2014-2018 voor e-justitie
 Europees nabuurschapsbeleid: naar een sterker partnerschap - standpunt van het EP over de voortgangsverslagen van 2012
 Europees semester voor economische beleidscoördinatie
 Migratiestromen in het Middellandse Zeegebied, met name in het licht van de tragische gebeurtenissen bij Lampedusa
 Opschorting van de SWIFT-overeenkomst ingevolge de NSA-spionagepraktijken

Ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2014 - alle afdelingen
PDF 491kWORD 63k
Resolutie
Bijlage
Bijlage
Resolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2013 over het standpunt van de Raad over het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2014 (13176/2013 – C7-0260/2013 – 2013/2145(BUD))
P7_TA(2013)0437A7-0328/2013

Het Europees Parlement,

–  gezien artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,

–  gezien Besluit 2007/436/EG, Euratom van de Raad van 7 juni 2007 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen(1),

–  gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002(2),

–  gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer(3)(IIA),

–  gezien zijn resolutie van 3 juli 2013 over het politieke akkoord over het meerjarig financieel kader 2014-2020(4),

–  gezien zijn resolutie van 13 maart 2013 over de algemene richtsnoeren voor de voorbereiding van de begroting 2014 - afdeling III(5),

–  gezien zijn resolutie van 17 april 2013 over de raming van de inkomsten en uitgaven van het Europees Parlement voor het begrotingsjaar 2014(6),

–  gezien het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2014, goedgekeurd door de Commissie op 28 juni 2013 (COM(2013)0450),

–  gezien de aanbevelingen over het mandaat voor de trialoog over de begroting 2014, gedaan door de BUDG-coördinatoren,

–  gezien het standpunt over het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2014, vastgesteld door de Raad op 2 september 2013 en meegedeeld aan het Europees Parlement op 11 september 2013 (13176/2013 – C7-0260/2013),

–  gezien nota van wijzigingen nr. 1/2014 bij het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2014, door de Commissie gepresenteerd op 18 september 2013 (COM(2013)0644),

–  gezien artikel 75 ter van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Begrotingscommissie en de adviezen van de overige betrokken commissies (A7-0328/2013),

Afdeling III

Algemene opmerkingen

1.  herinnert eraan dat het Parlement de volgende prioriteiten voor de begroting 2014 heeft vastgesteld: economische en duurzame groei, concurrentievermogen, het scheppen van werkgelegenheid en het aanpakken van de jeugdwerkloosheid, en de rol van de EU in de wereld; spreekt daarom opnieuw zijn steun uit voor beleidsmaatregelen die bijdragen aan de bestrijding van de jeugdwerkloosheid, aan onderzoek, ontwikkeling en innovatie, de digitale agenda, het concurrentievermogen, de ondersteuning van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's), aan ondernemerschap en een eigen zaak, alsmede aan onderwijs, beroepsopleiding, mobiliteit en externe steun;

2.  dringt erop aan dat de Commissie en de lidstaten alles in het werk stellen om voor een efficiënte besteding van de middelen van de EU-begroting te zorgen en dat hetgeen wat daarmee wordt gefinancierd een duidelijke Europese meerwaarde heeft; is van oordeel dat de lidstaten waar mogelijk met name taken moeten delen en hun onderlinge samenwerking moeten opvoeren;

3.  herhaalt vastbesloten te zijn een afdoende en realistisch niveau van vastleggings- en betalingskredieten te waarborgen, zodat de programma's met toereikende middelen van start kunnen gaan in het meerjarig financieel kader (MFK) voor de periode 2014-2020, en vertragingen bij de tenuitvoerlegging ervan worden voorkomen, alsmede om een succesvolle afronding van de programma's die van start zijn gegaan tijdens het MFK 2007-2013 te waarborgen;

4.  betreurt daarom het besluit van de Raad om dit jaar eens te meer de gebruikelijke aanpak te volgen van horizontale verlagingen van de ontwerpbegroting, met als doel de middelen van de Unie voor 2014 kunstmatig te verlagen met in totaal 240 miljoen EUR (-0,2%) aan vastleggingskredieten en 1 061 miljoen EUR (-0,8%) aan betalingskredieten ten opzichte van de ontwerpbegroting, met als gevolg een aanzienlijke verlaging ten opzichte van de begroting 2013 (met inbegrip van de gewijzigde begrotingen nr. 1 tot en met 5), zowel wat de vastleggingen (-6%) als de betalingen (-6,6%) betreft;

5.  is verbaasd dat de Raad in zijn standpunt niet alleen heeft nagelaten rekening te houden met het akkoord over het MFK wat betreft de vervroegde financiering van programma's in het kader van Erasmus+, COSME en Horizon 2020, maar bovendien de kredieten voor een aantal van die programma's heeft verlaagd;

6.  betreurt ten zeerste dat de Raad in alle rubrieken verlagingen van zowel de vastleggings- als de betalingskredieten doorvoert; herinnert eraan dat de volgende rubrieken het zwaarst getroffen zijn: rubriek 1a (-0,36% aan vastleggingskredieten en -3,6% aan betalingskredieten ten opzichte van de ontwerpbegroting), rubriek 4 (-0,21% aan vastleggingskredieten en -2,5% aan betalingskredieten ten opzichte van de ontwerpbegroting) en rubriek 5 (-1,78% aan vastleggings- en betalingskredieten ten opzichte van de ontwerpbegroting); wijst erop dat rubriek 1a en rubriek 4 programma's en initiatieven bevatten die cruciaal zijn om de doelstellingen van de Europa 2020-strategie en van de agenda voor het extern beleid van de EU te verwezenlijken, en dat deze horizontale verlagingen initiatieven treffen die op deze twee beleidsgebieden prioritair zijn voor het Parlement;

7.  benadrukt dat deze verlagingen in flagrante tegenspraak zijn met het politieke akkoord over het MFK op het punt van vroegtijdige financiering en tevens voorbijgaan aan de prioriteiten van het Parlement zoals weergegeven in zijn resolutie over de algemene richtsnoeren voor de voorbereiding van de begroting 2014 en in de aanbevelingen over het mandaat voor de trialoog over de begroting 2014;

8.  verwerpt het argument van de Raad dat de voorgestelde verlagingen betrekking hebben op onvolledig uitgevoerde of ondoeltreffende programma's, aangezien de verlagingen van de vastleggingskredieten die de Raad doorvoert vooral de uitvoeringscapaciteit treffen van een nieuwe generatie meerjarenprogramma's die nog niet van start zijn gegaan; wijst er bovendien op dat de verlagingen van de betalingskredieten die de Raad doorvoert vooral de afronding treffen van programma's die niet alleen hoge uitvoeringsniveaus laten zien, maar ook soms een uitvoering van meer dan 100% (zoals het Gemeenschappelijk strategisch kader voor onderzoek en innovatie, Galileo, Douane en Fiscalis in rubriek 1a, en het ESF, het EFRO en het Cohesiefonds in rubriek 1b); benadrukt met name dat dergelijke verlagingen van de betalingskredieten volledig voorbijgaan aan het meerjarig karakter van het beleid van de Unie en van cohesiebeleid in het bijzonder; benadrukt dat 52% van de betalingskredieten waar in de ontwerpbegroting 2014 om is verzocht, bestemd is voor de afronding van programma's onder het MFK 2007-2013;

9.  betreurt de door de Raad voorgestelde willekeurige verlagingen van de administratieve en ondersteunende lijnen die de uitvoering van cruciale EU-programma's financieren; is van mening dat deze verlagingen een bedreiging vormen voor een succesvolle start van de nieuwe programma's, aangezien te weinig administratieve capaciteit een ernstig risico inhoudt dat het EU-beleid gebrekkig wordt uitgevoerd; betreurt dat de lidstaten eerder begaan zijn met oppervlakkige, absurde kortetermijnbesparingen dan met resultaten op de lange termijn; herstelt daarom de bedragen van de ontwerpbegroting voor alle lijnen met betrekking tot administratieve en ondersteunende uitgaven die de Raad heeft verlaagd;

10.  neemt kennis van de ontwerpverklaring over de betalingen die de Raad heeft opgenomen in zijn standpunt over de ontwerpbegroting 2014; is er evenwel van overtuigd dat dit standpunt, tenzij het aanzienlijk wordt verbeterd, geen bevredigende politieke garantie kan bieden om een voldoende en adequaat niveau van de betalingen in 2014 te waarborgen; is vastbesloten zekerheid te verschaffen en de trend van de laatste jaren om te keren, aangezien de openstaande betalingen aan het eind van het jaar exponentieel zijn toegenomen; verzoekt de Raad bijgevolg het eens te worden over een gezamenlijke politieke verbintenis om alle middelen in te zetten die uit hoofde van de MFK-verordening voor de periode 2014-2020 beschikbaar zijn, met inbegrip van de marge voor onvoorziene uitgaven en/of een herziening van het maximum voor betalingen, ten einde de nieuwe programma's niet in gevaar te brengen en tegelijkertijd het bedrag van de aan het eind van het jaar openstaande betalingen te reduceren;

11.  is ingenomen met de verklaring van sommige lidstaten dat gestreefd moet worden naar een beter evenwicht tussen vastleggingen en betalingen, om te voorkomen dat de Unie niet aan haar wettelijke verplichtingen kan voldoen; voelt zich gesterkt door het feit dat meerdere delegaties in de Raad mondeling dezelfde bezorgdheid beginnen te uiten die het Parlement tijdens de afgelopen begrotingsprocedures herhaaldelijk heeft geuit;

12.  kan het besluit van de Raad om de vastleggings- en de betalingskredieten te verlagen niet aanvaarden; herinnert eraan dat de politieke prioriteiten van de EU worden weerspiegeld door de vastleggingen en dat deze moeten worden vastgesteld met het oog op de lange termijn, waarbij rekening wordt gehouden met een tijdstip waarop de economische terugval voorbij kan zijn; is daarom van mening dat de vastleggingen over het algemeen moeten worden hersteld op het niveau van de ontwerpbegroting; is evenwel van plan de vastleggingskredieten te verhogen tot iets boven de bedragen op de ontwerpbegroting voor een beperkt aantal begrotingslijnen die betrekking hebben op programma's die rechtstreeks voordeel opleveren voor de Europese burgers en die bijdragen aan de tenuitvoerlegging van de Europa 2020-prioriteiten, die van cruciaal belang zijn voor de groei en het concurrentievermogen van de Unie, alsmede voor programma's die de Europese waarden en de Europese solidariteit uitdragen in het buitenland;

13.  stelt daarom het totale bedrag van de kredieten voor 2014 vast op 142 625 miljoen EUR voor de vastleggingskredieten en op 136 077 miljoen EUR voor de betalingskredieten;

14.  verzoekt derhalve om middelen uit het flexibiliteitsinstrument ter beschikking te stellen voor een bedrag van 274,2 miljoen EUR aan vastleggingskredieten; is van mening dat het flexibiliteitsinstrument in rubriek 1b het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen moet aanvullen, dit in afwachting van het definitieve akkoord van de wetgevingsautoriteit over de rechtsgrond, dat het politieke akkoord over het MFK van 27 juni 2013 inzake de totale toewijzing voor dit fonds moet weerspiegelen, en dat het aanvullende steun aan Cyprus moet verlenen uit de structuurfondsen, zoals overeengekomen door de staatshoofden en regeringsleiders op hun vergadering van 27 en 28 juni 2013; is van mening dat het flexibiliteitsinstrument in rubriek 4 moet bijdragen aan meer humanitaire hulp voor het Midden-Oosten;

15.  is voornemens om tijdens de jaarlijkse begrotingsprocedure een uitgebreid debat te starten over de ontvangstenkant, die integrerend deel uitmaakt van de begroting van de Unie en niet losgekoppeld mag worden van de uitgaven; plaatst in dit verband vraagtekens bij de rechtvaardiging van het behoud door de lidstaten van 25% van de traditionele eigen middelen als administratieve kosten, en roept op tot een zorgvuldiger controle op het gebruik van deze middelen; verzoekt om de verwachte ontvangsten in de vorm van boetes die de Commissie oplegt aan ondernemingen die het mededingingsrecht van de Unie overtreden op realistischer wijze op de begroting op te nemen, en om nader overleg te voeren over de opname op de begroting van het begrotingsoverschot, om geen gecompliceerde procedure te hoeven doorlopen die voor de buitenwereld niet valt te begrijpen en die momenteel inhoudt dat het overschot naar de lidstaten terugvloeit via een korting op hun respectievelijke BNI-bijdrage;

Betalingskredieten

16.  betreurt de verlagingen van de betalingen die de Raad voorstelt, wat neerkomt op een verlaging met 9,5 miljard (9 500 miljoen) EUR (-6,6%) ten opzichte van de definitieve begroting voor 2013 (met inbegrip van de gewijzigde begrotingen nr. 1 tot en met 5); wijst nogmaals op het feit dat, ondanks de vaststelling van een lager MFK voor de periode 2014-2020 en de absolute noodzaak om in het verleden aangegane verplichtingen na te komen, de Raad zijn strategie om het niveau van de betalingen kunstmatig te verlagen blind blijft volgen, zonder rekening te houden met de werkelijke behoeften, en uitgaven onder gedeeld beheer relatief te ontzien, om de lidstaten het idee te geven dat zij "rendement hebben op hun investeringen";

17.  wijst erop dat dit plaatsvond ondanks het feit dat de situatie met betrekking tot de betalingen reeds in 2013 ernstige vormen had aangenomen, op een moment dat de tenuitvoerlegging begin september respectievelijk 9 en 18 miljard EUR hoger was dan in 2012 en 2011 in dezelfde periode; benadrukt dat een dermate goede en toenemende absorptiecapaciteit aantoont dat de programma's van de Unie in de praktijk goed presteren; is vastbesloten ervoor te zorgen dat de tenuitvoerlegging van eerder overeengekomen vastleggingen niet wordt belemmerd door een kunstmatige beperking van de begrote betalingen;

18.  is van mening dat – met name dit jaar – het standpunt van de Raad om een kunstmatige marge van 1 miljard EUR te laten onder het maximum van de betalingen voor 2014 geen steek houdt en geenszins kan worden gerechtvaardigd, in het bijzonder gezien de omvang van de eind 2013 te verwachten overdracht van openstaande betalingen;

19.  benadrukt dat de Raad in zijn standpunt geen rekening houdt met het dramatische tekort aan betalingskredieten, met name op het gebied van het cohesiebeleid; wijst erop dat volgens de jongste ramingen (september 2013) die de lidstaten zelf hebben opgesteld van hun nog voor eind 2013 in te dienen betalingsaanvragen, zoals door de Commissie getoetst en aangepast, eind 2013 een overdracht van ongeveer 20 miljard EUR mag worden verwacht, ook als de tweede tranche van de gewijzigde begroting nr. 2/2013 (ontwerp van gewijzigde begroting nr. 8/2013) volledig wordt goedgekeurd; herinnert eraan dat geldige betalingsaanvragen die worden overgedragen van 2013, moeten worden afgetrokken van de beschikbare betalingskredieten voor 2014, wat dus een verlaging van die kredieten inhoudt; benadrukt dat de begroting 2014 hierdoor onder zware druk zal komen te staan, niet in het minst gezien het ongekende niveau van betalingsaanvragen die niet zijn voldaan en meer in het algemeen de nog betaalbaar te stellen vastleggingen (RAL);

20.  staat versteld dat sommige van de door de Raad voorgestelde verlagingen betrekking hebben op programma's van Horizon 2020, COSME en het ESF, wat duidelijk in tegenspraak is met de letter en de geest van het recente politieke akkoord over het MFK, waarin werd overeengekomen een aantal van deze programma's in 2014 en 2015 vroegtijdig te financieren met het oog op het aanpakken van de jeugdwerkloosheid, waar de instellingen zich op het hoogste niveau toe hebben verbonden; herinnert er bovendien aan dat de door de Raad voorgestelde verlagingen deels betrekking hebben op begrotingslijnen die waren verhoogd in het kader van het akkoord over de eerste tranche van de gewijzigde begroting nr. 2/2013;

21.  verwerpt daarom met kracht de benadering van de Raad inzake de betalingen en wijzigt zijn standpunt over de betalingen om ervoor te zorgen dat de verlaging van de maxima van 2014 ten opzichte van 2013 geen afbreuk doet aan een goede tenuitvoerlegging en afronding van de programma's van het MFK 2007-2013, rekening houdend met het feit dat in het voorstel van de Commissie 52% van de betalingskredieten bestemd is voor nog betaalbaar te stellen vastleggingen, en evenmin afbreuk doet aan het van start gaan van nieuwe programma's;

22.  besluit de betalingskredieten op de ontwerpbegroting voor de meeste door de Raad verlaagde lijnen te herstellen; wijst erop dat, ondanks verhogingen van de betalingskredieten voor een beperkt aantal begrotingsonderdelen en een aantal verlagingen van andere begrotingsonderdelen, het maximum voor de betalingen geen afdoende financiering toelaat van de prioriteiten die het Parlement heeft vastgesteld; stelt daarom voor, na beoordeling van alle mogelijkheden voor de hertoewijzing van betalingskredieten, om uit het flexibiliteitsinstrument een bedrag voor betalingen beschikbaar te stellen ter hoogte van 211 miljoen EUR, ter financiering van humanitaire hulp;

23.  hoopt dat de interinstitutionele vergadering over betalingen die op 26 september 2013 werd gehouden zowel het Parlement als de Raad zal helpen om tijdens de begrotingsbemiddeling overeenstemming te bereiken over deze gezamenlijke politieke toezegging en tot een gemeenschappelijk standpunt te komen, zonder daarbij nodeloos te twisten over de omvang en de kwaliteit van de door de Commissie verstrekte cijfers die het pad effenen om elk tekort aan betalingskredieten tijdens de uitvoering van de begroting 2014 aan te pakken;

24.  is ingenomen met de goedkeuring door de Commissie van het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 8/2013 (tweede tranche van de gewijzigde begroting nr. 2/2013), waarmee nog eens 3,9 miljard EUR wordt toegewezen voor niet verrichte betalingen van 2013 en wat een van de voorwaarden is om te stemmen over de MFK-verordening; dringt erop aan dat de Raad dit ontwerp spoedig en volledig goedkeurt; herhaalt zijn standpunt, zoals weergegeven in zijn resolutie van 3 juli 2013 over het politieke akkoord over het MKF, dat het Parlement de MFK-verordening niet zal goedkeuren en evenmin de begroting 2014 zal vaststellen voordat het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 8/2013, dat betrekking heeft op de tweede tranche van de gewijzigde begroting nr. 2/2013, is goedgekeurd door de Raad;

Rubriek 1a

25.  wijst nogmaals op het feit dat, de grootschalige infrastructuurprojecten niet meegerekend, de kredieten voor rubriek 1a op de ontwerpbegroting reeds een verlaging van 1,1 miljard EUR ten opzichte van de begroting 2013 inhouden; betreurt het feit dat daarnaast, en ondanks alle politieke toezeggingen die de staatshoofden en regeringsleiders recentelijk hebben gedaan om de doelstellingen van deze rubriek te steunen, de Raad heeft besloten de vastleggingen van rubriek 1a verder te verlagen met 60 miljoen EUR ten opzichte van de ontwerpbegroting;

26.  benadrukt dat een deel van de verlagingen door de Raad met name gevolgen hebben voor programma's die door de Europese Raad zijn aangewezen als strategisch voor de groei en het economisch herstel, te weten Horizon 2020 (-43,7 miljoen EUR) en COSME (-0,5 miljoen EUR); betreurt dat dit op flagrante wijze indruist tegen de letter en de geest van het politieke akkoord over het MFK, dat specifieke flexibiliteitsregelingen bevat om de jeugdwerkloosheid aan te pakken en onderzoek te versterken;

27.  herhaalt zijn steun aan EU-programma's op het gebied van onderzoek, concurrentievermogen, ondernemerschap, innovatie en sociale integratie, die centraal staan in de Europa 2020-strategie; hanteert daarom de benadering om alle verlagingen van de Raad ongedaan te maken, teneinde deze rubriek niet verder te verzwakken; besluit daarnaast om kredieten voor een aantal lijnen op bepaalde prioritaire gebieden vervroegd ter beschikking te stellen, zoals Horizon 2020, COSME, en Erasmus+, wat geen verhoging inhoudt aangezien het totaalbedrag voor deze programma's gedurende het MFK voor de periode 2014 - 2020 niet is gewijzigd, en tot een verhoging van de lijnen van de digitale agenda, het vervoersbeleid, de sociale dialoog, EURES, Progress-microfinanciering en sociaal ondernemerschap, speciale jaarlijkse evenementen en de kwaliteit van Europese statistieken;

28.  neemt in zijn lezing het politieke akkoord over het MFK over wat betreft de vervroegde financiering voor 2014 van Horizon 2020 met 212,2 miljoen EUR (106,1 miljoen EUR voor de Europese Onderzoeksraad en 106,1 miljoen EUR voor Marie Skłodowska-Curie-acties), COSME met 31,7 miljoen EUR en Erasmus+ met 137,5 miljoen EUR, wat in totaal neerkomt op een bedrag van 381,4 miljoen EUR;

29.  steunt tevens de bijbehorende uitgestelde financiering ter hoogte van 381,4 miljoen EUR, in overeenstemming met het politieke akkoord over het MFK en nota van wijzigingen nr. 1/2014 van de Commissie, inhoudende dat ITER wordt verlaagd met 212,2 miljoen EUR en CEF-Energie met 169,2 miljoen EUR, waarbij laatstgenoemde verlaging reeds op de ontwerpbegroting was doorgevoerd, zij het aanvankelijk voor een ander doel;

30.  is van mening dat op enkele terreinen gericht moet worden bezuinigd en/of vastleggingen in de reserve moeten worden geplaatst, te weten enerzijds de communicatiestrategie over de euro en de Economische en Monetaire Unie (-2 miljoen EUR) en anderzijds financiële verslaglegging en controle (kredieten in de reserve in afwachting van een akkoord over het relevante programma van de Unie);

31.  neemt in zijn lezing de resultaten op van de wetgevingsonderhandelingen zoals deze in dit stadium bekend zijn; besluit in het bijzonder een aantal nieuwe lijnen met een p.m.-vermelding in te voeren in het kader van het programma Horizon 2020 en ondersteunt, zij het eveneens met p.m.-vermeldingen, de nieuwe lijnen zoals door de Commissie voorgesteld in haar nota van wijzigingen nr. 1/2014; verwacht van de Commissie een omvattend voorstel in het kader van de bemiddeling voor de begroting 2014 om de ontwerpbegroting in overeenstemming te brengen met de nieuwe rechtsgrondslagen voor alle betrokken programma's, waarbij zij de door het Parlement goedgekeurde lijnen overneemt en aanvult;

32.  steunt de invoering van een specifieke sub-begrotingslijn onder Erasmus+, die gericht is op het waarborgen van een toereikende transparantie met betrekking tot de jongerenacties in het kader van dit programma, en schrijft 11,5% van de oorspronkelijke kredieten van Erasmus+ over naar deze specifieke sublijn voor jongeren; schrapt de sub-begrotingslijn die de Raad heeft ingevoerd voor exploitatiesubsidies voor nationale agentschappen;

33.  besluit om de nomenclatuur van de voorgaande programmeringsperiode betreffende de sociale dialoog weer over te nemen; splitst daarom deze lijn en de bijbehorende kredieten op in drie afzonderlijke sub-begrotingslijnen, zoals in het verleden het geval was;

34.  wijst erop dat ingevolge zijn lezing er een marge van [65 446 000 EUR] in rubriek 1a ovreblijft;

Rubriek 1b

35.  wijst erop dat de vastleggingen praktisch ongewijzigd zijn gebleven (slechts -3,3 miljoen EUR), maar dat de Raad het niveau van de betalingen verder heeft verlaagd (-202,2 miljoen EUR oftewel -0,4% ten opzichte van de ontwerpbegroting), met nadelige gevolgen voor zowel de doelstelling Investeren in groei en werkgelegenheid (-114,151 miljoen EUR oftewel -0,23%) als voor de doelstelling Europese territoriale samenwerking (-84,805 miljoen EUR oftewel -6,19%), en de marge slechts kunstmatig heeft verhoogd met 3,3 miljoen EUR;

36.  benadrukt dat het zwaarst wordt bezuinigd op het EFRO en het Cohesiefonds (EFRO: -125,155 miljoen EUR, Cohesiefonds: -44,312 miljoen EUR, terwijl het ESF is verlaagd met 32,788 miljoen EUR); betreurt ten zeerste dat 69,33% van de totale verlagingen van de betalingen betrekking heeft op kredieten voor de afronding van programma's uit eerdere periodes (d.w.z. 98,7 miljoen EUR);

37.  betreurt dat de Commissie als uitgangspunt voor de voorfinanciering het niveau heeft genomen dat de Europese Raad in februari 2013 is overeengekomen, een kwestie die een van de onderwerpen van de lopende interinstitutionele sectorale onderhandelingen over het toekomstige cohesiebeleid vormt, waarbij het Parlement medebeslissingsrecht heeft, zodat wellicht vooruitgelopen wordt op de uitkomst van deze onderhandelingen; herinnert eraan dat voorfinanciering van essentieel belang is omdat lidstaten en regio’s aan het begin van de periode voldoende financiering nodig hebben om te kunnen investeren in projecten die zullen bijdragen aan de inspanningen om de huidige economische en financiële crisis te boven te komen; bekrachtigt in dit verband het standpunt van de Commissie regionale ontwikkeling van het Parlement dat voor dezelfde voorfinancieringspercentages moet worden gekozen als in de huidige periode, daar de crisis nog steeds voortduurt;

38.  wijst erop dat rubriek 1b het grootste deel van de huidige uitstaande verplichtingen bevat; is ten zeerste verontrust dat het bedrag aan openstaande rekeningen binnen het cohesiebeleid eind 2013 ongeveer 20 miljard EUR zal bedragen, wat een groot tekort zal creëren dat moet worden afgetrokken van de betalingskredieten voor 2014, waardoor er in dat jaar dus minder kredieten beschikbaar zullen zijn voor de afronding van de huidige programma's en de start van de nieuwe programma's; benadrukt dat het steeds terugkerende tekort aan betalingskredieten de belangrijkste oorzaak is van het nooit eerder geziene grote bedrag aan RAL, met name in de laatste jaren van het MFK 2007-2013;

39.  verwerpt derhalve de door de Raad gewenste verlagingen in rubriek 1b; is van mening dat deze verlagingen zouden leiden tot een veel ernstiger tekort aan betalingen dan al wordt verwacht en de terugbetaling zouden belemmeren van reeds uitgegeven middelen aan de begunstigde lidstaten en regio's, met ernstige gevolgen, met name voor de lidstaten die al met economische, sociale en financiële beperkingen te maken hebben;

40.  besluit om de vastleggingen en betalingen te herstellen op het niveau van de ontwerpbegroting voor alle door de Raad gekorte begrotingslijnen in deze rubriek, en om de vastleggingskredieten voor een aantal lijnen te verhogen tot boven de ontwerpbegroting, in de meeste gevallen in overeenstemming met nota van wijzigingen nr. 1/2014 van de Commissie, teneinde kredieten van de structuurfondsen aan Cyprus toe te wijzen voor een totaalbedrag van 100 miljoen EUR in huidige prijzen voor 2014;

41.  herinnert aan de doelstelling van de Europa 2020-strategie om ten minste 20 miljoen minder mensen bloot te stellen aan het risico op armoede en sociale uitsluiting; herinnert tevens aan het politieke akkoord over het MFK, waarin is overeengekomen dat er wordt voorzien in een extra verhoging van maximaal 1 miljard EUR (bovenop de 2,5 miljard EUR waarover al overeenstemming is bereikt) voor de hele periode 2014-2020 voor het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen; besluit bijgevolg dit fonds te versterken door in totaal 500 miljoen EUR aan vastleggingskredieten toe te wijzen voor acties ter bevordering van sociale cohesie en ter verlichting van de ergste vormen van armoede in de Unie;

42.  voert twee specifieke begrotingslijnen in voor technische steun aan de strategieën van de Unie voor de macroregio van de Oostzee, als erkenning voor de succesvolle uitvoering tijdens de huidige programmeringsperiode, en voor het eerst ook voor de macroregio's van de Donau (elk 2,5 miljoen EUR aan vastleggings- en betalingskredieten);

43.  is ingenomen met het akkoord over het Jongerenwerkgelegenheidsinitiatief (YEI) dat is bereikt in het kader van de onderhandelingen over het MFK 2014-2020; is van mening dat een afdoend financieringsniveau noodzakelijk is om een onmiddellijke start van het initiatief te waarborgen ten einde de nooit eerder geziene hoge jeugdwerkloosheid aan te pakken; hecht daarom zijn goedkeuring aan de vervroegde en uitgestelde financiering van het YEI, alsook aan de ermee samenhangende uitgestelde financiering van de Europese territoriale samenwerking, zoals voorgesteld door de Commissie; wijst er nogmaals op dat met ingang van 2016 bijkomende kredieten nodig zullen zijn om de doeltreffendheid en duurzaamheid van het initiatief te waarborgen;

44.  hecht zijn goedkeuring aan de invoering van nieuwe specifieke begrotingslijnen voor technische steun voor alle vijf structuurfondsen, met een p.m.-vermelding en dienovereenkomstige toelichting, naast de bestaande begrotingslijnen, om te kunnen voldoen aan de verzoeken van de lidstaten, zoals aangegeven in nota van wijzigingen nr. 1/2014 van de Commissie; verwacht dat de uitvoering van de nieuwe programma's op lidstaatniveau hierdoor zal verbeteren;

45.  betreurt dat het Parlement niet over enige manoeuvreerruimte beschikt in deze rubriek, en herhaalt ervan overtuigd te zijn dat het politieke akkoord over het MFK bindend is voor alle instellingen en dat gebruik zal worden gemaakt van de flexibiliteitsinstrumenten waar dit akkoord in voorziet, om ervoor te zorgen dat de prioriteiten van het Parlement tijdig van start kunnen gaan en voldoende middelen toegewezen krijgen;

Rubriek 2

46.  wijst erop dat deze rubriek weliswaar het minst werd gekort door de Raad, maar dat de kredieten van sommige programma's niettemin zijn verlaagd, met name van het programma LIFE+, een prioriteit van het Parlement (-4,07% aan betalingskredieten);

47.  herstelt alle door de Raad verlaagde lijnen tot het niveau van de ontwerpbegroting en verhoogt de vastleggingskredieten voor de schoolfruitregeling met 28 miljoen EUR, in overeenstemming met het politiek akkoord dat in juni 2013 is bereikt over het nieuwe gemeenschappelijk landbouwbeleid voor de periode 2014-2020;

48.  stemt in met de invoering van nieuwe specifieke begrotingslijnen met een p.m.-vermelding voor technische steun ten behoeve van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, zoals aangegeven in nota van wijzigingen nr. 1/2014 van de Commissie;

Rubriek 3

49.  wijst erop dat rubriek 3 weliswaar de kleinste is van de rubrieken in het MFK, maar niettemin een aantal terreinen bestrijkt die van cruciaal belang zijn voor de burgers van de Unie;

50.  wijst op de verlagingen in deze rubriek die de Commissie reeds in de ontwerpbegroting heeft voorgesteld; betreurt het feit dat de Raad de vastleggingskredieten verder wil verlagen met 5,2 miljoen EUR (-0,24% ten opzichte van de ontwerpbegroting) en de betalingskredieten met 10 miljoen EUR (-0,60% ten opzichte van de ontwerpbegroting);

51.  herstelt bij wijze van algemene benadering de bedragen van de ontwerpbegroting voor alle lijnen, om een behoorlijke uitvoering van de programma's en acties in deze rubriek te garanderen;

52.  wijst erop dat het Parlement bij herhaling zijn krachtige steun heeft uitgesproken voor een afdoende financiering voor de programma's op het gebied van rechten, burgers, cultuur en media, die een hoog uitvoeringsniveau laten zien en een merkbaar hefboomeffect en neveneffecten bewerkstelligen, en een duidelijke en bewezen Europese meerwaarde leveren door grensoverschrijdende samenwerking en actief burgerschap te bevorderen; is in het bijzonder bezorgd over de voorgestelde bezuinigingen op de programma's en acties op deze gebieden; stelt een verhoging boven de ontwerpbegroting voor van de kredieten voor een aantal begrotingslijnen van de subprogramma's op het gebied van cultuur en media, Europa voor de burgers, de programma's op het gebied van rechten en burgerschap en multimedia-acties (in totaal 11,3 miljoen EUR meer vastleggingskredieten);

53.  herinnert eraan dat de EU-begroting is blootgesteld aan diverse risico's zoals btw-fraude, smokkel, namaak en corruptie, en dit meestal in het kader van georganiseerde misdaad; dringt erop aan de bestrijding van EU-fraude en georganiseerde grensoverschrijdende misdaad als een duidelijke prioriteit vast te stellen en bijgevolg de EU-organen en ‑agentschappen die op dit gebied actief zijn te versterken zodat ze deze bedreigingen en de onderliggende criminele structuren doeltreffend kunnen bestrijden;

54.  onderstreept dat de solidariteit tussen de lidstaten op het gebied van asiel en migratie moet worden versterkt en dat uit de EU-begroting een duidelijk engagement in die richting moet blijken, waaronder een adequate bijdrage van de lidstaten;

55.  wijst op de beperkte marge, die weinig manoeuvreerruimte biedt om in te spelen op onverwachte situaties binnen deze rubriek;

Rubriek 4

56.  betreurt de door de Raad voorgestelde bezuinigingen in rubriek 4 (-0,21% aan vastleggingskredieten en -2,5% aan betalingskredieten), die op de ontwerpbegroting reeds een van de zwaarst gekorte rubrieken was (-12,5% aan vastleggingskredieten en -8,2% aan betalingskredieten) ten opzichte van de niveaus in 2013; wijst nogmaals op het feit dat rubriek 4 slechts 6% van de totale begroting van de Unie omvat, maar wel het engagement van de EU in het buitenland bepaalt;

57.  is in dit verband van mening dat het uiterst belangrijk is de samenwerking te vergroten, de coördinatie te intensiveren en synergieën te ontwikkelen met programma's en projecten van lidstaten in derde landen ten einde de doeltreffendheid van het externe optreden van de EU te verbeteren en het hoofd te bieden aan de huidige begrotingsbeperkingen;

58.  acht de verlagingen door de Raad van de lijnen die het Parlement als prioriteit heeft aangewezen onaanvaardbaar en stelt voor om de bedragen van de ontwerpbegroting te herstellen voor de lijnen die de Raad heeft verlaagd en om de vastleggingskredieten zelfs te verhogen tot boven de ontwerpbegroting voor een aantal lijnen die van strategisch belang zijn voor de buitenlandse betrekkingen van de EU, en dit tot een totaal van 233 miljoen EUR (humanitaire hulp, het Europees nabuurschapsinstrument, het instrument voor ontwikkelingssamenwerking, het instrument voor pretoetredingssteun, het stabiliteitsinstrument en het Europees instrument voor democratie en mensenrechten); roept in dit verband op tot verhoging van de kredieten voor geografische en thematische terreinen die vallen onder het instrument voor ontwikkelingssamenwerking, met het oog op het verwezenlijken van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling;

59.  is van oordeel dat, met het oog op een doeltreffende tenuitvoerlegging van het Europees nabuurschapsbeleid, meer steun moet worden gewaarborgd voor partnerlanden die zich inzetten voor de totstandbrenging van een democratische samenleving en het doorvoeren van hervormingen; is zich bewust van de aanhoudende moeilijke politieke situatie in enkele van de partnerlanden; is van mening dat ook moet worden gezorgd voor meer steun ter bevordering van vertrouwensopbouw en andere maatregelen die bijdragen aan de veiligheid en het voorkomen en oplossen van conflicten;

60.  herinnert aan het belang van transparantie als fundamenteel begrotingsbeginsel; verzoekt daarom de lijn voor de speciale vertegenwoordigers van de Europese Unie (SVEU's) op te splitsen om een beter overzicht mogelijk te maken van de toewijzingen voor de individuele SVEU's; stelt voor om de SVEU-begrotingslijnen volledig over te hevelen naar de begroting van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO);

61.  kan niet instemmen met het voorstel van de Commissie om de geografische en thematische lijnen te splitsen in een lijn voor armoedebestrijding en duurzame ontwikkeling en een lijn voor bestuursproblematiek, aangezien deze nieuwe nomenclatuur geen onderscheid maakt tussen doelstellingen en middelen in het ontwikkelingsbeleid; stelt daarom een aangepaste nomenclatuur voor die de behoeften van het ontwikkelingsbeleid beter weergeeft;

62.  stelt voor om middelen uit het flexibiliteitsinstrument beschikbaar te stellen ter hoogte van 50 miljoen EUR, om de werkelijke behoeften te financieren die de bijdrage van de Unie aan het vredesproces in het Midden-Oosten met zich meebrengt; dringt derhalve andermaal aan op langetermijnplanning en toereikende middelen voor bijstand aan de Organisatie van de Verenigde Naties voor hulpverlening aan Palestijnse vluchtelingen (UNRWA), Palestina en het vredesproces; benadrukt dat het belangrijk is de UNRWA de nodige middelen te verstrekken zodat deze organisatie de essentiële diensten kan verlenen waarvoor zij een mandaat heeft gekregen van de Algemene Vergadering van de VN, en zij gezien de instabiliteit in de regio de veiligheid en het bestaan van de vluchtelingen kan waarborgen;

63.  is van mening dat, met het oog op de transparantie en doeltreffendheid van de hulp, het beleid van rechtstreekse begrotingssteun kritisch onder de loep moet worden genomen en dat het controleniveau moet worden verbeterd; onderstreept dat de EU in gevallen van fraude en misbruik de financiële steun moet stopzetten;

64.  roept op tot een verhoging van de betalingskredieten voor de reserve voor noodhulp (+147 miljoen EUR), om een herhaling van de situatie te voorkomen dat de Commissie niet in staat is om tijdig te reageren op nieuwe humanitaire crises;

Rubriek 5

65.  is verbaasd over de verlagingen door de Raad in rubriek 5, neerkomend op in totaal ‑153,283 miljoen EUR aan vastleggingen en betalingen (-1,8% ten opzichte van de ontwerpbegroting), waarbij het zwaarst wordt bezuinigd op pensioenen en de Europese scholen (‑5,2 miljoen EUR, oftewel -3,2%) en op uitgaven in verband met ambtenaren en tijdelijke functionarissen op beleidsterreinen (‑69,7 miljoen EUR, oftewel -3,5%);

66.  wijst erop dat de Commissie in haar ontwerpbegroting de bezuinigingen voortvloeiend uit het nieuwe personeelsstatuut en de verlaging van het aantal posten met 1%, zoals overeengekomen door de instellingen, reeds grotendeels heeft verrekend;

67.  beschouwt de door de Raad voorgestelde bijkomende verlagingen op administratieve uitgaven als ongerechtvaardigd en in strijd met statutaire en contractuele verplichtingen en met de nieuwe bevoegdheden en taken van de Unie; wijst erop dat het "uitsluiten van de bedragen met betrekking tot de salarisaanpassing van 2011 en 2012" kan leiden tot verdere onevenwichtigheden op de begroting van de Unie;

68.  wijst er in het bijzonder op dat, indien het Hof van Justitie van de Europese Unie ("Hof van Justitie") in 2014 de Commissie in het gelijk stelt betreffende de betwiste aanpassing van de pensioenen en salarissen vanaf 1 juli 2012, dit geen voldoende grote marge zou vrijlaten onder het maximum van Rubriek 5 om in te kunnen spelen op deze onvoorziene situatie; wijst er bijgevolg op dat de Raad het door hemzelf in zijn goedgekeurde standpunt vastgestelde doel niet heeft verwezenlijkt;

69.  herstelt daarom de bedragen van de ontwerpbegroting voor alle lijnen met betrekking tot administratieve en ondersteunende uitgaven, alsmede voor alle lijnen van rubriek 5 die door de Raad zijn verlaagd, met uitzondering van de lijn "Salaris en toelagen" in afdeling III, die wordt verlaagd met -1,2 miljoen EUR ter dekking van de bijdrage van het Europees Agentschap voor chemische stoffen aan de financiering van Europese scholen van type II;

70.  besluit om een aantal kredieten in reserve te houden in afwachting van adequate informatie van de Commissie met betrekking tot gedecentraliseerde agentschappen en verslagen over het beheer van de externe steun;

71.  splitst de lijn voor uitgaven van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) met betrekking tot ambtenaren en tijdelijk personeel, ter weerspiegeling van het ruimere mandaat en de grotere onafhankelijkheid van het secretariaat van het Comité van toezicht van OLAF, zoals vastgelegd in de nieuwe OLAF-verordening(7);

Agentschappen

72.  steunt in beginsel de ramingen van de Commissie voor de budgettaire behoeften van de agentschappen; wijst erop dat de Commissie de meeste kredieten die de agentschappen aanvankelijk hadden gevraagd reeds aanzienlijk had verlaagd;

73.  is daarom van mening dat de bijkomende verlagingen die de Raad voorstelt de goede werking van de agentschappen in gevaar zou brengen en hun zou beletten de taken uit te voeren die hun door de wetgevingsautoriteit zijn toebedeeld; verwerpt de door de Raad gevolgde horizontale aanpak bij de verlaging van de kredieten voor de agentschappen, waarvan de behoeften moeten worden beoordeeld per geval;

74.  gaat echter niet akkoord met de benadering die de Commissie hanteert ten opzichte van het personeel, waarbij het personeelsbestand van de agentschappen niet alleen verminderd moet worden met 1%, zoals voor alle instellingen en organen is overeengekomen in het politieke akkoord over het MFK, maar nog eens 1% moet bijdragen aan een "herindelingspool";

75.  benadrukt het feit dat de overeengekomen inkrimping van het personeelsbestand gebaseerd moet zijn op het organigram en de taken die golden op de referentiedatum 31 december 2012, en dat nieuwe taken voor de bestaande agentschappen of de oprichting van nieuwe agentschappen gepaard moeten gaan met aanvullende middelen;

76.  wijzigt daarom de personeelsformatie van de meeste agentschappen in die zin dat de overeengekomen verlaging met 1% wordt doorgevoerd; doet dat echter niet voor agentschappen die in hun aanvankelijke verzoek de 1+1%-verlaging reeds hadden doorgevoerd; herhaalt niettemin dat met deze bijkomende bijdrage van 1% rekening moet worden gehouden op de begroting 2015, om een gelijke behandeling van alle agentschappen te waarborgen;

77.  benadrukt dat de extra taken die de Europese toezichthoudende autoriteiten (ESA's) reeds hebben gekregen, alsmede de toekomstige, in de nog goed te keuren wetsvoorstellen geplande taken zullen vereisen dat hun begroting in zodanige mate wordt opgetrokken dat zij hun toezichthoudende rol op bevredigende wijze kunnen vervullen; herinnert aan zijn standpunt dat de ESA's onafhankelijke begrotingslijnen moeten hebben en financieel onafhankelijk moeten worden van hun nationale leden;

78.  besluit de kredieten op de begroting 2014 te verhogen voor de drie agentschappen voor financieel toezicht; is van mening dat deze kredieten het feit moeten weerspiegelen dat de nodige taken moeten worden uitgevoerd, nu meer verordeningen, besluiten en richtlijnen zijn en worden goedgekeurd voor het overwinnen van de huidige financiële en economische crisis, die sterk verband houdt met de stabiliteit van de financiële sector;

79.  besluit tevens de kredieten voor het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid en voor een aantal agentschappen in rubriek 3 te verhogen met het oog op de uitbreiding van hun takenpakket (Frontex, Europol, het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving, het Europees Agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen en het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken); verhoogt de kredieten voor het Europees Geneesmiddelenbureau, aangezien de Commissie in haar ontwerpbegroting rekening had gehouden met de bestemmingsontvangsten, wat niet zou moeten voor agentschappen die vooral met vergoedingen worden bekostigd; loopt vooruit op de mogelijke inwerkingtreding van het 4e spoorwegpakket door aanvullende kredieten voor het Europees Spoorwegbureau in de reserve te plaatsen;

80.  verzoekt de Commissie zich meer in te spannen om samen met de lidstaten, die hier overigens niet om staan te springen, agentschappen aan te wijzen die kunnen fuseren of in ieder geval kunnen verhuizen zodat ze kantoorruimte of bepaalde administratieve taken kunnen delen;

81.  verlangt voorts van de Commissie dat zij een nieuw financieel memorandum indient wanneer een wetgevingsprocedure tot verlenging van het mandaat van een agentschap door het Parlement en de Raad is voltooid; is zich ervan bewust dat een dergelijke verlenging extra middelen nodig kan maken, waarover beide instellingen overeenstemming moeten bereiken;

Proefprojecten (PP) en voorbereidende acties (VA)

82.  besluit na een grondige analyse van de ingediende PP's en VA's, tegen de achtergrond van het slaagpercentage van de lopende projecten en acties, de initiatieven die al gedekt zijn door bestaande rechtsgronden buiten beschouwing latend en ten volle rekening houdend met de beoordeling door de Commissie van de uitvoerbaarheid van de projecten, een compromispakket goed te keuren met een beperkt aantal PP's en VA's, mede gelet op de beperkte marges die beschikbaar zijn;

Overige afdelingen

83.  is van mening dat de begroting van elke instelling van de Unie, vanwege hun specifieke taken en situatie, afzonderlijk moet worden behandeld zonder te streven naar algemeen toe te passen oplossingen, rekening houdend met de specifieke ontwikkelingsfase, operationele taken, beheersdoelen, personeelsbehoefte en gebouwenbeleid van elke instelling;

84.  is van mening dat het Parlement en de Raad moeten streven naar zoveel mogelijk besparingen en efficiëntieverhogingen door middel van een voortdurende herbeoordeling van lopende en nieuwe taken, maar daarnaast een niveau van kredieten moeten vaststellen dat afdoende is om de goede werking van de instellingen, de eerbiediging van interne en externe wettelijke verplichtingen en de levering van een hoogwaardige openbare dienst te waarborgen;

85.  is bezorgd over de door de Raad voorgestelde schrapping op de ontwerpbegroting 2014 van de salarisaanpassing van het personeel van 1,7% voor 2011 en 2012 voor de instellingen die de jaarlijkse gevolgen van deze aanpassingen reeds in hun begrotingsramingen hadden verwerkt, in het bijzonder met het oog op de komende uitspraak van het Hof van Justitie; neemt die uitgaven weer op de begroting 2014 op vanuit het oogpunt van goed en verstandig financieel beheer; is tevens bezorgd over de groeiende achterstand met hoofdsom- en rentebetalingen waar de instellingen verantwoordelijk voor zouden zijn, en wijst erop dat de Raad geen kredieten heeft voorzien bij wijze van voorzorgsmaatregel;

86.  is daarom ernstig verontrust over het feit dat de betalingsmarge in rubriek 5 en het submaximum voor administratieve uitgaven bijna nihil is en de vastleggingsmarge geheel ontoereikend; wijst erop dat overeenkomstig artikel 203 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 de administratieve kredieten niet-gesplitste kredieten zijn en dat derhalve de laagste van de twee maxima bepalend is; wijst nogmaals op het feit dat aanvullende betalingskredieten nodig kunnen zijn ter dekking van nog niet doorgevoerde salarisaanpassingen en waarschuwt dat er ook een probleem kan optreden met de marge voor de betalingen;

87.  verzoekt om een gewijzigde begroting ter dekking van de achterstand en de respectievelijke salarisaanpassingen indien het Hof van Justitie zich uitspreekt ten gunste van de salarisaanpassing zoals bepaald in het Personeelsstatuut; wijst op een aantal kleinere bijkomende besparingen voortvloeiend uit de vaststelling van het Personeelsstatuut die nog niet in de ontwerpbegroting waren verwerkt; wijst op de exacte details van de nota van wijzigingen nr. 2/2014 (COM(2013)0719) van de Commissie; vraagt de Raad tijdens de begrotingsprocedure 2014 rekening te houden met de inhoud van deze nota;

88.  is ingenomen met de inspanningen die de instellingen hebben verricht om op zoveel mogelijk manieren bezuinigingen door te voeren zonder de kwaliteit van hun dienstverlening in gevaar te brengen; verwelkomt intensievere interinstitutionele samenwerking, zoals de lopende onderhandelingen tussen het Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's met als doel hun politieke banden te versterken, de efficiëntie te vergroten en mobiliteit van het personeel aan te moedigen, teneinde de kerntaken van de respectievelijke instellingen te ondersteunen;

Afdeling I – Europees Parlement

Algemeen kader

89.  herinnert eraan bij de goedkeuring van zijn ramingen voor 2014 te hebben aangedrongen op een hoge mate van budgettaire verantwoordelijkheid, controle en terughoudendheid en op verdere inspanningen om veranderingen, besparingen en structurele hervormingen door te voeren, met als doel om de stijging van de begroting zo dicht mogelijk in de buurt van het inflatiepercentage te houden;

90.  benadrukt dat het Parlement en de Raad met het oog op langetermijnbesparingen op de EU-begroting werk moeten maken van een stappenplan voor één vestigingsplaats van het Parlement, zoals reeds aangegeven in eerdere resoluties, met name zijn resolutie van 23 oktober 2012 over het standpunt van de Raad over het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2013 - alle afdelingen(8), zijn resolutie van 6 februari 2013 over de richtsnoeren voor de begrotingsprocedure 2014 - alle afdelingen behalve de Commissie(9), en zijn besluit van 10 mei 2012 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2010, afdeling I – Europees Parlement(10);

91.  is tevreden met het akkoord dat tijdens het overleg van 24 september 2013 tussen het Bureau en de Begrotingscommissie is bereikt; wijst erop dat zijn begroting 2014 in totaal 1 783 976 098 EUR bedraagt, een nettoverlaging met 29 168 108 EUR ten opzichte van het voorontwerp van raming van 26 februari 2013;

92.  wijst erop dat zijn begroting 2014 een stijging van 1,9% vertoont ten opzichte van de begroting 2013; wijst erop dat de kosten voor de toetreding van Kroatië voor 0,17% en de eenmalige kosten voor de nieuwe parlementaire legislatuur voor 2,1% aan deze verhoging bijdragen; benadrukt dat ondanks de onvermijdelijke kosten in verband met de wisseling van de legislatuur na de Europese verkiezingen in 2014, de operationele begroting netto zal dalen met 0,37%, waarbij het verwachte inflatieniveau nog voor een verdere daling zal zorgen;

93.  benadrukt dat kredieten op zijn begroting zijn opgenomen om de eventuele salarisaanpassingen voor 2011 en 2012 te dekken, tegen de achtergrond van de verwachte uitspraak van het Hof van Justitie; is uiterst verontrust dat de Raad op zijn eigen begroting geen kredieten als voorzorgsmaatregel heeft voorzien, en evenmin op de begrotingen van de andere instellingen, om de gevolgen voor de begroting te dekken die kunnen voortvloeien uit de verwachte uitspraak van het Hof van Justitie; wijst erop dat de nettoverlaging met 0,37% van de operationele begroting 2014 van het Parlement nog verder verlaagd zou zijn met 1,3%, indien het Parlement geen kredieten had voorzien ter dekking van de komende salarisaanpassingen voor 2011 en 2012 in het geval van een daartoe strekkende uitspraak van het Hof van Justitie;

94.  keurt de volgende aanpassingen van de ramingen goed:

   verwerking in het organigram van de gevolgen van de goedkeuring van het nieuwe Personeelsstatuut en de daaruit voortvloeiende wijzigingen;
   het rekening houden met de besparingen ten gevolge van de vervanging in Luxemburg van het PRES-gebouw door het GEOS-gebouw;
   verlaging van de kredieten voor het Huis van de Europese geschiedenis dankzij de bijdrage van de Commissie aan de exploitatiekosten en interne besparingen;
   het rekening houden met de besparingen dankzij de invoering van werkmethodes in het kader van een "papierloos Parlement";
   overdracht van het beheer van de pensioenen van de leden uit hoofde van het Statuut van de leden naar de specifieke begrotingslijn in afdeling III, net als de pensioenen van de ambtenaren;
   toewijzing van personele en financiële middelen aan het nieuwe directoraat-generaal parlementaire onderzoeksdiensten naar aanleiding van het met succes sluiten van de samenwerkingsovereenkomst met het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's;

Gezamenlijke werkgroep

95.  is ingenomen met de voortzetting van de werkzaamheden van de gezamenlijke werkgroep Parlementaire begroting van het Bureau en de Begrotingscommissie, die zijn nut heeft bewezen bij het hervormingsproces als platform voor discussie en de vaststelling van mogelijke manieren om de efficiëntie te verhogen, ter compensatie van de investeringen die nodig zijn om de doelmatigheid van het Parlement te versterken;

96.  herinnert eraan dat de werkgroep in het verleden met succes strategieën heeft geformuleerd om te besparen op de reiskosten van de leden;

97.  is van mening dat de hervormingen die de werkgroep heeft geformuleerd, zoals interinstitutionele samenwerking met het Comité van de Regio's en het Europees Economisch en Sociaal Comité, maatregelen ter invoering van een "papierloos Parlement" en e-vergaderingen, een efficiëntere structuur van de agenda van het Parlement, de uitbesteding van betalingen en de invoering van nieuwe beheerssoftware voor de human resources, moeten worden voortgezet om een werkelijke efficiëntieverhoging te bewerkstelligen en middelen vrij te maken ter verbetering van het onafhankelijk wetenschappelijk advies aan de leden en ter versterking van de controlecapaciteit van het Parlement;

Hervorming van het Personeelsstatuut

98.  wijst erop dat de wijzigingen van het Personeelsstatuut, overeengekomen door het Parlement en de Raad via de gewone wetgevingsprocedure, een nieuwe methode omvatten voor de indexering van de salarissen en voorzien in een bevriezing van de salarisaanpassingen voor alle instellingen, met inbegrip van het Parlement, in 2013 en 2014, wat een besparing van 14,5 miljoen EUR oplevert op de begroting 2014 van het Parlement;

99.  wijst er verder op dat andere hervormingen van het Personeelsstatuut, zoals de wijziging van de regels voor de jaarlijkse reiskosten voor ambtenaren, besparingen zullen opleveren van 2,8 miljoen EUR, naast de besparingen ter hoogte van 0,8 miljoen EUR als gevolg van de aanpassing van de loopbaanontwikkeling van het personeel en het tempo van bevorderingen, alsmede van de invoering van een nieuwe SC-functiegroep;

100.  wijst erop dat het voorstel van de Commissie om het totale personeelsbestand in te krimpen met 1% per jaar voor het Parlement zal leiden tot het schrappen van 67 posten in 2014; neemt kennis van de nota van de secretaris-generaal aan het Bureau van 2 september 2013, waarin de secretaris-generaal niet raakt aan het evenwicht tussen de politieke en de administratieve assistentie aan de leden; wijst erop dat de fracties hun personele middelen sinds 2012 hebben bevroren en dat in de vorige twee begrotingsjaren slechts gedeeltelijk aan hun behoeften is tegemoet gekomen; benadrukt dat het totale personeelsbestand van de fracties in 2014 en de jaren daarna niet lager mag zijn dan het huidige niveau;

101.  herhaalt zijn verzoek, zoals geformuleerd in zijn resolutie van 17 april 2013, om een routekaart voor de tenuitvoerlegging van het gewijzigde Personeelsstatuut te presenteren aan de Begrotingscommissie, nu de onderhandelingen tussen het Parlement en de Raad zijn afgerond met een akkoord over de hervorming van het Personeelsstatuut;

Samenwerking met raadgevende comités

102.  is ingenomen met de lopende onderhandelingen en moedigt het Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's aan een interinstitutionele samenwerkingsovereenkomst te sluiten met het oog op nauwere samenwerking;

103.  benadrukt dat de geraamde veranderingen in het organigram van het Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's met betrekking tot de interinstitutionele samenwerkingsovereenkomst waarover momenteel wordt onderhandeld, rechtstreeks verband houden met en bijgevolg afhankelijk zijn van de definitieve goedkeuring van het politieke akkoord; is van mening dat deze samenwerking kan leiden tot een geleidelijke overplaatsing op vrijwillige basis van maximaal 80 posten van de vertaaldiensten van de Comités naar het nieuwe DG van het Parlement voor parlementaire onderzoeksdiensten (inclusief de bijbehorende uitbreiding van zijn organigram), wat dan gecompenseerd zou worden door het schrappen van een evenredig aantal posten in het organigram van de Comités in het jaar na de overplaatsing van het personeel;

Reserve voor onvoorziene omstandigheden

104.  besluit, aangezien noch het begin noch het tempo van deze overplaatsing van personeel met voldoende precisie kunnen worden vastgesteld ten tijde van de begrotingsprocedure 2014, een bedrag van 0,7 miljoen EUR toe te voegen aan de lijn voor salarissen van het Parlement, en tegelijkertijd een even groot bedrag aan kredieten op de lijnen voor salarissen van de Comités in de reserve te plaatsen, in afwachting van de voortgang van de overplaatsing; beseft dat indien nodig maximaal 3,3 miljoen EUR aan kredieten kan worden overgeschreven van de reserve voor onvoorziene omstandigheden naar de lijn voor salarissen, indien de bevoegde commissie van het Parlement hiertoe besluit; verwacht dat de twee raadgevende comités hun eigen begroting met een passende hoeveelheid kredieten zullen verlagen, in afwachting van de overplaatsing en het daarvoor benodigde politieke akkoord met het Parlement;

Overdracht van de pensioenen van de leden

105.  is ervan overtuigd dat het beheer van de pensioenen van voormalige leden geen deel uitmaakt van de dagelijkse operationele taken van het Parlement en dat de mogelijke stijging van de pensioenkosten de transparantie van de begroting vermindert; steunt daarom de overdracht van het beheer van drie soorten pensioenen die onder het Statuut van de leden vallen, namelijk ouderdoms-, invaliditeits- en overlevingspensioenen, naar afdeling III van de begroting van de Unie, waarbij het de leden blijft raadplegen en adviseren over pensioengerelateerde kwesties; wijst erop dat de samenvoeging van het beheer van pensioenen in één instelling zorgt voor een efficiënter beheer;

106.  wijst erop dat de verstrekking van informatie over de Europese verkiezingen van 2014 op coherente wijze moet worden aangepakt; steunt daarom, ter bevordering van de opkomst voor de verkiezingen van 2014, de verstrekking van informatie over de verkiezingsdatum en de bewustmaking van de burgers van de Unie door hen in alle talen van de Unie te informeren over hun kiesrechten en over de gevolgen van de Unie voor hun dagelijks leven; is van mening dat de voorlichtingsstrategie voor de verkiezingen van 2009 en 2014 achteraf moet worden geëvalueerd;

Bijkomende besparingen

107.  is van mening dat in deze tijden van financiële beperkingen alles in het werk moet worden gesteld om zoveel mogelijk manieren voor besparing te vinden op de begrotingen van de instellingen door meer praktijken in te voeren die de kwaliteit van de werkzaamheden van de leden niet aantasten; herinnert eraan dat het feit dat de dienstreisvergoedingen van het personeel sinds 2007 niet geïndexeerd zijn en dat alle vergoedingen van de leden tot het einde van de huidige zittingsperiode op het niveau van 2011 zijn bevroren, zichtbare tekenen van terughoudendheid zijn; is bovendien ingenomen met het bevriezen van alle vergoedingen van de leden tot eind 2014;

108.  besluit in deze geest de uitgaven van het Parlement met 9 658 000 EUR te verlagen ten opzichte van de ontwerpbegroting 2014;

109.  verlaagt in de geest van zelfbeperking de kredieten voor delegaties en bijgevolg het totale aantal delegaties voor leden, waarbij nog verder wordt gegaan dan de besparingen die de afgelopen twee jaren werden goedgekeurd en doorgevoerd;

Afdelingen IV tot en met X

110.  complimenteert alle andere instellingen met de besparingen en efficiëntieverhogingen die zij reeds op hun ontwerpbegrotingen hebben doorgevoerd; neemt de salarisaanpassingen voor 2011 en 2012 opnieuw op de begroting op met het oog op het komende besluit van het Hof van Justitie ter zake, overeenkomstig het beginsel van goed en verstandig financieel beheer;

Afdeling IV – Hof van Justitie

111.  past de forfaitaire verlaging wederom aan tot 3%, waarmee kredieten ter hoogte van 1,43 miljoen EUR opnieuw op de begroting worden opgenomen, om het Hof van Justitie in staat te stellen zijn personeelsformatie volledig te benutten en te waarborgen dat het Hof zijn voortdurend groeiende werklast op de juiste wijze kan verwerken;

112.  verhoogt de salarislijnen van het Hof van Justitie tot boven de ontwerpbegroting om rekening te houden met de salarisaanpassingen voor 2011 en 2012, die in eerste instantie niet waren opgenomen op de begrotingsramingen van het Hof;

Afdeling V – Europese Rekenkamer

113.  herstelt, in het bijzonder met het oog op de komende uitspraak van het Hof van Justitie ter zake, de kredieten voor de salarisaanpassingen van 2011 en 2012 die gevolgen hebben voor de begroting 2014 en die door de Raad in zijn lezing van de begroting zijn geschrapt, op het niveau van de ontwerpbegroting;

114.  is zeer tevreden dat de Rekenkamer de nodige zuinigheid heeft betracht door interne mogelijkheden tot efficiëntieverhoging te vinden op zijn ontwerpbegroting;

Afdeling VI – Europees Economisch en Sociaal Comité

115.  herstelt, in het bijzonder met het oog op de komende uitspraak van het Hof van Justitie ter zake, de kredieten voor de salarisaanpassingen van 2011 en 2012 die gevolgen hebben voor de begroting 2014 en die door de Raad in zijn lezing van de begroting zijn geschrapt, op het niveau van de ontwerpbegroting;

116.  is ingenomen met de lopende onderhandelingen tussen het Parlement en het Europees Economisch en Sociaal Comité over een samenwerkingsovereenkomst en moedigt een succesvolle afronding ervan aan; plaatst een deel van de kredieten voor salarissen in de reserve, in afwachting van de ondertekening van de samenwerkingsovereenkomst met het Parlement en de geleidelijke overplaatsing van maximaal 48 personeelsleden, met de opmerking in het organigram dat deze posten geschrapt zullen worden in het jaar na afronding van de overplaatsing van het personeel, en onder voorbehoud dat de overeenkomst daadwerkelijk wordt gesloten;

Afdeling VII – Comité van de Regio's

117.  herstelt, in het bijzonder met het oog op de komende uitspraak van het Hof van Justitie ter zake, de kredieten voor de salarisaanpassingen van 2011 en 2012 die gevolgen hebben voor de begroting 2014 en die door de Raad in zijn lezing van de begroting zijn geschrapt, op het niveau van de ontwerpbegroting;

118.  is ingenomen met de lopende onderhandelingen tussen het Parlement en het Comité van de Regio's over een samenwerkingsovereenkomst en moedigt een succesvolle afronding ervan aan; plaatst een deel van de kredieten voor salarissen in de reserve, in afwachting van de ondertekening van zulke samenwerkingsovereenkomst en de geleidelijke overplaatsing van maximaal 32 personeelsleden, met de opmerking in het organigram dat deze posten geschrapt zullen worden in het jaar na afronding van de overplaatsing van het personeel, en onder voorbehoud dat de overeenkomst daadwerkelijk wordt gesloten;

119.  herstelt de lijnen voor reiskosten van de leden op het niveau van de ontwerpbegroting om te waarborgen dat de politieke activiteiten niet worden beperkt;

120.   merkt op dat de Fractie Europese Conservatieven en Hervormers (ECR­Fractie) in het Comité van de Regio's een nieuwe fractie heeft opgericht; herinnert eraan dat elke fractie in verhouding tot haar omvang administratieve ondersteuning moet krijgen om haar deelname aan de politieke werkzaamheden van het Comité te vergemakkelijken;

Afdeling VIII – Europese Ombudsman

121.  herstelt, in het bijzonder met het oog op de komende uitspraak van het Hof van Justitie ter zake, de kredieten voor de salarisaanpassingen van 2011 en 2012 die gevolgen hebben voor de begroting 2014 en die door de Raad in zijn lezing van de begroting zijn geschrapt, op het niveau van de ontwerpbegroting;

122.  kan de benadering van de Europese Ombudsman billijken om de inkrimping van het personeelsbestand met 5% gedurende vijf jaar in eigen tempo door te voeren, gezien de relatief kleine omvang van de instelling;

Afdeling IX – Europese toezichthouder voor gegevensbescherming

123.  herstelt, in het bijzonder met het oog op de komende uitspraak van het Hof van Justitie ter zake, de kredieten voor de salarisaanpassingen van 2011 en 2012 die gevolgen hebben voor de begroting 2014 en die door de Raad in zijn lezing van de begroting zijn geschrapt, op het niveau van de ontwerpbegroting;

124.  kan de benadering van de Europese toezichthouder voor gegevensbescherming billijken om de inkrimping van het personeelsbestand met 5% gedurende vijf jaar in eigen tempo door te voeren, gezien de relatief kleine omvang van het orgaan;

Afdeling X – Europese Dienst voor extern optreden

125.  herstelt, in het bijzonder met het oog op de komende uitspraak van het Hof van Justitie ter zake, de kredieten voor de salarisaanpassingen van 2011 en 2012 die gevolgen hebben voor de begroting 2014 en die door de Raad in zijn lezing van de begroting zijn geschrapt, op het niveau van de ontwerpbegroting;

126.  past de forfaitaire verlaging wederom aan tot 5,3% (door de kredieten ter hoogte van circa 0,4 miljoen EUR opnieuw op te voeren) in het hoofdkwartier en tot 2,7% in de delegaties (0,5 miljoen EUR), met het oog op de voortgang bij de aanwervingen om te voldoen aan de operationele behoeften;

127.  verhoogt de kredieten voor beveiliging met een bedrag van 5,4 miljoen EUR voor veilige IT-systemen en netwerken en 0,6 miljoen EUR voor arbeidscontractanten;

128.  erkent de wens van de EDEO om te voldoen aan het verzoek van de Commissie buitenlandse zaken van het Parlement om de speciale vertegenwoordigers van de Europese Unie (SVEU's) en hun personeel te integreren in de begroting en de institutionele structuur van de EDEO; merkt op dat, teneinde de overdracht van personele en financiële middelen van de Commissie- naar de EDEO-begroting mogelijk te maken, een compromisoplossing moet worden gevonden met de Commissie en de Raad en dat bovendien een passende rechtsgrond moet worden vastgesteld; stelt een verhoging van de begroting en de personeelsformatie van de EDEO voor;

o
o   o

129.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de overige betrokken instellingen en organen, alsook de nationale parlementen.

BIJLAGE I

GEZAMENLIJKE VERKLARING

Data voor de begrotingsprocedure in 2014 en regels voor de werking van het bemiddelingscomité

A.  Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie komen voor 2014 de volgende belangrijke data overeen:

1.  De Raad tracht voor 11 september 2013 zijn standpunt vast te stellen en aan het Europees Parlement toe te zenden, opdat tijdig een akkoord met het Europees Parlement mogelijk kan worden gemaakt;

2.  De Begrotingscommissie van het Europees Parlement neemt uiterlijk aan het eind van week 41 (begin oktober) amendementen op het standpunt van de Raad aan;

3.  Op 16 oktober 2013 wordt na de middag, voorafgaand aan de lezing door het Europees Parlement, een trialoogvergadering belegd;

4.  Het Europees Parlement stelt in week 43 in plenaire vergadering zijn lezing vast;

5.  De bemiddelingsperiode begint op 24 oktober 2013. Overeenkomstig artikel 314, punt 4, onder c), van het VWEU verstrijkt de voor bemiddeling voorziene periode op 13 november 2013;

6.  Het bemiddelingscomité vergadert op 4 november 2013 in het Europees Parlement, en op 11 november 2013 in het Raadsgebouw; de bijeenkomsten van het bemiddelingscomité worden voorbereid tijdens trialogen. Een eerste trialoog staat gepland op 7 november 2013. Tijdens de bemiddelingsperiode van 21 dagen kunnen nog andere trialogen worden belegd.

B.  Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie onderschrijven voorts de in bijlage dezes opgenomen regels voor de werking van het bemiddelingscomité, die van toepassing blijven totdat het nieuwe interinstitutioneel akkoord in werking treedt.

BIJLAGE II

Regels voor de werking van het bemiddelingscomité in de begrotingsprocedure 2014

1.  Indien het Europees Parlement amendementen aanneemt op het standpunt van de Raad, neemt de voorzitter van de Raad tijdens dezelfde plenaire vergadering nota van de verschillende opvattingen van beide instellingen en stemt hij ermee in dat de voorzitter van het Europees Parlement onverwijld het bemiddelingscomité bijeenroept. De brief waarbij het bemiddelingscomité wordt bijeengeroepen, wordt verzonden op dezelfde dag dat de plenaire stemming heeft plaatsgevonden; de bemiddelingsperiode begint de daaropvolgende dag. De periode van 21 dagen wordt berekend overeenkomstig Verordening (EEG, Euratom) nr. 1182/71 houdende vaststelling van de regels die van toepassing zijn op termijnen, data en aanvangs- en vervaltijden

2.  Indien de Raad niet met alle door het Europees Parlement aangenomen amendementen kan instemmen, bevestigt hij dit in een brief die wordt verzonden vóór de datum waarop de eerste onder punt A.6 bedoelde vergadering van het bemiddelingscomité is gepland. In dat geval gaat het bemiddelingscomité volgens de in de onderstaande alinea's vastgestelde procedure te werk.

3.  Het bemiddelingscomité krijgt een gemeenschappelijk dossier (de basisdocumentatie) ter beschikking, waarin de verschillende fasen van de begrotingsprocedure worden vergeleken(11). Het bevat bedragen per begrotingsonderdeel(12), totaalbedragen per rubriek van het financiële kader en een vergelijkend document waarin zowel bedragen als toelichtingen, met wijzigingen per begrotingsonderdeel, zijn opgenomen voor alle begrotingsonderdelen die in technische zin nog niet als afgesloten worden beschouwd. Deze documenten worden ingedeeld volgens de begrotingsnomenclatuur.

Er worden ook andere documenten toegevoegd aan de basisdocumentatie ten behoeve van het bemiddelingscomité(13).

4.  Met het oog op een akkoord aan het einde van de bemiddelingsperiode worden in de trialoogvergadering(en) de volgende aspecten behandeld:

–  afbakening van het terrein voor de onderhandelingen over de te bespreken begrotingsvraagstukken;

–  bespreking van de onder het vorige streepje geselecteerde openstaande vraagstukken, met het oog op een door het bemiddelingscomité goed te keuren akkoord;

–  behandeling van thematische vraagstukken, onder meer per rubriek van het meerjarig financieel kader, eventueel op basis van werkdocumenten of non-papers.

Voor zover mogelijk worden tijdens of onmiddellijk na iedere trialoog de voorlopige conclusies en de agenda voor de volgende vergadering opgesteld. De instelling waar de trialoogvergadering plaatsvindt, zal deze conclusies opstellen.

5.  Voorlopige conclusies van de trialoogvergadering(en), alsook een document met de begrotingsonderdelen waarover tijdens de trialoogvergadering(en) voorlopige overeenstemming is bereikt, zullen tijdens de bijeenkomst(en) van het bemiddelingscomité ter beschikking worden gesteld met het oog op mogelijke bekrachtiging.

6.  De Commissie ontwikkelt de nodige initiatieven om de standpunten van het Europees Parlement en de Raad nader tot elkaar te brengen. Daarbij worden de Raad en het Europees Parlement volledig gelijk behandeld en geïnformeerd.

7.  Het in artikel 314, punt 5, van het VWEU bedoelde gemeenschappelijk ontwerp wordt opgesteld door de secretariaten van het Europees Parlement en de Raad, met steun van de Commissie. Het ontwerp bestaat uit een begeleidende brief aan de voorzitters van het Europees Parlement en de Raad, waarin staat vermeld op welke datum het bemiddelingscomité een akkoord heeft bereikt, en uit bijlagen die de volgende gegevens bevatten:

–  bedragen per begrotingsonderdeel(14) voor alle begrotingsposten en samenvattende cijfers per rubriek van het financiële kader,

–  een geconsolideerd document, met bedragen en de definitieve tekst van overeengekomen wijzigingen in de ontwerpbegroting(15) of in het standpunt van de Raad.

Het bemiddelingscomité kan tevens zijn goedkeuring hechten aan mogelijke gezamenlijke verklaringen met betrekking tot de begroting voor 2014.

8.  Het gemeenschappelijk ontwerp wordt vertaald in alle talen (door de diensten van het Europees Parlement), en binnen een termijn van veertien dagen te rekenen vanaf de dag volgend op de dag waarop een akkoord is bereikt over het conform punt 6 opgestelde gemeenschappelijk ontwerp, ter goedkeuring voorgelegd aan het Europees Parlement en de Raad.

Nadat het gemeenschappelijk ontwerp is goedgekeurd, wordt de laatste hand gelegd aan de begroting in juridisch-taalkundig opzicht, waarbij de bijlagen van het gemeenschappelijk ontwerp worden samengevoegd met de begrotingsonderdelen die tijdens de bemiddelingsprocedure niet zijn gewijzigd.

9.  De instelling waar de trialoog of de bijeenkomst van het bemiddelingscomité plaatsvindt, stelt vertolkingsfaciliteiten ter beschikking voor alle talen van de talenregeling zoals die geldt voor de vergadering(en) van het bemiddelingscomité, alsmede vertolking op ad‑hocbasis voor de trialoogvergadering(en).

De productie en de distributie van de vergaderdocumenten worden verzorgd door de instelling waar de vergadering plaatsvindt.

De diensten van de drie instellingen werken samen bij het coderen van de resultaten van de onderhandelingen ten behoeve van de opstelling van het gemeenschappelijk ontwerp.

10.  De instellingen handelen in een geest van loyale samenwerking, wisselen tijdig op formeel en op informeel niveau relevante informatie en documenten uit en onderhouden gedurende de volledige begrotingsprocedure geregeld contacten op alle niveaus door middel van de proactieve rol die hun respectieve onderhandelaars vervullen, opdat het bemiddelingscomité zijn werkzaamheden kan afronden.

(1) PB L 163 van 23.6.2007, blz. 17.
(2) PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.
(3) PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.
(4) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0304.
(5) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0081.
(6) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0173.
(7) Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).
(8) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0359.
(9) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0048.
(10) PB L 286 van 17.10.2012, blz. 1.
(11)Deze fasen omvatten: de begroting 2013 (met inbegrip van gewijzigde begrotingen); de oorspronkelijke ontwerpbegroting; het standpunt van de Raad met betrekking tot de ontwerpbegroting; de amendementen van het Europees Parlement op het standpunt van de Raad alsmede de door de Commissie ingediende nota's van wijzigingen. Om vergelijking mogelijk te maken bevat de oorspronkelijke ontwerpbegroting enkel de nota's van wijzigingen die zowel tijdens de lezing van de Raad als tijdens de lezing van het Europees Parlement in behandeling zijn genomen.
(12)Begrotingsonderdelen die in technische zin als afgesloten worden beschouwd, worden in de basisdocumentatie gemerkt. Een in technische zin afgesloten begrotingsonderdeel is een onderdeel waarover geen verschil van mening bestaat tussen het Europees Parlement en de Raad en waarvoor geen nota van wijzigingen is ingediend, zonder vooruit te lopen op de uiteindelijke beslissing van het bemiddelingscomité.
(13)Waaronder een uitvoerbaarheidsnota van de Commissie over het standpunt van de Raad en de amendementen van het Europees Parlement; een nota van wijzigingen voor landbouw (en, zo nodig, andere gebieden); eventueel de door de Commissie opgestelde Budget Forecast Alert Note (begrotingswaarschuwingsnota van het najaar); en mogelijk brieven van andere instellingen over het standpunt van de Raad en de amendementen van het Europees Parlement.
(14)Begrotingsonderdelen die ten opzichte van de ontwerpbegroting of van het standpunt van de Raad niet zijn gewijzigd, worden gemerkt.
(15)Met inbegrip van nota's van wijzigingen die zowel tijdens de lezing van de Raad als tijdens de lezing van het Europees Parlement in behandeling zijn genomen.


Mariene kennis 2020
PDF 147kWORD 31k
Resolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2013 over mariene kennis 2020: zeebodemkaarten ter bevordering van duurzame visserij (2013/2101(INI))
P7_TA(2013)0438A7-0295/2013

Het Europees Parlement,

–  gezien het Groenboek van de Commissie van 29 augustus 2012 getiteld "Mariene kennis 2020 van zeebodemkaarten tot oceaanprognoses" (COM(2012)0473),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 8 september 2010 getiteld "Mariene kennis 2020 mariene gegevens en observatie voor slimme en duurzame groei" (COM(2010)0461),

–  gezien Verordening (EG) nr. 199/2008 van de Raad van 25 februari 2008 betreffende de instelling van een communautair kader voor de verzameling, het beheer en het gebruik van gegevens in de visserijsector en voor de ondersteuning van wetenschappelijk advies over het gemeenschappelijk visserijbeleid,

–  gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen,

–  gezien het voorstel van de Commissie van 12 maart 2013 voor een richtlijn tot vaststelling van een kader voor maritieme ruimtelijke ordening en geïntegreerd kustbeheer (COM(2013)0133),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 13 september 2012 getiteld "Blauwe groei: kansen voor duurzame mariene en maritieme groei" (COM(2012)0494),

–  gezien de Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Kaderrichtlijn mariene strategie) (Richtlijn 2008/56/EG),

–  Gezien de Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2007 tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Europese Gemeenschap (Inspire) (Richtlijn 2007/2/EG),

–  gezien de Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake het hergebruik van overheidsinformatie (Richtlijn 2003/98/EG),

–  gezien het Besluit van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) (Besluit nr. 1982/2006/EG),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 17 juli 2012 getiteld "Naar een betere toegang tot wetenschappelijke informatie: Vergroting van de voordelen van overheidsinvesteringen in onderzoek" (COM(2012)0401),

–  gezien Aanbeveling 2012/417/EU van de Commissie van 17 juli 2012 betreffende de toegang tot en de bewaring van wetenschappelijke informatie (),

–  gezien Aanbeveling 2002/413/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2002 betreffende de uitvoering van een geïntegreerd beheer van kustgebieden in Europa),

–  gezien het verslag van de Commissie van 11 september 2012 getiteld "Voortgang van het geïntegreerd maritiem beleid van de EU" (COM(2012)0491),

–  gezien het werkdocument van de Commissie van 29 augustus 2012 over de tussentijdse evaluatie van het Europees marien observatie- en datanetwerk (SWD(2012)0250),

–  gezien het document van de Commissie van 8 maart 2012 getiteld "Stappenplan voor een Europees marien observatie- en datanetwerk (EMODnet)" (Ares(2012)275043),

–  gezien het werkdocument van de Commissie van 8 september 2010 over de effectbeoordeling van het Europees marien observatie- en datanetwerk (SEC(2010)0998),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010 over "Europa 2020 – Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei" (COM(2010)2020),

–  gezien het werkdocument van de Commissie van 22 januari 2010 over de resultaten van de openbare raadpleging over de mariene data-infrastructuur (SEC(2010)0073),

–  gezien de conclusies van de 2973e zitting van de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen van 16 november 2009 inzake het geïntegreerde maritieme beleid,

–  gezien het verslag van de Commissie van 15 oktober 2009, getiteld "Voortgangsverslag over het geïntegreerd maritiem beleid van de EU" (COM(2009)0540),

–  gezien het werkdocument van de Commissie van 7 april 2009 getiteld "Een Europese mariene kennisinfrastructuur opbouwen: stappenplan voor een Europees marien observatie- en datanetwerk" (SEC(2009)0499),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 3 september 2008 getiteld "Een Europese strategie voor marien en maritiem onderzoek: een coherent kader voor de Europese onderzoeksruimte ter ondersteuning van het duurzame gebruik van oceanen en zeeën" (COM(2008)0534) en de resolutie van het Europees Parlement van 19 februari 2009 over het toegepast onderzoek op het gebied van het gemeenschappelijk visserijbeleid(1),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 10 oktober 2007 over een geïntegreerd maritiem beleid voor de Europese Unie (COM(2007)0575),

–  gezien artikel 48 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie visserij (A7-0295/2013),

A.  overwegende dat kennis van het mariene milieu van essentieel belang is om de ontwikkeling en uitbreiding van de "blauwe economie" te bevorderen, die de maritieme dimensie van de Europa 2020-strategie vertegenwoordigt door kennis en technologische innovatie, duurzaam gebruik van de hulpbronnen, concurrentievermogen en het scheppen van werkgelegenheid aan elkaar te koppelen ten gunste van een slimme, duurzame en inclusieve groei;

B.  overwegende dat kennis van het mariene milieu van fundamenteel belang is om meer en betere informatie te vergaren over de ecosystemen en over de effecten van de menselijke activiteiten op het mariene milieu, en om bij te dragen tot een goede bescherming van het milieu, een rationele en op de lange termijn milieuvriendelijke duurzame exploitatie van de bestanden en een evenwichtige, duurzame groei van de menselijke activiteiten in de oceanen en de manier waarop de mens gebruikmaakt van de oceanen;

C.  overwegende dat de beschikbare gegevens over het mariene milieu momenteel op versnipperde en gefragmenteerde wijze in handen zijn van een groot aantal verschillende entiteiten; overwegende dat het beschikbaar stellen en toegankelijk maken van de enorme hoeveelheid gegevens over het mariene milieu in Europa van essentieel belang is om de bestanden te optimaliseren en om ontwikkeling, innovatie en werkgelegenheid in de mariene en maritieme sector te bevorderen;

D.  overwegende dat de visserijsector een van de belangrijkste menselijke activiteiten in het mariene milieu is en bijdraagt aan de beschikbaarheid van voedselvoorraden en een enorm belang heeft, met name voor bepaalde kustgemeenschappen, en derhalve een essentieel element vormt van het geïntegreerde maritieme beleid; overwegende dat de visserijsector, vanwege de diversiteit en kwantiteit van de visbestanden die worden bevist, vaak grote negatieve gevolgen heeft voor de mariene ecosystemen; overwegende dat de visserijsector tegelijkertijd de sector is die het zwaarst wordt getroffen door de verschillende activiteiten in het mariene milieu, zoals vervoer over zee en toerisme, stedelijke en kustgebiedontwikkeling, mariene verontreiniging, de winningsindustrie en hernieuwbare energie, en dat de gevolgen van deze activiteiten en de gevolgen van de visserij-activiteiten cumulatief kunnen zijn;

E.  overwegende dat de Europese zeeën sterk van elkaar verschillen en dat de vloten en visserijtakken van de verschillende lidstaten hun eigen specifieke kenmerken hebben; overwegende dat de erkenning en waardering van die diversiteit en specifieke kenmerken in grote mate afhangen van de informatie die beschikbaar is over de visserij-activiteiten;

F.  overwegende dat er de laatste tijd niet alleen steeds vaker een beroep wordt gedaan op informatietechnologie voor de visserijsector, waardoor informatie beter toegankelijk en transparanter is geworden, maar ook dat de systemen voor gegevensvergaring en -overdracht zijn geautomatiseerd, zowel bij de nationale en regionale overheden als op het niveau van de producentenorganisaties; is er derhalve van overtuigd dat het toegankelijk maken van meer informatie over de visserij een dynamiek in gang kan zetten die duurzame visserijpraktijken, zowel op het gebied van milieu als op economisch en sociaal gebied, kan bevorderen;

G.  overwegende dat er biologisch-geografisch gevoelige zones, zones voor het herstel van visbestanden en beschermde mariene zones moeten worden vastgesteld en afgebakend om de effectieve instandhouding en bescherming van kwetsbare mariene ecosystemen tegen intensieve visserijpraktijken te verzekeren; eraan herinnerend dat de maatregelen voor de bescherming van ecosystemen, visserijbeheer en maritieme ruimtelijke ordening beter zullen worden begrepen, aanvaard en toegepast maarmate er meer en betere informatie over het mariene milieu en de visserij-activiteiten wordt verstrekt;

H.  overwegende dat het initiatief "Mariene kennis 2020" voor een uitwisseling van ideeën over dit thema heeft gezorgd en openbaar overleg heeft geïnitieerd voor het peilen van de verschillende standpunten over de kansen en uitdagingen van het toegankelijk maken van informatie over de observatie van het mariene milieu in Europa; is ingenomen met het initiatief van de Commissie voor een groenboek getiteld "Mariene kennis 2020 van zeebodemkaarten tot oceaanprognoses";

I.  overwegende dat het potentieel van de enorme hoeveelheid gegevens over het mariene milieu die door talrijke publieke en private entiteiten op Europees niveau zijn vergaard en worden bewaard overeenkomstig de vastgestelde voorschriften moet worden aangeboord door de gegevens ter beschikking te stellen van en toegankelijk te maken voor potentiële gebruikers, en verder overwegende dat er een ingrijpende verandering moet plaatsvinden op het niveau van de verzameling en het gebruik van de gegevens, teneinde het huidige systeem, waarbij op verschillende niveaus gegevens worden vergaard voor unieke en specifieke doeleinden, moet worden ingeruild voor een model waarbij de gegevens worden vergaard en ter beschikking worden gesteld voor meerdere doeleinden;

J.  overwegende dat het eenvoudiger beschikbaar en toegankelijk maken van de gegevens het gebruik ervan in multidisciplinaire studies zal bevorderen en de oprichting van intersectorale partnerschappen, met name tussen de publieke en de private sector, zal stimuleren, wat een veel grotere capaciteit en een veel groter nut zal opleveren dan wanneer de verschillende partijen onafhankelijk werken;

K.  overwegende dat dit initiatief gebaseerd is op een interdisciplinaire strategie waarin alle observatieactiviteiten in het mariene milieu die momenteel in de EU worden uitgevoerd, worden opgenomen en op elkaar afgestemd; wijst op het nut en de voordelen van de toegang tot uiteenlopende soorten gegevens via een enkel digitaal platform voor de verstrekking van gegevens over het mariene milieu;

L.  overwegende dat het enorme belang en de diversiteit van de visserij, als traditionele activiteit die van oudsher wordt uitgeoefend in het mariene milieu, de opname van gegevens over bevissing en visserijbeheer in de gegevens die in kaart worden gebracht en toegankelijk worden gemaakt in het kader van het initiatief "Mariene kennis 2020" ten volle rechtvaardigt;

M.  overwegende dat de EU ter ondersteuning van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) sinds 2001 de verzameling van gegevens over de visserijsector en de verspreiding van die gegevens door de nationale autoriteiten in de lidstaten financiert; eraan herinnerend dat de visserij in de EU beheerd wordt via meerjarige beheersplannen en geregeld wordt door een op voorzorg stoelende ecosysteembenadering, die de effecten van de visserij op de mariene ecosystemen moet beperken, en dat er in het kader van deze beheerstrategie multidisciplinair onderzoek moet worden verricht en talrijke wetenschappelijke gegevens moeten worden verzameld over de visbestanden;

N.  overwegende dat de lopende hervorming van het GVB meer verplichtingen inhoudt voor de lidstaten ten aanzien van de verzameling van biologische, technische, socio-economische en milieugegevens over de visserij in de context van het Gegevensverzamelingskader (DCF) voor de visserij, dat in de periode 2014-2020 aanvullende financiering zal krijgen uit het nieuwe Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV);

Informatiebronnen en soorten gegevens

1.  wijst erop dat heel wat publieke en private entiteiten gegevens bijhouden over de visserij-activiteiten in de EU, en dat die gebruikt moeten worden bij het opstellen van openbare digitale multiresolutiezeebodemkaarten;

2.  wijst erop dat de lidstaten, teneinde te voldoen aan de verplichtingen ten aanzien van de EU in het kader van het DCF, gegevens vergaren en doorgeven die een uitstekende bron van informatie over de visserijactiviteiten vormen, en dat deze enorme hoeveelheid informatie door het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek (JCR) wordt gebundeld en wordt onderworpen aan een evaluatie door de deskundigen van de werkgroepen van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV); voegt daaraan toe dat de in het kader van het DCF door de lidstaten vergaarde informatie door de Internationale Raad voor het Onderzoek van de Zee (ICES) wordt gebruikt om wetenschappelijke informatie te verstrekken over de visbestanden en advies te geven voor beheer van de visserij;

3.  wijst op de enorme hoeveelheid gegevens die wordt versterkt door vissersvaartuigen die zijn uitgerust met satellietvolgsystemen voor vissersvaartuigen (VMS), die bijzonder nuttig zouden zijn voor het in kaart brengen van de visserijactiviteit; herinnert aan het belang van VMS-gegevens bij gemengde visserij; wijst erop dat het belangrijk is om aanvullende informatie in aanmerking te nemen en in kaart te brengen, met name de gegevens die in de elektronische en papieren logboekformulieren en de registers van waarnemers aan boord worden vastgelegd, en de gegevens die worden verkregen tijdens de campagnes voor de monitoring van de visbestanden;

4.  herinnert eraan dat een aantal producentenorganisaties, met name in de industriële visserij, visserijgegevens bezitten die een aanvulling dienen te vormen op de informatie die momenteel beschikbaar is; voegt daaraan toe dat wat de kleinschalige visserij betreft – een activiteit waarover relatief weinig informatie beschikbaar is –, de gegevensvergaring door de vloot zelf dienen te worden bevorderd door de vaartuigen te gebruiken als platform voor gegevensvergaring en visserijcontrole, door ze bijvoorbeeld uit te rusten met eenvoudige GPS/GPRS-volgsystemen; verklaart voorts dat er een aanzienlijke hoeveelheid gegevens over de visserij wordt vergaard in het kader van onderzoeksprojecten;

5.  wijst erop dat het nuttig kan zijn om de ruimtelijke spreiding van de visserijvloot, de visserijinspanningen en de samenstelling en het volume van de vangsten toegankelijk te maken en in kaart te brengen om potentiële gebruikers informatie te verschaffen over bijvoorbeeld de gebieden waar het intensiefst gevist wordt, over de beviste soorten en de vangstvolumes in bepaalde gebieden; haalt een aantal soorten visserijgegevens aan die op deze manier in kaart zouden moeten worden gebracht, zoals in het bijzonder gegevens over het type vaartuig (bv. nationaliteit, haven, leeftijd, lengte en tonnage, vermogen, bemanning), de visserijinspanning (bv. aantal reizen of geviste dagen, aantal stuks en eigenschappen van het vistuig), de vangsten (bv. doelsoorten, bijvangsten, teruggooi, gewicht, waarde); wijst er voorts op dat op basis van de beschikbare VMS-gegevens de ruimtelijke spreiding van de vloot in kaart kan worden gebracht en dat de koppeling van deze informatie aan de logboekformulieren het mogelijk zou maken om de ruimtelijke spreiding van de vangsten in kaart te brengen;

6.  verklaart dat het afzonderlijk in kaart brengen van de gegevens op basis van het soort visserijactiviteit (kleinschalige visserij, ambachtelijke visserij of industriële visserij) een meer realistisch beeld geeft van de diversiteit van de visserijtakken; wijst er voorts op dat het ook nuttig kan zijn om socio-economische indicatoren met betrekking tot de visserij (zoals de leeftijd en de opleiding van de bemanning) toegankelijk te maken om zo een grondiger inzicht te krijgen in de sector;

Het vergaren en toegankelijk maken van gegevens

7.  erkent dat veel partijen legitiem belang hebben bij toegang tot informatie over de visserijactiviteiten en de staat van instandhouding en de exploitatie van de visbestanden; dringt er in dat verband op aan om mechanismen in het leven te roepen om het eenvoudig te maken om relevante visserijgegevens onder nog vast te stellen voorwaarden en overeenkomstig verschillende toegangsniveaus toegankelijk te maken, waarbij de vertrouwelijkheid van de gegevens en de handelsbelangen afdoende moeten worden beschermd;

8.  herinnert eraan dat de verzameling van gegevens en het beheer van de visbestanden zowel door de EU als door de lidstaten worden gefinancierd en dat potentiële gebruikers en het grote publiek de verzamelde gegevens dus moeten kunnen raadplegen; verklaart dat andere visserijgegevens die worden verkregen via financiering of cofinanciering door de overheid (van de EU of de lidstaten) eveneens openbaar beschikbaar moeten zijn, terwijl voor de toegang tot visserijgegevens die zijn vergaard met behulp van private financiering – voor zover deze geen commercieel gevoelige gegevens bevatten - toestemming moet worden gegeven door de entiteit die eigenaar is van de informatie;

9.  wijst er in de context van de naleving van de verordening tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het GVB moet garanderen op dat het deel met betrekking tot de gegevens en informatie over de visserij artikelen bevat die specifiek zijn toegespitst op de bescherming van persoonsgegevens en de waarborging van het beroeps- en het handelsgeheim; benadrukt voorts dat in die verordening expliciet wordt vermeld dat gegevens over de visserij waarvan de vergaring, uitwisseling en verspreiding schadelijk zou kunnen zijn voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de integriteit van het individu of de commerciële belangen van een natuurlijke of rechtspersoon, met inbegrip van de intellectuele eigendom, onder de voorschriften inzake vertrouwelijkheid en beroeps- en handelsgeheim vallen;

10.  verklaart dat de situatie op het gebied van visserijgegevens die zijn vergaard in het kader van onderzoeksprojecten vergelijkbaar is, en dat te verwachten is dat informatie die is vergaard in het kader van wetenschappelijke projecten die tot stand zijn gekomen met financiering of cofinanciering door de overheid (de EU of de lidstaten) toegankelijk en beschikbaar blijft voor potentiële gebruikers en voor het grote publiek, voor zover is voldaan aan speciale voorwaarden voor gegevens die zijn verkregen via projecten; benadrukt dat bepaalde soorten visserijgegevens specifiek worden verkregen via de ontwikkeling en het gebruik van experimentele modellen, prototypes of experimentele toestellen, waardoor het toegankelijk maken van die gegevens bijzonder gevoelig ligt;

11.  wijst op het bestaan van mededelingen en aanbevelingen van de Commissie over de toegang tot, de verspreiding van en de bewaring van wetenschappelijke informatie, waarin wordt gesteld dat de openbaarmaking van onderzoeksgegevens moet gebeuren overeenkomstig de Europese en nationale voorschriften inzake gegevensbescherming; wijst er voorts op dat in die documenten wordt vermeld dat rekening moet worden gehouden met de voorwaarden voor de openbaarmaking van de gegevens en de nodige beperkingen ten aanzien van de voorschriften voor de bescherming van persoonsgegevens, de persoonlijke levenssfeer, het handelsgeheim, legitieme handelsbelangen en intellectuele-eigendomsrechten;

12.  pleit ervoor om, ongeacht of de gegevens in handen zijn van publieke of private entiteiten, of dat zij zijn vergaard met publieke of private financiering, altijd te vermelden welke entiteit verantwoordelijk is voor de verzameling, de verwerking en de overdracht van de gegevens; bepaalt voorts dat in gevallen waarin de overdracht van informatie gevolgen kan hebben voor de concurrentiepositie, de concurrentie of de inkomsten van de entiteiten die eigenaar zijn van de informatie, enkel verwerkte afgeleide producten openbaar moeten worden gemaakt en geen ruwe of verwerkte gegevens; in die gevallen zal een verplichte bronvermelding belanghebbenden in staat stellen om contact op te nemen met de eigenaars van de oorspronkelijke informatie om na te gaan of zij toegang kunnen krijgen tot meer gedetailleerde gegevens of zelfs tot de ruwe gegevens;

13.  is van oordeel dat, wanneer gegevens over de bewegingen en activiteiten van de visserijvloot in kaart gebracht en toegankelijk worden gemaakt, met name informatie die wordt verkregen op basis van de VMS-registers, de logboekformulieren en de registers van de waarnemers aan boord, maatregelen moeten worden uitgewerkt om de vertrouwelijkheid van de gegevens te vrijwaren en de handelsbelangen te beschermen, met inachtneming net de desbetreffende wettelijke bepalingen; geeft aan dat dit kan worden bereikt door het weglaten van individuele informatie, zoals de naam en het kentekenbewijs van de vaartuigen, het verspreiden van geaggregeerde informatie, bijvoorbeeld gegroepeerd per gebied, per vlootsegment of per type vistuig, en het voorzien in een tijdsinterval tussen het moment waarop de gegevens worden verzameld en het moment waarop de kaarten met informatie over de visserij toegankelijk worden gemaakt; herinnert er evenwel aan dat een te sterke aggregatie van gegevens en een te groot interval – zowel in de ruimte als in de tijd – afbreuk kunnen doen aan de mate van detail en de resolutie van de informatie;

14.  pleit ervoor dat de Commissie, in het geval van visserijgegevens die in handen zijn van publieke entiteiten in de lidstaten, een omvattend en uniform pakket richtsnoeren vaststelt voor openbaarmaking, schema’s, verwerking en overdracht binnen een bepaalde termijn; is van oordeel dat een minimumpakket richtsnoeren voor verplichte openbaarmaking moet worden vastgesteld en dat vergelijkbare gegevens moeten worden overgedragen en uitgewisseld, zodat alle lidstaten over hetzelfde soort visserijgegevens beschikken;

15.  pleit ervoor om, in het geval van visserijgegevens die zijn verkregen in het kader van onderzoeksprojecten die door de EU of door de lidstaten zijn gefinancierd, of die voor medefinanciering in aanmerking komen, verplicht te stellen dat de gegevens na de voltooiing van het project, volgens een vooraf vastgesteld tijdspad, openbaar moeten worden gemaakt;

16.  pleit ervoor om, voor visserijgegevens die zijn verkregen in het kader van onderzoeksprojecten, een redelijke termijn vast te stellen waarbinnen de verantwoordelijke onderzoekers de respectieve studies moeten publiceren; verklaart dat, zoals vermeld in het Horizon 2020-initiatief, een eind kan worden gemaakt aan deze beperking door een moratorium in te stellen om de publicatie mogelijk te maken; is voorts van mening dat de gegevensoverdracht zo snel mogelijk moet plaatsvinden en dat het moratorium daarom niet langer dan drie jaar mag duren, om te voorkomen dat de gegevens niet langer relevant zijn en om maximaal voordeel te halen uit het feit dat zij toegankelijk worden gemaakt;

Efficiënt verzamelen en aggregeren van gegevens

17.  wijst erop dat de kwaliteit van de gegevens moet worden gestandaardiseerd, geverifieerd en gecontroleerd om degelijke en betrouwbare gegevens te kunnen verstrekken, zowel voor gegevens die afkomstig zijn uit de gegevensbanken van de lidstaten als voor gegevens uit onderzoeksprojecten op het gebied van visserij;

18.  acht het van fundamenteel belang om gemeenschappelijke, geharmoniseerde en beproefde protocollen/modellen voor bemonsteringsstrategieën uit te werken, evenals procedures voor de verzameling en verwerking van de gegevens en een formaat waarin de informatie ter beschikking wordt gesteld, aangezien deze elementen van essentieel belang zijn om de vergelijkbaarheid en interoperatibiliteit van de visserijgegevens te garanderen; wijst erop dat daartoe het in het kader van het DCF gedefinieerde model kan worden gebruikt;

19.  haalt aan dat de manier waarop de visserijgegevens ter beschikking worden gesteld, kan variëren naargelang van de complexiteit van die gegevens, waardoor het noodzakelijk is om de te verstrekken gegevens aan te merken als ruwe gegevens, verwerkte gegevens of afgeleide producten; wijst erop dat de meest eenvoudige parameters zullen worden aangeboden als ruwe gegevens, terwijl complexere/specifieke parameters en parameters die een gespecialiseerde analyse en interpretatie vereisen, zullen moeten worden aangeboden als verwerkte gegevens of afgeleide producten; wijst erop dat moet worden vermeld welk type informatie toegankelijk wordt gemaakt voor potentiële gebruikers, waarbij een onderscheid moet worden gemaakt tussen ruwe gegevens, verwerkte gegevens en afgeleide producten en tussen parameters die zijn verkregen op basis van metingen en parameters die het resultaat zijn van modellen;

20.  wijst erop dat het toegankelijk maken van bijzonder gedetailleerde gegevens en kaarten met een te hoge resolutie in bepaalde gevallen kan leiden tot een onwenselijke concentratie van de visserijinspanning op bepaalde visbestanden en kwetsbare mariene habitats; is derhalve van oordeel dat de verspreiding van dit soort informatie dus vergezeld moet gaan van maatregelen om die visbestanden en habitats te beschermen en te controleren; pleit er daarnaast voor om gevoelige informatie over de ruimtelijke spreiding van zeldzame of bedreigde mariene soorten niet toegankelijk te maken om die soorten te beschermen;

21.  benadrukt dat een efficiënte compilatie en verstrekking van gegevens de nodige coördinatie op EU-niveau door de Commissie en overleg en samenwerking op het niveau van de lidstaten vereisen; benadrukt dat de coördinatie door de Commissie van essentieel belang is om prioritaire doelstellingen op te stellen, de kosten-batenverhouding van de verzameling, verwerking en verstrekking van gegevens te verbeteren en synergieën tot stand te brengen tussen de lidstaten;

22.  wijst erop dat overleg en samenwerking tussen de lidstaten, gezien de diversiteit van de gegevensverzamelingssystemen en het volume en het soort gegevens dat wordt verzameld door verschillende publieke en private entiteiten die visserijgegevens bezitten, van essentieel belang zijn om de harmonisatie van het type, de hoeveelheid, de kwaliteit en het formaat van de gegevens te verzekeren; wijst erop dat de doeltreffendheid van het overleg en de samenwerking tussen de lidstaten regelmatig moet worden beoordeeld door de Commissie;

23.  beveelt aan om de lidstaten te verplichten om een nationale entiteit aan te wijzen die verantwoordelijk is voor de verzameling, compilatie, verwerking, kwaliteitscontrole, afstemming en overdracht van gegevens die moeten worden opgenomen in een gemeenschappelijk platform voor de toegang tot informatie over de visserijactiviteiten; benadrukt dat er tegelijkertijd een specifiek orgaan met dezelfde taak op EU-niveau kan worden opgericht, dat met financiering en onder de coördinatie van de Commissie zou werken;

Het verwerken en interpreteren van de gegevens

24.  wijst erop dat er, om de voordelen van dit initiatief optimaal te benutten, behoefte is aan een beheers- en werkingsmodel dat een passende verzameling, verwerking, interpretatie en verspreiding van de visserijgegevens mogelijk maakt op basis van effectieve participatie en inspraak van de lidstaten, de wetenschap en de lokale gemeenschappen;

25.  pleit ervoor om, wat het bestuur en de werking betreft, te voorzien in een permanent statuut voor het Europees marien waarnemings- en gegevensnetwerk (EMODnet); benadrukt dat bij de integratie en verstrekking van visserijgegevens op dat platform gebruik moet worden gemaakt van de ervaring die is opgedaan tijdens de ontwikkeling van het EMODnet-concept, in de verschillende thematische werkgroepen die werden opgericht en met de respectieve thematische portaalsites over het mariene milieu (hydrografie, geologie, natuurkunde, chemie, biologie, habitats en menselijke activiteiten);

26.  is van mening dat het belang van deze sector in de EU voldoende reden is om visserijgegevens bij voorkeur in een aanvullende themagroep onder te brengen, met name in het kader van het EMODnet-platform, of om deze gegevens anders te integreren in het recent opgericht themaportaal over de menselijke activiteiten, waarop algemenere informatie over ruimere thema's zal worden geplaatst;

27.  wijst erop dat het belangrijk is om het EMODnet-platform en de mariene dienst van het Europees programma voor monitoring van de aarde (Global Monitoring for Environment and Security - GMES) op elkaar af te stemmen om over zoveel mogelijk gegevens te kunnen beschikken en de gegevens over de visserijactiviteiten te kunnen koppelen aan de gegevens van de satellietmonitoring van de parameters met betrekking tot het mariene milieu;

28.  bepaalt dat er voor een ambitieus initiatief als "Mariene kennis 2020", dat wordt gekenmerkt door zijn enorme reikwijdte en multidisciplinaire karakter, met input in de gewenst vorm op basis van visserij-informatie, een concreet actieplan moet worden uitgewerkt waarin doelstellingen worden vastgelegd op middellange en lange termijn, op basis van samenwerking tussen de EU en de lidstaten;

29.  wijst erop dat voor de tenuitvoerlegging en het welslagen van dit soort projecten degelijke financiering nodig is, naast een garantie dat de continuïteit en voorspelbaarheid ervan op de lange termijn verzekerd zullen blijven; dringt erop aan om de verstrekking van visserijgegevens die kunnen worden opgenomen in digitale multiresolutiekaarten van de zeebodem voldoende te stimuleren en te steunen vanuit de EU; herinnert er daarom in het bijzonder aan dat voor het toegankelijk maken van visserijgegevens een goede afstemming nodig is tussen de daartoe bestemde financieringsmechanismen op EU-niveau en op nationaal niveau en wijst er daarbij op dat het voorstel van het EFMZV voorziet in steun voor de technische instrumenten die nodig zijn voor de oprichting en werking van EMODnet.

o
o   o

30.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, het Comité van de Regio's, het Raadgevend Comité voor de visserij en de aquacultuur, de regionale adviesraden en het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij.

(1) PB C 76 E van 25.3.2010, blz. 38.


Toepassing en handhaving van internationale handelsregels ***I
PDF 264kWORD 33k
Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 23 oktober 2013 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de uitoefening van de rechten van de Unie voor de toepassing en handhaving van internationale handelsregels (COM(2012)0773 – C7-0415/2012 – 2012/0359(COD))(1)
P7_TA(2013)0439A7-0308/2013

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Door de Commissie voorgestelde tekst   Amendement
Amendement 1
Voorstel voor een verordening
Titel
Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de uitoefening van de rechten van de Unie voor de toepassing en handhaving van internationale handelsregels
Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de uitoefening van de rechten van de Unie voor de toepassing en handhaving van internationale handelsregels en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 3286/94 van de Raad
Amendement 2
Voorstel voor een verordening
Overweging 2
(2)  Het is van essentieel belang dat de Unie over passende instrumenten beschikt om haar rechten uit hoofde van internationale handelsovereenkomsten effectief uit te oefenen teneinde haar economische belangen te vrijwaren. Dat geldt met name in situaties waar derde landen handelsbeperkende maatregelen vaststellen die de voordelen van internationale handelsovereenkomsten voor de marktdeelnemers in de Unie beperken. De Unie moet snel en flexibel kunnen reageren in de context van de procedures en termijnen van de internationale handelsovereenkomsten die zij heeft gesloten. Bijgevolg moet de Unie wetgeving goedkeuren waarbij een kader wordt gecreëerd voor de uitoefening van de rechten van de Unie in bepaalde specifieke situaties.
(2)  Het is van essentieel belang dat de Unie over passende instrumenten beschikt om haar rechten uit hoofde van internationale handelsovereenkomsten effectief uit te oefenen teneinde haar economische belangen te vrijwaren. Dat geldt met name in situaties waar derde landen handelsbeperkende maatregelen vaststellen die de voordelen van internationale handelsovereenkomsten voor de marktdeelnemers in de Unie beperken. De Unie moet snel en flexibel kunnen reageren in de context van de procedures en termijnen van de internationale handelsovereenkomsten die zij heeft gesloten. Bijgevolg moet de Unie wetgeving goedkeuren waarbij een kader wordt gecreëerd voor de uitoefening van de rechten van de Unie in bepaalde specifieke situaties en toereikende middelen verschaffen om ervoor te zorgen dat de beschikbare middelen efficiënt worden gebruikt voor die instrumenten.
Amendement 3
Voorstel voor een verordening
Overweging 2 bis (nieuw)

(2 bis)  Bij de keuze van de maatregelen met het oog op de doeltreffende uitoefening van de rechten van de Unie moet rekening worden gehouden met hun potentieel om de betrokken derde landen ertoe te bewegen niet uitsluitend de internationale handelsregels na te leven, maar ook de marktdeelnemers en de lidstaten te steunen die het zwaarst door de handelsbeperkende maatregelen van derde landen zijn getroffen. De krachtens deze verordening getroffen maatregelen mogen de toegang van de Unie tot de voor de Europese industrie onontbeerlijke grondstoffen niet beperken.
Amendement 4
Voorstel voor een verordening
Overweging 3
(3)  De WTO en andere ― ook regionale of bilaterale ― geschillenbeslechtingsregelingen hebben tot doel een positieve oplossing te vinden voor geschillen tussen de Unie en de andere partij of partijen bij die overeenkomsten. De Unie moet overeenkomstig die geschillenbeslechtingsregels niettemin concessies of andere verplichtingen opschorten wanneer andere middelen om een positieve oplossing te vinden voor een geschil hebben gefaald. In dergelijke gevallen draagt het optreden van de Unie bij tot het doel het betrokken derde land te dwingen de desbetreffende internationale handelsregels na te leven om de situatie van wederzijdse voordelen te herstellen.
(3)  De WTO en andere ― ook regionale of bilaterale ― geschillenbeslechtingsregelingen hebben tot doel een positieve oplossing te vinden voor geschillen tussen de Unie en de andere partij of partijen bij die overeenkomsten. De Unie moet overeenkomstig die geschillenbeslechtingsregels niettemin concessies of andere verplichtingen opschorten wanneer andere middelen om een positieve oplossing te vinden voor een geschil hebben gefaald. In dergelijke gevallen draagt het optreden van de Unie bij tot het doel het betrokken derde land te dwingen de desbetreffende internationale handelsregels na te leven om de situatie van wederzijdse voordelen te herstellen. De Unie moet altijd het meest doeltreffende beschikbare geschillenbeslechtingsmechanisme aanwenden.
Amendement 5
Voorstel voor een verordening
Overweging 4
(4)   Overeenkomstig de WTO-Overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen moet een WTO-lid dat een vrijwaringsmaatregel wil toepassen of uitbreiden ernaar streven een in wezen gelijkwaardig niveau van concessies en andere verplichtingen te handhaven tussen hemzelf en de exporterende leden voor wie een dergelijke vrijwaringsmaatregel negatieve gevolgen zou hebben. Vergelijkbare regels gelden in de context van andere ― ook regionale of bilaterale ― internationale handelsovereenkomsten die de Unie heeft gesloten. De Unie moet evenwichtsherstellende maatregelen nemen door concessies of andere verplichtingen op te schorten wanneer het betrokken derde land geen bevredigende aanpassingen ten uitvoer legt. In dergelijke gevallen zet het optreden van de Unie derde landen ertoe aan handelsbevorderende maatregelen in te voeren om de situatie van wederzijdse voordelen te herstellen.
(4)   Overeenkomstig de WTO-Overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen moet een WTO-lid dat een vrijwaringsmaatregel wil toepassen of uitbreiden ernaar streven een in wezen gelijkwaardig niveau van concessies en andere verplichtingen te handhaven tussen hemzelf en de exporterende leden voor wie een dergelijke vrijwaringsmaatregel negatieve gevolgen zou hebben. Vergelijkbare regels gelden in de context van andere ― ook regionale of bilaterale ― internationale handelsovereenkomsten die de Unie heeft gesloten. De Unie moet evenwichtsherstellende maatregelen nemen door concessies of andere verplichtingen op te schorten wanneer het betrokken derde land geen adequate en evenredige aanpassingen ten uitvoer legt. In dergelijke gevallen zet het optreden van de Unie derde landen ertoe aan handelsbevorderende maatregelen in te voeren om de situatie van wederzijdse voordelen te herstellen.
Amendement 6
Voorstel voor een verordening
Overweging 5
(5)   Artikel XXVIII van de GATT 1994 en het ermee verband houdende memorandum regelen de wijziging of intrekking van in de tariefregelingen van WTO-leden vastgestelde concessies. WTO-leden die negatieve gevolgen ondervinden van een dergelijke wijziging hebben onder bepaalde voorwaarden het recht om in wezen gelijkwaardige concessies in te trekken. De Unie moet in dergelijke gevallen evenwichtherstellende maatregelen nemen, tenzij overeenstemming over een compenserende regeling wordt bereikt. De maatregelen van de Unie hebben tot doel derde landen te dwingen handelsbevorderende maatregelen ten uitvoer te leggen.
(5)   Artikel XXVIII van de GATT 1994 en het ermee verband houdende memorandum en artikel XXI van de Algemene Overeenkomst inzake tarieven en handel (GATS) en aanverwante procedures voor de uitvoering ervan regelen de wijziging of intrekking van in de tariefregelingen en de lijst van specifieke verbintenissen van WTO-leden vastgestelde concessies en verbintenissen. WTO-leden die negatieve gevolgen ondervinden van een dergelijke wijziging hebben onder bepaalde voorwaarden het recht om in wezen gelijkwaardige concessies of verbintenissen in te trekken. De Unie moet in dergelijke gevallen evenwichtherstellende maatregelen nemen, tenzij overeenstemming over een compenserende regeling wordt bereikt. De maatregelen van de Unie hebben tot doel derde landen te dwingen handelsbevorderende maatregelen en maatregelen tot herstel van wederzijdse voordelen ten uitvoer te leggen.
Amendement 7
Voorstel voor een verordening
Overweging 6
(6)   De Unie moet haar rechten op het gebied van overheidsopdrachten kunnen handhaven aangezien een geschil dat onder de WTO-Overeenkomst inzake overheidsopdrachten ontstaat overeenkomstig die overeenkomst mag niet leiden tot de opschorting van concessies of andere verplichtingen in het kader van andere WTO-overeenkomsten waarop het Memorandum inzake Geschillenbeslechting van toepassing is.
(6)   Het is van essentieel belang voor de Unie dat zij haar rechten op het gebied van overheidsopdrachten snel kan afdwingen wanneer een partij haar verplichtingen onder de WTO-Overeenkomst of een bilaterale of regionale bindende overeenkomst niet nakomt. Het optreden van de Unie moet gericht zijn op de handhaving van een in wezen gelijkwaardig niveau van concessies op het gebied van overheidsopdrachten.
Amendement 8
Voorstel voor een verordening
Overweging 7
(7)   Deze verordening moet zich concentreren op de maatregelen waarmee de Unie ervaring heeft wat de totstandbrenging en de toepassing ervan betreft; de mogelijk uitbreiding van het toepassingsgebied van deze verordening tot de sectoren diensten en intellectuele-eigendomsrechten moet te zijner tijd worden geëvalueerd, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke kenmerken van elk gebied.
(7)   Deze verordening moet ervoor zorgen dat de Unie over een volledig en doeltreffend kader beschikt om onverwijld maatregelen te kunnen nemen. Niettemin moet de mogelijke uitbreiding van het toepassingsgebied ervan met nieuwe maatregelen betreffende nieuwe handelsgebieden, zoals intellectuele-eigendomsrechten, worden bestudeerd als onderdeel van een onderzoek dat tegelijkertijd met het evaluatieverslag inzake de werking van deze verordening als bedoeld in artikel 10 ten uitvoer wordt gelegd, en aan het Europees Parlement worden gepresenteerd.
Amendement 9
Voorstel voor een verordening
Overweging 9
(9)   De Commissie moet de werking van deze verordening uiterlijk drie jaar na de eerste toepassing ervan evalueren teneinde die te beoordelen en indien nodig doeltreffender te maken.
(9)   De Commissie moet de werking van deze verordening uiterlijk vijf jaar na de eerste vaststelling van een uitvoeringshandeling krachtens deze verordening evalueren teneinde de tenuitvoerlegging ervan te beoordelen en indien nodig de doeltreffendheid ervan te verbeteren. De Commissie moet in haar verslagen over de Europa 2020-strategie een analyse opnemen van de deugdelijkheid van deze verordening, met name van het potentieel ervan bij het opheffen van handelsbelemmeringen.
Amendement 10
Voorstel voor een verordening
Overweging 9 bis (nieuw)

(9 bis)  De Commissie dient het Europees Parlement regelmatig in kennis te stellen wanneer zij voornemens is om krachtens deze verordening handelspolitieke maatregelen ten uitvoer te leggen. Deze informatie moet een gedetailleerde beschrijving omvatten van het specifieke geval en van de beoogde maatregelen, alsmede van de door het bedrijfsleven van de Unie geleden schade, de rechtvaardiging voor en de mogelijke gevolgen van de beoogde maatregelen. Nadat de maatregelen zijn genomen, moet de Commissie het Europees Parlement in kennis stellen van de daadwerkelijke gevolgen van de maatregelen.
Amendement 11
Voorstel voor een verordening
Overweging 9 ter (nieuw)

(9 ter)  Bij de beoordeling van het algemeen belang van de Unie bij de vaststelling van handhavingsmaatregelen dient de Commissie vooral rekening te houden met de situatie van de producenten van de Unie waarbij zij een evenwichtige benadering nastreeft. De Commissie moet het Europees Parlement in kennis stellen van de manier waarop zij het algemeen belang van de Unie per afzonderlijk geval heeft vastgesteld.
Amendement 12
Voorstel voor een verordening
Overweging 10 bis (nieuw)

(10 bis)  De Commissie dient het Europees Parlement regelmatig in kennis te stellen, met name wanneer de Unie een kwestie heeft doorverwezen naar een geschillenbeslechtingsorgaan. Na elk besluit van een geschillenbeslechtingsorgaan houdende machtiging van de Unie om maatregelen te nemen, moet de Commissie aan de voor internationale handel bevoegde commissie van het Europees Parlement verantwoording afleggen over haar voornemen om dergelijke maatregelen te nemen of daarvan af te zien. Indien de Unie besluit maatregelen te nemen, moet de Commissie aan het Europees Parlement verantwoording afleggen over de keuze van de maatregelen.
Amendement 13
Voorstel voor een verordening
Overweging 13 bis (nieuw)

(13 bis)  Op verzoek van het Europees Parlement moet de Commissie regelmatig deelnemen aan de dialoog over geschillenbeslechting en handhaving als bedoeld in deze verordening.
Amendement 14
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – inleidende formule
In deze verordening worden regels en procedures vastgesteld met het oog op een doeltreffende uitoefening van de rechten van de Unie om concessies of andere verplichtingen uit hoofde van internationale handelsovereenkomsten op te schorten of in te trekken, met als doel:
In deze verordening worden regels en procedures vastgesteld met het oog op een doeltreffende en tijdige uitoefening van de rechten van de Unie om concessies of andere verplichtingen uit hoofde van internationale handelsovereenkomsten op te schorten of in te trekken, met als doel:
Amendement 15
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – letter a
(a)  te reageren op inbreuken door derde landen op internationale handelsregels die de belangen van de Unie schaden, teneinde een bevredigende oplossing te zoeken;
(a)  te reageren op inbreuken door derde landen op internationale handelsregels die de belangen van de Unie schaden, teneinde een bevredigende oplossing te zoeken die steun biedt aan de getroffen marktdeelnemers van de Unie;
Amendement 16
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – letter b
(b)   het evenwicht van concessies of andere verplichtingen te herstellen in handelsbetrekkingen met derde landen, wanneer veranderingen optreden in de behandeling van de invoer van goederen uit de Unie.
(b)   het evenwicht van concessies of andere verplichtingen te herstellen in handelsbetrekkingen met derde landen, wanneer veranderingen optreden in de behandeling van goederen of diensten uit de Unie.
Amendement 17
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – letter b
(b)"concessies of andere verplichtingen": tariefconcessies of enige andere voordelen tot de toepassing waarvan de Unie de verbintenis is aangegaan in haar handel met derde landen in het kader van internationale handelsovereenkomsten waarbij zij partij is,
(b)   "concessies of andere verplichtingen": tariefconcessies, specifieke verbintenissen op het gebied van diensten of enige andere voordelen tot de toepassing waarvan de Unie de verbintenis is aangegaan in haar handel met derde landen in het kader van internationale handelsovereenkomsten waarbij zij partij is,
Amendement 18
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 – lid 1 – letter d
(d)   bij wijzigingen van concessies door een WTO-lid overeenkomstig artikel XXVIII van de Algemene Overeenkomst inzake tarieven en handel 1994, wanneer geen overeenstemming over een compenserende regeling is bereikt.
(d)   bij wijzigingen van concessies of verbintenissen door een WTO-lid overeenkomstig artikel XXVIII van de Algemene Overeenkomst inzake tarieven en handel 1994 of artikel XXI van de GATS, wanneer geen overeenstemming over een compenserende regeling is bereikt.
Amendement 19
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 – lid 1
1.  Wanneer maatregelen nodig zijn om de belangen van de Unie in de in artikel 3, lid 1, genoemde gevallen te vrijwaren, stelt de Commissie een uitvoeringshandeling vast waarbij de passende handelspolitieke maatregelen worden genomen. Een dergelijke uitvoeringshandeling wordt vastgesteld overeenkomstig de in artikel 8, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.
1.  Wanneer maatregelen nodig zijn om de belangen van de Unie in de in artikel 3, lid 1, genoemde gevallen te vrijwaren, stelt de Commissie een uitvoeringshandeling vast waarbij de passende handelspolitieke maatregelen worden genomen. Een dergelijke uitvoeringshandeling wordt vastgesteld overeenkomstig de in artikel 8, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. De Commissie voorziet het Europees Parlement van een behoorlijke motivatie met betrekking tot de keuze van handelspolitieke maatregelen zoals bedoeld in artikel 5.
Amendement 20
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 – lid 2 – letter d
(d)   Concessies die worden ingetrokken in de handel met een derde land in verband met artikel XXVIII van de GATT 1994 en het gerelateerde memorandum zijn in wezen gelijkwaardig aan de door dat derde land gewijzigde of ingetrokken concessies, overeenkomstig artikel XXVIII van de GATT 1994 en het gerelateerde memorandum.
(d)   Concessies of verbintenissen die worden gewijzigd of ingetrokken in de handel met een derde land in verband met artikel XXVIII van de GATT 1994 en het gerelateerde memorandum of artikel XXI van de GATS en gerelateerde uitvoeringsprocedures zijn in wezen gelijkwaardig aan de door dat derde land gewijzigde of ingetrokken concessies of verbintenissen, overeenkomstig artikel XXVIII van de GATT 1994 en het gerelateerde memorandum of artikel XXI van de GATS en gerelateerde uitvoeringsprocedures.
Amendement 21
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 – lid 3 – letter b
(b)   het potentieel van de maatregelen om de situatie van de marktdeelnemers in de Unie die onder de maatregelen van derde landen te lijden hebben, te verlichten;
(b)   het potentieel van de maatregelen om de situatie van de lidstaten en de marktdeelnemers in de Unie die onder de maatregelen van derde landen te lijden hebben, te verlichten;
Amendement 22
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 – lid 3 – letter c
(c)   de beschikbaarheid van alternatieve leveranciers voor de betrokken producten, om mogelijke negatieve gevolgen voor de verwerkende industrie of de eindgebruikers in de Unie te voorkomen of tot een minimum te beperken;
(c)   de beschikbaarheid van alternatieve leveranciers voor de betrokken producten of diensten, om mogelijke negatieve gevolgen voor de verwerkende industrie of de eindgebruikers in de Unie te voorkomen of tot een minimum te beperken;
Amendement 23
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 – lid 3 bis (nieuw)

3 bis.  De Commissie geeft in haar voorstel voor een uitvoeringshandeling aan hoe zij het algemeen belang van de Unie in het specifieke geval in kwestie heeft vastgesteld.
Amendement 24
Voorstel voor een verordening
Artikel 5 – letter b bis (nieuw)

(b bis) de opschorting van de toepassing van verplichtingen en specifieke verbintenissen op het gebied van handel in diensten, overeenkomstig de GATS of eventuele bilaterale en regionale overeenkomsten;
Amendement 25
Voorstel voor een verordening
Artikel 5 – letter c – punt i
(i)  de uitsluiting van overheidsopdrachten van inschrijvingen waarvan de totale waarde voor meer dan 50 % uit goederen of diensten van oorsprong uit het betrokken derde land bestaat; en/of
(i)  de uitsluiting van overheidsopdrachten van inschrijvingen waarvan de totale waarde voor meer dan 50 % uit goederen of diensten van oorsprong uit het betrokken derde land bestaat; in uitvoeringshandelingen kunnen drempels worden vastgesteld, naargelang de eigenschappen van de betrokken goederen of diensten, waarboven de uitsluiting van toepassing is, met inachtneming van de bepalingen van artikel 4, lid 3, inclusief de overwegingen op het gebied van administratieve capaciteit, en het niveau van tenietdoening of uitholling; en/of
Amendement 26
Voorstel voor een verordening
Artikel 5 – lid 1 bis (nieuw)

De Commissie voorziet het Europees Parlement van een behoorlijke motivatie met betrekking tot de keuze van de specifieke op grond van dit artikel vastgestelde handelspolitieke maatregelen.
Amendement 27
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 – lid 1
1.   Wanneer het betrokken derde land, na de vaststelling van een uitvoeringshandeling op grond van artikel 4, lid 1, de Unie bevredigende compensatie toekent in de in artikel 3, lid 1, onder a) en b), genoemde gevallen, kan de Commissie de toepassing van die uitvoeringshandeling voor de duur van de compensatieperiode opschorten. De opschorting wordt overeenkomstig de in artikel 8, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
1.   Wanneer het betrokken derde land, na de vaststelling van een uitvoeringshandeling op grond van artikel 4, lid 1, de Unie passende en evenredige compensatie toekent in de in artikel 3, lid 1, onder a) en b), genoemde gevallen, kan de Commissie de toepassing van die uitvoeringshandeling voor de duur van de compensatieperiode opschorten. De opschorting wordt overeenkomstig de in artikel 8, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
Amendement 28
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 – lid 2 – letter b
(b)   in gevallen van evenwichtherstellende maatregelen ten aanzien van concessies of andere verplichtingen na de vaststelling door een derde land van een vrijwaringsmaatregel, wanneer de vrijwaringsmaatregel wordt ingetrokken of vervalt, of wanneer het betrokken derde land de Unie na de vaststelling van een uitvoeringshandeling krachtens artikel 4, lid 1, bevredigende compensatie biedt;
(b)   in gevallen van evenwichtherstellende maatregelen ten aanzien van concessies of andere verplichtingen na de vaststelling door een derde land van een vrijwaringsmaatregel, wanneer de vrijwaringsmaatregel wordt ingetrokken of vervalt, of wanneer het betrokken derde land de Unie na de vaststelling van een uitvoeringshandeling krachtens artikel 4, lid 1, passende en evenredige compensatie biedt;
Amendement 29
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 – lid 2 – letter c
(c)   bij wijzigingen van concessies door een WTO-lid overeenkomstig artikel XXVIII van de Algemene Overeenkomst inzake tarieven en handel 1994, wanneer het betrokken derde land de Unie na de vaststelling van een uitvoeringshandeling krachtens artikel 4, lid 1, bevredigende compensatie biedt.
(c)   bij intrekkingen of wijzigingen van concessies of verbintenissen door een WTO-lid overeenkomstig artikel XXVIII van de GATT 1994 of artikel XXI van de GATS, wanneer het betrokken derde land de Unie na de vaststelling van een uitvoeringshandeling krachtens artikel 4, lid 1, passende en evenredige compensatie biedt.
Amendement 30
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 – lid 4 bis (nieuw)

4 bis.  De Commissie voorziet het Europees Parlement van een behoorlijke motivatie wanneer zij voornemens is een maatregel als bedoeld in artikel 5 op te schorten, te wijzigen of te beëindigen.
Amendement 31
Voorstel voor een verordening
Artikel 9 – lid 1
1.   De Commissie wint informatie en standpunten in over de economische belangen van de Unie in specifieke producten of sectoren, in toepassing van deze verordening, door een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie of andere geschikte openbare communicatiemiddelen.
1.   De Commissie wint informatie en standpunten in over de economische belangen van de Unie in specifieke producten, diensten of sectoren, in toepassing van deze verordening, door een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie of andere geschikte openbare communicatiemiddelen, en houdt rekening met deze standpunten.

In het bericht wordt aangegeven binnen welke periode de informatie moet worden ingediend. Die termijn mag niet meer dan twee maanden bedragen.
Amendement 32
Voorstel voor een verordening
Artikel 9 – lid 2
2.  De op grond van deze verordening ontvangen inlichtingen worden slechts gebruikt voor het doel waarvoor zij werden gevraagd.
2.  De op grond van deze verordening ontvangen inlichtingen worden slechts gebruikt voor het doel waarvoor zij werden gevraagd. De Commissie stelt het Europees Parlement naar behoren in kennis van de resultaten van een dergelijke informatievergaring en van de wijze waarop zij voornemens is met de informatie rekening te houden bij de vaststelling van het algemeen belang van de Unie.
Amendement 33
Voorstel voor een verordening
Artikel 9 – lid 4
4.   De informatieverstrekker kan vragen dat de verstrekte informatie vertrouwelijk wordt behandeld. In dat geval gaat die informatie vergezeld van een niet-vertrouwelijke samenvatting of een verklaring van de redenen waarom de informatie niet kan worden samengevat.
4.   De informatieverstrekker kan vragen dat de verstrekte informatie vertrouwelijk wordt behandeld. In dat geval gaat die informatie vergezeld van een niet-vertrouwelijke samenvatting die de informatie in algemene bewoordingen weergeeft of een verklaring van de redenen waarom de informatie niet kan worden samengevat.
Amendement 34
Voorstel voor een verordening
Artikel 9 bis (nieuw)

Artikel 9 bis

Dialoog over geschillenbeslechting en handhaving

De Commissie neemt regelmatig deel aan een gedachtewisseling met de voor internationale handel bevoegde commissie van het Europees Parlement over het beheer van handelsgeschillen, met inbegrip van lopende gevallen, de gevolgen voor het bedrijfsleven van de Unie, geplande maatregelen, rechtvaardiging en weerslag van de geplande maatregelen, en de tenuitvoerlegging van handelspolitieke maatregelen uit hoofde van deze verordening.
Amendement 35
Voorstel voor een verordening
Artikel 10
Uiterlijk drie jaar na de eerste goedkeuring van een uitvoeringshandeling krachtens deze verordening evalueert de Commissie de uitvoering ervan en brengt zij verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad.
Uiterlijk vijf jaar na de eerste goedkeuring van een uitvoeringshandeling krachtens deze verordening evalueert de Commissie de uitvoering ervan en brengt zij verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad.

(1) De zaak werd dan terugverwezen naar de Commissie uit hoofde van artikel 57, lid 2, tweede alinea, van het Reglement (A7-0308/2013).


Handel tussen de Gemeenschap en derde landen in drugsprecursoren ***I
PDF 194kWORD 30k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2013 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 111/2005 van de Raad houdende voorschriften voor het toezicht op de handel tussen de Gemeenschap en derde landen in drugsprecursoren (COM(2012)0521 – C7-0316/2012 – 2012/0250(COD))
P7_TA(2013)0440A7-0167/2013

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2012)0521),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 207 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7‑0316/2012),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 16 juli 2013 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien artikel 55 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie internationale handel (A7-0167/2013),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 23 oktober 2013 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. .../2013 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 111/2005 van de Raad houdende voorschriften voor het toezicht op de handel tussen de Gemeenschap en derde landen in drugsprecursoren

P7_TC1-COD(2012)0250


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) nr. 1259/2013.)


Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij ***I
PDF 1474kWORD 270k
Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 23 oktober 2013 op het gewijzigde voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad en Verordening (EG) nr. 861/2006 van de Raad, en van Verordening (EU) nr. xxx/2011 van de Raad inzake een geïntegreerd maritiem beleid (COM(2013)0245 – C7-0108/2013 – 2011/0380(COD))(1)
P7_TA(2013)0441A7-0282/2013

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Door de Commissie voorgestelde tekst   Amendement
Amendement 1
Ontwerpwetgevingsresolutie
Paragraaf 1 bis (nieuw)
1 bis.  herinnert eraan dat het Parlement in zijn resolutie van 8 juni 2011 heeft benadrukt dat visbestanden een publiek goed vormen dat van essentieel belang is voor de mondiale voedselzekerheid, erop heeft gewezen dat de visserij- en aquacultuursector en de daarmee samenhangende activiteiten vaak de belangrijkste bron van inkomsten en duurzame werkgelegenheid zijn in kust-, eiland- en afgelegen regio's, en voorts stelde dat er voor het hervormde gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) adequate financiële middelen beschikbaar moeten zijn in de periode na 2013, zodat de middellange- en langetermijndoelen ervan (een stabiele, duurzame en levensvatbare visserijsector) kunnen worden verwezenlijkt, de visbestanden kunnen worden hersteld, en de sociale aspecten in verband met het beperken van de visserijactiviteiten kunnen worden aangepakt;
______________
1 Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0266.
Amendement 2
Voorstel voor een verordening
Visum 1
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 42, artikel 43, lid 2, artikel 91, lid 1, artikel 100, lid 2, artikel 173, lid 3, artikel 175, artikel 188, artikel 192, lid 1, artikel 194, lid 2, en artikel 195, lid 2,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 42, artikel 43, lid 2, artikel 91, lid 1, artikel 100, lid 2, artikel 173, lid 3, artikel 175, artikel 188, artikel 192, lid 1, artikel 194, lid 2, artikel 195, lid 2, en artikel 349,
Amendement 3
Voorstel voor een verordening
Overweging 1 bis (nieuw)
(1 bis)  De visserijsector is van strategisch belang voor de sociaaleconomische situatie, de publieke voorziening van visproducten en het evenwicht van de voedselbalans in de lidstaten en in de Unie zelf, en speelt een belangrijke rol voor de sociaaleconomische welvaart van de kustgebieden, de lokale ontwikkeling, de werkgelegenheid, het behoud of het scheppen van economische activiteiten met werkgelegenheid op verschillende niveaus, de voorziening van verse vis en het behoud van lokale culturele tradities.
Amendement 4
Voorstel voor een verordening
Overweging 2
(2)   Het EFMZV moet van toepassing zijn op de GVB-steun voor de instandhouding, het beheer en de exploitatie van de mariene biologische hulpbronnen, de biologische zoetwaterhulpbronnen en de -aquacultuur, en voor de verwerking en de afzet van visserij- en aquacultuurproducten voor zover deze activiteiten worden uitgeoefend op het grondgebied van de lidstaten of in EU-wateren, inclusief door vissersvaartuigen die de vlag voeren van en geregistreerd zijn in derde landen, door EU-vissersvaartuigen of door onderdanen van de lidstaten, onverminderd de primaire verantwoordelijkheid van de vlaggenstaat en indachtig de bepalingen van artikel 117 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee.
(2)   Het EFMZV moet van toepassing zijn op de GVB-steun voor de instandhouding, het beheer en de duurzame exploitatie van de mariene biologische hulpbronnen, de biologische zoetwaterhulpbronnen en de -aquacultuur, en voor de verwerking en de afzet van visserij- en aquacultuurproducten voor zover deze activiteiten worden uitgeoefend op het grondgebied van de lidstaten of in EU-wateren door EU-vissersvaartuigen of door onderdanen van de lidstaten, onverminderd de primaire verantwoordelijkheid van de vlaggenstaat en indachtig de bepalingen van artikel 117 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee.
Amendement 5
Voorstel voor een verordening
Overweging 2 bis (nieuw)
(2 bis)  Er moet worden benadrukt dat het GVB een voedselgericht beleid is dat een interventie van de overheid via het EFMZV rechtvaardigt om de voedselveiligheid van burgers van de Unie te waarborgen.
Amendement 6
Voorstel voor een verordening
Overweging 2 ter (nieuw)
(2 ter)  In het EFMZV moet ten volle rekening worden gehouden met de specifieke situatie van de ultraperifere gebieden overeenkomstig artikel 349 VWEU. De ligging van de ultraperifere gebieden en de specifieke aard van de visserijsector in deze gebieden vereisen dat het GVB en de bijbehorende fondsen, en met name het EFMZV, moeten worden afgestemd op de specifieke kenmerken, beperkingen, extra kosten en de realiteit van deze gebieden, die aanzienlijk verschillen van de rest van de Unie. Hiertoe moeten voor deze gebieden specifieke maatregelen worden vastgesteld.
Amendement 7
Voorstel voor een verordening
Overweging 2 quater (nieuw)
(2 quater)  Het toekomstige EFMZV moet volledig rekening houden met de specifieke problemen en behoeften van de kleinschalige visserij, aangezien in de Unie de kleinschalige vloot arbeid verschaft aan de meeste mensen per eenheid gevangen vis.
Amendement 8
Voorstel voor een verordening
Overweging 3
(3)   Het GVB kan slechts slagen indien een doeltreffend controle-, inspectie- en handhavingssysteem wordt toegepast en indien zowel voor wetenschappelijk advies als voor uitvoerings- en controledoeleinden betrouwbare en volledige gegevens beschikbaar zijn; daarom moet voor deze beleidslijnen EFMZV-steun worden verleend.
(3)   Het GVB kan slechts slagen indien een doeltreffend controle-, inspectie- en handhavingssysteem, met inbegrip van controles op de werkplek, wordt toegepast en indien zowel voor wetenschappelijk advies als voor uitvoerings- en controledoeleinden betrouwbare en volledige gegevens beschikbaar zijn; daarom moet voor deze beleidslijnen EFMZV-steun worden verleend.
Amendement 9
Voorstel voor een verordening
Overweging 3 bis (nieuw)
(3 bis)  Om het gevoel van eigen verantwoordelijkheid van vissers voor het GVB te vergroten, en daarmee de juiste tenuitvoerlegging en het algemeen welslagen van het GVB te bevorderen, moet het EFMZV partnerschap, samenwerking en dialoog tussen wetenschappers en vissers ondersteunen.
Amendement 10
Voorstel voor een verordening
Overweging 4
(4)   Het EFMZV moet van toepassing zijn op de aan het GMB toegewezen steun voor de ontwikkeling en uitvoering van gecoördineerde concrete acties en besluiten inzake zeeën, oceanen, kustgebieden en maritieme sectoren, voor zover deze concrete acties en besluiten een aanvulling vormen op de verschillende EU-beleidsgebieden die zijdelings gevolgen hebben voor zeeën, oceanen, kustgebieden en maritieme sectoren, zoals het gemeenschappelijk visserijbeleid en het EU-beleid inzake vervoer, industrie, territoriale cohesie, milieu, energie en toerisme. Coherentie en integratie moeten verzekerd zijn bij het beheer van de verschillende sectorale beleidslijnen in zeegebieden zoals de Oostzee, de Noordzee, de Keltische zeeën, de Golf van Biskaje en de Iberische kust, de Middellandse Zee en de Zwarte Zee.
(4)   Het EFMZV moet van toepassing zijn op de aan het GMB toegewezen steun voor de ontwikkeling en uitvoering van gecoördineerde concrete acties en besluiten inzake zeeën, oceanen, kustgebieden en maritieme sectoren, voor zover deze concrete acties en besluiten een aanvulling vormen op de verschillende EU-beleidsgebieden die zijdelings gevolgen hebben voor zeeën, oceanen, kustgebieden en maritieme sectoren, zoals het gemeenschappelijk visserijbeleid en het EU-beleid inzake vervoer, industrie, territoriale cohesie, milieu, energie, toerisme, terreinen waarop wetenschappelijk onderzoek, vakbekwaamheid en specifieke opleidingen moeten worden gestimuleerd. Coherentie en integratie moeten verzekerd zijn bij het beheer van de verschillende sectorale beleidslijnen in zeegebieden zoals de Oostzee, de Noordzee, de Keltische zeeën, de Golf van Biskaje en de Iberische kust, de Middellandse Zee en de Zwarte Zee.
Amendement 11
Voorstel voor een verordening
Overweging 4 bis (nieuw)
(4 bis)  Bij de bepaling en de uitvoering van het beleid en optreden in verband met de hervorming van het GVB, het GMB en het EFMZV moet de Unie rekening houden met de eisen in verband met de bevordering van een hoog niveau van werkgelegenheid, de waarborging van een adequate sociale bescherming, de bestrijding van sociale uitsluiting alsmede een hoog niveau van onderwijs, opleiding en bescherming van de volksgezondheid, overeenkomstig artikel 9 VWEU.
Amendement 12
Voorstel voor een verordening
Overweging 5
(5)   Overeenkomstig de conclusies van de Europese Raad van 17 juni 2010, waarbij de Europa 2020-strategie is vastgesteld, moeten de Unie en de lidstaten werken aan slimme, duurzame en inclusieve groei en tegelijkertijd de harmonieuze ontwikkeling van de Unie bevorderen. Met name moeten de middelen gericht worden ingezet voor de verwezenlijking van de doelstellingen van Europa 2020 en moeten de streefdoelen en de doeltreffendheid worden verbeterd door resultaatgerichter te werk te gaan. De opname van het GMB in het nieuwe EFMZV draagt eveneens bij tot de voornaamste beleidsdoelstellingen in de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010 "Europa 2020 Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei" (hierna de "Europa 2020-strategie" genoemd) en is in overeenstemming met de algemene doelstellingen die in het Verdrag zijn verankerd, namelijk vergroting van de economische, sociale en territoriale cohesie.
(5)   Overeenkomstig de conclusies van de Europese Raad van 17 juni 2010, waarbij de Europa 2020-strategie is vastgesteld, moeten de Unie en de lidstaten werken aan slimme, duurzame en inclusieve groei en tegelijkertijd de harmonieuze ontwikkeling van de Unie bevorderen. Met name moeten de middelen gericht worden ingezet voor de verwezenlijking van de doelstellingen en streefdoelen van Europa 2020, en in het bijzonder die inzake werkgelegenheid en de bestrijding van armoede, sociale uitsluiting en de klimaatverandering. Voorts moet de doeltreffendheid worden verbeterd door resultaatgerichter te werk te gaan. De opname van het GMB in het nieuwe EFMZV draagt eveneens bij tot de voornaamste beleidsdoelstellingen in de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010 "Europa 2020 Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei" (hierna de "Europa 2020-strategie" genoemd) en is in overeenstemming met de algemene doelstellingen die in het Verdrag zijn verankerd, namelijk vergroting van de economische, sociale en territoriale cohesie.
Amendement 13
Voorstel voor een verordening
Overweging 6
(6)   Om te garanderen dat het EFMZV bijdraagt tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het GVB, het GMB en de Europa 2020-strategie, moet worden ingezet op een beperkt aantal prioriteiten, zoals bevordering van de innovatie en de kennisbasis in de visserij en de aquacultuur, bevordering van een duurzame en hulpbronefficiënte visserij en aquacultuur en verbetering van de werkgelegenheid en de territoriale cohesie door het groei- en werkgelegenheidspotentieel van aan de kust en landinwaarts gelegen visserijgemeenschappen te ontsluiten en de diversifiëring van de visserijactiviteiten naar andere sectoren van de maritieme economie te stimuleren.
(6)   Om te garanderen dat het EFMZV bijdraagt tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het GVB, het GMB en de Europa 2020-strategie, moet er een aantal kernprioriteiten worden vastgesteld, zoals bevordering van de innovatie en de kennisbasis in de visserij en de aquacultuur, bevordering van een duurzame en hulpbronefficiënte visserij en aquacultuur en verbetering van de werkgelegenheid en de territoriale cohesie door het groei- en werkgelegenheidspotentieel van aan de kust en landinwaarts gelegen visserijgemeenschappen te ontsluiten en de diversifiëring van de visserijactiviteiten naar andere sectoren van de maritieme economie te stimuleren.
Amendement 14
Voorstel voor een verordening
Overweging 7 bis (nieuw)
(7 bis)  Het EFMZV moet de levensstandaard helpen verbeteren van degenen die van de visserij afhankelijk zijn door betere arbeidsnormen voor vissers te waarborgen, met name door de naleving te garanderen van de wetgeving inzake gezondheid en veiligheid op de werkplek en van de bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten.
Amendement 15
Voorstel voor een verordening
Overweging 7 ter (nieuw)
(7 ter)  Om verwarring over de toepassing en het effect van specifieke financiële maatregelen van het EFMZV voor de verschillende belanghebbenden die bij de visserijsector zijn betrokken te voorkomen, is het nuttig een duidelijk onderscheid te maken tussen visserijrederijen en in loondienst werkzame vissers, zoals ook reeds is bepaald in IAO-Verdrag nr. 188.
Amendement 16
Voorstel voor een verordening
Overweging 8
(8)   De overkoepelende doelstelling van het GVB bestaat erin ervoor zorgen dat de visserij- en de aquacultuuractiviteiten bijdragen tot milieuomstandigheden die duurzaam zijn op lange termijn en een noodzakelijke premisse vormen voor de economische en sociale ontwikkeling. Het GVB moet bovendien bijdragen tot de productiviteit en een billijke levensstandaard in de visserijsector en tot stabiele markten, en moet ervoor zorgen dat de hulpbronnen beschikbaar zijn en dat de consument tegen een redelijke prijs toegang heeft tot de voorraden.
(8)   De overkoepelende doelstelling van het GVB bestaat erin ervoor zorgen dat de visserij- en de aquacultuuractiviteiten bijdragen tot de economisch, sociaal en voor het milieu duurzame ontwikkeling op lange termijn. Het GVB moet bovendien bijdragen tot de productiviteit en een billijke levensstandaard in de visserijsector en tot stabiele markten, en moet ervoor zorgen dat de hulpbronnen beschikbaar zijn en dat de consument tegen een redelijke prijs toegang heeft tot de voorraden.
Amendement 17
Voorstel voor een verordening
Overweging 9
(9)   Het is van het grootste belang dat milieuoverwegingen beter in aanmerking worden genomen in het GVB, dat moet bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen en streefdoelen van het milieubeleid en de Europa 2020-strategie van de Unie. Het GVB heeft tot doel om uiterlijk in 2015 de levende mariene biologische hulpbronnen zo te exploiteren dat de visbestanden op niveaus worden gebracht of gehouden die de maximale duurzame opbrengst kunnen opleveren. In het kader van het GVB zal het visserijbeheer ten uitvoer worden gelegd aan de hand van de voorzorgsbenadering en de ecosysteemgerichte benadering. Bijgevolg moet het EFMZV bijdragen tot de bescherming van het mariene milieu zoals bedoeld in Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Kaderrichtlijn mariene strategie).
(9)   Het is van het grootste belang dat milieuoverwegingen beter in aanmerking worden genomen in het GVB, dat moet bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen en streefdoelen van het milieubeleid en de Europa 2020-strategie van de Unie. Het GVB heeft tot doel om de levende mariene biologische hulpbronnen zo te exploiteren dat de visbestanden waar mogelijk in 2015 en uiterlijk in 2020 op niveaus worden gebracht of gehouden die de maximale duurzame opbrengst kunnen opleveren. Het GVB moet de duurzame ontwikkeling evenwichtig aanpakken via planning, benutting en beheer van de vangsten, waarbij rekening wordt gehouden met de huidige sociale verwachtingen en behoeften, zonder dat evenwel de voordelen in het gedrang komen die de toekomstige generaties moeten kunnen ontlenen aan alle goederen en diensten die voortvloeien uit de mariene ecosystemen. Bijgevolg moet het EFMZV bijdragen tot de bescherming van het mariene milieu zoals bedoeld in Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Kaderrichtlijn mariene strategie).
Amendement 18
Voorstel voor een verordening
Overweging 9 bis (nieuw)
(9 bis)  De middels het EFMZV gefinancierde maatregelen moeten voldoen aan de artikelen 39 en 41 VWEU, waarin wordt verwezen naar een evenwichtige toepassing van het arbeidsrecht en effectieve coördinatie van de beroepsopleiding.
Amendement 19
Voorstel voor een verordening
Overweging 10
(10)   Aangezien de doelstellingen van deze verordening wegens de omvang en de gevolgen van de krachtens de operationele programma's te financieren concrete acties, wegens de structurele problemen met de ontwikkeling van de visserijsector en de maritieme sectoren en wegens de beperkte financiële middelen van de lidstaten niet voldoende door de lidstaten, maar beter op EU-niveau kunnen worden verwezenlijkt via meerjarige, op relevante prioriteiten toegespitste steunverlening, dient te worden bepaald dat de EU overeenkomstig het in artikel 5, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie bedoelde subsidiariteitsbeginsel maatregelen kan vaststellen. Overeenkomstig het in artikel 5, lid 4, van dat Verdrag neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.
(10)   Aangezien de doelstellingen van deze verordening wegens de omvang en de gevolgen van de krachtens de operationele programma's te financieren concrete acties, wegens de structurele problemen met de ontwikkeling van de visserijsector en de aquacultuur- en maritieme sectoren en wegens de beperkte financiële middelen van de lidstaten niet voldoende door de lidstaten, maar beter op EU-niveau kunnen worden verwezenlijkt via meerjarige, op relevante prioriteiten toegespitste steunverlening, dient te worden bepaald dat de EU overeenkomstig het in artikel 5, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie bedoelde subsidiariteitsbeginsel maatregelen kan vaststellen. Overeenkomstig het in artikel 5, lid 4, van dat Verdrag neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.
Amendement 20
Voorstel voor een verordening
Overweging 11
(11)   Met de financiering van de GVB- en de GMB-uitgaven uit één fonds (het EFMZV) wordt tegemoetgekomen aan de noodzaak een en ander te vereenvoudigen en de integratie van deze twee beleidsgebieden te intensiveren. De uitbreiding van het systeem van gedeeld beheer naar de gemeenschappelijke marktordeningen - inclusief de compensatie voor de ultraperifere gebieden en activiteiten op het gebied van controle en gegevensverzameling - moet bijdragen tot de vereenvoudiging, moet de administratieve belasting voor de Commissie en de lidstaten verminderen en moet de steunverlening coherenter en doeltreffender maken.
(11)   Met de financiering van de GVB- en de GMB-uitgaven uit één fonds (het EFMZV) wordt tegemoetgekomen aan de noodzaak een en ander te vereenvoudigen en de integratie van deze twee beleidsgebieden te intensiveren. De uitbreiding van het systeem van gedeeld beheer naar de gemeenschappelijke marktordeningen - inclusief de compensatie voor de ultraperifere gebieden en activiteiten op het gebied van controle en gegevensverzameling en -beheer - moet bijdragen tot vereenvoudiging, moet de administratieve belasting voor de Commissie en de lidstaten verminderen en moet de steunverlening coherenter en doeltreffender maken.
Amendement 21
Voorstel voor een verordening
Overweging 11 bis (nieuw)
(11 bis)   De financiering moet overeenstemmen met punt 17 van het Interinstitutioneel Akkoord van XX/201z tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer.
Amendement 22
Voorstel voor een verordening
Overweging 11 ter (nieuw)
(11 ter)  De financiering moet worden toegewezen onverminderd de bepalingen van de verordening tot vaststelling van het meerjarig financieel kader voor de periode 2014-2020 en het Interinstitutioneel Akkoord van xxx/201z tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer.
Amendement 23
Voorstel voor een verordening
Overweging 12
(12)   De GVB- en de GMB-uitgaven moeten met EU-begrotingsmiddelen worden gefinancierd uit één fonds (het EMVF) dat hetzij direct hetzij gedeeld met de lidstaten wordt beheerd. Met de lidstaten gedeeld beheer moet slechts worden toegepast op maatregelen ter ondersteuning van de visserij, de aquacultuur en door de gemeenschap aangestuurde plaatselijke ontwikkeling, en op de gemeenschappelijke marktordeningen, de compensatie voor de ultraperifere gebieden en activiteiten op het gebied van controle en gegevensverzameling. Het directe beheer moet worden toegepast op wetenschappelijk advies, vrijwillige bijdragen aan de regionale organisaties voor visserijbeheer, adviesraden en concrete acties voor de uitvoering van het GMB. Er moet worden gespecificeerd welke maatregelen uit het EFMZV kunnen worden gefinancierd.
(12)   De GVB- en de GMB-uitgaven moeten met EU-begrotingsmiddelen worden gefinancierd uit één fonds (het EMVF) dat hetzij direct hetzij gedeeld met de lidstaten wordt beheerd. Met de lidstaten gedeeld beheer moet slechts worden toegepast op maatregelen ter ondersteuning van de visserij, de aquacultuur en door de gemeenschap aangestuurde plaatselijke ontwikkeling, en op maatregelen voor afzet en verwerking, de compensatie voor de ultraperifere gebieden en activiteiten op het gebied van controle en gegevensverzameling. Het directe beheer moet worden toegepast op de voorbereiding van productie- en afzetprogramma's, opslagsteun, wetenschappelijk advies, vrijwillige bijdragen aan de regionale organisaties voor visserijbeheer, adviesraden en concrete acties voor de uitvoering van het GMB. Er moet worden gespecificeerd welke maatregelen uit het EFMZV kunnen worden gefinancierd.
Amendement 24
Voorstel voor een verordening
Overweging 14
(14)   Overeenkomstig de artikelen 50 en 51 van de [verordening inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid] (hierna de "GVB-verordening" genoemd) mag de Unie slechts financiële steun in het kader van het EFMZV verlenen indien zowel de lidstaten als de marktdeelnemers de GVB-voorschriften nakomen. Met deze voorwaarde wordt aangegeven dat de Unie overeenkomstig artikel 3 VWEU de taak heeft om in het algemeen belang te zorgen voor de instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid.
(14)   Overeenkomstig de artikelen 50 en 51 van de [verordening inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid] (hierna de "GVB-verordening" genoemd) mag de Unie slechts financiële steun in het kader van het EFMZV verlenen indien zowel de lidstaten als de marktdeelnemers de GVB-voorschriften nakomen. Met deze voorwaarde wordt aangegeven dat de Unie overeenkomstig respectievelijk de artikelen 3 en 9 VWEU de taak heeft om in het algemeen belang te zorgen voor de instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid, alsook voor de naleving van de vereisten met betrekking tot de bevordering van een hoog werkgelegenheidsniveau en de waarborging van adequate sociale bescherming.
Amendement 25
Voorstel voor een verordening
Overweging 15
(15)   De verwezenlijking van de GVB-doelstellingen zou op de helling komen te staan indien uit het EFMZV EU-steun wordt betaald aan marktdeelnemers die vooraf niet voldoen aan vereisten betreffende het algemeen belang van de instandhouding van de mariene biologische hulpbronnen. Daarom mag slechts steun worden verleend aan marktdeelnemers die gedurende een bepaalde periode vóór de indiening van hun aanvraag niet betrokken zijn bij de exploitatie, het beheer of de eigendom van vissersvaartuigen die zijn opgenomen in de EU-lijst van IOO-vaartuigen zoals bedoeld in artikel 40, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad van 29 september 2008 houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1936/2001 en (EG) nr. 601/2004 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 1093/94 en (EG) nr. 1447/1999, die geen ernstige inbreuk hebben gepleegd zoals bedoeld in artikel 42 van Verordening (EG) nr. 1005/2008 en artikel 90, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008, (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006, en die, geen andere inbreuken op de GVB-voorschriften hebben gepleegd die met name de duurzaamheid van de betrokken bestanden in gevaar brengen en een ernstige bedreiging vormen voor de duurzame exploitatie van de levende mariene biologische hulpbronnen op een niveau dat het mogelijk maakt de populaties van de gevangen soorten boven een peil te brengen en te houden dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren (hierna "MSY" - maximal sustainable yield - genoemd)..
(15)   De verwezenlijking van de GVB-doelstellingen zou op de helling komen te staan indien uit het EFMZV EU-steun wordt betaald aan marktdeelnemers die vooraf niet voldoen aan vereisten betreffende het algemeen belang van de instandhouding van de mariene biologische hulpbronnen. Daarom mag slechts steun worden verleend aan marktdeelnemers op voorwaarde dat zij gedurende een bepaalde periode vóór de indiening van hun aanvraag niet betrokken waren bij de exploitatie, het beheer of de eigendom van vissersvaartuigen die zijn opgenomen in de EU-lijst van IOO-vaartuigen zoals bedoeld in artikel 40, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad van 29 september 2008 houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1936/2001 en (EG) nr. 601/2004 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 1093/94 en (EG) nr. 1447/1999, en evenmin betrokken waren bij de exploitatie, het beheer of de eigendom van vissersvaartuigen die de vlag voeren van landen die geïdentificeerd zijn als niet-meewerkende derde landen zoals bedoeld in artikel 33 van Verordening (EG) nr. 1005/2008. Daarnaast mag slechts steun worden verleend aan marktdeelnemers op voorwaarde dat zij geen ernstige inbreuk hebben gepleegd zoals bedoeld in artikel 42 van Verordening (EG) nr. 1005/2008 en artikel 90, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008, (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006, en die geen andere inbreuken op de GVB-voorschriften hebben gepleegd die met name de duurzaamheid van de betrokken bestanden in gevaar brengen en een ernstige bedreiging vormen voor de duurzame exploitatie van de levende mariene biologische hulpbronnen op een niveau dat het mogelijk maakt de populaties van de gevangen soorten boven een peil te brengen en te houden dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren (hierna "MSY" - maximal sustainable yield - genoemd).
Amendement 26
Voorstel voor een verordening
Overweging 17
(17)   Indien begunstigden inbreuken plegen tegen de GVB-voorschriften, moeten de gevolgen die krachtens de regelgeving verbonden zijn aan niet-naleving van de subsidiabiliteitsvoorwaarden, van toepassing worden. Bij het bepalen van het bedrag van de niet-subsidiabele uitgaven moet rekening worden gehouden met de ernst van de niet-naleving van de GVB-voorschriften door de begunstigde, met het economische voordeel dat voortvloeit uit de niet-naleving van de GVB-voorschriften of met het belang van de EFMZV-bijdrage voor de economische activiteit van de begunstigde.
(17)   Indien begunstigden inbreuken plegen tegen de GVB-voorschriften, moeten de gevolgen die krachtens de regelgeving verbonden zijn aan niet-naleving van de subsidiabiliteitsvoorwaarden, van toepassing worden. Bij het bepalen van het bedrag van de niet-subsidiabele uitgaven moet rekening worden gehouden met de ernst (inclusief de omvang, de duur en eventuele herhaling) van de niet-naleving van de GVB-voorschriften door de begunstigde, met het economische voordeel dat voortvloeit uit de niet-naleving van de GVB-voorschriften of met het belang van de EFMZV-bijdrage voor de economische activiteit van de begunstigde.
Amendement 27
Voorstel voor een verordening
Overweging 18
(18)   De verwezenlijking van de GVB-doelstellingen zou tevens worden ondermijnd indien in het kader van het EFMZV financiële EU-steun wordt betaald aan lidstaten die niet voldoen aan hun uit de GVB-voorschriften voortvloeiende verplichtingen met betrekking tot het algemeen belang van de instandhouding van de mariene biologische hulpbronnen, zoals gegevensverzameling en uitvoering van de controlevereisten. Niet-naleving van deze verplichtingen door de lidstaten brengt bovendien het gevaar met zich mee dat niet in aanmerking komende begunstigden of niet-subsidiabele concrete acties niet door de lidstaten worden gedetecteerd.
(18)   De verwezenlijking van de GVB-doelstellingen zou tevens worden ondermijnd indien in het kader van het EFMZV financiële EU-steun wordt betaald aan lidstaten die niet voldoen aan hun verplichtingen om een evenwicht te bewerkstelligen tussen de visserijvloot en de visserijmogelijkheden overeenkomstig artikel 34, lid 1, van de GVB-basisverordening of aan hun uit de GVB-voorschriften voortvloeiende verplichtingen met betrekking tot het algemeen belang van de instandhouding van de mariene biologische hulpbronnen, zoals gegevensverzameling en uitvoering van de controlevereisten. Niet-naleving van deze verplichtingen door de lidstaten brengt bovendien het gevaar met zich mee dat niet in aanmerking komende begunstigden of niet-subsidiabele concrete acties niet door de lidstaten worden gedetecteerd.
Amendement 28
Voorstel voor een verordening
Overweging 19
(19)  Om te voorkomen dat niet-conforme betalingen worden verricht en om lidstaten ertoe te stimuleren de GVB-voorschriften na te leven of de naleving ervan door de begunstigden te eisen, moet het mogelijk zijn om telkens voor een beperkte periode betalingen uit te stellen of te schorsen. Met het oog op de inachtneming van het evenredigheidsbeginsel moeten financiële correcties met specifieke en onherroepelijke consequenties slechts worden toegepast op uitgaven die rechtstreeks verbonden zijn met concrete acties in het kader waarvan de GVB-voorschriften niet zijn nageleefd.
(Niet van toepassing op de Nederlandse versie.)
Amendement 29
Voorstel voor een verordening
Overweging 20
(20)   Om ervoor te zorgen dat de tenuitvoerlegging van de fondsen voor steunverlening in het kader van het cohesiebeleid, namelijk het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds (ESF) en het Cohesiefonds (CF), beter wordt gecoördineerd en geharmoniseerd met het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) en het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV), zijn gemeenschappelijke bepalingen voor al deze onder het gemeenschappelijk strategisch kader vallende fondsen (de "GSK-fondsen") vastgesteld bij [Verordening (EU) nr. […] tot vaststelling van gemeenschappelijke bepalingen]. Naast de in die verordening vastgestelde bepalingen zijn, vanwege de bijzondere kenmerken van het GVB en het GMB, specifieke bepalingen van toepassing op het EFMZV.
(20)   Om ervoor te zorgen dat de tenuitvoerlegging van de fondsen voor steunverlening in het kader van het cohesiebeleid, namelijk het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds (ESF) en het Cohesiefonds (CF), beter wordt gecoördineerd en geharmoniseerd met het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) en het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV), zijn gemeenschappelijke bepalingen voor al deze onder het gemeenschappelijk strategisch kader vallende fondsen (de "GSK-fondsen") vastgesteld bij [Verordening (EU) nr. […] tot vaststelling van gemeenschappelijke bepalingen]. Ook dient te worden benadrukt dat de fondsen in aanvulling op elkaar kunnen worden ingezet om de prioriteiten van het cohesiebeleid van de Unie en de Europa 2020-strategie doeltreffender te verwezenlijken, hetgeen synergie vereist tussen het EFMZV en het ESF om de belangrijke doelstellingen inzake werkgelegenheid en de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting te kunnen verwezenlijken. Naast de in die verordening vastgestelde bepalingen zijn, vanwege de bijzondere kenmerken van het GVB en het GMB, specifieke bepalingen van toepassing op het EFMZV.
Amendement 30
Voorstel voor een verordening
Overweging 22
(22)   Het optreden van de Unie moet complementair zijn aan dat van de lidstaten, of de bedoeling hebben daartoe bij te dragen. Om een significante toegevoegde waarde te garanderen, moet het partnerschap tussen de Commissie en de lidstaten worden versterkt middels regelingen op grond waarvan verschillende soorten partners met volledige inachtneming van de institutionele bevoegdheden van de lidstaten kunnen deelnemen. Er dient specifiek op te worden toegezien dat vrouwen en minderheidsgroepen adequaat worden vertegenwoordigd. Dit partnerschap omvat regionale, plaatselijke en andere openbare autoriteiten, andere ter zake relevante organisaties, met inbegrip van die welke verantwoordelijk zijn voor het milieu en voor het bevorderen van de gelijke behandeling van mannen en vrouwen, de economische en sociale partners en andere bevoegde instanties. De partners moeten worden betrokken bij de voorbereiding van de partnerschapscontracten en bij de voorbereiding, de uitvoering, de monitoring en de evaluatie van de programmering.
(22)   Om een significante toegevoegde waarde te garanderen, moet het partnerschap tussen de Commissie, de autoriteiten van de lidstaten en de verschillende soorten partners worden versterkt middels regelingen op grond waarvan deze actoren, inclusief de betrokken sociale partners, met volledige inachtneming van de institutionele bevoegdheden van de lidstaten kunnen deelnemen. Dit partnerschap omvat regionale, plaatselijke en andere openbare autoriteiten, andere ter zake relevante organisaties, met inbegrip van die welke verantwoordelijk zijn voor het milieu en voor het bevorderen van de gelijke behandeling van mannen en vrouwen, de economische en sociale partners, de visserijsector en andere bevoegde instanties. Gelet op de bijzondere aard van de visserijsector moet worden toegezien op de deelname van economische en sociale partners die de verschillende subsectoren en territoriale niveaus vertegenwoordigen, de wetenschappelijke onderzoeksorganisaties en de nationale en regionale netwerken van de plaatselijke actiegroepen voor de visserij (FLAG's). Er dient specifiek op te worden toegezien dat vrouwen en minderheidsgroepen adequaat worden vertegenwoordigd. De partners moeten worden betrokken bij de voorbereiding van de partnerschapscontracten en bij de voorbereiding, de uitvoering, de monitoring en de evaluatie van de programmering.
Amendement 31
Voorstel voor een verordening
Overweging 24
(24)   De Commissie moet op basis van objectieve en transparante criteria de beschikbare vastleggingskredieten jaarlijks verdelen; onder de hier bedoelde criteria moeten onder meer worden verstaan: de historische toewijzingen in het kader van Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad en de historische besteding in het kader van Verordening (EG) nr. 861/2006 van de Raad.
(24)   De Commissie moet op basis van objectieve en transparante criteria de beschikbare vastleggingskredieten jaarlijks verdelen; onder de hier bedoelde criteria moeten onder meer worden verstaan: de voorgeschiedenis van de toewijzingen in het kader van Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad en de historische besteding in het kader van Verordening (EG) nr. 861/2006 van de Raad.
Amendement 32
Voorstel voor een verordening
Overweging 25
(25)   In het kader van het GVB is het van het grootste belang dat vooraf aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan, met name wat betreft de indiening van een meerjarig nationaal strategisch aquacultuurplan en het bewijs dat de nodige capaciteit voorhanden is om enerzijds te voldoen aan de vereisten inzake de verstrekking van gegevens voor het visserijbeheer en om anderzijds de regelgeving te handhaven via de tenuitvoerlegging van een controle-, inspectie- en handhavingssysteem van de Unie.
(25)   In het kader van het GVB is het van het grootste belang dat vooraf aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan, met name wat betreft de indiening van een meerjarig nationaal strategisch aquacultuurplan en het bewijs dat de nodige capaciteit voorhanden is om enerzijds te voldoen aan de vereisten inzake de verstrekking van gegevens voor het visserijbeheer en om anderzijds de regelgeving te handhaven via de tenuitvoerlegging van een controle-, inspectie- en handhavingssysteem van de Unie, alsmede om de toepassing van de Uniewetgeving inzake arbeidsvoorwaarden te waarborgen, in het bijzonder met betrekking tot veiligheid, gezondheid, onderwijs en opleiding.
Amendement 33
Voorstel voor een verordening
Overweging 26
(26)   Overeenkomstig de nagestreefde vereenvoudiging moeten alle EFMZV-activiteiten die onder het gedeelde beheer vallen, met inbegrip van controles en gegevensverzameling, in één operationeel programma per lidstaat worden opgenomen overeenkomstig de structuur van die lidstaat. De programmeringsperiode bestrijkt de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020. Elke lidstaat moet één operationeel programma voorbereiden. In elk programma moet een strategie worden vastgesteld aan de hand waarvan de streefdoelen ten aanzien van de EU-prioriteiten voor het EFMZV moeten worden bereikt, alsmede een selectie maatregelen. De programmering moet in overeenstemming zijn met de EU-prioriteiten en moet tegelijkertijd afgestemd zijn op de nationale context en een aanvulling vormen op andere EU-beleidsgebieden, met name plattelandsontwikkeling en cohesie.
(26)   Overeenkomstig de nagestreefde vereenvoudiging moeten alle EFMZV-activiteiten die onder het gedeelde beheer vallen, met inbegrip van controles en gegevensverzameling, in één operationeel programma per lidstaat worden opgenomen overeenkomstig de structuur van die lidstaat. De programmeringsperiode bestrijkt de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020. Elke lidstaat moet één operationeel programma voorbereiden. In elk programma moet een strategie worden vastgesteld aan de hand waarvan de streefdoelen ten aanzien van de EU-prioriteiten voor het EFMZV moeten worden bereikt, alsmede een selectie maatregelen. De programmering moet in overeenstemming zijn met de EU-prioriteiten en moet tegelijkertijd afgestemd zijn op de nationale en regionale context, met name op de specifieke kenmerken van de ultraperifere regio's, en een aanvulling vormen op andere EU-beleidsgebieden, doch met behoud van het bestaande beheers- en controlesysteem, zodat er geen extra kosten worden gegenereerd of vertragingen ontstaan bij de uitvoering van programma´s.
Amendement 34
Voorstel voor een verordening
Overweging 30
(30)   De lidstaten moeten het gedeelte van het operationele programma dat betrekking heeft op gegevensverzameling, opstellen in overeenstemming met het meerjarenprogramma van de Unie. Gezien de evoluerende behoeften op het gebied van gegevensverzameling moeten de lidstaten een jaarlijks werkprogramma opstellen dat onder toezicht van de Commissie jaarlijks moet worden aangepast en dat door de Commissie moet worden goedgekeurd.
(30)   De lidstaten moeten het gedeelte van het operationele programma dat betrekking heeft op gegevensverzameling, opstellen in overeenstemming met het meerjarenprogramma van de Unie. Gezien de evoluerende behoeften op het gebied van gegevensverzameling en -beheer moeten de lidstaten een jaarlijks werkprogramma opstellen dat onder toezicht van de Commissie jaarlijks moet worden aangepast en dat door de Commissie moet worden goedgekeurd.
Amendement 35
Voorstel voor een verordening
Overweging 31
(31)   Om het concurrentievermogen en de economische prestatie van de visserij te verbeteren, is het van essentieel belang innovatie en ondernemerschap te bevorderen. Hiertoe moet uit het EFMZV steun worden verleend voor innovatieve concrete acties en bedrijfsontwikkeling.
(31)   Om het concurrentievermogen en de economische prestatie van de visserij te verbeteren, is het van essentieel belang innovatie en ondernemerschap te bevorderen. Hiertoe moet uit het EFMZV steun worden verleend voor innovatieve concrete acties en ecologisch duurzame bedrijfsontwikkeling, overeenkomstig het voorzorgsbeginsel en een op ecosystemen gebaseerde benadering.
Amendement 36
Voorstel voor een verordening
Overweging 31 bis (nieuw)
(31 bis)  Vanwege de economische turbulentie van de afgelopen jaren ten gevolge van de financiële crisis, ondervinden veel jongeren problemen bij het vergaren van de nodige financiële middelen om tot de visserijsector toe te treden. EFMZV-steun moet er derhalve onder meer op zijn gericht jongeren te helpen toegang te krijgen tot de visserijsector, bijvoorbeeld door bij te dragen aan het opstarten van een eerste onderneming.
Amendement 37
Voorstel voor een verordening
Overweging 32
(32)  Investeringen in menselijk kapitaal zijn eveneens onmisbaar, wil men het concurrentievermogen en de economische prestatie van de visserij- en de maritieme activiteiten verbeteren. Hiertoe moet uit het EFMZV steun worden verleend voor een leven lang leren, voor samenwerking tussen wetenschappers en vissers ter bevordering van de kennisverspreiding, en voor adviesdiensten om de prestatie en het concurrentievermogen van de marktdeelnemers globaal te verbeteren.
(32)  Investeringen in menselijk kapitaal zijn eveneens onmisbaar, wil men het concurrentievermogen en de economische prestatie van de visserij- en de maritieme activiteiten verbeteren. Hiertoe moet uit het EFMZV steun worden verleend voor beroepsopleiding (die naast de technische aspecten ook kennis moet omvatten omtrent een duurzaam visserijbeheer en de correcte verwerking van vis met het oog op het bereiken van een grotere rendabiliteit), betere gezondheids-, veiligheids- en hygiënische normen op het werk, voor een leven lang leren, voor samenwerking tussen wetenschappers en vissers ter bevordering van de kennisverspreiding, en voor adviesdiensten om de prestatie en het concurrentievermogen van de marktdeelnemers globaal te verbeteren. Daarnaast is het belangrijk dat het EFMZV generatievernieuwing bevordert en dat de beroepsgroep wordt verjongd door het creëren van specifieke mechanismen om jongeren aan te moedigen tot de sector toe te treden, met name door de status van het vissersberoep te verhogen, door te zorgen voor betere veiligheids-, gezondheids- en welzijnsvoorwaarden aan boord, door het creëren van betere ontwikkelings- en beroepsopleidingsmogelijkheden en door een hoger inkomen.
Amendement 38
Voorstel voor een verordening
Overweging 32 bis (nieuw)
(32 bis)  Het EFMZV moet kleinschalige visserij ondersteunen om de voor deze sector specifieke problemen aan te pakken en het lokale, duurzame beheer van de betrokken visserijtakken en de ontwikkeling van de kustgemeenschappen te stimuleren.
Amendement 39
Voorstel voor een verordening
Overweging 32 ter (nieuw)
(32 ter)  Gezien het feit dat kleine ondernemingen moeilijk toegang hebben tot communautaire steun, moet het EFMZV het opzetten van collectieve projecten aanmoedigen en de initiatiefnemers van deze projecten technische bijstand verlenen.
Amendement 40
Voorstel voor een verordening
Overweging 32 quater (nieuw)
(32 quater)  Het EFMZV moet een lokaal en duurzaam visserij- en ontwikkelingsbeleid in de kustgemeenschappen ondersteunen.
Amendement 41
Voorstel voor een verordening
Overweging 32 quinquies (nieuw)
(32 quinquies)  Het EFMZV dient stimulansen te bieden om de kleine productiestructuren van de kleinschalige kustvisserij en de binnenvisserij te betrekken bij de uitwerking van collectieve projecten en het dient technische bijstand te bieden aan de ontwikkelaars van zulke projecten.
Amendement 42
Voorstel voor een verordening
Overweging 33
(33)   Gezien de belangrijke rol van de echtgenotes van zelfstandige vissers in de kleinschalige kustvisserij, moet uit het EFMZV steun worden verleend voor opleidings- en netwerkactiviteiten die deze vrouwen helpen zich op professioneel gebied te ontwikkelen en hun de instrumenten aanreiken om de ondersteunende taken die zij traditioneel op zich nemen, beter uit te voeren.
(33)   Gezien de belangrijke rol van de echtgenotes van zelfstandige vissers in de kleinschalige kustvisserij, moet uit het EFMZV steun worden verleend voor activiteiten op het gebied van een leven lang leren en netwerkvorming die deze vrouwen helpen zich op professioneel gebied te ontwikkelen en hun de instrumenten aanreiken om de ondersteunende taken die zij traditioneel op zich nemen of andere taken die voortvloeien uit de diversifiëring van de visserijactiviteiten, beter uit te voeren.
Amendement 43
Voorstel voor een verordening
Overweging 33 bis (nieuw)
(33 bis)  Het EFMZV dient de sociale dialoog op Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau te ondersteunen door de sociale partners bij deze dialoog te betrekken en hun organisatiecapaciteit te versterken.
Amendement 44
Voorstel voor een verordening
Overweging 33 ter (nieuw)
(33 ter)  Als zodanig door de lidstaten aangemerkte aanvullende visserij- en aquacultuuractiviteiten, zoals de activiteiten van nettenmakers, aasleveranciers, verpakkers en andere personen die rechtstreeks met vissers werken, moeten ook in aanmerking komen voor steun uit het EFMZV ter ontplooiing van hun voor het beter functioneren van de sector noodzakelijke activiteiten.
Amendement 45
Voorstel voor een verordening
Overweging 34
(34)   Aangezien de kleinschalige kustvissers slechts zwak vertegenwoordigd zijn in de sociale dialoog, moet uit het EFMZV steun worden verleend aan organisaties die deze dialoog in de relevante fora bevorderen.
(34)   Gezien het maatschappelijke en territoriale belang van de kustvisserij, moet uit het EFMZV steun worden verleend aan organisaties die de betrokkenheid van de kustvissers bij de sociale dialoog in de relevante fora bevorderen.
Amendement 46
Voorstel voor een verordening
Overweging 34 bis (nieuw)
(34 bis)  Er moet steun worden verstrekt voor de ontwikkeling en uitvoering van meerjarenplannen (artikelen 9 t/m 11 van de verordening inzake het GVB).
Amendement 47
Voorstel voor een verordening
Overweging 35
(35)   Gezien de cruciale rol van kleinschalige kustvissers in de kustgemeenschappen en gezien de mogelijkheden die diversifiëring voor deze vissers meebrengt, moet het EFMZV de diversifiëring bevorderen door steun te verlenen voor opleidingen ter verwerving van beroepsvaardigheden die nodig zijn voor andere dan visserijactiviteiten, en door daarnaast steun te verlenen voor het opstarten van ondernemingen en voor investeringen in het ombouwen van de vaartuigen van deze vissers.
(35)   Het EFMZV moet het scheppen van banen bevorderen door steun te verlenen voor opleidingen ter verwerving van de nodige beroepsvaardigheden, en door daarnaast steun te verlenen voor het opstarten van ondernemingen in de visserijsector en voor het ontwikkelen van aanvullende, aan de visserij gerelateerde activiteiten.
Amendement 48
Voorstel voor een verordening
Overweging 35 bis (nieuw)
(35 bis)  Om ervoor te zorgen dat de volgende generaties in de visserijsector actief blijven, is het belangrijk dat het EFMZV toetreding van jongeren tot de visserijsector bevordert, met name via stimulansen voor jonge vissers die voor het eerst eigenaar van een vaartuig worden.
Amendement 49
Voorstel voor een verordening
Overweging 35 ter (nieuw)
(35 ter)  Er mag niet worden vergeten dat de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) de visserij als een gevaarlijk beroep beschouwt in vergelijking met andere beroepen en dat in het kader van de genoemde organisatie verschillende verdragen en aanbevelingen zijn ondertekend of aangenomen om behoorlijke arbeidsomstandigheden voor vissers te bevorderen. De in deze verdragen en aanbevelingen vervatte beginselen moeten dienen als richtsnoer voor een beter gebruik van de EFMZV-middelen.
Amendement 50
Voorstel voor een verordening
Overweging 36
(36)   Met het oog op de behoeften op het gebied van gezondheid en veiligheid aan boord moet uit het EFMZV-steun worden verleend voor investeringen in dat verband.
(36)   Met het oog op de behoeften op het gebied van gezondheid en veiligheid aan boord moet uit het EFMZV steun worden verleend voor investeringen in dat verband, en voor verbeteringen met betrekking tot de leefbaarheid van de vaartuigen.
Amendement 51
Voorstel voor een verordening
Overweging 37
(37)  Naar aanleiding van de vaststelling van systemen voor overdraagbare visserijconcessies zoals bedoeld in artikel 27 van [GVB-verordening] en met het oog op ondersteuning van de lidstaten bij de tenuitvoerlegging van deze nieuwe systemen moet uit het EFMZV steun worden verleend voor capaciteitsopbouw en uitwisseling van beste praktijken.
Schrappen
Amendement 52
Voorstel voor een verordening
Overweging 37 bis (nieuw)
(37 bis)  Het EFMZV moet erkennen dat het belangrijk is het maritieme erfgoed te beschermen en moet daarom steun verlenen aan investeringen voor de bescherming en het behoud van het maritieme erfgoed en aan traditionele maritieme ambachten.
Amendement 53
Voorstel voor een verordening
Overweging 38
(38)  De invoering van de systemen voor overdraagbare visserijconcessies moet het concurrentievermogen van de sector verbeteren. Als gevolg daarvan is het mogelijk dat buiten de visserijsector nieuwe beroepskansen moeten worden gecreëerd. Daarom moet het EFMZV in visserijgemeenschappen de economische bedrijvigheid diversifiëren en banen creëren, met name door steun te verlenen om ondernemingen op te starten en om vaartuigen die actief zijn in de kleinschalige kustvisserijn, aan te passen aan andere maritieme activiteiten dan de visserij zelf. Toepassing van deze laatste maatregel is op haar plaats aangezien vaartuigen die actief zijn in de kleinschalige kustvisserij, niet onder de systemen voor overdraagbare visserijconcessies vallen.
Schrappen
Amendement 54
Voorstel voor een verordening
Overweging 38 bis (nieuw)
(38 bis)  Conform de doelstelling om in het kader van de Europa 2020-strategie banen te creëren, moet het EFMZV ook voorzien in middelen om het makkelijker te maken maatregelen vast te stellen voor het creëren van werk en het verbeteren van de werkgelegenheid in de gehele visserijsector, van vangst en aquacultuur tot verwerking en afzet.
Amendement 55
Voorstel voor een verordening
Overweging 38 ter (nieuw)
(38 ter)  Om voor de visserijsector een duurzame toekomst te creëren, is het van belang dat het EFMZV binnen de visserijgemeenschappen banen helpt creëren, met name door ondersteuning van nieuw op te starten bedrijven en door jongeren te helpen toegang te krijgen tot beroepen in de visserijsector.
Amendement 56
Voorstel voor een verordening
Overweging 39
(39)  Het GVB heeft tot doel de duurzame exploitatie van de visbestanden te verzekeren. De overcapaciteit is als een belangrijke oorzaak van de overbevissing aangemerkt. Daarom is het van essentieel belang de EU-vissersvloot op de beschikbare hulpbronnen af te stemmen. Regelingen voor de verlening van overheidssteun voor bijvoorbeeld de definitieve of tijdelijke beëindiging van visserijactiviteiten of het slopen van vaartuigen zijn geen doeltreffende instrumenten voor het wegwerken van de overcapaciteit gebleken. Daarom zal in het kader van het EFMZV steun worden verleend voor de invoering en het beheer van systemen voor overdraagbare visserijconcessies die de overcapaciteit moeten verminderen en de economische prestatie en rendabiliteit van de betrokken marktdeelnemers moeten versterken.
Schrappen
Amendement 57
Voorstel voor een verordening
Overweging 40
(40)  Aangezien de overcapaciteit een van de voornaamste oorzaken van de overbevissing is, moeten maatregelen worden genomen om de EU-vissersvloot aan te passen aan de beschikbare hulpbronnen. In dit verband moet uit het EFMZV steun worden verleend om de systemen voor overdraagbare visserijconcessies die in het kader van het GVB zijn ingevoerd als beheersinstrument ter verlaging van de overcapaciteit, vast te stellen, te wijzigen en te beheren.
Schrappen
Amendement 59
Voorstel voor een verordening
Overweging 40 bis (nieuw)
(40 bis)  In het geval van lidstaten die niet voldoen aan hun verplichtingen op het vlak van de verzameling en transmissie van gegevens of die nalaten melding te maken van hun feitelijke vissersvlootcapaciteit moeten de middelen uit het EFMZV worden bevroren of verminderd.
Amendement 60
Voorstel voor een verordening
Overweging 40 ter (nieuw)
(40 ter)  Om ervoor te zorgen dat de lidstaten de in bijlage II van [Verordening (EU) nr…./… betreffende het GVB] vastgestelde vangstcapaciteitsmaxima naleven, moet de Commissie geheel of gedeeltelijk de betalingen en de vastleggingen kunnen opschorten voor de operationele programma's van de lidstaten die hun vangstcapaciteitsmaxima niet naleven, op grond van een onderzoek dat drie jaar na de inwerkingtreding van deze verordening wordt verricht.
Amendement 61
Voorstel voor een verordening
Overweging 40 quater (nieuw)
(40quater)  In het geval van lidstaten die niet voldoen aan hun verplichtingen op het vlak van de verzameling en transmissie van gegevens of die nalaten melding te maken van hun feitelijke vissersvloot en capaciteit moeten de middelen uit het EFMZV worden bevroren of verminderd.
Amendement 62
Voorstel voor een verordening
Overweging 40 quinquies (nieuw)
(40 quinquies)  Om het inkomen van de vissers te beschermen, moet het EFMZV bijdragen aan onderlinge stabilisatiefondsen die de verliezen veroorzaakt door natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden, ongevallen met gevolgen voor het milieu of de gezondheid of abrupte stijgingen van de brandstofprijzen dekken.
Amendement 63
Voorstel voor een verordening
Overweging 41
(41)   Het is van het grootste belang milieuoverwegingen in het EFMZV te integreren en de uitvoering van instandhoudingsmaatregelen in het kader van het GVB te steunen, met dien verstande dat hierbij rekening wordt gehouden met de uiteenlopende kenmerken van de EU-wateren. Hiertoe dient absoluut een geregionaliseerde benadering van instandhoudingsmaatregelen te worden ontwikkeld.
(41)   Het is van het grootste belang milieuoverwegingen in het EFMZV te integreren en de uitvoering van instandhoudingsmaatregelen in het kader van het GVB te steunen, met dien verstande dat hierbij rekening wordt gehouden met de uiteenlopende kenmerken van de EU-wateren. Hiertoe dient absoluut een geregionaliseerde benadering van instandhoudingsmaatregelen te worden ontwikkeld middels een meerjarenstrategie voor het visserijbeheer, waarbij het accent moet komen te liggen op meerjarenplannen die de biologische kenmerken van de verschillende soorten en de specifieke eigenschappen van elke visserijtak weerspiegelen.
Amendement 64
Voorstel voor een verordening
Overweging 41 bis (nieuw)
(41 bis)  Het is van cruciaal belang de schadelijke gevolgen van de klimaatverandering in kust- en mariene ecosystemen te matigen. Het EFMZV moet steun verlenen aan investeringen om het aandeel van de visserijsector in de uitstoot van broeikasgassen te verminderen alsook aan projecten met het oog op de bescherming en het herstel van zeegrasbodems en waterrijke kustgebieden die belangrijke koolstofputten zijn.
Amendement 65
Voorstel voor een verordening
Overweging 42
(42)   Uit het EFMZV moet steun worden verleend om de impact van de visserij op het mariene milieu te reduceren, met name door eco-innovatie en selectiever vistuig en selectievere apparatuur te bevorderen en door maatregelen te nemen om de mariene biodiversiteit en de mariene ecosystemen, samen met de diensten die deze leveren, te beschermen en in stand te houden overeenkomstig de biodiversiteitsstrategie van de Unie tot 2020.
(42)   Uit het EFMZV moet steun worden verleend om de schadelijke impact van de visserij op het mariene milieu te reduceren, om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen, om het gebruik van selectiever vistuig en selectievere apparatuur te bevorderen en om bij te dragen aan de ontwikkeling van brandstofefficiëntere vaartuigen. Het EFMZV moet met name eco-innovatie met betrekking tot de scheepsrompen, de motoren en het vistuig aanmoedigen, evenals maatregelen om de mariene biodiversiteit en de mariene ecosystemen, samen met de diensten die deze leveren, te beschermen en in stand te houden overeenkomstig de biodiversiteitsstrategie van de Unie tot 2020 en overeenkomstig de in de Europa 2020-strategie opgenomen kerndoelen inzake de klimaatverandering.
Amendement 66
Voorstel voor een verordening
Overweging 42 bis (nieuw)
(42 bis)  Om een positieve ontwikkeling van de visbestanden te helpen bevorderen en met het oog op het behoud van de visserij buiten het gesloten seizoen, moet het EFMZV de instelling van biologische seizoenen kunnen helpen bevorderen wanneer dergelijke seizoenen, die moeten samenvallen met bepaalde cruciale fasen in de levenscyclus van de respectieve soorten, nodig blijken te zijn voor de duurzame exploitatie van de visbestanden.
Amendement 67
Voorstel voor een verordening
Overweging 42 ter (nieuw)
(42 ter)  Om de gevolgen van visserij voor mariene ecosystemen tot een minimum te beperken, moet het EFMZV steun verlenen aan de totstandbrenging, het beheer, het toezicht en de controle van een samenhangend netwerk van gebieden voor het herstel van visbestanden.
Amendement 69
Voorstel voor een verordening
Overweging 43 bis (nieuw)
(43 bis)  Gezien de risico´s die aan het investeren in visserijactiviteiten verbonden zijn, moet het EFMZV de positie van de bedrijven helpen te versterken door hun toegang te bieden tot een productierisicoverzekering en zo het inkomen van de producenten te beschermen tegen abnormale productieverliezen die met name terug te voeren zijn op natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden, plotselinge veranderingen in de waterkwaliteit, ziekten, plagen of de vernieling van productie-uitrusting.
Amendement 70
Voorstel voor een verordening
Overweging 44
(44)   Gezien het belang van vissershavens, aanlandingsplaatsen en beschuttingsplaatsen moet uit het EFMZV steun worden verleend voor ter zake relevante investeringen, met name ter verbetering van de energie-efficiency, de milieubescherming, de kwaliteit van de aangelande producten, de veiligheid en de arbeidsomstandigheden.
(44)   Gezien het belang van vissershavens, visafslagen, aanlandingsplaatsen en beschuttingsplaatsen moet uit het EFMZV steun worden verleend voor ter zake relevante investeringen, met name ter verbetering van de energie-efficiency, de milieubescherming, de kwaliteit van de aangelande producten, de veiligheid en de arbeidsomstandigheden.
Amendement 71
Voorstel voor een verordening
Overweging 44 bis (nieuw)
(44 bis)  Om de kleinschalige kustvisserij te bevorderen, moeten de lidstaten een actieplan voor de ontwikkeling, het concurrentievermogen en de duurzaamheid van de ambachtelijke kustvisserij bij hun werkprogramma voegen.
Amendement 72
Voorstel voor een verordening
Overweging 44 ter (nieuw)
(44 ter)  Het EFMZV moet de totstandbrenging van een samenhangend netwerk van gebieden voor het herstel van visbestanden steunen waarin alle visserijactiviteiten verboden zijn en die gebieden omvatten die belangrijk zijn voor visproductiviteit, in het bijzonder kraam-, paai- en voedselgebieden voor visbestanden.
Amendement 73
Voorstel voor een verordening
Overweging 44 quater (nieuw)
(44 quater)  Enkele bepalingen van het EFMZV ten aanzien van de ultraperifere gebieden moeten worden aangepast, waarbij het hoofddoel van een duurzame en verantwoordelijke visserij en aquacultuur steeds moet worden nagestreefd. In het EFMZV moet met name rekening worden gehouden met de ontwikkelingsachterstand die sommige van deze regio’s hebben opgelopen ten aanzien van de evaluatie van de bestanden, de infrastructuur, de collectieve organisatie en de follow-up van de activiteit en de productie. Het EFMZV moet daarom worden gebruikt om de sector te moderniseren, met name op het vlak van infrastructuur, en de productie-uitrusting te vernieuwen en te moderniseren, rekening houdend met de specifieke omstandigheden in de verschillende zeebekkens van de ultraperifere gebieden en de beschikbare bestanden.
Amendement 74
Voorstel voor een verordening
Overweging 45
(45)   Het is van essentieel belang voor de Unie dat een duurzaam evenwicht tussen de beschikbare zoetwaterhulpbronnen en de exploitatie daarvan wordt bereikt. Daarom moeten, met inachtneming van de milieu-impact en de noodzaak de economische rendabiliteit van deze sector op peil te houden, adequate bepalingen ter ondersteuning van de binnenvisserij worden vastgesteld.
(45)   Het is van essentieel belang voor de Unie dat een duurzaam evenwicht tussen de beschikbare zoetwaterhulpbronnen en de exploitatie daarvan wordt bereikt, met het oog op het feit dat stroomgebieden, estuaria en lagunes bevoorrechte voortplantingshabitats zijn en als paaigronden fungeren voor tal van jonge vissoorten, en dat er met inachtneming van de milieu-impact en de noodzaak de economische rendabiliteit van deze sector op peil te houden, adequate bepalingen ter ondersteuning van de binnenvisserij worden vastgesteld.
Amendement 75
Voorstel voor een verordening
Overweging 46
(46)   In overeenstemming met de strategie van de Commissie voor de duurzame ontwikkeling van de Europese aquacultuur, de GVB-doelstellingen en de Europa 2020-strategie moet uit het EFMZV steun worden verleend voor de ecologisch, economisch en sociaal duurzame ontwikkeling van de aquacultuursector.
(46)   In overeenstemming met de strategie van de Commissie voor de duurzame ontwikkeling van de Europese aquacultuur, de GVB-doelstellingen en de Europa 2020-strategie moet uit het EFMZV steun worden verleend voor de ecologisch, economisch en sociaal duurzame ontwikkeling van de aquacultuursector, waarbij in het bijzonder de nadruk wordt gelegd op de bevordering van eco-innovatie, op het minder afhankelijk worden van vismeel en -olie, op de verbetering van het welzijn van gekweekte organismen en op de bevordering van biologische, met gesloten voorzieningen werkende aquacultuur.
Amendement 76
Voorstel voor een verordening
Overweging 46 bis (nieuw)
(46 bis)  Gezien de mogelijke impact op wilde mariene populaties van gekweekte dieren die uit aquacultuurlocaties ontsnappen, mag het EFMZV het kweken van exotische soorten of genetisch gewijzigde organismen niet stimuleren.
Amendement 77
Voorstel voor een verordening
Overweging 47
(47)   De aquacultuur draagt bij tot de groei en de werkgelegenheid in kust- en plattelandsgebieden. Daarom is het van essentieel belang dat het EFMZV toegankelijk is voor aquacultuurondernemingen, met name kmo's, en nieuwe aquacultuurexploitanten aantrekt. Om het concurrentievermogen en de economische prestatie van de aquacultuur te verbeteren, is het van essentieel belang innovatie en ondernemerschap te bevorderen. Daarom moet uit het EFMZV steun worden verleend voor innovatieve concrete acties en bedrijfsontwikkeling, met name in de non-food en de offshore aquacultuur.
(47)   De aquacultuur draagt bij tot de groei en de werkgelegenheid in kust- en plattelandsgebieden. Daarom is het van essentieel belang dat het EFMZV toegankelijk is voor aquacultuurondernemingen, ongeacht hun omvang, en nieuwe aquacultuurexploitanten aantrekt. Om het concurrentievermogen en de economische prestatie van de aquacultuur te verbeteren, is het van essentieel belang innovatie en ondernemerschap te bevorderen. Daarom moet uit het EFMZV steun worden verleend voor innovatieve concrete acties en de bedrijfsontwikkeling in de aquacultuursector in het algemeen, met inbegrip van de non-food en de offshore aquacultuur.
Amendement 78
Voorstel voor een verordening
Overweging 48
(48)   Er is reeds gebleken dat marktdeelnemers die aquacultuuractiviteiten verrichten, waarde aan hun bedrijfsontwikkeling kunnen toevoegen door nieuwe bronnen van inkomsten aan te boren. Daarom moet uit het EFMZV steun worden verleend voor dergelijke aanvullende activiteiten die niet in de aquacultuursfeer liggen, zoals hengeltoerisme, educatieve activiteiten of milieugerelateerde activiteiten.
(48)   Er is reeds gebleken dat marktdeelnemers die aquacultuuractiviteiten verrichten, waarde aan hun bedrijfsontwikkeling kunnen toevoegen door nieuwe bronnen van inkomsten aan te boren. Daarom moet uit het EFMZV steun worden verleend voor dergelijke aanvullende activiteiten die niet in de aquacultuursfeer liggen, zoals hengeltoerisme, aquacultuurtoerisme dat de aquacultuursector en de producten daarvan promoot, educatieve activiteiten of milieugerelateerde activiteiten.
Amendement 79
Voorstel voor een verordening
Overweging 49
(49)   Een andere belangrijke manier om de inkomsten uit aquacultuur te verhogen, bestaat erin waarde aan de betrokken producten toe te voegen door de eigen productie te verwerken en af te zetten en door nieuwe soorten met goede marktvooruitzichten te introduceren en zo de productie te diversifiëren.
(49)   Een andere belangrijke manier om de inkomsten uit aquacultuur te verhogen, bestaat erin waarde aan de betrokken producten toe te voegen door de eigen productie te verwerken en af te zetten en door nieuwe soorten met goede marktvooruitzichten, die biologisch verenigbaar zijn met bestaande soorten, te introduceren en zo de productie te diversifiëren.
Amendement 80
Voorstel voor een verordening
Overweging 50
(50)   Gezien de noodzaak om met inachtneming van de toegang tot wateren en ruimte de gebieden die het geschiktst zijn voor aquacultuurontwikkeling aan te wijzen, moeten de nationale autoriteiten steun uit het EFMZV ontvangen om op nationaal niveau hun strategische keuze te maken.
(50)   Gezien de noodzaak om met inachtneming van de toegang tot wateren en ruimte en van het belang om een voorzorgsbenadering te hanteren teneinde de duurzaamheid van de bestanden te waarborgen, de geografische gebieden die het geschiktst zijn voor aquacultuurontwikkeling aan te wijzen, moeten de nationale autoriteiten steun uit het EFMZV ontvangen om op nationaal niveau hun strategische keuze te maken, en moeten de regionale autoriteiten steun uit het EFMVZ ontvangen voor hun regionale taken.
Amendement 81
Voorstel voor een verordening
Overweging 51
(51)   Investeringen in menselijk kapitaal zijn eveneens onmisbaar, wil men het concurrentievermogen en de economische prestatie van de aquacultuuractiviteiten verbeteren. Hiertoe moet uit het EFMZV steun worden verleend voor een leven lang leren, voor netwerkvorming ter bevordering van kennisverspreiding en voor adviesdiensten om de prestatie en het concurrentievermogen van de marktdeelnemers globaal te verbeteren.
(51)   Investeringen in menselijk kapitaal zijn eveneens onmisbaar, wil men het concurrentievermogen en de economische prestatie van de aquacultuuractiviteiten verbeteren. Hiertoe moet uit het EFMZV steun worden verleend voor een leven lang leren, voor netwerkvorming ter bevordering van kennisverspreiding en de uitwisseling van kennis en optimale praktijken via alle daartoe bevoegde adviesdiensten (voor zover zij over het benodigde materiaal beschikken), waaronder ook beroepsverenigingen, zodat zij de algemene prestatie en het concurrentievermogen van de marktdeelnemers kunnen helpen verbeteren.
Amendement 82
Voorstel voor een verordening
Overweging 51 bis (nieuw)
(51 bis)  Gezien de noodzaak de geografische gebieden in kaart te brengen die beschikken over een groter potentieel voor de ontwikkeling van aquacultuur in termen van toegankelijkheid via zowel water als land, moet het EFMZV de nationale en regionale autoriteiten steunen in hun strategische keuzes, in het bijzonder met betrekking tot de bepaling en het in kaart brengen van de gebieden die als optimaal geschikt kunnen worden beschouwd voor de ontwikkeling van aquacultuur, waarbij zo nodig ook rekening moet worden gehouden met het maritieme ruimtelijke ordeningsproces.
Amendement 83
Voorstel voor een verordening
Overweging 52
(52)   Om ecologisch duurzame aquacultuur te bevorderen, moet uit het EFMZV steun worden verleend voor zeer milieuvriendelijke aquacultuuractiviteiten, voor de invoering van ecobeheer in aquacultuurbedrijven, voor het gebruik van auditregelingen en voor de omschakeling naar biologische aquacultuur. In dezelfde geest moet uit het EFMZV steun worden verleend voor aquacultuur die bijzondere milieudiensten levert.
(52)   Om ecologisch, sociaal en economisch duurzame aquacultuur te bevorderen, moet uit het EFMZV steun worden verleend voor zeer milieuvriendelijke aquacultuuractiviteiten, voor de invoering van duurzaam beheer in aquacultuurbedrijven, voor het gebruik van auditregelingen en voor de omschakeling naar biologische aquacultuur. In dezelfde geest moet uit het EFMZV steun worden verleend voor aquacultuur die bijzondere milieudiensten en diensten van publiek belang levert.
Amendement 84
Voorstel voor een verordening
Overweging 53
(53)   Gezien het belang van de consumentenbescherming moet ervoor worden gezorgd dat de aquacultuurexploitanten voldoende steun uit het EFMZV krijgen om met de aquacultuurteelt samenhangende risico's voor de gezondheid van mens en dier te voorkomen of te reduceren.
(53)   Gezien het belang van de consumentenbescherming moet ervoor worden gezorgd dat de aquacultuurexploitanten voldoende steun uit het EFMZV krijgen om met de aquacultuurteelt samenhangende risico's voor de gezondheid van mens en dier te voorkomen of te reduceren, met name via programma's om de aquacultuur minder afhankelijk te maken van diergeneesmiddelen.
Amendement 85
Voorstel voor een verordening
Overweging 53 bis (nieuw)
(53 bis)  Het EFMZV moet de totstandbrenging van een samenhangend netwerk van gebieden voor het herstel van visbestanden steunen, die gebieden omvatten die belangrijk zijn voor visproductiviteit, in het bijzonder kraam-, paai- en voedselgebieden voor visbestanden, en waarin alle visserijactiviteiten verboden zijn.
Amendement 86
Voorstel voor een verordening
Overweging 54
(54)   Gezien het risico dat aan investeringen in aquacultuuractiviteiten verbonden is, moet het EFMZV de positie van de bedrijven helpen te versterken door hun toegang te bieden tot een bestandsverzekering en zo het inkomen van de producenten te beschermen tegen abnormale productieverliezen die met name terug te voeren zijn op natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden, plotse veranderingen in de waterkwaliteit, ziekten, plagen of de vernieling van productievoorzieningen.
(54)   Gezien het risico dat aan investeringen in aquacultuuractiviteiten verbonden is, moet het EFMZV de positie van de bedrijven helpen te versterken door hun toegang te bieden tot een bestandsverzekering of door de ontwikkeling van onderlinge fondsen te bevorderen en zo het inkomen van de producenten te beschermen tegen abnormale productieverliezen die met name terug te voeren zijn op natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden, plotse veranderingen in de waterkwaliteit, ziekten, plagen of de vernieling van productievoorzieningen.
Amendement 87
Voorstel voor een verordening
Overweging 55
(55)   Aangezien de door de gemeenschap aangestuurde benadering van plaatselijke ontwikkeling al een aantal jaar nuttig is gebleken om, met inachtneming van de multisectorale behoeften voor endogene ontwikkeling, de ontwikkeling van visserijgebieden en plattelandsgebieden te bevorderen, moet de ter zake relevante steunverlening worden voortgezet en geïntensiveerd.
(55)   Aangezien de door de gemeenschap aangestuurde benadering van plaatselijke ontwikkeling al een aantal jaar nuttig is gebleken om, met inachtneming van de multisectorale behoeften voor endogene ontwikkeling, de ontwikkeling van visserij- en plattelandsgemeenschappen te bevorderen, moet de ter zake relevante steunverlening worden voortgezet en geïntensiveerd.
Amendement 88
Voorstel voor een verordening
Overweging 56
(56)  In visserijgebieden moeten in het kader van de door de gemeenschap aangestuurde plaatselijke ontwikkeling innovatieve benaderingen voor het creëren van groei en banen worden gestimuleerd, met name door waarde aan visserijproducten toe te voegen en de plaatselijke economie te diversifiëren naar nieuwe economische activiteiten, met inbegrip van de bedrijvigheid die samenhangt met "blauwe groei" en met maritieme sectoren die zich niet met de visserij zelf bezighouden.
(56)  In visserijgebieden moeten in het kader van de door de gemeenschap aangestuurde plaatselijke ontwikkeling innovatieve benaderingen voor het creëren van groei en banen worden gestimuleerd, met name door waarde aan visserijproducten toe te voegen en tevens de plaatselijke economie te diversifiëren naar nieuwe economische activiteiten, met inbegrip van de bedrijvigheid die samenhangt met "blauwe groei" en met maritieme sectoren die zich niet met de visserij zelf bezighouden.
Amendement 89
Voorstel voor een verordening
Overweging 57
(57)   De duurzame ontwikkeling van de visserijgebieden moet bijdragen tot de EU 2020-doelstellingen inzake sociale inclusie en armoedebestrijding, tot innovatie op plaatselijk niveau en tot territoriale cohesie – een belangrijke prioriteit in het Verdrag van Lissabon.
(57)   De duurzame ontwikkeling van de visserijgebieden moet bijdragen tot de EU 2020-doelstellingen inzake sociale inclusie en armoedebestrijding, tot meer werkgelegenheid, tot innovatie, met inbegrip van sociale innovatie, op plaatselijk niveau, en tot territoriale cohesie – een belangrijke prioriteit in het Verdrag van Lissabon.
Amendement 90
Voorstel voor een verordening
Overweging 58
(58)   De door de gemeenschap aangestuurde ontwikkeling moet ten uitvoer worden gelegd middels een van onderop gestuurde benadering, meer bepaald in de vorm van plaatselijke partnerschappen die zijn samengesteld uit vertegenwoordigers van het brede publiek, de particuliere sector en het maatschappelijk middenveld, en die de lokale samenleving correct weerspiegelen. Deze lokale actoren zijn het best geplaatst om geïntegreerde en multisectorale plaatselijke ontwikkelingsstrategieën die tegemoet komen aan de behoeften van de plaatselijke visserijgebieden, op te stellen en ten uitvoer te leggen. Met het oog op de representativiteit van de plaatselijke groepen moet erop worden toegezien dat geen enkele belangengroep meer dan 49 % van de stemrechten in de besluitvormingsorganen in handen heeft.
(58)   De door de gemeenschap aangestuurde ontwikkeling moet ten uitvoer worden gelegd middels een van onderop gestuurde benadering, meer bepaald in de vorm van plaatselijke partnerschappen die zijn samengesteld uit vertegenwoordigers van het brede publiek, de particuliere sector en het maatschappelijk middenveld, en die de lokale samenleving correct weerspiegelen. Deze lokale actoren zijn het best geplaatst om geïntegreerde en multisectorale plaatselijke ontwikkelingsstrategieën die tegemoet komen aan de behoeften van de plaatselijke visserijgebieden, op te stellen en ten uitvoer te leggen. Om ervoor te zorgen dat de plaatselijke groepen representatief zijn en dat de acties van deze groepen tegemoetkomen aan de belangen van de visserij- en aquacultuursector, moet erop worden toegezien dat de vissers en/of aquacultuurexploitanten de meerderheid vormen van de economische actoren die in de besluitvormingsorganen zijn vertegenwoordigd.
Amendement 91
Voorstel voor een verordening
Overweging 60
(60)   De steunverlening aan visserijgebieden in het kader van het EFMZV moet worden gecoördineerd met de steun voor plaatselijke ontwikkeling in het kader van andere EU-fondsen, en moet betrekking hebben op alle aspecten van de voorbereiding en uitvoering van plaatselijke ontwikkelingsstrategieën en concrete acties van plaatselijke groepen, en op de kosten die gepaard gaan met de dynamisering van de plaatselijke gebieden en met de werking van de plaatselijke partnerschappen.
(60)   De steunverlening aan visserijgebieden in het kader van het EFMZV moet worden gecoördineerd met de steun voor plaatselijke ontwikkeling in het kader van andere EU-fondsen, en moet betrekking hebben op alle aspecten van de voorbereiding en uitvoering van plaatselijke ontwikkelingsstrategieën en concrete acties van plaatselijke groepen, en op de kosten die gepaard gaan met de dynamisering van de plaatselijke gebieden en met de werking van de plaatselijke partnerschappen. Deze steun moet eveneens betrekking hebben op de mogelijkheid om toegang te krijgen tot technische bijstand, in het bijzonder financiële instrumentering, voor het opzetten van plaatselijke ontwikkelingsprojecten, met name voor de kleinschalige kustvisserij en de binnenvisserij.
Amendement 92
Voorstel voor een verordening
Overweging 61
(61)  Om de rendabiliteit van de visserij en de aquacultuur in een zeer concurrerende markt te garanderen, moeten bepalingen worden vastgesteld voor de verlening van steun voor de tenuitvoerlegging van [Verordening (EU) nr. inzake de gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten]1 en voor de afzet- en verwerkingsactiviteiten die de marktdeelnemers verrichten om de waarde van de visserijproducten en de aquacultuurproducten te maximaliseren. Bijzondere aandacht moet uitgaan naar de bevordering van concrete acties voor de integratie van productie-, verwerkings- en afzetactiviteiten in de bevoorradingsketen. Met het oog op de aanpassing aan het teruggooiverbod moet uit het EFMZV ook steun worden verleend voor de verwerking van ongewenste vangsten.
(61)  Om de rendabiliteit van de visserij en de aquacultuur in een zeer concurrerende markt te garanderen, moeten bepalingen worden vastgesteld voor de verlening van steun voor de tenuitvoerlegging van [Verordening (EU) nr. inzake de gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten]1 en voor de afzet- en verwerkingsactiviteiten die de marktdeelnemers verrichten om de waarde van de visserijproducten en de aquacultuurproducten te maximaliseren. Bijzondere aandacht moet uitgaan naar de bevordering van concrete acties voor de integratie van productie-, verwerkings- en afzetactiviteiten in de bevoorradingsketen.
Amendement 93
Voorstel voor een verordening
Overweging 62
(62)  Producentenorganisaties en unies van producentenorganisaties moeten prioritair steun ontvangen. Zowel de opslagsteun als de steun voor productie- en afzetprogramma's moet geleidelijk worden uitgefaseerd aangezien deze specifieke soorten steun aan belang hebben ingeboet naarmate de structuur van de EU-markt voor dergelijke producten is geëvolueerd en het belang van sterke producentenorganisaties is toegenomen.
(62)  Producentenorganisaties en unies van producentenorganisaties moeten prioritair steun ontvangen.
Amendement 94
Voorstel voor een verordening
Overweging 63
(63)   Aangezien kleinschalige kustvissers steeds meer concurrentie ondervinden, moet uit het EFMZV steun worden verleend voor ondernemingsinitiatieven die dergelijke vissers ontplooien om waarde aan de door hen gevangen vis toe te voegen, met name door deze zelf te verwerken of rechtstreeks af te zetten.
(63)   Aangezien kleinschalige kustvissers steeds meer concurrentie ondervinden en bepaalde kustgemeenschappen van de visserij afhankelijk zijn, moet uit het EFMZV steun worden verleend voor ondernemingsinitiatieven die dergelijke vissers ontplooien om waarde aan de door hen gevangen vis toe te voegen, met name door deze zelf te verwerken of rechtstreeks af te zetten.
Amendement 95
Voorstel voor een verordening
Overweging 63 bis (nieuw)
(63 bis)  Het EFMZV dient initiatieven van ondernemers en collectieve initiatieven die bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie op het vlak van milieubescherming en instandhouding van de visbestanden via collectieve water- en milieumaatregelen, te ondersteunen, met name voor de binnenvisserij.
Amendement 96
Voorstel voor een verordening
Overweging 64
(64)   Vanwege de in artikel 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bedoelde specifieke handicaps staan de visserijactiviteiten in de ultraperifere gebieden van de Europese Unie onder druk, met name als gevolg van de extra kosten voor de afzet van bepaalde visserijproducten.
(64)   De in artikel 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bedoelde specifieke handicaps dienen te worden meegenomen in het EFMZV, aangezien de visserijactiviteiten in de ultraperifere gebieden van de Europese Unie onder druk staan, met name als gevolg van hun afgelegen karakter en van specifieke weersomstandigheden.
Amendement 97
Voorstel voor een verordening
Overweging 65
(65)   Met het oog op handhaving van de concurrentiepositie van bepaalde visserijproducten uit de ultraperifere gebieden van het EU ten opzichte van die van soortgelijke producten uit andere gebieden van de Europese Unie heeft de Europese Unie in1992 maatregelen ingevoerd om de extra kosten die de visserijsector in dit verband maakt, te vergoeden. De maatregelen voor de periode 2007 - 20071 zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 791/2007 van de Raad14. Ter compensatie van de extra kosten voor de afzet van bepaalde visserijproducten dient deze steunverlening met ingang van 1 januari 2014 te worden voortgezet.
(65)   Met het oog op handhaving van de concurrentiepositie van bepaalde visserijproducten uit de ultraperifere gebieden van het EU ten opzichte van die van soortgelijke producten uit andere gebieden van de Europese Unie heeft de Europese Unie in1992 maatregelen ingevoerd om de extra kosten die de visserijsector in dit verband maakt, te vergoeden. De maatregelen voor de periode 2007 - 20071 zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 791/2007 van de Raad14. Gezien de moeilijkheden die gepaard gaan met visserijactiviteiten in de ultraperifere regio's, dient de steunverlening ter compensatie van de extra kosten voor de afzet van bepaalde visserijproducten met ingang van 1 januari 2014 te worden verhoogd.
Amendement 98
Voorstel voor een verordening
Overweging 66
(66)   Gezien de uiteenlopende afzetomstandigheden in de betrokken ultraperifere gebieden en de schommelingen in de vangsten en de visbestanden en in de vraag op de markten, dient het aan de betrokken lidstaten te worden overgelaten om, binnen de grenzen van de totale toewijzing per lidstaat, de voor compensatie in aanmerking komende visserijproducten, de respectieve maximumhoeveelheden en de compensatiebedragen vast te stellen.
(66)   Gezien de uiteenlopende productie-, verwerkings- en afzetomstandigheden voor visserij- en aquacultuurproducten in de betrokken ultraperifere gebieden en de schommelingen in de vangsten en de visbestanden en in de vraag op de markten, dient het aan de betrokken lidstaten te worden overgelaten om, binnen de grenzen van de totale toewijzing per lidstaat, de voor compensatie in aanmerking komende visserij- en aquacultuurproducten of categorieën van producten, de respectieve maximumhoeveelheden en de compensatiebedragen vast te stellen.
Aparte stemming
Voorstel voor een verordening
Overweging 68
(68)   De lidstaten moeten het compensatiebedrag vaststellen op een niveau dat een passende compensatie mogelijk maakt van de extra kosten die het gevolg zijn van de bijzondere handicaps van de ultraperifere gebieden. Om overcompensatie te voorkomen, dient het bedrag in verhouding te staan tot de extra kosten die middels steun worden gecompenseerd, en mag dit bedrag in geen geval hoger zijn dan 100 % van de kosten voor het vervoer naar het Europese continent en andere, bijbehorende kosten. Daartoe moet ook rekening worden gehouden met andere soorten van overheidsmaatregelen die van invloed zijn op de hoogte van de extra kosten.
(68)   De lidstaten moeten het compensatiebedrag vaststellen op een niveau dat een passende compensatie mogelijk maakt van de extra kosten die het gevolg zijn van de bijzondere handicaps van de ultraperifere gebieden.
Amendement 100
Voorstel voor een verordening
Overweging 69
(69)   Het is van het grootste belang dat de lidstaten en de marktdeelnemers zo zijn uitgerust dat een hoog controleniveau kan worden gegarandeerd en de controles bijgevolg niet alleen garant staan voor de naleving van het GVB, maar ook zorgen voor de duurzame exploitatie van de levende aquatische hulpbronnen. Hiertoe moet uit het EFMZV overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad steun aan de lidstaten en de marktdeelnemers worden verleend. Deze steun moet een nalevingscultuur creëren en bijdragen tot duurzame groei.
(69)   Het is van het grootste belang dat de lidstaten en de marktdeelnemers zo zijn uitgerust dat een hoog controleniveau kan worden gegarandeerd en de controles bijgevolg niet alleen garant staan voor de naleving van het GVB, maar ook zorgen voor de duurzame exploitatie van de levende aquatische hulpbronnen. Hiertoe moet uit het EFMZV overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad steun aan de lidstaten en de marktdeelnemers worden verleend. Deze steun moet een nalevingscultuur creëren en bijdragen tot duurzame groei. Om het controleniveau uniform te maken en te verhogen, moeten de lidstaten ook gemeenschappelijke controlesystemen kunnen opzetten.
Amendement 101
Voorstel voor een verordening
Overweging 70
(70)   De steun die op basis van Verordening (EG) nr. 861/2006 aan de lidstaten wordt verleend voor uitgaven die gepaard gaan met de tenuitvoerlegging van het controlesysteem van de EU, moet worden voortgezet in het kader van het EFMZV overeenkomstig de keuze voor de toepassing van het beleid via één fonds.
(70)   De steun die op basis van Verordening (EG) nr. 861/2006 aan de lidstaten wordt verleend voor uitgaven die gepaard gaan met de tenuitvoerlegging van het controlesysteem van de EU, moet worden verhoogd in het kader van het EFMZV overeenkomstig de keuze voor de toepassing van het beleid via één fonds.
Amendement 102
Voorstel voor een verordening
Overweging 72 bis (nieuw)
(72 bis)  Het EFMZV moet steun verlenen aan fondsen voor extra controles en inspecties in gebieden waar melding wordt gemaakt van illegale, onaangegeven en ongereglementeerde visserij (IOO-visserij).
Amendement 103
Voorstel voor een verordening
Overweging 73
(73)   Er moeten bepalingen worden vastgesteld inzake steunverlening voor de verzameling, het beheer en het gebruik van visserijgegevens conform het meerjarenprogramma van de Unie, met name ter ondersteuning van nationale programma's en het beheer en gebruik van gegevens voor wetenschappelijke analyse en de tenuitvoerlegging van het GVB. De steun die op basis van Verordening (EG) nr. 861/2006 aan de lidstaten wordt verleend voor uitgaven die gepaard gaan met de verzameling, het beheer en het gebruik van visserijgegevens, moet worden voortgezet in het kader van het EFMZV overeenkomstig de keuze voor de toepassing van het beleid via één fonds.
(73)   De belanghebbenden moeten via de adviesraden worden geïnformeerd over de procedures. Er moeten bepalingen worden vastgesteld inzake steunverlening voor de verzameling, het beheer en het gebruik van visserijgegevens conform het meerjarenprogramma van de Unie, met name ter ondersteuning van nationale programma's en het beheer en gebruik van gegevens voor wetenschappelijke analyse en de tenuitvoerlegging van het GVB. De steun die op basis van Verordening (EG) nr. 861/2006 aan de lidstaten wordt verleend voor uitgaven die gepaard gaan met de verzameling, het beheer en het gebruik van visserijgegevens, moet worden voortgezet in het kader van het EFMZV overeenkomstig de keuze voor de toepassing van het beleid via één fonds.
Amendement 104
Voorstel voor een verordening
Overweging 73 bis (nieuw)
(73 bis)  Er moet worden benadrukt dat de financiering van de verzameling van gegevens van cruciaal belang is, aangezien dit een hoeksteen van het GVB vormt en een fundamentele vereiste is om nauwkeurige doelstellingen vast te stellen, met name om de MSY te halen en de visserij beter te beheren. Het spreekt dan ook voor zich dat voor de verzameling van gegevens een gedeelte van de EFMZV-begroting wordt uitgetrokken dat in verhouding staat tot het belang ervan, en dat er wordt voorzien in een cofinancieringspercentage dat aanspoort tot een alomvattende inventarisering van de Europese visbestanden.
Amendement 105
Voorstel voor een verordening
Overweging 74
(74)   Het is tevens noodzakelijk steun te verlenen voor samenwerking tussen de lidstaten en, in voorkomend geval, met derde landen wanneer gegevens worden verzameld over hetzelfde zeegebied, en voor samenwerking met de relevante internationale wetenschappelijke organisaties.
(74)   Het is tevens noodzakelijk steun te verlenen voor samenwerking tussen de lidstaten en, in voorkomend geval, met derde landen wanneer gegevens worden verzameld over hetzelfde zeegebied, en voor samenwerking met de relevante internationale wetenschappelijke organisaties en regionale adviesraden.
Amendement 106
Voorstel voor een verordening
Overweging 76
(76)   De Raad, het Europees Parlement en het Comité van de Regio's hebben verklaard dat aanhoudende financiële ondersteuning nodig is om het geïntegreerd maritiem beleid van de Europese Unie uit te voeren en verder te ontwikkelen.
(76)   In Verordening (EU) nr. 1255/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2011 tot vaststelling van een programma ter ondersteuning van de verdere ontwikkeling van een geïntegreerd maritiem beleid1 staat, en de Raad, het Europees Parlement en het Comité van de Regio's hebben verklaard dat aanhoudende financiële ondersteuning nodig is om het geïntegreerd maritiem beleid van de Europese Unie uit te voeren en verder te ontwikkelen. De ontwikkeling van maritieme aangelegenheden door middel van financiële ondersteuning voor de maatregelen onder het GMB zal naar verwachting een aanzienlijk effect hebben op de economische, sociale en territoriale cohesie.
__________________
1 PB L 321 van 5.12.2011, blz. 1.
Amendement 107
Voorstel voor een verordening
Overweging 76 bis (nieuw)
(76 bis)  In dit verband moet het EFMZV zodanig worden ingericht dat het voorbereidende werkzaamheden ten behoeve van acties ter bevordering van de strategische doelstellingen van het GMB ondersteunt, waarbij naar behoren aandacht dient te worden besteed aan het cumulatieve effect van dergelijke activiteiten, op basis van de ecosysteembenadering, aan duurzame economische groei, werkgelegenheid, innovatie en concurrentievermogen in kust- en eilandgebieden en ultraperifere regio's, alsmede aan de bevordering van de internationale dimensie van het GMB.
Amendement 108
Voorstel voor een verordening
Overweging 77
(77)   Uit het EFMZV moet steun worden verleend voor de bevordering van geïntegreerd maritiem bestuur op alle niveaus, met name via de uitwisseling van beste praktijken en de verdere ontwikkeling en tenuitvoerlegging van zeegebiedstrategieën. Beoogd wordt om met deze strategieën een geïntegreerd kader op te zetten om problemen die de Europese zeegebieden gemeenschappelijk hebben, aan te pakken en de samenwerking tussen belanghebbende partijen te versterken met als doel het gebruik van de financiële instrumenten en fondsen van de Unie te optimaliseren en bij te dragen tot de economische, sociale en territoriale cohesie van de Unie.
(77)   Uit het EFMZV moet steun worden verleend voor de bevordering van geïntegreerd maritiem bestuur op alle niveaus, met name via de uitwisseling van beste praktijken en de verdere ontwikkeling en tenuitvoerlegging van zeegebiedstrategieën. In deze context is het zeer belangrijk om het maritiem bestuur te verbeteren, onder meer door betere samenwerking en coördinatie op het gepaste niveau tussen de bevoegde autoriteiten die in de Unie als kustwacht fungeren, teneinde te zorgen voor gezondere en veiligere zeeën en oceanen, met name door de bestaande maritieme regelgeving toe te passen. Beoogd wordt om met deze strategieën een geïntegreerd kader op te zetten om problemen die de Europese zeegebieden gemeenschappelijk hebben, aan te pakken en de samenwerking tussen belanghebbende partijen te versterken met als doel het gebruik van de financiële instrumenten en fondsen van de Unie te optimaliseren en bij te dragen tot de economische, sociale en territoriale cohesie van de Unie en duurzaamheid op milieugebied. Daarom is het cruciaal om de externe samenwerking en coördinatie inzake de verwezenlijking van de doelstellingen van het GMB te verbeteren en te bevorderen, op grond van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (UNCLOS).
Amendement 109
Voorstel voor een verordening
Overweging 77 bis (nieuw)
(77 bis)  Om de fondsen voor visserij en aquacultuur en de fondsen voor het geïntegreerd maritiem beleid beter op elkaar af te stemmen, moet het EFMZV voorzien in een specifiek kader om de bijdrage die de visserij en de aquacultuur leveren aan het geïntegreerd maritiem beleid te bevorderen. Het is van essentieel belang ten volle met deze activiteiten rekening te houden en ze ook te bevorderen via steun aan de participatie in het geïntegreerd bestuur en in collectieve projecten die bijdragen tot de tenuitvoerlegging van het GMB.
Amendement 110
Voorstel voor een verordening
Overweging 79
(79)   Om de informatiesystemen die door deze sectoren worden gebruikt, met elkaar te verbinden, zal waarschijnlijk gebruik moeten worden gemaakt van de financieringsmechanismen van deze sectoren, en dit op een manier die coherent is en in overeenstemming met het Verdrag. Maritieme ruimtelijke ordening en geïntegreerd beheer van kustgebieden zijn onmisbare instrumenten om de mariene gebieden en de kustgebieden duurzaam te ontwikkelen en dragen beide bij tot de verwezenlijking van de doelstellingen van ecosysteemgericht beheer en tot de ontwikkeling van verbindingen tussen land en zee. Deze instrumenten zijn tevens belangrijk om de verschillende manieren waarop onze kusten, zeeën en oceanen worden gebruikt, zo te beheren dat duurzame economische ontwikkeling mogelijk wordt en grensoverschrijdende investeringen worden gestimuleerd; in het kader van de tenuitvoerlegging van de Kaderrichtlijn mariene strategie zullen de grenzen van de duurzaamheid van menselijke activiteiten die een impact hebben op het mariene milieu nader worden omschreven. Voorts moet de kennis over de mariene wereld worden verbeterd en moet innovatie worden gestimuleerd door het verzamelen, het gratis delen, het hergebruiken en het verspreiden van gegevens over de toestand van zeeën en oceanen te vergemakkelijken.
(79)   Om de informatiesystemen die door deze sectoren worden gebruikt, met elkaar te verbinden, zal waarschijnlijk gebruik moeten worden gemaakt van de financieringsmechanismen van deze sectoren, en dit op een manier die coherent is en in overeenstemming met het Verdrag. Maritieme ruimtelijke ordening en geïntegreerd beheer van kustgebieden zijn onmisbare instrumenten om de mariene gebieden en de kustgebieden duurzaam te ontwikkelen en dragen beide bij tot de verwezenlijking van de doelstellingen van ecosysteemgericht beheer en tot de ontwikkeling van verbindingen tussen land en zee. Deze instrumenten zijn tevens belangrijk om de verschillende manieren waarop onze kusten, zeeën en oceanen worden gebruikt, zo te beheren dat duurzame economische ontwikkeling mogelijk wordt en grensoverschrijdende investeringen worden gestimuleerd; in het kader van de tenuitvoerlegging van de Kaderrichtlijn mariene strategie zullen de grenzen van de duurzaamheid van industriële, bouw- en menselijke activiteiten die een impact hebben op het mariene milieu nader worden omschreven. Voorts moet de kennis over de mariene wereld worden verbeterd en moet innovatie worden gestimuleerd door het verzamelen, het gratis delen, het hergebruiken en het verspreiden van gegevens over de toestand van zeeën en oceanen en die van de visgronden te vergemakkelijken en deze gegevens ter beschikking van de eindgebruikers en het algemene publiek te stellen.
Amendement 111
Voorstel voor een verordening
Overweging 80
(80)   Uit het EFMZV moet ook steun worden verleend om de economische groei, de werkgelegenheid, de innovatie en het concurrentievermogen in de maritieme sectoren en kustgebieden te bevorderen. Het is van bijzonder belang dat wordt nagegaan welke regelgevingsvoorschriften en lacunes op het gebied van vaardigheden de groei in opkomende en toekomstgerichte maritieme sectoren belemmeren en welke concrete acties ter bevordering van investeringen in technologische innovatie nodig zijn om het economische potentieel van mariene en maritieme applicaties te versterken.
(80)   Uit het EFMZV moet ook steun worden verleend om de economische groei, de werkgelegenheid, de innovatie en het concurrentievermogen in de maritieme sectoren en kustgebieden te bevorderen. Het is van bijzonder belang dat wordt nagegaan welke regelgevingsvoorschriften en lacunes op het gebied van vaardigheden de groei in opkomende en toekomstgerichte maritieme sectoren belemmeren en welke concrete acties ter bevordering van investeringen in technologische innovatie nodig zijn om het economische potentieel van mariene en maritieme applicaties te versterken. Uit het EFMZV moet steun worden verleend voor maatregelen om het onderwijs en de beroepsopleiding in de sector te ontwikkelen, onder meer ter verwerving van de uitrusting en instrumenten die nodig zijn om de kwaliteit van onderwijs- en opleidingsvoorzieningen te verbeteren.
Amendement 112
Voorstel voor een verordening
Overweging 81
(81)   Het EFMZV moet complementair zijn aan en coherent zijn met de bestaande en toekomstige financiële instrumenten die door de Unie en, op nationaal en subnationaal niveau, door de lidstaten ter beschikking worden gesteld om, met inachtneming van de prioritering en de voortgang van nationale en plaatselijke projecten, de bescherming en het duurzame gebruik van zeeën, oceanen en kusten te bevorderen en bij te dragen tot een doeltreffender samenwerking tussen de lidstaten en hun kust-, eiland- en ultraperifere gebieden. Het EFMZV en andere EU-beleidsgebieden met een maritieme dimensie, met name het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Cohesiefonds en het Europees Sociaal Fonds, alsmede het Horizon 2020-programma voor onderzoeks- en energiebeleid, moeten in elkaar grijpen.
(81)   Het EFMZV moet complementair zijn aan en coherent zijn met de bestaande en toekomstige financiële instrumenten die door de Unie en, op nationaal en subnationaal niveau, door de lidstaten ter beschikking worden gesteld om, met inachtneming van de prioritering en de voortgang van nationale en plaatselijke projecten, een duurzame economische en sociale ontwikkeling en de bescherming en het duurzame gebruik van zeeën, oceanen en kusten te bevorderen en bij te dragen tot een doeltreffender samenwerking tussen de lidstaten en hun kust-, eiland- en ultraperifere gebieden. Het EFMZV en andere EU-beleidsgebieden met een maritieme dimensie, met name het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Cohesiefonds en het Europees Sociaal Fonds, alsmede het Horizon 2020-programma voor onderzoeks- en energiebeleid, moeten in elkaar grijpen.
Amendement 113
Voorstel voor een verordening
Overweging 84
(84)   Wat technische bijstand betreft, moet uit het EFMZV voorbereidende, administratieve en technische steun worden verleend, alsook steun voor voorlichtingsmaatregelen, netwerkvorming, evaluaties, audits, studies en ervaringsuitwisseling, met als doel de uitvoering van de operationele programma's te vergemakkelijken en innovatieve benaderingen en methoden voor een eenvoudige en doorzichtige uitvoering te bevorderen. Er moet ook technische bijstand worden verleend voor het opzetten van een Europees netwerk van plaatselijke visserijgroepen die gericht zijn op capaciteitsopbouw, informatieverspreiding, ervaringsuitwisseling en ondersteuning van de samenwerking tussen de plaatselijke partnerschappen.
(84)   Wat technische bijstand betreft, moet uit het EFMZV voorbereidende, administratieve en technische steun worden verleend, alsook steun voor voorlichtingsmaatregelen, netwerkvorming, evaluaties, audits, studies en ervaringsuitwisseling, met als doel de uitvoering van de operationele programma's te vergemakkelijken en innovatieve benaderingen en methoden voor een eenvoudige en doorzichtige uitvoering te bevorderen, ook in het voordeel van de marktdeelnemers- en vissersorganisaties. Er moet ook technische bijstand worden verleend voor het opzetten van een Europees netwerk van plaatselijke visserijgroepen die gericht zijn op capaciteitsopbouw, informatieverspreiding, ervaringsuitwisseling en ondersteuning van de samenwerking tussen de plaatselijke partnerschappen.
Amendement 114
Voorstel voor een verordening
Overweging 88
(88)   Aangezien het belangrijk is de mariene biologische hulpbronnen in stand te houden en de visbestanden met name tegen illegale visserij te beschermen, en aangezien rekening moet worden gehouden met de geest van de conclusies in het groenboek over de hervorming van het GVB, mag geen EFMZV-steun worden verleend aan marktdeelnemers die de GVB-voorschriften hebben overtreden op een wijze die met name de duurzaamheid van de betrokken bestanden in gevaar brengt en daarom een ernstige bedreiging vormen voor de duurzame exploitatie van de levende mariene biologische hulpbronnen op een niveau dat het mogelijk maakt de populaties van de gevangen soorten boven een peil te brengen en te houden dat de MSY kan opleveren, noch aan marktdeelnemers die betrokken zijn bij de IOO-visserij. In geen enkel stadium, gaande van de selectie tot de uitvoering van een concrete actie, mag de EU-financiering worden gebruikt om het algemeen belang van de instandhouding van mariene biologische hulpbronnen zoals tot uitdrukking gebracht in de doelstellingen van de GVB-verordening, te ondermijnen.
(88)   Aangezien het belangrijk is de mariene biologische hulpbronnen in stand te houden en de visbestanden met name tegen illegale visserij te beschermen, en aangezien rekening moet worden gehouden met de geest van de conclusies in het groenboek over de hervorming van het GVB, mag geen EFMZV-steun worden verleend aan marktdeelnemers die de GVB-voorschriften hebben overtreden op een wijze die met name de duurzaamheid van de betrokken bestanden in gevaar brengt, in het bijzonder de doelstelling dat bestanden van gevangen soorten boven het niveau moeten worden gebracht of gehouden waarmee uiterlijk in 2015 de maximale duurzame opbrengst kan worden behaald en dat uiterlijk in 2020 een goede milieutoestand moet worden bereikt en gehandhaafd, en die samen met marktdeelnemers die betrokken zijn bij de IOO-visserij daarom een ernstige bedreiging vormen voor de duurzame exploitatie van de levende mariene biologische hulpbronnen, noch aan die marktdeelnemers die betrokken zijn bij de IOO-visserij. In geen enkel stadium, gaande van de selectie tot de uitvoering van een concrete actie, mag de EU-financiering worden gebruikt om het algemeen belang van de instandhouding van mariene biologische hulpbronnen zoals tot uitdrukking gebracht in de doelstellingen van de GVB-verordening, te ondermijnen.
Amendement 115
Voorstel voor een verordening
Overweging 88 bis (nieuw)
(88 bis)  Het moet mogelijk zijn de financiering uit het EFMZV te bevriezen indien een lidstaat problemen in verband met IOO-visserij in zijn wateren en in zijn visserijvloot niet kan aanpakken.
Amendement 116
Voorstel voor een verordening
Overweging 91
(91)   Om tegemoet te komen aan de in de artikelen 50 en 51 van de [GVB-verordening] bedoelde specifieke behoeften en om de naleving van de GVB-voorschriften te bevorderen, moeten de regels inzake uitstel van betaling zoals bedoeld in [Verordening (EU) nr. [...] inzake gemeenschappelijke bepalingen] worden aangevuld. Wanneer een lidstaat of een marktdeelnemer zijn uit het GVB voortvloeiende verplichtingen niet is nagekomen of wanneer de Commissie beschikt over bewijs van een dergelijke niet-naleving, moet de Commissie de gelegenheid krijgen om bij wijze van voorzorgsmaatregel de betrokken betalingen uit te stellen.
(91)   Om tegemoet te komen aan de in de artikelen 50 en 51 van de [GVB-verordening] bedoelde specifieke behoeften en om de naleving van de GVB-voorschriften te bevorderen, moeten de regels inzake uitstel van betaling zoals bedoeld in [Verordening (EU) nr. [...] inzake gemeenschappelijke bepalingen] worden aangevuld. Wanneer een lidstaat of een marktdeelnemer zijn uit het GVB voortvloeiende verplichtingen niet is nagekomen of wanneer de Commissie beschikt over bewijs ter staving van een dergelijke niet-naleving, moet de Commissie de gelegenheid krijgen om bij wijze van voorzorgsmaatregel de betrokken betalingen uit te stellen.
Amendement 117
Voorstel voor een verordening
Overweging 93
(93)   De operationele programma's moeten gemonitord en geëvalueerd worden met als doel de kwaliteit ervan te verbeteren en de resultaten ervan aan te tonen. De Commissie moet een kader voor gemeenschappelijke monitoring en evaluatie opzetten dat er onder meer voor moeten zorgen dat de relevante gegevens tijdig beschikbaar zijn. In dit verband moet een lijst indicatoren worden opgesteld en moet de impact van het EFMZV-beleid door de Commissie worden beoordeeld aan de hand van specifieke doelstellingen.
(93)   De operationele programma's moeten gemonitord en geëvalueerd worden met als doel de kwaliteit ervan te verbeteren en de resultaten ervan aan te tonen. De Commissie moet een kader voor gemeenschappelijke monitoring en evaluatie opzetten dat er onder meer voor moeten zorgen dat de relevante gegevens tijdig openbaar beschikbaar worden gemaakt. In dit verband moet een lijst indicatoren worden opgesteld en moet de impact van het EFMZV-beleid door de Commissie worden beoordeeld aan de hand van specifieke doelstellingen.
Amendement 118
Voorstel voor een verordening
Overweging 95
(95)   Om de toegankelijkheid en transparantie van de informatie over financieringsmogelijkheden en begunstigden van projecten te vergroten, moet elke lidstaat beschikken over een speciale website of een speciaal webportaal met informatie over operationele programma's, waaronder lijsten van in het kader van elk operationeel programma ondersteunde concrete acties. Deze informatie moet het publiek in het algemeen en de belastingsbetaler in de Unie in het bijzonder een redelijk goed, tastbaar en concreet idee geven van de manier waarop de EU-financiering in het kader van het EFMZV wordt besteed. Een ander doel van de bekendmaking van ter zake relevante gegevens bestaat erin meer ruchtbaarheid te geven aan het feit dat EU-financiering kan worden aangevraagd. Met inachtneming van het fundamentele recht op bescherming van gegevens en het arrest van het Hof in de gevoegde zaken Schecke mag echter niet worden geëist dat de naam van natuurlijke personen worden bekendgemaakt.
(95)   Om de toegankelijkheid en transparantie van de informatie over financieringsmogelijkheden en begunstigden van projecten te vergroten, moet elke lidstaat beschikken over een speciale website of een speciaal webportaal met informatie over operationele programma's, waaronder lijsten van in het kader van elk operationeel programma ondersteunde concrete acties. De desbetreffende websites van alle lidstaten moeten ook toegankelijk zijn via een officiële website van de Unie om de burgers van verschillende lidstaten gemakkelijker toegang te geven tot alle gepubliceerde informatie van de lidstaten. Deze informatie moet het publiek in het algemeen en de belastingsbetaler in de Unie in het bijzonder een redelijk goed, tastbaar en concreet idee geven van de manier waarop de EU-financiering in het kader van het EFMZV wordt besteed. Een ander doel van de bekendmaking van ter zake relevante gegevens bestaat erin meer ruchtbaarheid te geven aan het feit dat EU-financiering kan worden aangevraagd. Met inachtneming van het fundamentele recht op bescherming van gegevens en het arrest van het Hof in de gevoegde zaken Schecke mag echter niet worden geëist dat de naam van natuurlijke personen worden bekendgemaakt.
Amendement 119
Voorstel voor een verordening
Overweging 96 bis (nieuw)
(96 bis)  Het is vooral belangrijk dat aan bepaalde voorwaarden vooraf wordt voldaan wat betreft de administratieve capaciteit om te voldoen aan de vereisten inzake de verstrekking van gegevens voor het visserijbeheer en de tenuitvoerlegging van een controle-, inspectie- en handhavingssysteem van de Unie.
Amendement 120
Voorstel voor een verordening
Overweging 96 ter (nieuw)
(96 ter)  Het is vooral belangrijk dat aan bepaalde voorwaarden vooraf wordt voldaan wat betreft de administratieve capaciteit om te voldoen aan de vereisten inzake de verstrekking van gegevens voor het visserijbeheer en de tenuitvoerlegging van een controle-, inspectie- en handhavingssysteem van de Unie.
Amendement 121
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – letter c
c)   de duurzame ontwikkeling van de visserijgebieden en de binnenvisserij,
c)   de duurzame ontwikkeling van de visserij- en aquacultuurgebieden, van de binnenvisserij en van aanverwante activiteiten zoals bedoeld in deze verordening,
Amendement 122
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – letter d
d)   het geïntegreerd maritiem beleid (GMB).
d)   het geïntegreerd maritiem beleid (GMB), met inbegrip van de kaderrichtlijn mariene strategie.
Amendement 123
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1
Deze verordening is van toepassing op concrete acties die worden uitgevoerd op het grondgebied van de Unie, tenzij in deze verordening uitdrukkelijk anders wordt bepaald.
Deze verordening is van toepassing op concrete acties die worden uitgevoerd op het grondgebied, de wateren en de vloot van de Unie, tenzij in deze verordening uitdrukkelijk anders wordt bepaald.
Amendement 124
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 –– lid 2 –– punt -1 (nieuw)
(-1) "aquacultuur in een gesloten systeem": aquacultuurvoorzieningen waarin viskweek en andere aquatische productie in een gesloten circuit plaatsvinden waarbinnen het water wordt vastgehouden en behandeld, zodat het waterverbruik minimaal is. Dergelijke systemen bevinden zich gewoonlijk aan land en hergebruiken vrijwel al het water dat het circuit wordt binnengebracht;
Amendement 125
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 –– lid 2 –– punt 2 bis (nieuw)
(2 bis)  "diversifiëring": praktijken waarmee visserij- of aquacultuuractiviteiten ruimer inzetbaar worden en die een rechtstreekse aanvulling vormen op of afhankelijk zijn van dergelijke activiteiten;
Amendement 583
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 – lid 2 – punt 4 bis (nieuw)
(4 bis)  "exotische soorten": exotische soorten als omschreven in verordening (EG) nr. 708/2007 van de Raad1;
1 Verordening (EG) nr. 708/2007 van de Raad van 11 juni 2007 inzake het gebruik van uitheemse en plaatselijk niet-voorkomende soorten in de aquacultuur (PB L 168 van 28.6.2007, blz. 1).
Amendement 127
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 –– lid 2 –– punt 4 ter (nieuw)
(4 ter)  "extensieve aquacultuur": aquacultuurproductie die geen nutritionele producten ontvangt - althans niet opzettelijk - maar in plaats daarvan afhankelijk is van natuurlijk voedsel in de cultuurvoorziening, inclusief het voedsel dat binnenkomt via waterstromen, zoals stromingen en getij-uitwisseling. Extensieve aquacultuur is in grote mate afhankelijk van één enkel product, namelijk zaad;
Amendement 128
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 –– lid 2 –– punt 5
(5)   "visserijgebied": een door de lidstaat als zodanig aangemerkt gebied aan de kust van een zee of een meer of met vijvers of een riviermonding, en met een belangrijke werkgelegenheid in de visserijsector of de aquacultuursector;
(5)   "visserij- en aquacultuurgebied": een door de lidstaat als zodanig aangemerkt gebied aan de kust van een zee, een rivier of een meer of met vijvers of een riviermonding, en met een belangrijke werkgelegenheid in de visserijsector of de aquacultuursector;
Amendement 129
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 – lid 2 – punt 5 bis (nieuw)
(5 bis)  "gebied voor herstel van de bestanden": geografisch gedefinieerd zeegebied waar alle visserijactiviteiten verboden zijn, om de exploitatie en de instandhouding van levende aquatische hulpbronnen of de bescherming van mariene ecosystemen te verbeteren, als bedoeld in verordening (EU) nr. …/… [houdende gemeenschappelijke bepalingen];
Amendement 130
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 – lid 2 – punt 5 ter (nieuw)
(5 ter)  "visserijsector": de economische sector die alle activiteiten beslaat met betrekking tot de productie, verwerking en afzet van visserij- en aquacultuurproducten;
Amendement 131
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 – lid 2 – punt 5 quater (nieuw)
(5 quater)  "systemen voor beheer en toegang tot de visserij": de mechanismen voor de toekenning van en de toegang tot visserijrechten of voor het beheer van de visserij die zijn ontwikkeld op nationaal, regionaal of plaatselijk niveau of op het niveau van de zeegebieden voor gequoteerde of niet-gequoteerde soorten binnen of buiten de 12-mijlszone, gericht op de instandhouding van de bestanden. Deze systemen worden toegepast door overheidsinstanties of door vissersorganisaties;
Amendement 132
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 – lid 2 – punt 6
(6)   "visser": een door de lidstaat als zodanig erkend persoon die de beroepsvisserij uitoefent aan boord van een in bedrijf zijnd vissersvaartuig of een door de lidstaat als zodanig erkend persoon die beroepsmatig mariene organismen oogst zonder vaartuig;
(6)   "visser": een door de lidstaat als zodanig erkend persoon die de beroepsvisserij uitoefent, met inbegrip van werknemers, aan boord van een in bedrijf zijnd vissersvaartuig of een door de lidstaat als zodanig erkend persoon die beroepsmatig zoetwater- of mariene organismen oogst zonder vaartuig;
Amendement 133
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 ––lid 2 –– punt 6 bis (nieuw)
(6 bis)  "visserijtoerisme": een aanvullende activiteit van beroepsvissers waarbij toeristen of onderzoekers die niet tot de bemanning behoren op vissersvaartuigen meevaren;
Amendement 134
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 – lid 2 – punt 6 ter (nieuw)
(6 ter)  "aan de visserij en de aquacultuur verwante activiteiten": die beroepsactiviteiten die worden beoefend door een persoon die professionele diensten levert aan vissers die noodzakelijk zijn voor hun activiteit en als zodanig door de lidstaat worden erkend;
Amendement 135
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 –– lid 2 –– punt 8 bis (nieuw)
(8 bis)  "intensieve aquacultuur": aquacultuurproductie die afhankelijk is van qua voedingswaarde volledige diëten die aan het voedingssysteem worden toegevoegd, namelijk verse, in het wild levende zee- of zoetwatervis of samengestelde diëten. Intensieve aquacultuur is in grote mate afhankelijk van volledige en op de markt verkrijgbare voeding en wordt gekenmerkt door een hoge cultuurdichtheid;
Amendement 136
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 – lid 2 – punt 10
(10)   "binnenvisserij": visserij voor commerciële doeleinden die wordt verricht hetzij door vaartuigen die uitsluitend actief zijn in de binnenwateren hetzij met andere voorzieningen die voor het vissen op het ijs worden gebruikt;
(10)   "binnenvisserij": visserij voor commerciële doeleinden, al dan niet vanaf vaartuigen, uitsluitend in de binnenwateren dan wel met andere voorzieningen die voor het vissen op het ijs worden gebruikt;
Amendement 137
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 – lid 2 – punt 12
(12)   "geïntegreerd maritiem bestuur": het gecoördineerde beheer van alle sectorale beleidsgebieden van de EU die gevolgen hebben voor de zeeën, oceanen en kustgebieden;
(12)   "geïntegreerd maritiem bestuur": het gecoördineerde beheer van alle sectorale beleidsgebieden op het niveau van de Unie die gevolgen hebben voor de zeeën, oceanen en kustgebieden;
Amendement 138
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 – lid 2 – punt 13
(13)  "mariene regio’s": geografische gebieden zoals omschreven in bijlage I bij Besluit 2004/585/EG van de Raad en de door de regionale organisaties voor visserijbeheer ingestelde gebieden;
Schrappen
Amendement 139
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 – lid 2 – punt 16
(16)   "zeegebiedstrategie": een gestructureerd samenwerkingskader voor een bepaald geografisch gebied, dat wordt ontwikkeld door de Europese instellingen, de lidstaten, de regio's van de lidstaten en, in voorkomend geval, derde landen, met name wanneer het gaat om een met derde landen gedeeld zeegebied; in de strategie wordt rekening gehouden met de specifieke geografische, klimatologische, economische en politieke kenmerken van het betrokken zeegebied;
(16)   "zeegebiedstrategie": een gestructureerd samenwerkingskader voor een bepaald geografisch gebied, dat wordt ontwikkeld door de Europese instellingen, de lidstaten, de regio's en plaatselijke overheden van de lidstaten en, in voorkomend geval, derde landen, met name wanneer het gaat om een met derde landen gedeeld zeegebied; in de strategie wordt rekening gehouden met de specifieke geografische, klimatologische, economische en politieke kenmerken van het betrokken zeegebied;
Amendement 140
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 – lid 2 – punt 16 bis (nieuw)
(16 bis)  "semi-intensieve aquacultuur": aquacultuur die in grote mate afhankelijk is van natuurlijk voedsel, maar waarbij de van nature aanwezige hoeveelheid voedsel is toegenomen dankzij het gebruik van aanvullend voedsel ter aanvulling van natuurlijk voedsel. De cultuurdichtheid wordt lager gehouden dan gebruikelijk is voor intensieve aquacultuurproductie;
Amendement 142
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 – lid 2 – punt 18 bis (nieuw)
(18 bis)  "schelpdierkweker": iedere persoon die een beroepsactiviteit uitoefent van vangst, kwekerij of semikwekerij, te voet of vanuit een vaartuig, op exclusieve wijze en gebruik makend van selectief en specifiek vistuig voor de vangst van een of meerdere soorten weekdieren, schaaldieren, manteldieren, stekelhuidigen of andere ongewervelde zeedieren;
Mondeling amendement
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 – lid 2 – punt 18 ter (nieuw)
(18 ter)  "tonnara": traditionele visvangsttechniek gebaseerd op vaste netten die gedurende een aantal maanden aan de bodem zijn verankerd, die bestaat uit een groep vaartuigen, netten, vislijnen en ankers die dicht bij de kustlijn gelegen zijn om trekkende bestanden (tonijn en tonijnachtigen) te onderscheppen en te leiden naar een gesloten ruimte waar ze gevangen worden";
Amendement 143
Voorstel voor een verordening
Artikel 5 – alinea 1 – letter b
(a)  bevordering van een duurzame en concurrerende visserij en aquacultuur;
(a)  bevordering van milieuduurzame, rendabele en maatschappelijk verantwoorde visserij, aquacultuur en aanverwante verwerkings- of afzetactiviteiten;
Amendement 144
Voorstel voor een verordening
Artikel 5 – alinea 1 – punt c
(c)  bevordering van een evenwichtige en inclusieve territoriale ontwikkeling van de visserijgebieden;
(c)  bevordering van een evenwichtige en inclusieve territoriale ontwikkeling van de visserij- en aquacultuurgebieden;
Amendement 145
Voorstel voor een verordening
Artikel 5 – alinea 1 – punt e
(d)  bevordering van de tenuitvoerlegging van het GVB.
(d)  bevordering van de tenuitvoerlegging van het GVB, inclusief de regionalisering ervan en de tenuitvoerlegging van de gemeenschappelijke marktordening;
Amendement 146
Voorstel voor een verordening
Artikel 5 – alinea 1 – punt d bis (nieuw)
(d bis)  stimulering van het scheppen van werkgelegenheid om het verdwijnen van de visserijgemeenschappen tegen te gaan en werk te maken van de verbetering van de kwalificaties en de arbeidsomstandigheden in de visserijsector.
Amendement 147
Voorstel voor een verordening
Artikel 5 – lid 2 (nieuw)
2.  Bij het verwezenlijken van deze doelstellingen houdt het EFMZV rekening met de beginselen van intergenerationele en gendergelijkheid.
Amendement 148
Voorstel voor een verordening
Artikel 5 – lid 3 (nieuw)
3.  Deze doelstellingen worden nagestreefd zonder de vangstcapaciteit te verhogen.
Amendement 149
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 – alinea 1 – inleidende formule
De verwezenlijking van de EFMZV-doelstellingen draagt bij tot de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei. Hiertoe wordt uitvoering gegeven aan de zes onderstaande EU-prioriteiten die aansluiten op de thematische doelstellingen van het gemeenschappelijk strategisch kader (hierna "GSK"genoemd):
De verwezenlijking van de EFMZV-doelstellingen draagt bij tot de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei, alsmede tot de tenuitvoerlegging van het GVB. Hiertoe wordt uitvoering gegeven aan de zes onderstaande EU-prioriteiten op het gebied van visserij, duurzame aquacultuur en aanverwante activiteiten, die aansluiten op de thematische doelstellingen van het gemeenschappelijk strategisch kader (hierna "GSK" genoemd):
Amendement 150
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 – alinea 1 – punt 1 – inleidende formule
(1)   Bevordering van de werkgelegenheid en de territoriale cohesie aan de hand van de volgende doelstellingen:
(1)   Bevordering van de werkgelegenheid en de sociale en territoriale cohesie aan de hand van de volgende doelstellingen:
Amendement 151
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 – alinea 1 – punt 1 – letter a
(a)   stimulering van de economische groei, de sociale inclusie, de werkgelegenheidscreatie en de arbeidsmobiliteit in kustgemeenschappen en landinwaarts gelegen gemeenschappen die aangewezen zijn op de visserij en de aquacultuur;
(a)   stimulering van de economische groei en de sociale inclusie, onder meer door het scheppen van werkgelegenheid en het ontwikkelen van de inzetbaarheid en mobiliteit van werknemers in kustgemeenschappen en landinwaarts gelegen gemeenschappen die aangewezen zijn op de visserij en de aquacultuur, met inbegrip van ultraperifere gebieden;
Amendement 152
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 – alinea 1 – punt 1 – letter b
(b)   diversifiëring van de visserijactiviteiten naar andere sectoren van de maritieme economie, en uitbreiding van de maritieme economie, onder meer in het kader van de matiging van de klimaatverandering.
(b)   diversifiëring van de visserijactiviteiten in zowel de visserijsector als andere sectoren van de maritieme economie die nauw verwant zijn aan de visserijsector, en uitbreiding van de maritieme economie, onder meer in het kader van de matiging van de klimaatverandering.
Amendement 153
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 – alinea 1 – punt 1 – letter b bis (nieuw)
(b bis)  bevordering van de tenuitvoerlegging van de geharmoniseerde sociale voorschriften op het niveau van de Unie.
Amendement 154
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 – alinea 1 – punt 2 – letter a
(a)   steun voor de intensivering van technologische ontwikkeling, innovatie en kennisoverdracht;
(a)   steun voor de intensivering van technologische ontwikkeling, innovatie, met inbegrip van de verbetering van energie-efficiëntie, en kennisoverdracht;
Amendement 155
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 – alinea 1 – punt 2 – letter a bis (nieuw)
(a bis)  beperking van het negatieve effect van de visserij op het dierenwelzijn;
Amendement 156
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 – alinea 1 – punt 2 – letter b
(b)   versterking van het concurrentievermogen en de rendabiliteit van de visserij, met name van de kleinschalige kustvisserij, en verbetering van de veiligheid en de arbeidsomstandigheden;
(b)   versterking van het concurrentievermogen en de rendabiliteit van de visserij en verbetering van de gezondheid, hygiëne, veiligheid en de arbeidsomstandigheden ervan;
Amendement 157
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 – alinea 1 – punt 2 – letter c
(c)   ontwikkeling van nieuwe beroepsvaardigheden en een leven lang leren;
(c)   ontwikkeling van beroepsopleiding, nieuwe beroepsvaardigheden en een leven lang leren, met name voor jonge vissers;
Amendement 158
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 – alinea 1 – punt 2 – letter c bis (nieuw)
(c bis)  ontwikkeling van de ambachtelijke kustvisserij, met name haar concurrentievermogen en duurzaamheid;
Amendement 159
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 – alinea 1 – punt 3 – inleidende formule
(3)   Bevordering van een innovatieve, concurrerende en kennisgebaseerde aquacultuur door de nadruk te leggen op:
(3)   Bevordering van een duurzame, innovatieve, concurrerende en kennisgebaseerde, ecosysteemgerichte aquacultuur door de nadruk te leggen op:
Amendement 160
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 – alinea 1 – punt 3 – letter a
(a)   steun voor de intensivering van technologische ontwikkeling, innovatie en kennisoverdracht;
(a)   steun voor de intensivering van technologische ontwikkeling, technische, sociale en economische innovatie en kennisoverdracht;
Amendement 161
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 – alinea 1 – punt 3 – letter b
(b)   versterking van het concurrentievermogen en de rendabiliteit van aquacultuurondernemingen, en in het bijzonder van kmo's;
(b)   versterking van het concurrentievermogen en de rendabiliteit van extensieve en semi-intensieve aquacultuurondernemingen, en in het bijzonder van kmo's;
Amendement 162
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 – alinea 1 – punt 3 – letter c
(c)   ontwikkeling van nieuwe beroepsvaardigheden en een leven lang leren;
(c)   ontwikkeling van nieuwe beroepsvaardigheden en bevordering van beroepsopleiding en een leven lang leren, met name voor jonge aquacultuurexploitanten;
Amendement 163
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 – alinea 1 – punt 3 – letter d
(d)   verbetering van de ordening van de markt voor aquacultuurproducten.
(d)   verbetering van de ordening van de markt voor aquacultuurproducten en bevordering van de investeringen in de sectoren verwerking en afzet.
Amendement 164
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 – alinea 1 – punt 3 – letter d bis (nieuw)
(d bis)  beperking van de ecologische voetafdruk van de aquacultuur.
Amendement 165
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 – alinea 1 – punt 4 – letter a
(a)   reductie van de impact van de visserij op het mariene milieu;
(a)   preventie, minimalisering en, waar mogelijk, uitbanning van ongewenste vangsten en van negatieve effecten van de visserij op het mariene milieu, met name door een betere selectiviteit van het vistuig;
Amendement 166
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 – alinea 1 – punt 4 – letter a bis (nieuw)
(a bis)  het waarborgen van een evenwicht tussen visserijcapaciteit en beschikbare vangstmogelijkheden;
Amendement 167
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 – alinea 1 – punt 4 – letter b bis (nieuw)
(b bis)  tenuitvoerlegging van de kaderrichtlijn mariene strategie en verwezenlijking van een goede milieutoestand vóór 2020.
Amendement 168
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 – alinea 1 – punt 5 – letter a
(a)   versterking van de ecosystemen die verbonden zijn met de aquacultuur en bevordering van een hulpbronefficiënte aquacultuur;
(a)   bevordering van een hulpbronefficiënte aquacultuur, onder andere door een verminderde afhankelijkheid van visvoeder en -olie en een verminderd gebruik van chemische stoffen en antibiotica;
Amendement 169
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 – alinea 1 – punt 5 – letter a bis (nieuw)
(a bis)  beoordeling, beperking en, waar mogelijk, uitbanning van de effecten van aquacultuuractiviteiten op ecosystemen in zee, op het land en in zoetwater;
Amendement 170
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 – alinea 1 – punt 6 – inleidende formule
(6)   Bevordering van de tenuitvoerlegging van het GVB aan de hand van:
(6)   Bevordering van de tenuitvoerlegging van het GVB en versterking van de onderlinge samenhang met het geïntegreerd maritiem beleid aan de hand van:
Amendement 171
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 – alinea 1 – punt 6 – letter a
(a)   het beschikbaar stellen van wetenschappelijke kennis en gegevensverzameling;
(a)   het ondersteunen van de verzameling en het beheer van gegevens, teneinde de wetenschappelijke kennis te verbeteren;
Amendement 172
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 – alinea 1 – punt 6 – letter b
(b)   het ondersteunen van controle en handhaving, het versterken van de institutionele capaciteit en efficiënte overheidsdiensten.
(b)   het ondersteunen van monitoring, controle en handhaving door het versterken van de institutionele capaciteit en efficiënte overheidsdiensten zonder de administratieve lasten te vergroten;
Amendement 173
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 – alinea 1 – punt 6 – letter b bis (nieuw)
(b bis)  het ondersteunen van de regionalisering van het GVB, met name via regionale adviesraden.
Amendement 174
Voorstel voor een verordening
Artikel 8 – lid 1
1.   Onverminderd lid 2 van het onderhavige artikel zijn de artikelen 107, 108 en 109 van het Verdrag van toepassing op steun die de lidstaten verlenen aan ondernemingen in de visserij- en de aquacultuursector.
1.   De artikelen 107, 108 en 109 van het Verdrag zijn van toepassing op steun die de lidstaten verlenen aan ondernemingen in de visserij- en de aquacultuursector.
Amendement 175
Voorstel voor een verordening
Artikel 8 – lid 2
2.   De artikelen 107, 108 en 109 van het Verdrag zijn evenwel niet van toepassing op betalingen die de lidstaten doen op grond van en in overeenstemming met deze verordening en binnen de werkingssfeer van artikel 42 van het Verdrag.
2.   In afwijking van lid 1 zijn de artikelen 107, 108 en 109 van het Verdrag niet van toepassing op betalingen die de lidstaten doen op grond van en in overeenstemming met deze verordening en binnen de werkingssfeer van artikel 42 van het Verdrag.
Amendement 176
Voorstel voor een verordening
Artikel 10 – alinea 1
Naast de in artikel 4 van [Verordening (EU) nr. […] inzake gemeenschappelijke bepalingen] bedoelde beginselen geldt dat de Commissie en de lidstaten erop toezien dat de EFMZV-steun wordt gecoördineerd met en complementair is aan de steun die wordt verleend op grond van andere beleidsgebieden en financiële instrumenten van de EU, zoals Verordening (EU) nr. [tot vaststelling van het kaderactieprogramma voor milieu en klimaatverandering (LIFE-kaderprogramma)], en op grond van het externe optreden van de Unie. Zowel de steun uit het EFMZV als die uit het LIFE-kaderprogramma wordt met name gecoördineerd door de financiering van activiteiten die een aanvulling vormen op krachtens het LIFE-kaderprogramma gefinancierde geïntegreerde projecten, te bevorderen en door het gebruik van oplossingen, methoden en benaderingen die krachtens het LIFE-kaderprogramma zijn gevalideerd, te stimuleren.
Naast de in artikel 4 van [Verordening (EU) nr. […] inzake gemeenschappelijke bepalingen] bedoelde beginselen geldt dat de Commissie en de lidstaten erop toezien dat de EFMZV-steun wordt gecoördineerd met en complementair is aan de steun die wordt verleend op grond van andere beleidsgebieden en financiële instrumenten van de EU, zoals de instrumenten die worden gebruikt in het kader van het externe optreden van de Unie. Dit vereiste inzake coördinatie en complementariteit wordt opgenomen in de operationele programma's.
Amendement 177
Voorstel voor een verordening
Artikel 11
De in bijlage III bij deze verordening opgenomen voorafgaande voorwaarden zijn van toepassing op het EFMZV.
De in bijlage III bij deze verordening opgenomen specifieke voorafgaande voorwaarden zijn van toepassing op het EFMZV.
Amendement 178
Voorstel voor een verordening
Artikel 11 bis (nieuw)
Artikel 11 bis
Beoordeling van de naleving van de capaciteitsmaxima
1.  Voor …* voert de Commissie, in samenwerking met de lidstaten, een evaluatie uit van de naleving door de lidstaten van de vangstcapaciteitsmaxima zoals vastgesteld in bijlage II bij Verordening (EU) nr. …/… [betreffende het GVB].
2.  Indien uit de in lid 1 bedoelde evaluatie blijkt dat een lidstaat zijn capaciteitsmaxima niet naleeft, kan de Commissie uitvoeringshandelingen vaststellen teneinde de betalingen en vastleggingen voor het operationele programma van de lidstaat in kwestie geheel of gedeeltelijk op te schorten.
3.  De Commissie heft de opschorting van betalingen en vastleggingen op zodra de lidstaat overgaat tot de tenuitvoerlegging van door de Commissie goedgekeurde maatregelen voor de naleving van zijn capaciteitsmaxima.
_________________
* drie jaar na de datum van de inwerkingtreding van deze verordening.
Amendement 180
Voorstel voor een verordening
Artikel 12 – lid 1 – letter b bis (nieuw)
(b bis)  marktdeelnemers die zijn betrokken bij de exploitatie, het beheer of de eigendom van vissersvaartuigen die de vlag voeren van landen die geïdentificeerd zijn als niet-meewerkende derde landen op grond van artikel 33 van Verordening (EG) nr. 1005/2008;
Amendement 181
Voorstel voor een verordening
Artikel 12 – lid 1 – letter b ter (nieuw)
(b ter)  marktdeelnemers die in strafrechtelijke of administratieve procedures schuldig zijn bevonden aan het plegen van een ernstige inbreuk op de toepasselijke nationale wetgeving op het gebied van:
–  de in het beroep geldende loon- en arbeidsvoorwaarden;
–  beroepsaansprakelijkheid;
–  mensen- of drugshandel;
Amendement 182
Voorstel voor een verordening
Artikel 12 – lid 1 – letter b quater (nieuw)
(b quater)  marktdeelnemers die in strafrechtelijke of administratieve procedures schuldig zijn bevonden aan het plegen, in een of meer lidstaten, van een ernstige inbreuk op wetgeving van de Unie, met name met betrekking tot:
–  de arbeidstijd en de rusttijden van vissers;
–  de wetgeving op het gebied van gezondheid en veiligheid;
–  de in het beroep geldende loon- en arbeidsvoorwaarden;
–  de oorspronkelijke kwalificatie en de nascholing van vissers;
Amendement 184
Voorstel voor een verordening
Artikel 12 – lid 1 – letter c bis (nieuw)
(c bis)  marktdeelnemers die de bepalingen van Verordening (EG) nr. 199/2008 van de Raad van 25 februari 2008 betreffende de instelling van een communautair kader voor de verzameling, het beheer en het gebruik van gegevens in de visserijsector en voor de ondersteuning van wetenschappelijk advies over het GVB1 niet zijn nagekomen.
_______________
1 PB L 60 van 5.3.2008, blz. 1.
Amendement 571
Voorstel voor een verordening
Artikel 12 – lid 3 – letter a
(a)   nadere bepaling van de in de leden 1 en 2 bedoelde periode die evenredig moet zijn aan de ernst van de inbreuk of de niet-naleving of aan het aantal keren dat deze is begaan;
(a)   nadere bepaling van de in de leden 1 en 2 bedoelde periode die evenredig moet zijn aan de ernst van de inbreuk of de niet-naleving in kwestie, rekening houdend met criteria als de aangerichte schade, de waarde, de omvang van de inbreuk of de niet-naleving en het aantal keren dat deze is begaan, en die ten minste een jaar bedraagt;
Amendement 185
Voorstel voor een verordening
Artikel 12 – lid 4
4.   De lidstaten verplichten de marktdeelnemers die een aanvraag in het kader van het EFMZV indienen, ertoe ten aanzien van de beheersautoriteit schriftelijk te verklaren dat zij voldoen aan de in lid 1 vastgestelde criteria en dat zij geen in lid 2 bedoelde onregelmatigheid hebben begaan in het kader van het EVF of het EFMZV. Alvorens de concrete actie goed te keuren, gaan de lidstaten na of deze schriftelijke verklaring waarheidsgetrouw is.
4.   De lidstaten verplichten de marktdeelnemers die een aanvraag in het kader van het EFMZV indienen, ertoe ten aanzien van de beheersautoriteit schriftelijk te verklaren dat zij voldoen aan de in lid 1 en lid 2 vastgestelde criteria. Alvorens de concrete actie goed te keuren, gaan de lidstaten na of deze schriftelijke verklaring waarheidsgetrouw is, op grond van de beschikbare informatie uit hun nationaal register van inbreuken als bedoeld in artikel 93 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 of op grond van andere hiertoe verstrekte gegevens.
Amendement 610
Voorstel voor een verordening
Artikel 12 bis (nieuw)
Artikel 12 bis
Schorsing van betalingen
Indien tegen de marktdeelnemer een onderzoek wegens een inbreuk als bedoeld in artikel 12, lid 1, loopt, worden alle EFMZ-betalingen aan de betrokken marktdeelnemer opgeschort. Indien de marktdeelnemer een inbreuk als bedoeld in artikel 12, lid 1, blijkt te hebben begaan, is de aanvraag van de betrokken marktdeelnemer niet-ontvankelijk.
Amendement 186
Voorstel voor een verordening
Artikel 13 – alinea 1 – letter a
(a)   concrete acties die de vangstcapaciteit van het vaartuig vergroten;
(a)   concrete acties die de vangstcapaciteit of het vangstvermogen van het vaartuig vergroten;
Amendement 187
Voorstel voor een verordening
Artikel 13 – alinea 1 – letter a bis (nieuw)
(a bis)  acties die de duurzaamheid van mariene biologische hulpbronnen en ecosystemen in gevaar brengen;
Amendement 188
Voorstel voor een verordening
Artikel 13 – alinea 1 – letter a ter (nieuw)
(a ter)  maatregelen die tot banenverlies leiden;
Amendement 190
Voorstel voor een verordening
Artikel 13 – alinea 1 – letter b bis (nieuw)
(b bis)  investeringen aan boord van vaartuigen die behoren tot een vlootsegment waarvoor het capaciteitsverslag, zoals bedoeld in artikel 34, lid 1, van Verordening (EU) nr. …/… [betreffende het GVB], heeft laten zien dat er geen duurzaam evenwicht bestaat tussen vangstmogelijkheden en vlootcapaciteit;
Amendement 191
Voorstel voor een verordening
Artikel 13 – alinea 1 – letter c
(c)  de tijdelijke stopzetting van visserijactiviteiten;
Schrappen
Amendement 192
Voorstel voor een verordening
Artikel 13 – alinea 1 – letter d
(d)   de experimentele visserij;
(d)   de exploratie van vangstmogelijkheden;
Amendement 611
Voorstel voor een verordening
Artikel 15 – leden 2 t/m 4
2.  Van het in lid 1 genoemde bedrag wordt 4 535 000 000 euro toegewezen voor de duurzame ontwikkeling van de visserij, de aquacultuur en de aquacultuurgebieden, zoals bedoeld in respectievelijk hoofdstuk I, hoofdstuk II en hoofdstuk III van titel V.
2.  Van het in lid 1 genoemde bedrag wordt maximaal 71,86% toegewezen voor de duurzame ontwikkeling van de visserij, de aquacultuur en de aquacultuurgebieden, zoals bedoeld in respectievelijk hoofdstuk I, hoofdstuk II en hoofdstuk III van titel V.
3.  Van het in lid 1 genoemde bedrag wordt 477 000 000 euro toegewezen voor in artikel 78 bedoelde controle- en handhavingsmaatregelen.
3.  Van het in lid 1 genoemde bedrag wordt minimaal 12,5% toegewezen voor in artikel 78 bedoelde controle- en handhavingsmaatregelen.
4.  Van het in lid 1 genoemde bedrag wordt 358 000 000 euro toegewezen voor in artikel 79 bedoelde maatregelen inzake gegevensverzameling.
4.  Van het in lid 1 genoemde bedrag wordt minimaal 12,97% toegewezen voor in artikel 79 bedoelde maatregelen inzake gegevensverzameling.
Amendement 198
Voorstel voor een verordening
Artikel 15 – lid 5 – inleidende formule
5.  De financiële middelen die worden toegewezen voor in titel V, hoofdstuk V, bedoelde compensatie ten bate van de ultraperifere gebieden, mogen jaarlijks niet meer bedragen dan:
5.  De financiële middelen die worden toegewezen voor in titel V, hoofdstuk V, bedoelde compensatie ten bate van de ultraperifere gebieden, mogen niet meer bedragen dan:
Amendement 199
Voorstel voor een verordening
Artikel 15 – lid 5 – streepje 1
–   4 300 000 euro voor de Azoren en Madeira;
–   X euro per jaar voor de Azoren en Madeira;
Amendement 200
Voorstel voor een verordening
Artikel 15 – lid 5 – streepje 2
–   5 800 000 euro voor de Canarische Eilanden;
–   X euro per jaar voor de Canarische Eilanden;
Amendement 201
Voorstel voor een verordening
Artikel 15 – lid 5 – streepje 3
–   4 900 000 euro voor Frans Guyana en Réunion.
–   X euro per jaar voor de Franse ultraperifere gebieden.
Amendement 202
Voorstel voor een verordening
Artikel 15 – lid 6
6.   Van het in lid 1 genoemde bedrag wordt 45 000 000 euro toegewezen voor in artikel 72 bedoelde opslagsteun die wordt verleend vanaf begin 2014 tot eind 2018.
6.   Van het in lid 1 genoemde bedrag wordt X euro toegewezen voor de in artikel 69 bedoelde productie- en afzetprogramma's en de in artikel 70 bedoelde opslagsteun.
Amendement 616
Voorstel voor een verordening
Artikel 15 – lid 6 bis (nieuw)
6 bis.  De lidstaten hebben de mogelijkheid de middelen die beschikbaar zijn uit hoofde van artikel 15, lid 2, 15, lid 5, en 15, lid 6, te gebruiken voor maatregelen als bedoeld in artikel 15, lid 3, en 15, lid 4.
Amendement 204
Voorstel voor een verordening
Artikel 16 bis (nieuw)
Artikel 16 bis
[Jaarlijkse referentiebedragen en jaarlijkse kredieten]
1.  Het totale indicatieve financiële referentiebedrag als vastgelegd in punt [17] van het Interinstitutioneel Akkoord van xx/201z tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer voor de uitvoering van het programma voor de periode 2014-2020 bedraagt X euro, uitgedrukt in constante prijzen van 2011.
2.  De jaarlijkse kredieten worden door het Europees Parlement en de Raad goedgekeurd onverminderd de bepalingen van de verordening tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 en van het interinstitutioneel akkoord van xx/201z tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer.
Amendement 205
Voorstel voor een verordening
Artikel 17 – lid 1 – letter a – punt i
i)   het werkgelegenheidsniveau in de visserij en de aquacultuur,
i)   het werkgelegenheidsniveau in de visserij, in de aquacultuur, en in de verwerkingssector,
Amendement 206
Voorstel voor een verordening
Artikel 17 – lid 1 – letter a – punt ii
ii)   het productieniveau in de visserij en de aquacultuur, en
ii)   het productieniveau in de visserij, in de aquacultuur, en in de verwerkingssector,
Amendement 207
Voorstel voor een verordening
Artikel 17 – lid 1 – letter b – punt iii
iii)   de reikwijdte van de gegevensverzamelingstaken van de betrokken lidstaat, geraamd op basis van de omvang van de nationale vissersvloot, de aangelande hoeveelheid, het aantal wetenschappelijke monitoringtaken op zee en het aantal onderzoeken waaraan de lidstaat deelneemt, en
iii)   de reikwijdte van de gegevensverzamelings- en beheertaken van de betrokken lidstaat, geraamd op basis van de omvang van de nationale vissersvloot, de aangelande hoeveelheid, het aantal wetenschappelijke monitoringtaken op zee en het aantal onderzoeken waaraan de lidstaat deelneemt, en
Amendement 208
Voorstel voor een verordening
Artikel 17 – lid 1 – letter b – punt iv
iv)   de voor de gegevensverzameling beschikbare middelen, afgezet tegen de reikwijdte van de gegevensverzamelingstaken van de lidstaat, het aantal waarnemers op zee en de personele en technische middelen die nodig zijn voor de uitvoering van het nationale steekproefprogramma voor gegevensverzameling;
iv)   de voor de gegevensverzameling en gegevensbeheer beschikbare middelen, afgezet tegen de reikwijdte van de gegevensverzamelings- en beheertaken van de lidstaat, geraamd op basis van de personele en technische middelen die nodig zijn voor de uitvoering van het nationale steekproefprogramma voor gegevensverzameling.
Amendement 209
Voorstel voor een verordening
Artikel 17 – lid 1 – letter c
(c)   voor alle maatregelen: de historische toewijzingen in het kader van Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad en de historische benutting in het kader van Verordening (EG) nr. 861/2006 van de Raad.
(c)   voor alle maatregelen: eerdere toewijzingen van middelen in het kader van Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad in de periode 2007-2013 en de eerdere benutting in het kader van Verordening (EG) nr. 861/2006 van de Raad.
Amendement 210
Voorstel voor een verordening
Artikel 18 – lid 1
1.   Elke lidstaat stelt één operationeel programma op waarmee uitvoering wordt gegeven aan de EU-prioriteiten die uit het EFMZV worden gecofinancierd.
1.   Elke lidstaat stelt één operationeel programma op waarmee uitvoering wordt gegeven aan de in artikel 6 van onderhavige verordening bedoelde EU-prioriteiten die uit het EFMZV worden gecofinancierd.
Amendement 211
Voorstel voor een verordening
Artikel 18 – lid 3
3.   Wat het in artikel 20, lid 1, onder n), bedoelde gedeelte van het operationele programma betreft, stelt de Commissie uiterlijk op 31 mei 2013 middels een uitvoeringshandeling de EU-prioriteiten voor het handhavings- en controlebeleid vast.
3.   Wat het in artikel 20, lid 1, onder n), bedoelde gedeelte van het operationele programma betreft, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 127 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde uiterlijk op 31 mei 2013 de EU-prioriteiten voor het handhavings- en controlebeleid te bepalen.
Amendement 212
Voorstel voor een verordening
Artikel 19 – lid 2 (nieuw)
2.  Elke lidstaat voegt een productie- en afzetprogramma toe zoals bedoeld in artikel 32 van Verordening (EU) nr. …/… [houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten].
Amendement 213
Voorstel voor een verordening
Artikel 19 – alinea 1 – letter c
(c)   er worden adequate maatregelen gepland om de uitvoering van het programma te vereenvoudigen en te vergemakkelijken;
(c)   er worden adequate maatregelen gepland om de uitvoering van het programma te vereenvoudigen en te vergemakkelijken, met name door de toegang van marktdeelnemers uit de kleinschalige kustvisserij en haar organisaties tot de beschikbare financiële middelen te vergemakkelijken;
Amendement 214
Voorstel voor een verordening
Artikel 19 – letter d bis (nieuw)
(d bis)  in voorkomend geval wordt gezorgd voor samenhang tussen de in artikel 38, lid 1, onder d), van onderhavige verordening vastgestelde prioriteiten van de Unie voor het EFMZV, de prioritaire actiekaders voor Natura 2000 als bedoeld in artikel 8, lid 4, van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad, en de verwezenlijking van een goede milieutoestand als bepaald in Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (kaderrichtlijn mariene strategie).
Amendement 215
Voorstel voor een verordening
Artikel 20 – lid 1 – letter b
(b)   een SWOT-analyse van de situatie en een omschrijving van de behoeften van het geografische gebied waaraan het programma tegemoet moet komen;
(b)   een SWOT-analyse van de situatie en een omschrijving van de behoeften van het geografische en milieugebied waaraan het programma tegemoet moet komen;
De analyse wordt opgebouwd rond de EU-prioriteiten. Op het gebied van de matiging van en aanpassing aan de klimaatverandering en op het gebied van de bevordering van innovatie wordt voor elke EU-prioriteit beoordeeld hoe het best aan de specifieke behoeften kan worden voldaan; een synthese van de sterke en zwakke punten van de situatie van de voor ondersteuning in aanmerking komende beleidsterreinen;
De analyse wordt opgebouwd rond de EU-prioriteiten als neergelegd in artikel 6. Specifieke behoeften op het gebied van de matiging van en aanpassing aan de klimaatverandering en op het gebied van de bevordering van innovatie worden getoetst aan de EU-prioriteiten, om vast te stellen wat de beste oplossingen zijn voor elk van de prioriteiten op deze terreinen.
In deze analyse wordt tevens aandacht besteed aan de gevolgen van de tenuitvoerlegging van het GVB voor elke kustregio of -streek.
Amendement 216
Voorstel voor een verordening
Artikel 20 – lid 1 – letter b bis (nieuw)
(b bis)  een analyse van de gevolgen van de tenuitvoerlegging van het GVB voor de werkgelegenheid over de gehele waardeketen, en innoverende werkgelegenheidsvoorstellen voor de betrokken gebieden;
Amendement 217
Voorstel voor een verordening
Artikel 20 – lid 1 – letter c
(c)   het bewijs dat een steekhoudende benadering ten opzichte van innovatie, het milieu, met inbegrip van de specifieke behoeften van de NATURA 2000-gebieden, en de matiging van en aanpassing aan de klimaatverandering in het programma is geïntegreerd;
(c)   een analyse waaruit blijkt dat het programma rekening houdt met de effecten van visserij en aquacultuur op het milieu en, in voorkomend geval, met de specifieke behoeften van de Natura 2000-gebieden, alsmede de verwezenlijking van een goede milieutoestand, de opzet van een samenhangend netwerk van gebieden voor het herstel van visbestanden en de matiging van en aanpassing aan de klimaatverandering;
Amendement 218
Voorstel voor een verordening
Artikel 20 – lid 1 – letter c bis (nieuw)
(c bis)  de beoordeling van het evenwicht tussen visserijcapaciteit en beschikbare visserijmogelijkheden als vereist krachtens verordening (EU) nr. …/… [betreffende het GVB] en een beschrijving van de maatregelen die zijn getroffen teneinde te voldoen aan de vangstcapaciteitmaxima zoals bedoeld in bijlage II van die verordening;
Amendement 219
Voorstel voor een verordening
Artikel 20 – lid 1 – letter h
(h)   een duidelijke verwijzing naar de onder titel V, hoofdstuk III, vallende concrete acties die collectief mogen worden uitgevoerd en daarom overeenkomstig artikel 95, lid 3, in aanmerking komen voor een hogere steunintensiteit;
(h)   een duidelijke verwijzing naar de onder titel V, hoofdstuk III, vallende maatregelen die collectief mogen worden uitgevoerd en daarom overeenkomstig artikel 95, lid 3, in aanmerking komen voor een hogere steunintensiteit;
Amendement 220
Voorstel voor een verordening
Artikel 20 – lid 1 – letter h bis (nieuw)
(h bis)  een actieplan voor de kleinschalige en kustvisserij die een strategie bevat voor de ontwikkeling, het concurrentievermogen en de duurzaamheid van de kleinschalige en kustvisserij;
Amendement 221
Voorstel voor een verordening
Artikel 20 – lid 1 – letter h ter (nieuw)
(h ter)  een gedetailleerde beschrijving van de maatregelen in verband met de voorbereiding en uitvoering van de productie- en afzetplannen waarvoor uit hoofde van artikel 69 steun wordt verleend;
Amendement 222
Voorstel voor een verordening
Artikel 20 – lid 1 – letter i
(i)   een analyse van de behoeften in verband met de monitoring- en evaluatievoorschriften en het in artikel 49 van [Verordening (EU) nr. […] inzake gemeenschappelijke bepalingen] bedoelde evaluatieplan. De lidstaten voorzien in voldoende middelen en in voldoende activiteiten voor de opbouw van de betrokken capaciteit om aan de vastgestelde behoeften tegemoet te komen;
(i)   de evaluatievoorschriften en het in artikel 49 van [Verordening (EU) nr. […] inzake gemeenschappelijke bepalingen] bedoelde evaluatieplan en de te nemen maatregelen om aan de vastgestelde behoeften tegemoet te komen;
Amendement 223
Voorstel voor een verordening
Artikel 20 – lid 1 – letter j – punt ii
ii)  een tabel met de financiële EFMZV-middelen die beschikbaar zijn voor en het EFMZV-cofinancieringspercentage dat van toepassing is op enerzijds de in artikel 6 vastgestelde prioriteiten en anderzijds de technische bijstand. In voorkomend geval wordt in de tabel afzonderlijk melding gemaakt van de financiële EFMZV-middelen en de cofinancieringspercentages die in afwijking van de in artikel 94, lid 1, vastgestelde algemene regel van toepassing zijn op steun zoals bedoeld in artikel 72, artikel 73, artikel 78, lid 2, onder a) tot en met d), en onder f) tot en met j), artikel 78, lid 2, onder e), en artikel 79;
(Niet van toepassing op de Nederlandse versie.)
Amendement 224
Voorstel voor een verordening
Artikel 20 – lid 1 – letter k
(k)   informatie over de complementariteit met maatregelen die worden gefinancierd in het kader van andere GSK-fondsen of het LIFE-kaderprogramma;
(k)   informatie over complementariteit met maatregelen die worden gefinancierd in het kader van andere beleidsgebieden en financiële instrumenten van de Unie;
Amendement 225
Voorstel voor een verordening
Artikel 20 – lid 1 – letter l – punt i bis (nieuw)
i bis)  een duidelijke beschrijving van de rol die de plaatselijke visserijgroepen en de beheersautoriteit of de aangewezen instantie voor de vaststelling van de taken in verband met de tenuitvoerlegging van de strategie moeten spelen;
Amendement 226
Voorstel voor een verordening
Artikel 20 – lid 1 – letter l – punt ii
(ii)  een beschrijving van de monitoring- en evaluatieprocedures en de samenstelling van het monitoringcomité;
ii)  een beschrijving van de monitoring- en evaluatieprocedures en de algemene samenstelling van het monitoringcomité;
Amendement 227
Voorstel voor een verordening
Artikel 20 – lid 1 – letter m
(m)  de aanwijzing van de in artikel 5 van [Verordening (EU) nr. […] inzake gemeenschappelijke bepalingen] bedoelde partners en de resultaten van het overleg met de partners;
(m)  de procedure voor de aanwijzing van de in artikel 5 van [Verordening (EU) nr. […] inzake gemeenschappelijke bepalingen] bedoelde partners en de resultaten van het overleg met de partners; wijzigingen met betrekking tot de partners kunnen met instemming van het monitoringcomité gedurende de looptijd van het programma worden doorgevoerd;
Amendement 228
Voorstel voor een verordening
Artikel 20 – lid 1 – letter n – punt i
i)  een lijst van organisaties die het controle-, inspectie- en handhavingssysteem ten uitvoer leggen, en een beknopt overzicht van zowel de personele en financiële middelen als de voorzieningen, met name het aantal vaartuigen, vliegtuigen en helikopters, die deze organisaties ter beschikking staan voor controle-, inspectie- en handhavingstaken op visserijgebied;
i)  een lijst van organisaties die het controle-, inspectie- en handhavingssysteem ten uitvoer leggen, en een beknopt overzicht van zowel de personele en financiële middelen als de belangrijkste voorzieningen, met name het aantal vaartuigen, vliegtuigen en helikopters, die deze organisaties ter beschikking staan voor controle-, inspectie- en handhavingstaken op visserijgebied;
Amendement 229
Voorstel voor een verordening
Artikel 20 – lid 1 – letter o – inleidende formule
(o)   voor de in artikel 6, lid 6, en artikel 18, lid 4, bedoelde doelstelling inzake gegevensverzameling voor duurzaam visserijbeheer, en overeenkomstig het in artikel 37, lid 5, van de [GVB-verordening] bedoelde EU-meerjarenprogramma:
(o)   voor de in artikel 6, lid 6, en artikel 18, lid 4, bedoelde doelstelling inzake gegevensverzameling voor duurzaam en ecosysteemgericht visserijbeheer, en overeenkomstig het in artikel 37, lid 5, van de [GVB-verordening] bedoelde EU-meerjarenprogramma, en voor de analyse van de sociaaleconomische situatie in de verwerkings- en de afzetsector van visserij- en aquacultuurproducten:
Amendement 230
Voorstel voor een verordening
Artikel 20 – lid 1 – letter o – punt i
i)   een beschrijving van de activiteiten op het gebied van gegevensverzameling die moeten worden uitgevoerd om te komen tot:
i)   een beschrijving van de activiteiten op het gebied van gegevensverzameling, die in overleg met de belanghebbende partijen moeten worden uitgevoerd om te komen tot:
Amendement 231
Voorstel voor een verordening
Artikel 20 – lid 1 – letter o – punt i – streepje 1
–  een evaluatie van de visserijsector (biologische, economische en horizontale variabelen, alsmede onderzoek op zee);
–  een evaluatie van de visserijsector (biologische, economische, sociale en horizontale variabelen over de gehele waardeketen, alsmede onderzoek op zee);
Amendement 232
Voorstel voor een verordening
Artikel 20 – lid 1 – letter o – punt i – streepje 2
–  een evaluatie van de economische situatie van de aquacultuur- en de verwerkingssector;
–  een evaluatie van de economische en maatschappelijke situatie van de aquacultuur- en de verwerkingssector;
Amendement 233
Voorstel voor een verordening
Artikel 20 – lid 1 – letter o – punt i – streepje 3
–  een evaluatie van de impact van de visserijsector op het ecosysteem;
–  een evaluatie van de impact van de visserijsector en de aquacultuursector op het ecosysteem om een vergelijking van soorten visserij- en aquacultuuractiviteiten en vlootsegmenten mogelijk te maken krachtens de voorschriften van Verordening (EU) nr. …/…. [betreffende het GVB].
Amendement 234
Voorstel voor een verordening
Artikel 20 – lid 1 – letter o – punt iii
(iii)   een bewijs van de capaciteit voor een gezond financieel en administratief beheer van de verzamelde gegevens.
(iii)   een verantwoording met betrekking tot de capaciteit voor een gezond financieel en administratief beheer van de verzamelde gegevens.
Amendement 235
Voorstel voor een verordening
Artikel 20 – lid 4
4.   De Commissie stelt middels uitvoeringshandelingen voorschriften vast voor de wijze waarop de in de leden 1, 2 en 3 beschreven elementen moeten worden weergegeven. Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 128, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.
4.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast tot vaststelling van de voorschriften voor de wijze waarop de in de leden 1, 2 en 3 beschreven elementen moeten worden weergegeven. Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 128, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
Amendement 236
Voorstel voor een verordening
Artikel 21 – lid 2
2.   De Commissie keurt de operationele programma's goed middels een uitvoeringshandeling.
2.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast tot goedkeuring van de operationele programma´s indien de in lid 1 bedoelde vereisten naar tevredenheid zijn nageleefd. Na goedkeuring worden de operationele programma´s openbaar gemaakt.
Amendement 237
Voorstel voor een verordening
Artikel 22 – lid 2 – alinea 2
Hiertoe stelt de Commissie middels een uitvoeringshandeling een besluit vast met daarin enerzijds de veranderingen aan de EU-prioriteiten op het gebied van het handhavings- en controlebeleid zoals bedoeld in artikel 18, lid 3, en anderzijds de overeenkomstige subsidiabele concrete acties die prioriteit moeten krijgen.
Hiertoe is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 127 gedelegeerde handelingen vast te stellen met daarin enerzijds de veranderingen aan de EU-prioriteiten op het gebied van het handhavings- en controlebeleid zoals bedoeld in artikel 18, lid 3, en anderzijds de overeenkomstige subsidiabele concrete acties die prioriteit moeten krijgen.
Amendement 238
Voorstel voor een verordening
Artikel 22 – lid 2 – alinea 3
De lidstaten dienen in het licht van de nieuwe prioriteiten die in het in de tweede alinea van dit lid bedoelde besluit zijn vastgesteld, uiterlijk op 31 oktober van het jaar vóór het betrokken uitvoeringsjaar bij de Commissie de wijziging van het operationele programma in.
De lidstaten kunnen hun operationele programma wijzigen, rekening houdend met de nieuwe prioriteiten die in het in de tweede alinea van dit lid bedoelde besluit zijn vastgesteld. De lidstaten dienen dergelijke wijzigingen uiterlijk op 31 oktober van het jaar vóór het betrokken uitvoeringsjaar in bij de Commissie.
Amendement 239
Voorstel voor een verordening
Artikel 23 – lid 1
1.   Met het oog op de toepassing van artikel 20, lid 1, onder o), dienen de lidstaten uiterlijk op 31 oktober van elk jaar een jaarlijks werkprogramma in bij de Commissie. Het jaarlijkse werkprogramma bevat een beschrijving van de procedures en methoden die moeten worden gebruikt voor het verzamelen en analyseren van gegevens en voor het inschatten van de accuraatheid en nauwkeurigheid van deze gegevens.
1.   Met het oog op de toepassing van artikel 20, lid 1, onder o), dienen de lidstaten uiterlijk op 31 oktober van elk jaar een jaarlijks werkprogramma in bij de Commissie of delen haar mee dat het programma van het voorgaande jaar wordt voortgezet. Het jaarlijkse werkprogramma wordt opgesteld binnen het kader van een nationaal meerjarenplan, overeenkomstig het programma van de Unie, en bevat een beschrijving van de procedures en methoden die moeten worden gebruikt voor het verzamelen en analyseren van gegevens en voor het inschatten van de accuraatheid en nauwkeurigheid van deze gegevens.
Amendement 240
Voorstel voor een verordening
Artikel 24 – lid 1 – alinea 2 – letter b
(b)   de invoering of de intrekking van maatregelen of soorten concrete acties;
(b)   de invoering of de intrekking van maatregelen of soorten relevante concrete acties en de bijbehorende informatie en indicatoren;
Amendement 241
Voorstel voor een verordening
Artikel 24 – lid 2
2.   Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 128, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.
2.   De in lid 1 bedoelde uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 128, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
Amendement 242
Voorstel voor een verordening
Artikel 25 – titel
Jaarlijks werkprogramma
Meerjarig operationeel programma en jaarlijkse werkprogramma's
Amendement 243
Voorstel voor een verordening
Artikel 25 – lid 1
1.   Met het oog op de uitvoering van titel VI, hoofdstukken I en II, en artikel 92 stelt de Commissie middels uitvoeringshandelingen een jaarlijks werkprogramma vast dat overeenstemt met de in die hoofdstukken uiteengezette doelstellingen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 128, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.
1.   Teneinde de voorschriften vast te leggen in verband met de toepassing van titel VI, hoofdstukken I en II, en artikel 92, stelt de Commissie overeenkomstig artikel 127 gedelegeerde handelingen vast waarmee een meerjarig operationeel programma wordt opgezet met als een van de taken de vaststelling van jaarlijkse werkprogramma´s, in overeenstemming met de in die hoofdstukken uiteengezette doelstellingen.
Amendement 244
Voorstel voor een verordening
Artikel 25 – lid 2
2.   Het jaarlijkse werkprogramma bevat de doelstellingen, de verwachte resultaten, de uitvoeringsmethode en het voor het jaarlijkse programma geoormerkte totale bedrag. Het bevat tevens een beschrijving van de te financieren activiteiten, een indicatie van het voor elke activiteit toegewezen bedrag, een indicatief tijdschema voor de uitvoering en informatie over de tenuitvoerlegging van de activiteiten. Met betrekking tot de subsidies worden in het jaarlijkse werkprogramma de prioriteiten, de essentiële evaluatiecriteria en het maximale cofinancieringspercentage opgenomen.
2.   Het meerjarig operationeel programma en de jaarlijkse werkprogramma's bevatten de doelstellingen, de verwachte resultaten, de uitvoeringsmethode en het voor het jaarlijkse programma geoormerkte totale bedrag. Zij bevatten tevens een beschrijving van de te financieren activiteiten, een indicatie van het voor elke activiteit toegewezen bedrag, en een indicatief tijdschema voor de uitvoering en informatie over de tenuitvoerlegging van de activiteiten. Met betrekking tot de subsidies omvatten zij de prioriteiten, de essentiële evaluatiecriteria en het maximale cofinancieringspercentage. Daarnaast bevatten zij de vereiste om jaarverslagen over de begrotingsuitvoering in te dienen.
Amendement 245
Voorstel voor een verordening
Artikel 27 – lid 1
1.   De eigenaar van een vissersvaartuig die op grond van artikel 32, lid 1, onder b), artikel 36, artikel 39, lid 1, onder a), of artikel 40, lid 2, steun heeft ontvangen, mag het betrokken vaartuig gedurende ten minste 5 jaar na de datum waarop de steun daadwerkelijk aan de begunstigde is betaald, niet overdragen naar een buiten de Unie gelegen derde land.
1.   De eigenaar van een vissersvaartuig die op grond van artikel 32, 36, 39 of 40 van deze verordening steun heeft ontvangen, mag het betrokken vaartuig gedurende ten minste vijf jaar na de datum waarop die steun daadwerkelijk aan de begunstigde is betaald, niet overdragen naar een buiten de Unie gelegen derde land, tenzij die steun op pro rata temporis-basis door de begunstigde wordt terugbetaald vóór een dergelijke overdracht. De eerste zin van dit lid doet geen afbreuk aan artikel 135 van het [financieel reglement].
Amendement 618
Voorstel voor een verordening
Artikel 27 – lid 1 bis (nieuw)
1 bis.  De totale financiële bijdrage van het EFMZV aan de maatregelen in het kader van de programma's voor duurzame werkgelegenheid voor jongeren in de kleinschalige visserij als bedoeld in artikel 31, lid -1, tijdelijke stopzetting als bedoeld in artikel 33 bis, de vervanging of modernisering van hoofd- of hulpmotoren als bedoeld in artikel 39, en definitieve beëindiging, bedraagt maximaal 20% van de financiële steun van de Unie die per lidstaat wordt toegewezen.
Amendement 246
Voorstel voor een verordening
Artikel 28 – lid 1
1.   Om innovatie in de visserij te stimuleren, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor projecten die gericht zijn op de ontwikkeling of de invoering van ten opzichte van de stand van de techniek nieuwe of substantieel verbeterde producten en nieuwe of verbeterde processen en beheers- en organisatiesystemen.
1.   Om innovatie in de visserij en de verwerkingssector te stimuleren, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor projecten die gericht zijn op de ontwikkeling of de invoering van nieuwe of substantieel verbeterde technieken, voorzieningen of producten, bijvoorbeeld middels het ontwerpen van innovatieve vaartuigen, alsmede nieuwe of verbeterde processen en beheers- en organisatiesystemen, op voorwaarde dat dergelijke projecten bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen die zijn opgenomen in artikel 2 van Verordening (EU) nr. …/.... [betreffende het GVB].
Amendement 247
Voorstel voor een verordening
Artikel 28 – lid 2
2.   Op grond van dit artikel gefinancierde concrete acties worden uitgevoerd in samenwerking met een door de betrokken lidstaat erkende wetenschappelijke of technische organisatie die de resultaten van dergelijke concrete acties evalueert.
2.   Op grond van dit artikel gefinancierde concrete acties worden uitgevoerd door of in samenwerking met een door de betrokken lidstaat of de Unie erkende wetenschappelijke of technische organisatie die de resultaten van dergelijke concrete acties valideert.
Amendement 248
Voorstel voor een verordening
Artikel 28 – lid 3
3.   De lidstaten geven overeenkomstig artikel 120 voldoende ruchtbaarheid aan de resultaten van op grond van dit artikel gefinancierde concrete acties.
3.   De lidstaten publiceren voor het publiek toegankelijke verslagen over, en geven overeenkomstig artikel 120 voldoende ruchtbaarheid aan de resultaten van op grond van dit artikel gefinancierde concrete acties.
Amendement 249
Voorstel voor een verordening
Artikel 28 – lid 3 bis (nieuw)
3 bis.  De procedure voor het aanvragen van innovatiesteun wordt toegankelijker gemaakt om te stimuleren dat er meer projecten worden opgezet.
Amendement 250
Voorstel voor een verordening
Artikel 29 – lid 1 – inleidende formule
1.   Om de globale prestatie en het concurrentievermogen van de marktdeelnemers te verbeteren, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor:
1.   Om de globale prestatie en het concurrentievermogen van de marktdeelnemers te verbeteren en duurzamere visserij te bevorderen, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor:
Amendement 251
Voorstel voor een verordening
Artikel 29 – lid 1 – letter a bis (nieuw)
(a bis)  het verlenen van professioneel advies over de ontwikkeling van duurzamere visserijpraktijken, met de nadruk op de beperking en, waar mogelijk, uitbanning van de effecten van dergelijke activiteiten op ecosystemen in zee, op het land en in zoetwater;
Amendement 252
Voorstel voor een verordening
Artikel 29 – lid 1 – letter a ter (nieuw)
(a ter)  het verlenen van technische, juridische of economische adviesdiensten met betrekking tot projecten die in aanmerking kunnen komen voor steun op grond van dit hoofdstuk;
Amendement 253
Voorstel voor een verordening
Artikel 29 – lid 1 – letter b
(b)   de verstrekking van professioneel advies over bedrijfs- en afzetstrategieën.
(b)   de verstrekking van professioneel advies over bedrijfs- en afzetstrategieën, met inbegrip van advies inzake afzetbevordering, marketing en public relations.
Amendement 254
Voorstel voor een verordening
Artikel 29 – lid 2
2.   De haalbaarheidsstudies en het advies zoals bedoeld in lid 1, onder a) respectievelijk b), worden verstrekt door erkende wetenschappelijke of technische organisaties met de vereiste adviesbevoegdheden zoals erkend in het nationale recht van elke lidstaat.
2.   De haalbaarheidsstudies, het advies en de diensten zoals bedoeld in lid 1, onder a), a bis), a ter), en b), worden verstrekt door erkende wetenschappelijke, academische, professionele of technische organisaties met de vereiste adviesbevoegdheden zoals erkend in het nationale recht van elke lidstaat.
Amendement 255
Voorstel voor een verordening
Artikel 29 – lid 3
3.   De in lid 1 bedoelde steun wordt verleend aan door de lidstaat erkende marktdeelnemers of vissersorganisaties die de in lid 1 bedoelde haalbaarheidsstudie laten uitvoeren.
3.   De in lid 1 bedoelde steun wordt verleend aan door de lidstaat erkende marktdeelnemers, vissersorganisaties of publiekrechtelijke instanties die de haalbaarheidsstudie hebben laten uitvoeren of die om advies dan wel adviesdiensten zoals bedoeld in lid 1, onder a), a bis), a ter) en b) hebben verzocht.
Amendement 256
Voorstel voor een verordening
Artikel 29 – lid 4
4.   De lidstaten zorgen ervoor dat op grond van dit artikel te financieren concrete acties worden geselecteerd aan de hand van een versnelde procedure.
4.   De lidstaten zorgen ervoor dat op grond van dit artikel te financieren concrete acties worden geselecteerd aan de hand van een versnelde procedure, met name in het geval van de kleinschalige kustvisserij en de binnenvisserij.
Amendement 257
Voorstel voor een verordening
Artikel 30 – lid 1 – inleidende formule
1.   Om de overdracht van kennis tussen wetenschappers en vissers te bevorderen, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor:
1.   Om een betere verzameling, bevordering en overdracht van kennis tussen wetenschappers en vissers te bevorderen, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor:
Amendement 258
Voorstel voor een verordening
Artikel 30 – lid 1 – letter a
(a)   het opzetten van een netwerk bestaande uit enerzijds één of meer wetenschappelijke organisaties en anderzijds een aantal vissers of één of meer vissersorganisaties;
(a)   het opzetten van netwerken, partnerschapsovereenkomsten, contracten of samenwerkingsverbanden tussen enerzijds één of meer wetenschappelijke organisaties en anderzijds een aantal vissers of één of meer vissersorganisaties, met deelname van de overheidsinstanties van de lidstaten die wensen deel te nemen;
Amendement 259
Voorstel voor een verordening
Artikel 30 – lid 1 – letter b
(b)   de activiteiten van een onder a) bedoeld netwerk.
(b)   de activiteiten die zijn uitgevoerd in het kader van de overeenkomstig lid 1, onder a), opgezette netwerken, partnerschapsovereenkomsten, contracten of samenwerkingsverbanden.
Amendement 260
Voorstel voor een verordening
Artikel 30 – lid 2
2.   Onder de in lid 1, onder b), bedoelde activiteiten wordt verstaan: gegevensverzameling, studie en verspreiding van kennis en beste praktijken.
2.   Onder de in lid 1, onder b), bedoelde activiteiten wordt verstaan: gegevensverzameling en -beheer, gezamenlijke onderzoeksprojecten, studie, proefprojecten, seminars en verspreiding van kennis en beste praktijken.
Amendement 261
Voorstel voor een verordening
Artikel 31 – lid 1 – letter a
(a)   een leven lang leren, verspreiding van wetenschappelijke kennis en innoverende praktijken, en de verwerving van nieuwe beroepsvaardigheden, met name in verband met duurzaam beheer van mariene ecosystemen, activiteiten in de maritieme sector, innovatie en ondernemerschap;
(a)   maatregelen en concrete acties ter bevordering van beroepsopleiding, een leven lang leren, verspreiding van wetenschappelijke, technische, economische of juridische kennis en innoverende praktijken, en de verwerving van nieuwe beroepsvaardigheden, met name in verband met:
–  duurzaam beheer van mariene en binnenwaterecosystemen;
–  activiteiten in de maritieme sector;
–  innovatie;
–  ondernemerschap, in het bijzonder toegang van jonge mensen tot beroepen in de visserij;
–  hygiëne, gezondheid en veiligheid;
–  de opleiding van vissers inzake de uitvoering van de bepalingen van het GVB;
–  de preventie van beroepsrisico's.
Amendement 262
Voorstel voor een verordening
Artikel 31 – lid 1 – letter b
(b)   netwerkvorming, uitwisseling van ervaringen en beste praktijken tussen belanghebbende partijen, onder meer organisaties ter bevordering van gelijke kansen voor mannen en vrouwen;
(b)   netwerkvorming en uitwisseling van ervaringen en beste praktijken tussen belanghebbende partijen, onder meer opleidingsorganisaties en organisaties ter bevordering van gelijke kansen voor mannen en vrouwen en de bevordering en erkenning van de cruciale rol van vrouwen in visserijgemeenschappen;
Amendement 263
Voorstel voor een verordening
Artikel 31 – lid 1 – letter c
(c)   bevordering van de sociale dialoog op nationaal, regionaal of plaatselijk niveau tussen vissers en andere relevante belanghebbende partijen.
(c)   de bevordering van de sociale dialoog op Unie-, nationaal, regionaal en plaatselijk niveau tussen marktdeelnemers, de sociale partners en andere relevante belanghebbende partijen, met speciale aandacht voor ondervertegenwoordigde groepen, zoals degenen die werkzaam zijn in de kleinschalige kustvisserij en zij die te voet vissen.
Amendement 264
Voorstel voor een verordening
Artikel 32 – titel
Bevordering van de diversifiëring en de werkgelegenheidscreatie
Bevordering van ondernemerschap, diversifiëring en werkgelegenheidscreatie
Amendement 619
Voorstel voor een verordening
Artikel 32 – lid -1 quater (nieuw)
-1 quater. Om het scheppen van banen voor jongeren in de kleinschalige visserij te stimuleren, kan het EFMZV steun verlenen aan:
a)  programma's voor stages aan boord van schepen in de kleinschalige kustvisserij;
b)  opleidingen op het gebied van duurzame visserij, met aandacht voor onder meer duurzame visserijtechnieken, selectiviteit, mariene biologie en behoud van de biologische rijkdommen van de zee;
Amendement 620
Voorstel voor een verordening
Artikel 32 – lid -1 ter (nieuw)
-1 ter. Personen jonger dan 30 jaar die zijn geregistreerd als werkloos en als zodanig zijn erkend door de bevoegde administratie van een lidstaat, komen in aanmerking voor steun uit hoofde van lid 1. De stagiair wordt aan boord begeleid door een beroepsvisser van minstens 50 jaar oud.
Amendement 621
Voorstel voor een verordening
Artikel 32 – lid -1 bis (nieuw)
-1 bis. De steun uit hoofde van lid 1 bedraagt maximaal 40 000 EUR en wordt aan elke begunstigde verleend voor een periode van maximaal twee jaar gedurende de programmeringsperiode.
Amendement 622
Voorstel voor een verordening
Artikel 32 – lid -1 (nieuw)
-1. Het stageprogramma bestaat voor twee derde uit training aan boord en voor één derde uit theorielessen.
Amendement 266
Voorstel voor een verordening
Artikel 32 – lid 1 – inleidende formule
1.   Om de diversifiëring en de werkgelegenheidcreatie buiten de visserijsector te bevorderen, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor:
1.   Om de diversifiëring te bevorderen, kan uit het EFMZV tevens steun worden verleend voor aanvullende activiteiten die in verband staan met de kernactiviteit van het bedrijf (d.w.z. visserij) door middel van:
Amendement 267
Voorstel voor een verordening
Artikel 32 – lid 1 – letter a
(a)  het opstarten van ondernemingen buiten de visserijsector;
(a)  het investeren aan boord in activiteiten die een aanvulling vormen op de visserij, zoals milieudiensten en educatieve activiteiten of toerisme;
Amendement 268
Voorstel voor een verordening
Artikel 32 – lid 1 – letter b
(b)   het aanpassen van kleinschalige kustvisserijvaartuigen om deze inzetklaar te maken voor activiteiten buiten de visserijsector.
(b)   het aanpassen van kleinschalige kustvisserijvaartuigen om deze inzetklaar te maken voor activiteiten buiten de commerciële visserijsector.
Amendement 269
Voorstel voor een verordening
Artikel 32 – lid 1 – letter b
(b)  het aanpassen van kleinschalige kustvisserijvaartuigen om deze inzetklaar te maken voor activiteiten buiten de visserijsector.
(Niet van toepassing op de Nederlandse versie.)
Amendement 270
Voorstel voor een verordening
Artikel 32 – lid 2 – inleidende formule
2.   De in lid 1, onder a), bedoelde steun wordt verleend aan vissers die:
2.   De in lid -1 en lid 1, onder a), bedoelde steun wordt verleend aan vissers die:
Amendement 271
Voorstel voor een verordening
Artikel 32 – lid 2 – letter a
(a)  een bedrijfsplan voor de ontwikkeling van hun nieuwe activiteiten indienen;
(a)  een bedrijfsplan voor de ontwikkeling van hun activiteiten indienen;
Amendement 272
Voorstel voor een verordening
Artikel 32 – lid 3
3.   De in lid 1, onder b), bedoelde steun wordt verleend aan kleinschalige kustvissers die eigenaar zijn van een EU-vissersvaartuig dat als actief is geregistreerd en die in de twee jaar voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag gedurende ten minste 60 dagen visserijactiviteiten op zee hebben verricht. De aan het vissersvaartuig gekoppelde visvergunning wordt definitief ingetrokken.
3.   De in lid 1, onder b), bedoelde steun wordt verleend aan kleinschalige kustvissers die eigenaar zijn van een EU-vissersvaartuig dat als actief is geregistreerd en die in de twee kalenderjaren voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag gedurende ten minste 60 dagen visserijactiviteiten op zee hebben verricht.
Amendement 273
Voorstel voor een verordening
Artikel 32 – lid 3 bis (nieuw)
3 bis.  De in artikel 1, onder c), bedoelde steun wordt slechts verleend aan vissers indien de activiteiten die zij in aanvulling op de visserij ontplooien in verband staan met de kernactiviteit van het bedrijf (d.w.z. visserij), zoals hengeltoerisme, restaurants, visserijgebonden milieudiensten of educatieve activiteiten in verband met visserij.
Amendement 274
Voorstel voor een verordening
Artikel 32 – lid 4
4.  Begunstigden van de in lid 1 bedoelde steun mogen gedurende vijf jaar na de ontvangst van de laatste steunbetaling beroepsmatig geen visserijactiviteiten uitoefenen.
Schrappen
Amendement 276
Voorstel voor een verordening
Artikel 32 bis (nieuw)
Artikel 32 bis
Starterssteun voor jonge vissers
1.  Uit het EFMZV kan individuele steun worden verleend aan jonge vissers op voorwaarde dat zij:
–   jonger zijn dan 35 jaar;
–  kunnen aantonen dat zij gedurende ten minste vijf jaar als visser hebben gewerkt of een gelijkwaardige beroepsopleiding hebben genoten;
–  voor het eerst eigenaar zijn geworden van een vaartuig voor de kleinschalige kustvisserij dat tussen de vijf en twintig jaar oud is en gedurende de voorgaande vijf jaar visserijactiviteiten heeft verricht.
2.  Het in lid 1 genoemde vissersvaartuig moet tot een vlootsegment behoren waarvoor het capaciteitsverslag, zoals bedoeld in artikel 34, lid 1, van Verordening (EU) nr. …/… [betreffende het GVB], aantoont dat de vangstmogelijkheden en de vlootcapaciteit in evenwicht zijn.
3.  Het bedrag van de in lid 1 bedoelde steun bedraagt ten hoogste 100 000 euro.
Amendement 278
Voorstel voor een verordening
Artikel 33 – titel
Gezondheid en veiligheid aan boord
Gezondheid, hygiëne en veiligheid aan boord
Amendement 279
Voorstel voor een verordening
Artikel 33 – lid 1
1.   Om de arbeidsomstandigheden van de vissers aan boord te verbeteren, mag uit het EFMZV steun worden verleend voor investeringen aan boord of in afzonderlijke voorzieningen, op voorwaarde dat deze investeringen verder gaan dan wat op grond van het nationale of het EU-recht vereist is.
1.   Om de gezondheids-, hygiënische, veiligheids-, arbeids- en leefomstandigheden van de vissers aan boord te verbeteren, mag uit het EFMZV steun worden verleend voor investeringen aan boord of in afzonderlijke voorzieningen, op voorwaarde dat deze investeringen verder gaan dan wat op grond van het nationale of het EU-recht vereist is en de vangstcapaciteit van het vaartuig niet verhogen.
Amendement 280
Voorstel voor een verordening
Artikel 33 – lid 1 bis (nieuw)
1 bis.  Om de zorg voor vissers bij ongevallen te verbeteren, kan het EFMZV collectieve projecten aanmoedigen die ten doel hebben de volledige bemanning medische training te bieden.
Amendement 281
Voorstel voor een verordening
Artikel 33 bis (nieuw)
Artikel 33 bis
Tijdelijke stopzetting van visserijactiviteiten
1.  Het EFMZV draagt alleen in de volgende gevallen bij aan de financiering van maatregelen voor de tijdelijke stopzetting van visserijactiviteiten:
(a)  handelend in het kader van een meerjarenplan zoals bepaald in Verordening (EU) nr. …/…; [betreffende het GVB];
(b)  wanneer de Commissie noodmaatregelen heeft aangenomen overeenkomstig artikel 13 van Verordening (EU) nr. …/… [betreffende het GVB];
/
(c)  gedurende biologische rustperiodes in bepaalde kritieke fasen van de levenscyclus van soorten, indien dergelijke maatregelen noodzakelijk zijn voor de duurzame exploitatie van de visbestanden, bijdragen aan een gunstige ontwikkeling van deze bestanden en het mogelijk maken de visserijactiviteiten buiten dergelijke rustperiodes voort te zetten.
Deze steun bestaat uit een financiële compensatie voor de inactieve periode.
2.  De duur van de in lid 1 bedoelde maatregelen wordt bepaald op basis van de beste beschikbare wetenschappelijke onderzoeken betreffende de staat van de bestanden.
3.  Voor de toekenning van uitkeringen of betalingen op grond van dit artikel wordt geen rekening gehouden met stilleggingen die elk seizoen plaatsvinden en niet onder lid 1, onder c), vallen.
4.  Het EFMZV kan bijdragen aan de financiering van de in lid 1 bedoelde maatregelen voor de betrokken vissers en de betrokken eigenaren van vissersvaartuigen, voor een periode van ten hoogste zes maanden per vaartuig, gedurende de gehele programmeringsperiode. De steun wordt verleend aan:
(a)  de eigenaren van in het vlootregister van de Unie ingeschreven vissersvaartuigen die in de twee jaar voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag gedurende ten minste 120 dagen visserijactiviteiten hebben verricht; en
(b)  de bemanningsleden die werkzaam zijn geweest aan boord van een vissersvaartuig dat door een tijdelijke stopzetting van de activiteiten is getroffen, onder de voorwaarden als bedoeld onder letter a) van dit lid.
5.  Gedurende de perioden waarin de in lid 1 bedoelde steun wordt ontvangen, verrichten het vissersvaartuig en de betrokken bemanningsleden geen enkele visserijactiviteit. De lidstaten zien erop toe dat de activiteit daadwerkelijk is stopgezet.
Amendement 623
Voorstel voor een verordening
Artikel 33 ter (nieuw)
Artikel 33 ter
Onderlinge fondsen voor verzekeringsdoeleinden
1.  Het EFMZV kan bijdragen aan onderlinge fondsen die door een lidstaat in overeenstemming met het nationaal recht zijn erkend en die aangesloten vissers in staat stellen zich te verzekeren tegen verliezen die het gevolg zijn van:
a)  natuurrampen;
b)  ongevallen met gevolgen voor het milieu of de gezondheid;
c)  de kosten voor het bergen van vissersschepen die bij het vissen averij hebben opgelopen of zijn gezonken, waarbij slachtoffers op zee zijn gevallen;
d)  door de lidstaten voorgestelde specifieke sociale en economische maatregelen voor vissers aan boord van schepen die zijn gezonken door ongevallen op zee.
2.  Gebeurtenissen worden formeel als natuurrampen of ongevallen met gevolgen voor het milieu of de gezondheid erkend door de betrokken lidstaat of door de interne voorschriften van het onderlinge stabilisatiefonds, indien die voorschriften dit vereisen. De lidstaten kunnen in voorkomend geval vooraf criteria vaststellen op grond waarvan deze formele erkenning wordt geacht te zijn verleend.
Amendement 624
Voorstel voor een verordening
Artikel 33 quater (nieuw)
Artikel 33 quater
Definitieve stopzetting van visserijactiviteiten
1.  Het EFMZV kan slechts bijdragen aan de financiering van maatregelen voor de definitieve beëindiging van de visserijactiviteit indien die de sloop van vissersvaartuigen behelzen en op voorwaarde dat de buitenbedrijfstelling:
a)  is opgenomen in het in artikel 20 bedoelde operationele programma; en
b)  betrekking heeft op vaartuigen die tot een vlootsegment behoren waarvoor de vangstcapaciteit niet in evenwicht is met de voor dat segment beschikbare vangstmogelijkheden voor de duur van het langetermijnbeheersplan; en
2.  De steun krachtens lid 1 wordt verleend aan:
a)  eigenaren van Unievissersvaartuigen die als actief zijn geregistreerd en die in de twee kalenderjaren voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag gedurende ten minste 120 dagen per jaar visserijactiviteiten op zee hebben verricht, of
b)  vissers die in de twee kalenderjaren voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag gedurende ten minste 120 dagen per jaar op zee hebben gewerkt aan boord van een vissersvaartuig van de Unie dat onder de definitieve stopzetting valt.
3.  De betrokken visser, eigenaar of ondernemer beëindigt daadwerkelijk alle visserijactiviteiten. Het bewijs van de daadwerkelijke stopzetting van de visserijactiviteit wordt door de begunstigden van die steun aan de bevoegde nationale autoriteit overgelegd. Indien een visser of een onderneming binnen twee jaar na de datum van indiening van de aanvraag opnieuw visserijactiviteiten verricht, wordt de compensatie op pro rata temporis-basis terugbetaald.
4.  De subsidie uit hoofde van dit artikel kan worden verleend tot 31 december 2016.
5.  Steun uit hoofde van dit artikel wordt pas uitbetaald nadat de overeenkomstige capaciteit definitief uit het register van vissersvaartuigen van de Unie is geschrapt en ook de visvergunningen en vismachtigingen definitief zijn geschrapt. De ontvanger van die steun kan gedurende vijf jaar na de ontvangst van die steun niet opnieuw een vissersvaartuig registreren. De capaciteitsvermindering leidt tot een permanente gelijkwaardige verlaging van de maximumcapaciteit van het vlootsegment.
6.  Traditionele en houten vaartuigen komen niet in aanmerking voor steun uit hoofde van dit artikel.
Amendement 283
Voorstel voor een verordening
Artikel 34
Artikel 34
Schrappen
Steun voor systemen van overdraagbare visserijconcessies in het kader van het GVB
1.  Teneinde in het kader van artikel 27 van [GVB-verordening] systemen van overdraagbare visserijconcessies vast te stellen of te wijzigen, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor:
(a)  het ontwerpen en ontwikkelen van de technische en administratieve instrumenten die nodig zijn voor het opzetten of voor de werking van een systeem van overdraagbare visserijconcessies;
(b)  de participatie van de belanghebbende partijen bij het ontwerpen en ontwikkelen van systemen van overdraagbare visserijconcessies;
(c)  de monitoring en de evaluatie van systemen van overdraagbare visserijconcessies;
(d)  het beheer van systemen van overdraagbare visserijconcessies.
2.  De in lid 1, onder a), b) en c), bedoelde steun wordt slechts verleend aan overheidsinstanties. De in lid 1, onder d), van het onderhavige artikel bedoelde steun wordt verleend aan overheidsinstanties, natuurlijke of rechtspersonen en erkende producentenorganisaties die betrokken zijn bij het collectieve beheer van samengevoegde overdraagbare visserijconcessies zoals bedoeld in artikel 28, lid 4, van [GVB-verordening].
Amendement 284
Voorstel voor een verordening
Artikel 35 – titel
Steun voor de tenuitvoerlegging van instandhoudingsmaatregelen in het kader van het GVB
Steun voor het ontwerp en de tenuitvoerlegging van instandhoudingsmaatregelen in het kader van het GVB
Amendement 285
Voorstel voor een verordening
Artikel 35 – lid 1 – inleidende formule
1.  Met het oog op de doeltreffende tenuitvoerlegging van in de artikelen 17 en 21 van [GVB verordening] bedoelde instandhoudingsmaatregelen kan uit het EFMZV steun worden verleend voor:
1.   Met het oog op een doeltreffend ontwerp en de doeltreffende tenuitvoerlegging van de GVB-prioriteiten inzake regionalisering en de uit hoofde van de [GVB-verordening] aangenomen instandhoudingsmaatregelen, met inbegrip van de meerjarenplannen, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor:
Amendement 286
Voorstel voor een verordening
Artikel 35 – lid 1 – letter a
(a)   het ontwerpen en ontwikkelen van de technische en administratieve instrumenten die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van in de artikelen 17 en 21 van [GVB verordening] bedoelde instandhoudingsmaatregelen;
(a)   het ontwerpen, ontwikkelen en monitoren van de technische en administratieve instrumenten die nodig zijn voor de uitwerking en tenuitvoerlegging van de meerjarenplannen en de in de [GVB-verordening] bedoelde instandhoudingsmaatregelen;
Amendement 287
Voorstel voor een verordening
Artikel 35 – lid 1 – letter a bis (nieuw)
(a bis)  de totstandbrenging van een samenhangend netwerk van gebieden voor het herstel van visbestanden overeenkomstig Verordening (EU) nr. …/… [betreffende het GVB];
Amendement 288
Voorstel voor een verordening
Artikel 35 – lid 1 – letter a ter (nieuw)
(a ter)  de invoering van biologische rustperioden;
Amendementen 289 en 612
Voorstel voor een verordening
Artikel 35 – lid 1 – letter b
(b)   de participatie van de belanghebbende partijen bij het ontwerpen en ontwikkelen van in de artikelen 17 en 21 van [GVB verordening] bedoelde instandhoudingsmaatregelen.
(b)   de participatie van de belanghebbende partijen en samenwerking tussen de lidstaten bij het ontwerpen en ten uitvoer leggen van de meerjarenplannen en in de [GVB-verordening] bedoelde instandhoudingsmaatregelen, onder meer door middel van comités voor gezamenlijk beheer waarin verschillende belanghebbenden zitting hebben.
Amendement 640
Voorstel voor een verordening
Artikel 35 – lid 1 – letter b bis (nieuw)
b bis)  het ontwerpen, ontwikkelen en toepassen van toewijzingscriteria krachtens artikel 16 bis (nieuw) van [de GVB-verordening].
Amendement 291
Voorstel voor een verordening
Artikel 36 – lid 1 – inleidende formule
1.   Om de impact van de visserij op het mariene milieu te beperken, de afschaffing van de teruggooi te bevorderen en de overgang te vergemakkelijken naar een exploitatie van de levende mariene biologische hulpbronnen op een niveau dat het mogelijk maakt de populaties van de gevangen soorten boven een peil te brengen en te houden dat de MSY kan opleveren, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor investeringen in voorzieningen die:
1.   Om de impact van de visserij op het mariene milieu te beperken, de afschaffing van de teruggooi te bevorderen en de overgang te vergemakkelijken naar een duurzame exploitatie van de levende mariene biologische hulpbronnen op een niveau dat het mogelijk maakt de populaties van de gevangen soorten boven een peil te brengen en te houden dat de MSY kan opleveren, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor onderzoek en investeringen in voorzieningen, instrumenten of systemen die:
Amendement 292
Voorstel voor een verordening
Artikel 36 – lid 1 – letter a bis (nieuw)
(a bis)  het vistuig vervangen, mits het nieuwe vistuig een geschikter formaat heeft, beter op vissoort selecteert, een beperkt effect heeft op het mariene milieu en de kwetsbare mariene ecosystemen en de capaciteit van het vissersvaartuig niet verhoogt;
Amendement 293
Voorstel voor een verordening
Artikel 36 – lid 1 – letter b
(b)   ongewenste vangsten van commerciële bestanden of andere bijvangsten reduceren;
(b)   ongewenste of ongeoorloofde vangsten van commerciële bestanden of andere bijvangsten reduceren, met de nadruk op de ontwikkeling en invoering van voorzieningen om deze vangsten tegen te gaan;
Amendement 294
Voorstel voor een verordening
Artikel 36 – lid 1 – letter c
(c)   de fysieke en biologische impact van de visserij op het ecosysteem of de zeebodem beperken.
(c)   de fysieke en biologische impact van de visserij op het ecosysteem of de zeebodem beperken en waar mogelijk uitbannen, met name in gebieden die zijn aangemerkt als biogeografisch kwetsbaar;
Amendement 295
Voorstel voor een verordening
Artikel 36 – lid 1 – letter c bis (nieuw)
(c bis)  het vistuig en de vangst beschermen tegen zoogdieren en vogels die beschermd zijn krachtens Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna1 of Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand2, op voorwaarde dat dit de selectiviteit van het vistuig niet ondermijnt en dat alle passende maatregelen zijn genomen om te voorkomen dat de predatoren fysiek letsel wordt toegebracht.
__________________
1 PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7.
2 PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7.
Amendement 296
Voorstel voor een verordening
Artikel 36 – lid 1 – letter c ter (nieuw)
(c ter)  de negatieve impact van de visserij op het dierenwelzijn beperken;
Amendement 297
Voorstel voor een verordening
Artikel 36 – lid 1 – letter c quater (nieuw)
(c quater)  bijdragen aan de beoordeling van visbestanden.
Amendement 298
Voorstel voor een verordening
Artikel 36 – lid 1 bis (nieuw)
1 bis.  In de ultraperifere gebieden kan de in lid 1 bedoelde steun uitsluitend worden verleend aan verankerde visaantrekkende voorzieningen (fish anchored devices - FAD's) die bijdragen aan duurzame en selectieve visserij.
Amendement 299
Voorstel voor een verordening
Artikel 36 – lid 3
3.   Er mag slechts steun worden verleend voor vistuigen of in lid 1 bedoelde voorzieningen die aantoonbaar beter selecteren op grootte of een geringere impact op de niet-doelsoorten hebben dan de standaard vistuigen of andere voorzieningen die zijn toegestaan op grond van het EU-recht of het nationale recht van de lidstaten dat is vastgesteld in het kader van de regionalisering zoals bedoeld in [GVB-verordening].
3.   Er mag slechts steun worden verleend voor vistuigen of in lid 1 bedoelde voorzieningen die aantoonbaar aanmerkelijk beter selecteren op grootte en een geringere impact op het ecosysteem en de niet-doelsoorten hebben dan de standaard vistuigen of andere voorzieningen, instrumenten of systemen die zijn toegestaan op grond van het EU-recht of het nationale recht van de lidstaten dat is vastgesteld in het kader van de regionalisering zoals bedoeld in [GVB-verordening].
Amendement 300
Voorstel voor een verordening
Artikel 36 – lid 4 – letter b
(b)   vissers die eigenaar zijn van het te vervangen vistuig en die in de twee jaar voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag gedurende ten minste 60 dagen aan boord van een EU-vissersvaartuig hebben gewerkt;
(b)   vissers die eigenaar zijn van het te vervangen vistuig, -gerei of -systeem en die in de twee jaar voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag gedurende ten minste 60 dagen aan boord van een EU-vissersvaartuig hebben gewerkt;
Amendement 301
Voorstel voor een verordening
Artikel 36 bis (nieuw)
Artikel 36 bis
Steun om het economische effect van buitengewone gebeurtenissen op te vangen
In geval van economische situaties ten gevolge van een uitzonderlijke gebeurtenis waardoor de visserijactiviteit niet normaal kan worden uitgeoefend, kan uit het EFMZV steun worden verleend aan eigenaren van vissersvaartuigen en vissers voor de tijdelijke stopzetting van de visserijactiviteiten. Omstandigheden die voortvloeien uit maatregelen tot instandhouding van de visserijhulpbronnen worden niet als uitzonderlijke gebeurtenissen beschouwd.
Amendement 574/REV
Voorstel voor een verordening
Artikel 37 – lid 1
1.   Om de afschaffing van de teruggooi te bevorderen en de overgang te vergemakkelijken naar een exploitatie van de levende mariene biologische hulpbronnen op een niveau dat het mogelijk maakt de populaties van de gevangen soorten boven een peil te brengen en te houden dat de MSY kan opleveren, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor projecten ten bate van de ontwikkeling of de invoering van nieuwe technische of organisatorische kennis die leidt tot een beperking van de impact van de visserijactiviteiten op het milieu of tot een duurzamer gebruik van de mariene biologische hulpbronnen.
1.   Om de afschaffing van de teruggooi te bevorderen en de overgang te vergemakkelijken naar een exploitatie van de levende mariene biologische hulpbronnen op een niveau dat het mogelijk maakt de populaties van de gevangen soorten boven een peil te brengen en te houden dat de MSY kan opleveren, en om de impact van de visserij op het mariene milieu en de impact van beschermde roofdieren te beperken, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor regelingen en projecten ten bate van de ontwikkeling, de verbetering of de invoering van nieuwe technische of organisatorische kennis die leidt tot een beperking van de impact van de visserijactiviteiten op het milieu, ook op het gebied van verbeterde vangsttechnieken en een betere selectiviteit van visserijactiviteiten, of tot bewerkstelliging van een duurzamer gebruik van de mariene biologische hulpbronnen en co-existentie met beschermde roofdieren, op basis van een ecosysteemgerichte benadering van het visserijbeheer.
Amendement 303
Voorstel voor een verordening
Artikel 37 – lid 2
2.   Op grond van dit artikel gefinancierde concrete acties worden uitgevoerd in samenwerking met een op grond van het nationale recht van de lidstaten erkende wetenschappelijke of technische organisatie die de resultaten van deze concrete acties evalueert.
2.   Op grond van dit artikel gefinancierde concrete acties die kunnen worden uitgevoerd door vissersorganisaties die door een lidstaat zijn erkend, moeten worden uitgevoerd in samenwerking met een door de lidstaten erkende wetenschappelijke of technische organisatie die de resultaten van deze concrete acties evalueert.
Amendement 304
Voorstel voor een verordening
Artikel 37 – lid 3
3.   De lidstaten geven overeenkomstig artikel 120 voldoende ruchtbaarheid aan de resultaten van op grond van dit artikel gefinancierde concrete acties.
3.   De lidstaten maken de resultaten van op grond van dit artikel gefinancierde concrete acties openbaar overeenkomstig artikel 120.
Amendement 305
Voorstel voor een verordening
Artikel 37 – lid 4
4.   Het aandeel van de vissersvaartuigen dat betrokken is bij op grond van dit artikel gefinancierde projecten mag niet groter zijn dan 5 % van de vissersvaartuigen van de nationale vloot of niet meer dan 5 % van de brutotonnage van de nationale vissersvloot, berekend bij de indiening van de aanvraag.
4.   Het aandeel van de vissersvaartuigen dat betrokken is bij op grond van dit artikel gefinancierde projecten mag niet groter zijn dan 5 % van de vissersvaartuigen van de nationale vloot of niet meer dan 5 % van de brutotonnage van de nationale vissersvloot, berekend bij de indiening van de aanvraag. In naar behoren gemotiveerde omstandigheden kan de Commissie op verzoek van een lidstaat en op basis van een aanbeveling van het WTECV projecten goedkeuren die het in dit lid genoemde maximum overschrijden.
Amendement 306
Voorstel voor een verordening
Artikel 37 – lid 5
5.   Concrete acties die het testen van nieuwe vistuigen of vistechnieken behelzen, worden uitgevoerd binnen de grenzen van de aan de betrokken lidstaat toegewezen vangstmogelijkheden.
5.   Concrete acties die het testen van nieuwe vistuigen of vistechnieken behelzen, worden uitgevoerd binnen de grenzen van de aan de betrokken lidstaat toegewezen vangstmogelijkheden of binnen de quota voor vangsten voor wetenschappelijk onderzoek als bedoeld in artikel 33, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1224/2009.
Amendement 625
Voorstel voor een verordening
Artikel 38 – lid 1 – inleidende formule
1.   Om de betrokkenheid van de vissers bij de bescherming en het herstel van de mariene biodiversiteit en de mariene ecosystemen, met inbegrip van de diensten die zij in het kader van duurzame visserijactiviteiten leveren, te bevorderen, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor de volgende concrete acties:
1.   Om de bescherming en het herstel van de mariene biodiversiteit en de mariene ecosystemen, met inbegrip van de diensten die de vissers in het kader van duurzame visserijactiviteiten leveren en, in voorkomend geval, de participatie van vissers te bevorderen, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor de volgende concrete acties die rechtstreekse gevolgen hebben voor de activiteiten van de visserijsector:
Amendement 626
Voorstel voor een verordening
Artikel 38 – lid 1 – letter a
a)  het verzamelen van afval op zee, zoals verloren vistuig en zwerfvuil;
a)  het door vissers verzamelen van afval op zee, zoals verloren vistuig en zwerfvuil;
Amendement 627
Voorstel voor een verordening
Artikel 38 – lid 1 – letter b
b)   het bouwen of installeren van vaste of verplaatsbare voorzieningen om de mariene flora en fauna te beschermen en te ontwikkelen;
b)   het bouwen, installeren of moderniseren van vaste of verplaatsbare, eenvoudig te demonteren voorzieningen om de mariene flora en fauna te beschermen en te ontwikkelen, en wetenschappelijke studies en evaluaties van dergelijke voorzieningen;
Amendement 628
Voorstel voor een verordening
Artikel 38 – lid 1 – letter c
c)  het bijdragen tot een beter beheer of een betere instandhouding van de hulpbronnen;
c)  het bijdragen tot een beter beheer of een betere instandhouding van mariene biologische hulpbronnen;
Amendement 629
Voorstel voor een verordening
Artikel 38 – lid 1 – letter d
d)  het beheren, herstellen en monitoren van NATURA 2000-sites overeenkomstig Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, overeenkomstig Richtlijn 2009/147/EG van Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand, en overeenkomstig de prioritaire actiekaders die zijn vastgesteld op grond van Richtlijn 92/43/EEG;
d)  het identificeren, selecteren, beheren, herstellen en monitoren van:
Amendement 630
Voorstel voor een verordening
Artikel 38 – lid 1 – letter d – punt i (nieuw)
i)  NATURA 2000-sites overeenkomstig Richtlijn 92/43/EEG van de Raad en Richtlijn 2009/147/EG of overeenkomstig de prioritaire actiekaders die zijn vastgesteld op grond van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad, wanneer de acties betrekking hebben op visserijactiviteiten,
Amendement 631
Voorstel voor een verordening
Artikel 38 – lid 1 – letter d – punt ii (nieuw)
ii)  beschermde mariene gebieden met het oog op de tenuitvoerlegging van de in artikel 13, lid 4, van Richtlijn 2008/56/EG bedoelde ruimtelijke beschermingsmaatregelen die verband houden met visserijactiviteiten;
Amendement 632
Voorstel voor een verordening
Artikel 38 – lid 1 – letter e
e)  het beheren, herstellen en monitoren van beschermde mariene gebieden met het oog op de tenuitvoerlegging van de in artikel 13, lid 4, van Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad bedoelde ruimtelijke beschermingsmaatregelen;
e)  het deelnemen aan andere acties ten bate van de instandhouding en de ontwikkeling van de biodiversiteit en ecosysteemdiensten, in verband met het optreden van de Unie op het gebied van het mariene milieubeleid en in overeenstemming met een ecosysteemgerichte benadering van het visserijbeheer, zoals het herstel van specifieke mariene en kusthabitats ter ondersteuning van de duurzaamheid van de visbestanden, met inbegrip van de voorbereiding van dergelijke acties en de wetenschappelijke beoordeling ervan;
Amendement 633
Voorstel voor een verordening
Artikel 38 – lid 1 – letter e bis (nieuw)
e bis)  het creëren van milieubewustzijn door vissers te betrekken bij de bescherming en het herstel van de mariene biodiversiteit.
Amendement 575/REV
Voorstel voor een verordening
Artikel 38 – lid 1 – letter e ter (nieuw)
(e ter)  regelingen voor de vergoeding van schade aan vangsten die is veroorzaakt door zoogdieren en vogels die beschermd zijn krachtens Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna en Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand;
Amendement 308
Voorstel voor een verordening
Artikel 38 – lid 2
2.   In dit artikel bedoelde concrete acties worden uitgevoerd door publiekrechtelijke instanties met medewerking van vissers, door de lidstaten erkende vissersorganisaties of niet-gouvernementele organisaties, in partnerschap met vissersorganisaties of plaatselijke visserijgroepen zoals bedoeld in artikel 62.
2.   In dit artikel bedoelde concrete acties worden uitgevoerd door technische of wetenschappelijke publiekrechtelijke instanties met medewerking van vissers, adviesraden, door de lidstaten erkende vissersorganisaties of niet-gouvernementele organisaties, in partnerschap met vissersorganisaties of plaatselijke visserijgroepen zoals bedoeld in artikel 62.
Amendement 309
Voorstel voor een verordening
Artikel 39 – titel
Matiging van de klimaatverandering
Energie-efficiëntie en reductie van de capaciteit
Amendement 310
Voorstel voor een verordening
Artikel 39 – lid 1 – inleidende formule
1.   Om de gevolgen van de klimaatverandering te matigen, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor:
1.   Om de energie-efficiëntie van vissersvaartuigen te verbeteren, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor:
Amendement 311
Voorstel voor een verordening
Artikel 39 – lid 1 – letter a
(a)   investeringen aan boord om de uitstoot van verontreinigende stoffen of broeikasgassen te reduceren en de energie-efficiency van de vissersvaartuigen te verhogen;
(a)   investeringen in voorzieningen of aan boord om de uitstoot van verontreinigende stoffen of broeikasgassen te reduceren en de energie-efficiëntie van de vissersvaartuigen te verhogen, inclusief de verwijdering, de vervanging of de modernisering van hoofd- of hulpmotoren, mits het vermogen van de nieuwe motor ten minste 40 % lager is dan het vermogen van de vervangen motor;
Amendement 312
Voorstel voor een verordening
Artikel 39 – lid 1 – letter b
(b)   audits en regelingen op het gebied van energie-efficiency.
(b)   audits, advies en regelingen op het gebied van energie-efficiëntie, op voorwaarde dat deze niet leiden tot een verhoging van de visserij-inspanning.
Amendement 313
Voorstel voor een verordening
Artikel 39 – lid 1 – letter b bis (nieuw)
(b bis)  de bescherming en het herstel van zeegrasbodems en waterrijke kustgebieden die als koolstofputten van het grootste belang zijn om de schadelijke gevolgen van de klimaatverandering te matigen;
Amendement 314
Voorstel voor een verordening
Artikel 39 – lid 1 – letter b ter (nieuw)
(b ter)  vervanging van energieverslindend vistuig door minder energie verbruikende uitrusting, mits de verandering geen grotere vangstcapaciteit van de viseenheid tot gevolg heeft en het vervangen vistuig wordt ingenomen en vernietigd;
Amendement 315
Voorstel voor een verordening
Artikel 39 – lid 1 – letter b quater (nieuw)
(b quater)  onafhankelijke beoordelingen en audits van de energie-voetafdruk van visproducten op de markt, om de consument in staat te stellen de producten te onderscheiden die met minder energie-intensieve vismethoden zijn verkregen.
Amendement 641
Voorstel voor een verordening
Artikel 39 – lid 2
2.   De steunverlening mag niet bijdragen tot de vervanging of de modernisering van hoofd- of hulpmotoren. De steun wordt slechts verleend aan eigenaren van vissersvaartuigen en gedurende de programmeringsperiode mag slechts een keer steun worden verleend voor een bepaald vissersvaartuig.
2.   De steun wordt slechts verleend aan eigenaren van vaartuigen voor de kleinschalige kustvisserij en gedurende de programmeringsperiode mag slechts een keer steun worden verleend voor een bepaald vissersvaartuig.
Amendement 317
Voorstel voor een verordening
Artikel 39 – lid 3
3.   De Commissie wordt ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 127 gedelegeerde handelingen aan te nemen met betrekking tot de omschrijving van de investeringen die subsidiabel zijn krachtens lid 1, onder a).
3.   De Commissie wordt ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 127 gedelegeerde handelingen aan te nemen tot vaststelling van de investeringen die subsidiabel zijn krachtens lid 1, onder a), alsook tot vaststelling van voorschriften inzake de toepassing van de in dit artikel uiteengezette criteria.
Amendement 318
Voorstel voor een verordening
Artikel 40 – lid 1
1.   Om de kwaliteit van de gevangen vis te verbeteren, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor daarop gerichte investeringen aan boord.
1.   Om de toegevoegde waarde en de kwaliteit van commerciële vangsten te verhogen, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor:
(a)  investeringen die toegevoegde waarde van de visserijproducten opleveren, in het bijzonder door de vissers toe te staan hun eigen vangsten te verwerken, af te zetten en rechtstreeks te verkopen;
(b)  innovatieve investeringen aan boord ter verbetering van de kwaliteit en het behoud van de visserijproducten;
Amendement 319
Voorstel voor een verordening
Artikel 40 – lid 2
2.   Om het gebruik van ongewenste vangsten te verbeteren, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor investeringen aan boord die tot doel hebben ongewenste vangsten van commerciële bestanden optimaal te gebruiken en de onvoldoende gebruikte delen van de gevangen vis te valoriseren overeenkomstig artikel 15 van [GVB-verordening] en artikel 8, onder b), van [Verordening (EU) nr. inzake de gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten].
2.   Uit het EFMZV kan steun worden verleend voor investeringen aan boord die tot doel hebben de behandeling, de opslag en het aanlanden van ongewenste vangsten te verbeteren, ongewenste vangsten van commerciële bestanden optimaal te gebruiken en de onvoldoende gebruikte delen van de gevangen vis te valoriseren overeenkomstig artikel 15 van [GVB-verordening] en artikel 8, onder b), van [Verordening (EU) nr. inzake de gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten].
Amendement 320
Voorstel voor een verordening
Artikel 40 – lid 2 bis (nieuw)
2 bis.  Voor steun uit hoofde van lid 1, onder b), geldt het gebruik van selectief vistuig waardoor ongewenste vangsten tot een minimum beperkt blijven, als voorwaarde.
Amendement 321
Voorstel voor een verordening
Artikel 40 – lid 4
4.   De in lid 1 bedoelde steun wordt slechts verleend aan eigenaren van een EU-vissersvaartuig dat in de twee jaar voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag gedurende ten minste 60 dagen visserijactiviteiten op zee heeft verricht.
4.   De in lid 1, onder b), bedoelde steun wordt slechts verleend aan eigenaren van een EU-vissersvaartuig dat in de twee kalenderjaren voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag gedurende ten minste 60 dagen visserijactiviteiten op zee heeft verricht.
Amendement 603
Voorstel voor een verordening
Artikel 41 – titel
Vissershavens, aanlandings- en beschuttingsplaatsen
Vissershavens, afslagen, aanlandings- en beschuttingsplaatsen en andere infrastructuur aan land
Amendement 604
Voorstel voor een verordening
Artikel 41 – lid 1
1.   Om de kwaliteit van het aangelande product, de energie-efficiency, de milieubescherming en de veiligheids- en arbeidsomstandigheden te verbeteren, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor investeringen ter verbetering van de infrastructuur van vissershavens en aanlandingsplaatsen, met inbegrip van investeringen in voorzieningen voor de verzameling van afval en zwerfvuil op zee.
1.   Uit het EFMZV kan steun worden verleend voor investeringen in nieuwe infrastructuur of ter verbetering van bestaande infrastructuur, zoals vissershavens, aanlandingsplaatsen, afslagen en andere infrastructuur aan land, met inbegrip van investeringen in voorzieningen voor de verzameling van afval en zwerfvuil op zee.
Amendement 323
Voorstel voor een verordening
Artikel 41 – lid 2
2.  Om het gebruik van ongewenste vangsten te faciliteren, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor investeringen in vissershavens en aanlandingsplaatsen die gericht zijn op het optimale gebruik van ongewenste vangsten van commerciële bestanden en de valorisering van onvoldoend gebruikte delen van de gevangen vis overeenkomstig artikel 15 van [GVB-verordening] en artikel 8, onder b), van [Verordening (EU) nr. inzake de gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten].
2.  De investeringen kunnen betrekking hebben op:
(a)  de verbetering van de kwaliteit, versheid en traceerbaarheid van aangelande producten;
(b)  de verbetering van de aanlandings-, verwerkings-, opslag- en veilingsomstandigheden;
(c)  het gebruik van ongewenste vangsten van commerciële bestanden en de betere benutting van onvoldoende gebruikte delen van de gevangen vis, overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. …/… [betreffende het GVB] en artikel 8, onder b), van Verordening (EU) nr. …/… [houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten];
(d)  energie-efficiëntie;
(e)  milieubescherming, met name de verzameling, opslag en verwerking van afval en zwerfvuil op zee;
(f)  de verbetering van de hygiëne, gezondheid en veiligheid;
(g)  de verbetering van de arbeidsomstandigheden;
(h)  bevoorrading met ijs, water en elektriciteit;
(i)  de voorzieningen voor onderhoud en reparatie van vissersvaartuigen;
(j)  de bouw, modernisering en uitbreiding van kaden met het oog op een grotere veiligheid bij het laden of lossen;
(k)  het geautomatiseerde beheer van visserijactiviteiten;
(l)  het onderbrengen van vissershavens, aanlandingsplaatsen en afslagen in netwerken.
Amendement 324
Voorstel voor een verordening
Artikel 41 bis (nieuw)
Artikel 41 bis
Bescherming van het maritieme erfgoed.
1.  Met het oog op steun en bevordering van traditionele maritieme ambachten rond de visserij, en het behoud en in de vaart houden van schepen die vallen onder de bescherming van het maritieme erfgoed van een lidstaat, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor:
(a)  opleidingen en investeringen ter ondersteuning van traditionele scheepswerven en traditionele maritieme ambachten;
(b)  investeringen aan boord gericht op de restauratie van traditionele houten vissersvaartuigen, waarbij de vangstcapaciteit van deze vaartuigen niet mag worden vergroot;
(c)  investeringen voor de conservering en het onderhoud van traditionele vissersvaartuigen die vallen onder de bescherming van het maritieme erfgoed en die buiten dienst zijn gesteld.
2.  De steun wordt uitsluitend verleend aan de eigenaren van scheepswerven en vissersvaartuigen en gedurende de programmeringsperiode mag slechts een keer steun worden verleend voor een bepaald vissersvaartuig.
3.  De lidstaten zien erop toe dat vaartuigen die steun ontvangen uit hoofde van lid 1, onder b), in de vaart blijven.
Amendement 325
Voorstel voor een verordening
Artikel 42 – lid 1 – inleidende formule
1.   Om de impact van de binnenvisserij op het milieu te verminderen en de energie-efficiency, de kwaliteit van de aangelande vis en de veiligheids- en arbeidsomstandigheden te verbeteren, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor:
1.   Om de impact van de binnenvisserij op het milieu te verminderen en de energie-efficiëntie, de kwaliteit van de aangelande vis, de gezondheids-, veiligheids- en arbeidsomstandigheden, het menselijk kapitaal en de opleiding te verbeteren, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor:
Amendement 326
Voorstel voor een verordening
Artikel 42 – lid 1 – letter a bis (nieuw)
(a bis)  bevordering van het menselijk kapitaal en de sociale dialoog, in overeenstemming met de in artikel 31 bepaalde voorwaarden;
Amendement 327
Voorstel voor een verordening
Artikel 42 – lid 1 – letter b
(b)   in artikel 36 bedoelde investeringen in voorzieningen, overeenkomstig de in dat artikel vastgestelde voorwaarden;
(b)   in artikel 36 en artikel 37 bedoelde investeringen in voorzieningen en projecten, overeenkomstig de in die artikelen vastgestelde voorwaarden;
Amendement 328
Voorstel voor een verordening
Artikel 42 – lid 1 – letter d
(d)   in artikel 41 bedoelde investeringen in bestaande havens en aanlandingsplaatsen, overeenkomstig de in dat artikel vastgestelde voorwaarden.
(d)   in artikel 41 bedoelde investeringen in vissershavens, beschuttingsplaatsen en aanlandingsplaatsen, overeenkomstig de in dat artikel vastgestelde voorwaarden;
Amendement 329
Voorstel voor een verordening
Artikel 42 – lid 1 – letter d bis (nieuw)
(d bis)  in artikel 40 bedoelde verbeteringen van de waarde of de kwaliteit van de gevangen vis, overeenkomstig de in dat artikel vastgestelde voorwaarden.
Amendement 330
Voorstel voor een verordening
Artikel 42 – lid 1 bis (nieuw)
1 bis.  Uit het EFMZV kan steun worden verleend voor in artikel 32 bedoelde investeringen met betrekking tot ondernemerschap, overeenkomstig de in dat artikel vastgestelde voorwaarden.
Amendement 331
Voorstel voor een verordening
Artikel 42 – lid 1 ter (nieuw)
1 ter.  Uit het EFMZV kan steun worden verleend voor de ontwikkeling en bevordering van innovatie overeenkomstig artikel 28, voor de adviesdiensten overeenkomstig artikel 29, en voor partnerschappen tussen wetenschappers en vissers overeenkomstig artikel 30.
Amendement 332
Voorstel voor een verordening
Artikel 42 – lid 2 – letter a
(a)   gelden verwijzingen die in de artikelen 33, 36 en 39 naar vissersvaartuigen worden gemaakt, als verwijzingen naar vaartuigen die uitsluitend in binnenwateren actief zijn;
(a)   gelden verwijzingen die in de artikelen 33, 36, 37, 39 en 40 naar vissersvaartuigen worden gemaakt, als verwijzingen naar vaartuigen die uitsluitend in binnenwateren actief zijn;
Amendement 333
Voorstel voor een verordening
Artikel 42 – lid 2 – letter b
(b)   gelden verwijzigen die in artikel 36 worden gemaakt, als verwijzingen naar het milieu waarin het binnenvisserijvaartuig actief is;
(b)   gelden verwijzigen die in artikel 36 worden gemaakt, als verwijzingen naar het milieu waarin binnenvisserij wordt bedreven;
Amendement 334
Voorstel voor een verordening
Artikel 42 – lid 3
3.   Om de diversifiëring door binnenvissers te ondersteunen, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor de aanpassing van vaartuigen die in de binnenvisserij actief zijn naar andere activiteiten buiten de visserij, overeenkomstig de in artikel 32 vastgestelde voorwaarden.
3.   Om de diversifiëring door binnenvissers te ondersteunen, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor de diversifiëring van binnenvisserijactiviteiten die een aanvulling vormen op andere activiteiten buiten de visserij, overeenkomstig de in artikel 32 vastgestelde voorwaarden.
Amendement 634
Voorstel voor een verordening
Artikel 42 – lid 5
5.  Om de aquatische flora en fauna te beschermen en te ontwikkelen, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor de participatie van binnenvissers bij het beheren, herstellen en monitoren van de NATURA 2000-sites die rechtstreeks in verband staan met visserijactiviteiten, en bij het rehabiliteren van binnenwateren, met inbegrip van paaigronden en migratieroutes voor migrerende soorten, onverminderd artikel 38, lid 1, onder d).
5.  Om de aquatische flora en fauna te beschermen en te ontwikkelen, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor:
Amendement 635
Voorstel voor een verordening
Artikel 42 – lid 5 – letter a (nieuw)
a)  onverminderd artikel 38, lid 1, onder d), het beheren, herstellen en monitoren van de Natura 2000-gebieden die rechtstreeks verband houden met visserijactiviteiten, en het rehabiliteren van binnenwateren, met inbegrip van paaigronden en migratieroutes voor migrerende soorten en met deelname van binnenvissers, indien van toepassing;
Amendement 636
Voorstel voor een verordening
Artikel 42 – lid 5 – letter b (nieuw)
b)  het bouwen, moderniseren of installeren van vaste of verplaatsbare voorzieningen om de mariene flora en fauna te beschermen en te versterken, inclusief de wetenschappelijke monitoring en beoordeling daarvan.
Amendement 336
Voorstel voor een verordening
Artikel 42 – lid 6
6.   De lidstaten zorgen ervoor dat vaartuigen die krachtens dit artikel steun ontvangen, hun activiteiten uitsluitend in binnenwateren blijven ontplooien.
6.   Onverminderd lid 3 zorgen de lidstaten ervoor dat vaartuigen die krachtens dit artikel steun ontvangen, hun activiteiten uitsluitend in binnenwateren blijven ontplooien.
Amendement 337
Voorstel voor een verordening
Artikel 44 – lid 1
1.   De in dit hoofdstuk bedoelde steun wordt slechts verleend aan aquacultuurbedrijven, tenzij uitdrukkelijk anders wordt bepaald.
1.   De in dit hoofdstuk bedoelde steun wordt slechts verleend aan duurzame aquacultuurbedrijven, met inbegrip van de bedrijven van de in lid 1 bis bedoelde beginnende aquacultuurexploitanten, en aan organisaties van aquacultuurproducenten en -exploitanten, tenzij uitdrukkelijk anders wordt bepaald. Er wordt geen steun verleend aan marktdeelnemers die ernstige inbreuken op het milieurecht van de Unie hebben begaan.
Amendement 338
Voorstel voor een verordening
Artikel 44 – lid 1 bis (nieuw)
1 bis.  Voor de toepassing van dit artikel dienen beginnende aquacultuurexploitanten een bedrijfsplan in en, voor investeringen van meer dan 150 000 EUR, ook een haalbaarheidsstudie.
Amendement 589
Voorstel voor een verordening
Artikel 44 – lid 2
2.   Indien de concrete acties betrekking hebben op investeringen in voorzieningen of infrastructuur die borg moeten staan voor de inachtneming van de in het EU–recht vastgestelde voorschriften op het gebied van milieu, gezondheid van mens en dier, hygiëne en dierenwelzijn en die na 2014 van kracht worden, mag de hier bedoelde steun worden verleend tot de datum waarop de normen bindend worden voor de bedrijven.
2.   Steun wordt slechts verleend voor investeringen in voorzieningen of infrastructuur die aantoonbaar minder weerslag hebben op het milieu, of betere prestaties laten zien waar het gaat om gezondheid van mens en dier, hygiëne en dierenwelzijn dan het EU-recht voorschrijft.
Er wordt geen steun verleend voor aquacultuuractiviteiten waarbij gebruik wordt gemaakt van genetisch gemodificeerde organismen.
Er wordt geen steun verleend voor intensieve aquacultuuractiviteiten in beschermde mariene gebieden of herstelgebieden voor visbestanden.
Amendement 340
Voorstel voor een verordening
Artikel 45 – lid 1 – inleidende formule
1.   Om innovatie in de aquacultuur te stimuleren, kan uit het EFMZV steun worden verleend ten bate van concrete acties:
1.   Om innovatie in de duurzame aquacultuur te stimuleren, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor projecten die gericht zijn op:
(a)   voor de invoering van nieuwe technische of organisatorische kennis in aquacultuurbedrijven die tot doel heeft de impact van deze bedrijven op het milieu te reduceren of een duurzamer gebruik van de hulpbronnen in de aquacultuur te bevorderen;
(a)   de ontwikkeling van technische, wetenschappelijke of organisatorische kennis in aquacultuurbedrijven die met name tot doel heeft de impact op het milieu en de afhankelijkheid van vismeel en -olie te reduceren, een duurzaam gebruik van de hulpbronnen in de aquacultuur te bevorderen of nieuwe duurzame productiemethoden in de hand te werken;
(b)   voor de ontwikkeling of de invoering van ten opzichte van de stand van de techniek nieuwe of substantieel verbeterde producten en nieuwe of verbeterde processen en beheers- en organisatiesystemen.
(b)   de ontwikkeling of de invoering van ten opzichte van de stand van de techniek nieuwe of substantieel verbeterde producten en nieuwe of verbeterde processen en beheers- en organisatiesystemen, alsook van innovaties of verbeteringen met betrekking tot de productie en verwerking van aquacultuurproducten;
(b bis)  onderzoek naar de technische of economische haalbaarheid van innovaties, producten of processen.
Amendement 341
Voorstel voor een verordening
Artikel 45 – lid 2
2.   In dit artikel bedoelde concrete acties worden uitgevoerd in samenwerking met een op grond van het nationale recht van de lidstaten erkende wetenschappelijke of technische organisatie die de resultaten van deze concrete acties evalueert.
2.   In dit artikel bedoelde concrete acties worden uitgevoerd door of in samenwerking met een op grond van het nationale recht van iedere lidstaat erkende publieke of private wetenschappelijke, academische of technische organisatie die de resultaten van deze concrete acties valideert.
Amendement 342
Voorstel voor een verordening
Artikel 45 – lid 3 bis (nieuw)
3 bis.  Het EFMZV voorziet in een financiële bijdrage voor onderzoek en innovatie binnen de aquacultuursector, in het kader van de uitvoering van door de lidstaten opgestelde strategische meerjarenplannen.
Amendement 343
Voorstel voor een verordening
Artikel 46 – titel
Investeringen in de offshore aquacultuur en de non-food aquacultuur
Investeringen in de aquacultuur
Amendement 344
Voorstel voor een verordening
Artikel 46 – lid 1
1.   Om aquacultuurmethoden met een groot groeipotentieel te bevorderen, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor investeringen in de ontwikkeling van offshore aquacultuur en non-food aquacultuur.
1.   Om duurzame aquacultuurmethoden met een groot groeipotentieel te bevorderen, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor: –
(a)  productieve investeringen in de aquacultuur, met inbegrip van off-shore aquacultuur en non-food aquacultuur;
(b)  de diversificatie van de productie en de gecultiveerde soorten, evenals onderzoek naar het rendement en de geschiktheid van de locatie.
Amendement 345
Voorstel voor een verordening
Artikel 46 – lid 1 bis (nieuw)
1 bis.  Steun uit hoofde van lid 1 kan worden verleend voor het vergroten van de productie en/of het moderniseren van bestaande aquacultuurbedrijven of de bouw van nieuwe bedrijven op voorwaarde dat dit strookt met het nationaal meerjarig strategisch plan voor de ontwikkeling van de aquacultuur.
Amendement 346
Voorstel voor een verordening
Artikel 46 – lid 1 ter (nieuw)
1 ter.  Steun uit hoofde van dit artikel wordt uitsluitend verleend wanneer in een onafhankelijk marketingverslag duidelijk wordt aangetoond dat er goede en duurzame marktvooruitzichten zijn voor het product. De opgerichte ondernemingen moeten economisch levensvatbaar zijn en mogen geen overproductie in de sector in de hand werken.
Amendement 347
Voorstel voor een verordening
Artikel 47 – lid 1 – inleidende formule
1.   Om het ondernemerschap in de aquacultuur te bevorderen, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor investeringen die bevorderlijk zijn voor:
1.   Om het ondernemerschap in de duurzame aquacultuur te bevorderen, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor investeringen die bevorderlijk zijn voor:
Amendement 348
Voorstel voor een verordening
Artikel 47 – lid 1 – letter a
(a)   het toevoegen van waarde aan aquacultuurproducten, met name door de aquacultuurbedrijven toe te staan hun eigen aquacultuurproductie te verwerken, af te zetten en rechtstreeks te verkopen;
(a)   het toevoegen van waarde aan aquacultuurproducten, bijvoorbeeld door te ondersteunen dat de aquacultuurbedrijven hun eigen aquacultuurproductie verwerken, afzetten en rechtstreeks verkopen, of door verenigingen op te richten of associatieovereenkomsten te sluiten voor deze verwerking;
Amendement 349
Voorstel voor een verordening
Artikel 47 – lid 1 – letter b
(b)   het diversifiëren van het inkomen van de aquacultuurbedrijven via de ontwikkeling van nieuwe aquacultuursoorten met goede marktvooruitzichten;
(b)   het diversifiëren van het inkomen van de aquacultuursector via de ontwikkeling van nieuwe inheemse aquacultuursoorten in hun respectieve gebieden met toegevoegde waarde en goede marktvooruitzichten en milieuverwachtingen;
Amendement 350
Voorstel voor een verordening
Artikel 47 – lid 1 – letter c
(c)   het diversifiëren van het inkomen van de aquacultuurbedrijven via de ontwikkeling van aanvullende activiteiten buiten de aquacultuur.
(c)   het diversifiëren van het inkomen van de aquacultuurbedrijven via de ontwikkeling van aanvullende activiteiten.
Amendement 351
Voorstel voor een verordening
Artikel 47 – lid 2
2.   De in artikel 1, onder c), bedoelde steun wordt slechts verleend aan aquacultuurbedrijven indien de aanvullende activiteiten die zij buiten de aquacultuur ontplooien, in verband staan met de kernactiviteit van het bedrijf (d.w.z. aquacultuur), zoals hengeltoerisme, aquacultuurgebonden milieudiensten of educatieve activiteiten in verband met aquacultuur.
2.   De in lid 1, onder c), bedoelde steun wordt slechts verleend aan aquacultuurbedrijven indien de aanvullende activiteiten die zij buiten de aquacultuur ontplooien, raken aan de kern van de aquacultuurproductie of -afzet, zoals hengeltoerisme, aquacultuurgebonden milieudiensten of educatieve activiteiten in verband met aquacultuur.
Amendement 352
Voorstel voor een verordening
Artikel 48 – lid 1 – inleidende formule
1.   Om de globale prestatie en het concurrentievermogen van de aquacultuurbedrijven te verbeteren, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor:
1.   Om de globale prestatie en het concurrentievermogen van de aquacultuurbedrijven te verbeteren en het effect van hun activiteiten op het milieu te verkleinen, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor:
Amendement 353
Voorstel voor een verordening
Artikel 48 – lid 1 – letter b
(b)   het verstrekken van adviesdiensten op het gebied van technische, wetenschappelijke, juridische of economische aangelegenheden aan aquacultuurbedrijven.
(b)   het verstrekken van adviesdiensten op het gebied van technische, wetenschappelijke, juridische, milieugerelateerde of economische aangelegenheden aan aquacultuurbedrijven.
Amendement 637
Voorstel voor een verordening
Artikel 48 – lid 1 – letter b bis (nieuw)
b bis)  de verbetering van arbeidsomstandigheden, rekening houdend met de IAO-normen;
Amendement 638
Voorstel voor een verordening
Artikel 48 – lid 1 – letter b ter (nieuw)
b ter)  de bevordering van de beroepsopleiding en de toegang van jongeren en vrouwen tot banen in de visserij- en aquacultuursector.
Amendement 354
Voorstel voor een verordening
Artikel 48 – lid 2 – letter d
(d)   gezondheids- en veiligheidsnormen die gebaseerd zijn op nationale en EU-wetgeving;
(d)   hygiënische, gezondheids- en veiligheidsnormen die gebaseerd zijn op nationale en EU-wetgeving;
Amendement 355
Voorstel voor een verordening
Artikel 48 – lid 2 – letter e bis (nieuw)
(e bis)  de bevordering van gelijke kansen, met name inzake gendergelijkheid en de integratie van mensen met een handicap;
Amendement 356
Voorstel voor een verordening
Artikel 48 – lid 3
3.   De in lid 1, onder a), bedoelde steun wordt slechts verleend aan publiekrechtelijke instanties die geselecteerd zijn om bedrijfsadviesdiensten op te zetten. De in lid 1, onder b), bedoelde steun wordt slechts verleend aan aquacultuur-kmo's of aquacultuurproducentenorganisaties.
3.   De in lid 1, onder a), bedoelde steun wordt slechts verleend aan publiekrechtelijke instanties die geselecteerd zijn om bedrijfsadviesdiensten op te zetten of aan door de lidstaat erkende beroepsorganisaties. De in lid 1, onder b), bedoelde steun wordt slechts verleend aan aquacultuur-kmo's, door de lidstaat erkende beroepsorganisaties voor aquacultuur, aquacultuurproducentenorganisaties of verenigingen van aquacultuurproducentenorganisaties.
Amendement 357
Voorstel voor een verordening
Artikel 48 – lid 3 bis (nieuw)
3 bis.  Indien de toegekende steun niet meer bedraagt dan 4 000 EUR kan de begunstigde worden geselecteerd via een versnelde procedure.
Amendement 358
Voorstel voor een verordening
Artikel 48 – lid 4
4.  Voor elk van de in lid 2, onder a) tot en met e) bedoelde adviesdiensten wordt gedurende de programmeringsperiode slechts één keer steun aan de betrokken aquacultuurbedrijven verleend.
Schrappen
Amendement 359
Voorstel voor een verordening
Artikel 49 – lid 1 – letter a
(a)  een leven lang leren, de verspreiding van wetenschappelijke kennis en innovatieve praktijken en de verwerving van nieuwe beroepsvaardigheden in de aquacultuur;
(a)  beroepsopleiding, een leven lang leren, de verspreiding van wetenschappelijke en technische kennis en innovatieve praktijken, de verwerving van nieuwe beroepsvaardigheden in de aquacultuur, de verbetering van de arbeidsomstandigheden, de bevordering van veiligheid op het werk, en de verkleining van het effect van aquacultuuractiviteiten op het milieu;
Amendement 360
Voorstel voor een verordening
Artikel 49 – lid 1 – letter b
(b)   netwerkvorming en uitwisseling van ervaringen en beste praktijken tussen aquacultuurbedrijven of beroepsorganisaties en andere belanghebbende partijen, waaronder wetenschappelijke organisaties of organisaties die gelijke kansen van mannen en vrouwen bevorderen.
(b)   netwerkvorming en uitwisseling van ervaringen en beste praktijken tussen aquacultuurbedrijven of beroepsorganisaties en andere private of publieke belanghebbende partijen, waaronder wetenschappelijke, technische of opleidingsinstanties of organisaties die gelijke kansen van mannen en vrouwen bevorderen.
Amendement 361
Voorstel voor een verordening
Artikel 49 – lid 2
2.  De in lid 1, onder a), bedoelde steun wordt niet verleend aan grote aquacultuurbedrijven.
Schrappen
Amendement 362
Voorstel voor een verordening
Artikel 50 – lid 1 – inleidende formule
1.   Om bij te dragen tot de ontwikkeling van de aquacultuurlocaties en de aquacultuurinfrastructuur, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor:
1.   Om bij te dragen tot de ontwikkeling van de aquacultuurlocaties en de aquacultuurinfrastructuur en om het effect van de activiteiten op het milieu te verkleinen, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor:

Amendement 363
Voorstel voor een verordening
Artikel 50 – lid 1 – letter a
(a)   het afbakenen en in kaart brengen van gebieden die het best geschikt zijn voor de ontwikkeling van aquacultuur, in voorkomend geval met inachtneming van processen voor maritieme ruimtelijke ordening;
(a)   het afbakenen en in kaart brengen van gebieden die het best geschikt zijn voor de ontwikkeling van duurzame aquacultuur met een gering effect op het milieu, in voorkomend geval met inachtneming van processen voor maritieme ruimtelijke ordening, alsook de follow-up van milieu-interacties tijdens de productiefase van aquacultuuractiviteiten;
Amendement 364
Voorstel voor een verordening
Artikel 50 – lid 1 – letter a bis (nieuw)
(a bis)  het afbakenen en in kaart brengen van gebieden, zoals kraam- of paaigebieden, beschermde mariene gebieden, Natura 2000-gebieden of gebieden voor het herstel van visbestanden, waar geen intensieve aquacultuur mag worden bedreven teneinde de rol van dergelijke gebieden in het functioneren van het ecosysteem te behouden;
Amendement 365
Voorstel voor een verordening
Artikel 50 – lid 1 – letter b
(b)   het verbeteren van de infrastructuur van de aquacultuurgebieden, onder meer middels landinrichting, energiebevoorrading of waterbeheer;
(b)   het verbeteren en ontwikkelen van de ondersteuningsvoorzieningen en infrastructuur die nodig zijn om het potentieel van aquacultuurlocaties te vergroten, onder meer middels investeringen in landinrichting, energiebevoorrading of waterbeheer;
Amendement 366
Voorstel voor een verordening
Artikel 50 – lid 1 – letter c
(c)   maatregelen die de bevoegde autoriteiten in het kader van artikel 9, lid 1, van Richtlijn 2009/147/EG of artikel 16, lid 1, van Richtlijn 92/43/EEG vaststellen en uitvoeren om ernstige schade aan de aquacultuur te voorkomen.
(c)   maatregelen die de bevoegde autoriteiten met het oog op de vermindering van problemen met op grond van Richtlijn 2009/147/EG of Richtlijn 92/43/EEG beschermde soorten vaststellen om ernstige schade aan de aquacultuur te voorkomen.
Amendement 367
Voorstel voor een verordening
Artikel 50 – lid 2
2.   De hier bedoelde steun mag slechts worden verleend aan publiekrechtelijke instanties.
2.   De verlening van de hier bedoelde steun wordt beperkt tot publiekrechtelijke instanties of private organisaties waaraan een lidstaat de uitvoering van de in lid 1, onder a), a bis) en b), bedoelde activiteiten heeft toevertrouwd.
Amendement 368
Voorstel voor een verordening
Artikel 51 – titel
Aantrekken van nieuwe aquacultuurexploitanten
Aantrekken van nieuwe exploitanten in de sector van duurzame aquacultuur en aquacultuurverwerking
Amendement 369
Voorstel voor een verordening
Artikel 51 – lid 1
1.   Om het ondernemerschap in de aquacultuur te stimuleren, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor het opzetten van aquacultuurbedrijven door beginnende exploitanten.
1.   Om het ondernemerschap in de aquacultuur te stimuleren, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor het opzetten van duurzame aquacultuurbedrijven of -coöperatieven door beginnende exploitanten, ook in de verwerkingssector, met bijzondere aandacht voor jonge aquacultuurexploitanten en voor gendergelijkheid.
Amendement 370
Voorstel voor een verordening
Artikel 51 – lid 2 – inleidende formule
2.  De in lid 1 bedoelde steun wordt aan beginnende aquacultuurexploitanten verleend op voorwaarde dat deze:
2.  De uit hoofde van lid 1 bedoelde steun wordt aan beginnende aquacultuurexploitanten verleend op voorwaarde dat deze:
Amendement 371
Voorstel voor een verordening
Artikel 51 – lid 2 – letter b
(b)   voor het eerst een micro- of kleine aquacultuuronderneming opzetten als hoofd van een dergelijke onderneming;
(b)   voor het eerst een micro- of kleine onderneming in de sector van de aquacultuur of aquacultuurverwerking opzetten als hoofd van een dergelijke onderneming;
Amendement 372
Voorstel voor een verordening
Artikel 51 – lid 2 – letter c
(c)   een bedrijfsplan voor de ontwikkeling van hun aquacultuuractiviteiten indienen.
(c)   een economisch en ecologisch onderbouwd bedrijfsplan voor de ontwikkeling van hun aquacultuuractiviteiten indienen, met daarin onder meer een beschrijving van de wijze waarop zij de ecologische voetafdruk van hun activiteiten willen beperken.
Amendement 373
Voorstel voor een verordening
Artikel 52 – titel
Bevordering van een aquacultuur die wordt gekenmerkt door een hoog niveau van milieubescherming
Bevordering van een duurzame aquacultuur die wordt gekenmerkt door een hoog niveau van milieubescherming
Amendement 374
Voorstel voor een verordening
Artikel 52 – alinea 1 – inleidende formule
Om de impact van de aquacultuur op het milieu substantieel te reduceren, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor investeringen:
Om de impact van de aquacultuur op het milieu substantieel te reduceren, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor de volgende investeringen:
Amendement 375
Voorstel voor een verordening
Artikel 52 – alinea 1 – letter a
(a)   die leiden tot een substantiële reductie van de impact van de aquacultuurbedrijven op het water, met name door de gebruikte hoeveelheid water te verminderen of de kwaliteit van de reststromen te verbeteren, onder meer dankzij de invoering van multitrofe aquacultuursystemen;
(a)   investeringen die leiden tot een substantiële reductie van de impact van de aquacultuurbedrijven op waterverbruik en -kwaliteit, met name door de gebruikte hoeveelheid water of chemicaliën, antibiotica en andere geneesmiddelen te verminderen of de kwaliteit van de reststromen te verbeteren, onder meer dankzij de invoering van multitrofe aquacultuursystemen;
Amendement 376
Voorstel voor een verordening
Artikel 52 – alinea 1 – letter a bis (nieuw)
(a bis)  investeringen met betrekking tot de bevordering van aquacultuur in een gesloten systeem;
Amendement 377
Voorstel voor een verordening
Artikel 52 – alinea 1 – letter b
(b)   die leiden tot een beperking van de negatieve impact van de aquacultuurbedrijven op de natuur of de biodiversiteit;
(b)   investeringen die leiden tot een betere milieubescherming en biodiversiteit en tot een beperking van de negatieve impact van de aquacultuurbedrijven op de natuur, met name de impact op wilde visbestanden, de interacties met roofdiersoorten, het gebruik van giftige chemicaliën en antibiotica en andere milieueffecten die verband houden met intensieve aquacultuur;
Amendement 378
Voorstel voor een verordening
Artikel 52 – alinea 1 – letter c
(c)   in de aankoop van voorzieningen die de aquacultuurbedrijven beschermen tegen wilde roofdieren die worden beschermd op grond van Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 92/43/EEG van de Raad;
(c)   investeringen in de aankoop van voorzieningen die de aquacultuurbedrijven beschermen tegen wilde roofdieren;
Amendement 379
Voorstel voor een verordening
Artikel 52 – alinea 1 – letter e
(e)   in het herstel van bestaande aquacultuurvijvers via de verwijdering van slib, of in maatregelen voor de preventie van slibafzetting.
(e)   investeringen in het herstel van estuaria, bestaande aquacultuurvijvers en daarmee verbonden habitats via de verwijdering van slib of maatregelen voor de preventie van slibafzetting.
Amendement 380
Voorstel voor een verordening
Artikel 53 – lid 1 – inleidende formule
1.   Om de ontwikkeling van een biologische of energie-efficiënte aquacultuur te bevorderen, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor:
1.   Om de ontwikkeling van een biologische of energie-efficiëntere aquacultuur te bevorderen, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor:
Amendement 381
Voorstel voor een verordening
Artikel 53 – lid 1 – letter a bis (nieuw)
(a bis)  de omschakeling van het kweken van carnivore soorten naar het kweken van herbivore soorten die voor hun voeding niet afhankelijk zijn van verse, in het wild levende zee- of zoetwatervis, of producten van visolie of vismeel;
Amendement 382
Voorstel voor een verordening
Artikel 53 – lid 1 – letter a ter (nieuw)
(a ter)  bevordering van aquacultuur in een gesloten systeem, waarin viskweek en andere aquatische productie in een gesloten circuit plaatsvinden zodat het waterverbruik minimaal is.
Amendement 383
Voorstel voor een verordening
Artikel 53 – lid 1 – letter b
(b)   deelname aan de milieubeheer- en milieuauditsystemen van de EU die zijn ingesteld bij Verordening (EG) nr. 761/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2001 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS).
(b)   deelname aan de milieubeheer- en milieuauditsystemen van de EU, zoals die welke zijn ingesteld bij Verordening (EG) nr. 761/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2001 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS), of deelname aan een door een lidstaat erkend milieubeheersysteem.
Amendement 384
Voorstel voor een verordening
Artikel 53 – lid 2
2.   De hier bedoelde steun wordt slechts verleend aan begunstigden die zichzelf ertoe verbinden ten minste 3 jaar aan het EMAS deel te nemen of ten minste 5 jaar aan de voorschriften inzake biologische productie te voldoen.
2.   De hier bedoelde steun wordt slechts verleend aan begunstigden die zichzelf ertoe verbinden ten minste vijf jaar aan het EMAS deel te nemen of ten minste vijf jaar aan de voorschriften inzake biologische productie te voldoen.
Amendement 385
Voorstel voor een verordening
Artikel 53 – lid 3
3.   De hier bedoelde steun wordt verleend in de vorm van een compensatie die maximaal twee jaar wordt uitbetaald gedurende de periode van omschakeling naar de biologische productie of gedurende de voorbereiding van de deelname aan het EMAS-systeem.
3.   De hier bedoelde steun wordt verleend in de vorm van een compensatie die maximaal vijf jaar wordt uitbetaald gedurende de periode van omschakeling naar de biologische productie of gedurende de voorbereiding van de deelname aan het EMAS-systeem.
Amendement 386
Voorstel voor een verordening
Artikel 53 – lid 4 – letter a
(a)  de gederfde inkomsten of de extra kosten gedurende de periode van omschakeling van de conventionele naar de biologische productie, wat concrete acties op grond van lid 1, onder a), betreft;
(a)  de gederfde inkomsten of de extra kosten gedurende de periode van omschakeling van de conventionele naar de biologische productie of de handhaving van de biologische productie, wat concrete acties op grond van lid 1, onder a), betreft;
Amendement 387
Voorstel voor een verordening
Artikel 54 – lid 1 – inleidende formule
1.   Om de ontwikkeling van een aquacultuur die milieudiensten levert, te bevorderen, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor:
1.   Om de ontwikkeling van een duurzame aquacultuur die milieudiensten levert, te bevorderen, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor:
Amendement 388
Voorstel voor een verordening
Artikel 54 – lid 1 – letter a
(a)   aquacultuurmethoden die compatibel zijn met specifieke milieubehoeften en die onderworpen zijn aan specifieke beheersvoorschriften die voortvloeien uit de aanwijzing van NATURA 2000-gebieden in overeenstemming met Richtlijn 92/43/EEG van de Raad en Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad;
(a)   extensieve en semi-intensieve aquacultuurmethoden die compatibel zijn met specifieke milieubehoeften en die onderworpen zijn aan specifieke beheersvoorschriften die voortvloeien uit de aanwijzing van Natura 2000-gebieden in overeenstemming met Richtlijn 92/43/EEG van de Raad en Richtlijn 2009/147/EG;
Amendement 389
Voorstel voor een verordening
Artikel 54 – lid 1 – letter b
(b)   deelname aan maatregelen voor de ex situ instandhouding en de ex situ reproductie van waterdieren in het kader van door overheidsinstanties of onder toezicht van overheidsinstanties ontwikkelde instandhoudingsprogramma's en programma's voor het herstel van de biodiversiteit;
(b)   de kosten die rechtstreeks samenhangen met deelname aan maatregelen voor de ex situ instandhouding en de ex situ reproductie van waterdieren in het kader van door overheidsinstanties of onder toezicht van overheidsinstanties ontwikkelde instandhoudingsprogramma's en programma's voor het herstel van de biodiversiteit;
Amendement 390
Voorstel voor een verordening
Artikel 54 – lid 1 – letter c
(c)   vormen van extensieve aquacultuur, onder meer op het gebied van milieu-instandhouding en –verbetering, biodiversiteit en beheer van het landschap en de traditionele kenmerken van aquacultuurgebieden.
(c)   vormen van extensieve en semi-intensieve aquacultuur, zowel in kustgebieden als in binnenwateren, onder meer op het gebied van milieu-instandhouding en –verbetering, biodiversiteit en beheer van het landschap en de traditionele kenmerken van aquacultuurgebieden.
Amendement 391
Voorstel voor een verordening
Artikel 54 – lid 2
2.   De in lid 1, onder a), bedoelde steun kan worden verleend in de vorm van een jaarlijkse compensatie voor de extra kosten of de gederfde inkomsten die terug te voeren zijn op de in de betrokken gebieden geldende beheersvoorschriften in verband met de tenuitvoerlegging van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad of Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad.
2.   De in lid 1, onder a), bedoelde steun kan worden verleend in de vorm van een jaarlijkse compensatie voor de extra kosten en/of de gederfde inkomsten die terug te voeren zijn op de in de betrokken gebieden geldende beheersvoorschriften in verband met de tenuitvoerlegging van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad of Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad.
Amendement 392
Voorstel voor een verordening
Artikel 54 – lid 4
4.   De in lid 1, onder c), bedoelde steun wordt verleend in de vorm van een jaarlijkse compensatie voor de extra kosten die zijn gemaakt.
4.   De in lid 1, onder c), bedoelde steun wordt verleend in de vorm van een jaarlijkse compensatie voor de extra kosten die zijn gemaakt en vergoeding van de verliezen in het kweekbestand die veroorzaakt zijn door beschermde soorten, mits er beschermingsmaatregelen zijn genomen.
Amendement 393
Voorstel voor een verordening
Artikel 55 – lid 1
1.   Weekdierkwekers die de oogst van kweekweekdieren uitsluitend omwille van de volksgezondheid tijdelijk moeten stilleggen, krijgen hiervoor steun uit het EFMZV.
1.   Weekdierkwekers die de oogst van kweekweekdieren uitsluitend omwille van de volksgezondheid tijdelijk moeten stilleggen, kunnen hiervoor steun uit het EFMZV krijgen.
Amendement 395
Voorstel voor een verordening
Artikel 55 – lid 2 – letter b
(b)   het verlies als gevolg van de stillegging van de oogst meer bedraagt dan 35 % van de jaarlijkse omzet van het betrokken bedrijf, berekend op basis van de gemiddelde omzet van dat bedrijf in de voorgaande drie jaar.
(b)   het verlies als gevolg van de stillegging van de oogst meer bedraagt dan 15 % van de jaarlijkse omzet van het betrokken bedrijf, berekend op basis van de gemiddelde omzet van dat bedrijf in de voorgaande drie jaar, of, wanneer het bedrijf nog niet zo lang actief is, in de voorgaande activiteitsperiode. De lidstaten kunnen speciale berekeningsregels vaststellen om te gebruiken met betrekking tot bedrijven die minder dan een jaar actief zijn.
Amendement 396
Voorstel voor een verordening
Artikel 55 – lid 3
3.  De hier bedoelde compensatie kan in de programmeringsperiode gedurende maximaal 12 maanden worden verleend.
Schrappen
Amendement 397
Voorstel voor een verordening
Artikel 56 – lid 1 – inleidende formule
1.   Om de dierengezondheid en het dierenwelzijn in aquacultuurbedrijven te bevorderen, met name op het gebied van preventie en bioveiligheid, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor:
1.   Om de dierengezondheid en het dierenwelzijn in aquacultuurbedrijven te bevorderen, met name op het gebied van preventie en bioveiligheid, kan uit het EFMZV steun worden verleend aan aquacultuurbedrijven en beroepsorganisaties voor aquacultuur met betrekking tot de volgende activiteiten:
Amendement 398
Voorstel voor een verordening
Artikel 56 – lid 1 – letter a
(a)   de bestrijding en de uitroeiing van ziekten in de aquacultuur overeenkomstig Richtlijn 2009/470/EG betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied;
(a)   de kosten voor de bestrijding en de uitroeiing van ziekten in de aquacultuur overeenkomstig Richtlijn 2009/470/EG betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied, met inbegrip van de noodzakelijke operationele uitgaven voor het nakomen van de verplichtingen uit hoofde van een uitroeiingsprogramma;
Amendement 399
Voorstel voor een verordening
Artikel 56 – lid 1 – letter b
(b)   de ontwikkeling van algemene en soortenspecifieke beste praktijken of gedragscodes inzake de behoeften van de aquacultuursector op het gebied van bioveiligheid of dierenwelzijn;
(b)   de ontwikkeling van algemene en soortenspecifieke beste praktijken of gedragscodes inzake de behoeften van de aquacultuursector op het gebied van bioveiligheid, diergezondheid en dierenwelzijn;
Amendement 400
Voorstel voor een verordening
Artikel 56 – lid 1 – letter c
(c)   het bevorderen van een grotere beschikbaarheid van diergeneesmiddelen voor gebruik in de aquacultuur, en het bevorderen van het adequate gebruik van deze geneesmiddelen door farmaceutische studies te laten verrichten en informatie te verspreiden en uit te wisselen.
(c)   initiatieven gericht op verkleining van de afhankelijkheid van de aquacultuur van diergeneesmiddelen;
Amendement 401
Voorstel voor een verordening
Artikel 56 – lid 1 – c bis (nieuw)
(c bis)  de oprichting en werking van door de lidstaten erkende groeperingen voor gezondheidsbescherming in de aquacultuursector.
Amendement 402
Voorstel voor een verordening
Artikel 57 – lid 1 – inleidende formule
1.   Om het inkomen van de aquacultuurexploitanten te vrijwaren, kan uit het EFMZV steun worden verleend in de vorm van een bijdrage in een aquacultuurbestandsverzekering tegen verliezen die het gevolg zijn van:
1.   Om het inkomen van de aquacultuurexploitanten te vrijwaren, kan uit het EFMZV steun worden verleend in de vorm van een bijdrage in een aquacultuurbestandsverzekering of een door de lidstaat erkend onderling stabiliteitsfonds tegen verliezen die het gevolg zijn van ten minste een van de volgende omstandigheden:
Amendement 403
Voorstel voor een verordening
Artikel 57 – lid 1 – letter a
(a)  natuurrampen:
(a)  natuurrampen of grootschalige verontreiniging van het mariene milieu;
Amendement 404
Voorstel voor een verordening
Artikel 57 – lid 1 – letter c
(c)  plotse veranderingen van de waterkwaliteit;
(c)  plotse veranderingen van de waterkwaliteit en -kwantiteit;
Amendement 405
Voorstel voor een verordening
Artikel 57 – lid 1 – letter d
(d)   ziekten in de aquacultuur of vernieling van productievoorzieningen.
(d)   ziekten in de aquacultuur, predatie, mechanische defecten of vernieling van productievoorzieningen, waarvoor de marktdeelnemer niet verantwoordelijk is;
Amendement 406
Voorstel voor een verordening
Artikel 57 – lid 1 – letter d bis (nieuw)
(d bis)  aanzienlijke door in het wild levende dieren veroorzaakte schade, met inbegrip van plagen van invasieve soorten in de aquacultuur;
Amendement 407
Voorstel voor een verordening
Artikel 57 – lid 1 – letter d ter (nieuw)
(d ter)  milieuverontreiniging ten gevolge van een externe gebeurtenis buiten het aquacultuurbedrijf;
Amendement 408
Voorstel voor een verordening
Artikel 57 – lid 1 – letter d quater (nieuw)
(d quater)  het ophalen en vernietigen van dieren die op het bedrijf zijn gestorven door een natuurlijke oorzaak of een ongeluk waarvoor de marktdeelnemer niet verantwoordelijk is, of die om diergezondheidsredenen op het bedrijf zelf zijn afgemaakt en begraven met voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteiten.
Amendement 409
Voorstel voor een verordening
Artikel 57 – lid 2 – alinea 1
2.   Ongunstige weersomstandigheden of de uitbraak van een ziekte in de aquacultuur moeten officieel als zodanig worden erkend door de betrokken lidstaat.
2.   Ongunstige weersomstandigheden, ziekte, grootschalige vervuiling of een van de in lid 1 bedoelde relevante omstandigheden in de aquacultuur moeten officieel als zodanig worden erkend door de betrokken lidstaat.
Amendement 410
Voorstel voor een verordening
Artikel 57 – lid 3
3.   De hier bedoelde steun wordt slechts verleend voor contracten ter verzekering van aquacultuurbestanden die in lid 1 bedoelde verliezen dekken die overeenstemmen met meer dan 30 % van de gemiddelde jaarproductie van de betrokken aquacultuurexploitant.
3.   De hier bedoelde steun wordt slechts verleend voor contracten ter verzekering van aquacultuurbestanden of onderlinge stabiliteitsfondsen die in lid 1 bedoelde verliezen dekken die overeenstemmen met meer dan 25 % van de gemiddelde jaarproductie van de betrokken aquacultuurexploitant.
Amendement 411
Voorstel voor een verordening
Artikel 58
Uit het EFMZV wordt steun verleend om de visserijgebieden duurzaam te ontwikkelen aan de hand van een door de gemeenschap aangestuurde plaatselijke ontwikkelingsbenadering zoals bedoeld in artikel 28 van [Verordening (EU) nr. […] inzake gemeenschappelijke bepalingen].
Uit het EFMZV wordt steun verleend om de visserij- en aquacultuurgebieden duurzaam te ontwikkelen aan de hand van een door de gemeenschap aangestuurde plaatselijke ontwikkelingsbenadering zoals bedoeld in artikel 28 van [Verordening (EU) nr. […] inzake gemeenschappelijke bepalingen].
Amendement 412
Voorstel voor een verordening
Artikel 59 – alinea 1
De in dit hoofdstuk bedoelde steun draagt bij tot de verwezenlijking van de in artikel 6, lid 1, bedoelde EU-prioriteiten.
De in dit hoofdstuk bedoelde steun draagt bij tot de verwezenlijking van de in artikel 6, leden 1, 2 en 3, bedoelde EU-prioriteiten.
Amendement 413
Voorstel voor een verordening
Titel V – hoofdstuk III – deel 2 – titel
Visserijgebieden, plaatselijke partnerschappen en plaatselijke ontwikkelingsstrategieën
Visserij- en aquacultuurgebieden, plaatselijke partnerschappen en plaatselijke ontwikkelingsstrategieën
Amendement 414
Voorstel voor een verordening
Artikel 60 – titel
Visserijgebieden
Visserij- en aquacultuurgebieden
Amendement 415
Voorstel voor een verordening
Artikel 60 – lid 1 – inleidende formule
1.   Om voor steun in aanmerking te komen, moet een visserijgebied:
1.   Om voor steun in aanmerking te komen, dient een gebied bestemd te zijn voor zeevisserij, binnenvisserij of aquacultuur. Voorts is het geografisch, biologisch, economisch en sociaal coherent, met name wat de visserij, de aquacultuur en aanverwante activiteiten betreft, en bezit het inzake personele, financiële en economische middelen voldoende kritische massa om als draagvlak voor een uitvoerbare plaatselijke ontwikkelingsstrategie te fungeren.
Amendement 416
Voorstel voor een verordening
Artikel 60 – lid 1 – letter a
(a)  beperkt zijn in omvang en in de regel kleiner zijn dan NUTS-niveau 3 van de gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek in de zin van Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de opstelling van een gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS); and
Schrappen
Amendement 417
Voorstel voor een verordening
Artikel 60 – lid 1 – letter b
(b)  met name wat de visserij- en de aquacultuursector betreft, geografisch, economisch en sociaal coherent zijn en op het vlak van personele, financiële en economische middelen voldoende kritische massa bezitten om als draagvlak voor een uitvoerbare plaatselijke ontwikkelingsstrategie te fungeren.
Schrappen
Amendement 418
Voorstel voor een verordening
Artikel 61 – lid 1
1.   Met het oog op de toepassing van het EFMZV worden de in artikel 28, lid 1, onder c), van [Verordening (EU) nr. […] inzake gemeenschappelijke bepalingen] bedoelde geïntegreerde plaatselijke ontwikkelingsstrategieën gebaseerd op de interactie tussen de actoren en projecten van de verschillende plaatselijke economische sectoren in het algemeen en van de visserij- en de aquacultuursector in het bijzonder.
1.   Met het oog op de toepassing van het EFMZV worden de in artikel 28, lid 1, onder c), van [Verordening (EU) nr. […] inzake gemeenschappelijke bepalingen] bedoelde geïntegreerde plaatselijke ontwikkelingsstrategieën gebaseerd op interactie en overleg tussen de actoren en projecten van de visserij- en de aquacultuursector en van andere plaatselijke economische sectoren. In dit verband dienen de adviesraden te worden geraadpleegd.
Amendement 419
Voorstel voor een verordening
Artikel 61 – lid 2 – letter a
(a)   de visserij- en de aquacultuursector optimaal betrokken worden bij de duurzame ontwikkeling van de kustvisserijgebieden en de binnenvisserijgebieden;
(a)   de visserij- en de aquacultuursector optimaal betrokken worden bij de duurzame ontwikkeling van de kustvisserijgebieden, de binnenvisserijgebieden en de aquacultuurgebieden;
Amendement 420
Voorstel voor een verordening
Artikel 61 – lid 2 – letter b
(b)   de plaatselijke gemeenschappen optimaal gebruik maken van en baat hebben bij de kansen die gepaard gaan met maritieme ontwikkeling en kustontwikkeling.
(b)   de plaatselijke gemeenschappen optimaal gebruik maken van en baat hebben bij de kansen die gepaard gaan met maritieme ontwikkeling, kustontwikkeling en ontwikkeling van de binnenwateren en dat met name kleine en noodlijdende havens worden geholpen om hun mariene potentieel optimaal te benutten door de ontwikkeling van een gediversifieerde infrastructuur.
Amendement 421
Voorstel voor een verordening
Artikel 61 – lid 3
3.   De strategieën zijn afgestemd op de kansen en behoeften die in het gebied zijn geïdentificeerd, alsmede op het EU-prioriteiten voor het EFMZV. De strategieën zijn toegespitst op uiteenlopende gebieden, gaande van de visserij op zich tot bredere onderwerpen, zoals diversifiëring van visserijgebieden. De strategie behelst meer dan een verzameling van concrete acties of de juxtapositie van sectorale maatregelen.
3.   De strategieën zijn afgestemd op de kansen en behoeften die in het gebied zijn geïdentificeerd, alsmede op de EU-prioriteiten voor het EFMZV. De strategieën zijn hoofdzakelijk toegespitst op de visserij of de aquacultuur, maar kunnen ook bredere onderwerpen betreffen, zoals diversifiëring van visserij- en aquacultuurgebieden. De strategie behelst meer dan een verzameling van concrete acties of de juxtapositie van sectorale maatregelen.
Amendement 422
Voorstel voor een verordening
Artikel 61 – lid 5
5.   De Commissie wordt ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 127 gedelegeerde handelingen aan te nemen met betrekking tot de inhoud van het actieplan zoals bedoeld in artikel 29, lid 1, onder e), van [Verordening (EU) nr. […] inzake gemeenschappelijke bepalingen].
5.   De geïntegreerde plaatselijke ontwikkelingsstrategie omvat een actieplan zoals bedoeld in artikel 29, lid 1, onder e), van [Verordening (EU) nr. [...] houdende gemeenschappelijke bepalingen]. Dit actieplan geeft onder meer een opsomming van de geplande acties ter uitvoering van de strategie en vermeldt per actie de doelstellingen, de toegestane uitgaven, de in aanmerking komende begunstigden, de omvang van de eraan gerelateerde publieke middelen, de selectiecriteria voor operaties en de prestatie-indicatoren.
Amendement 423
Voorstel voor een verordening
Artikel 62 – lid 3 – letter b
(b)   zien toe op een significante vertegenwoordiging van de visserij- en de aquacultuursector.
(b)   waarborgen dat een meerderheid van vertegenwoordigers afkomstig is uit de visserij- en/of de aquacultuursector.
Amendement 424
Voorstel voor een verordening
Artikel 62 – lid 4
4.   Indien voor de plaatselijke ontwikkelingsstrategie naast EFMZV-steun nog steun uit andere fondsen wordt verleend, wordt voor de uit het EFMZV gefinancierde projecten een specifieke selectie-orgaan opgericht overeenkomstig de in lid 3 opgenomen criteria.
4.   Indien voor de plaatselijke ontwikkelingsstrategie naast EFMZV-steun nog steun uit andere fondsen wordt verleend, voldoet het selectieorgaan van de plaatselijke visserijgroep voor de uit het EFMZV gefinancierde projecten aan de in lid lid 3 opgenomen verplichtingen.
Amendement 425
Voorstel voor een verordening
Artikel 62 – lid 7
7.   In het operationele programma wordt een beschrijving gegeven van de taken van respectievelijk de plaatselijke visserijgroepen, de beheersautoriteit bij de tenuitvoerlegging van de strategie.
7.   In het operationele programma wordt een duidelijke beschrijving gegeven van de taken van respectievelijk de plaatselijke visserijgroepen, de beheersautoriteit en, indien deze verschilt van de beheersautoriteit, de uitvoeringsautoriteit bij de tenuitvoerlegging van de strategie.
Amendement 426
Voorstel voor een verordening
Artikel 63 – lid 1
1.   De concrete acties die op grond van dit deel voor steun in aanmerking komen, zijn vastgesteld in artikel 31 van [Verordening (EU) nr. […] inzake gemeenschappelijke bepalingen] vastgestelde taken.
1.   De concrete acties en kosten die op grond van dit deel voor steun in aanmerking komen, zijn vastgesteld in artikel 31 van [Verordening (EU) nr. […] houdende gemeenschappelijke bepalingen].
Amendement 427
Voorstel voor een verordening
Artikel 64 – lid 1
1.   Voorbereidende steun wordt verleend voor capaciteitsopbouw, opleiding en netwerkvorming met het oog op de voorbereiding en de uitvoering van een plaatselijke ontwikkelingsstrategie.
1.   Voorbereidende steun wordt verleend voor capaciteitsopbouw, overleg, opleiding en netwerkvorming met het oog op de voorbereiding en de uitvoering van een plaatselijke ontwikkelingsstrategie.
Amendement 428
Voorstel voor een verordening
Artikel 65 – lid 1 – letter a
(a)   het toevoegen van waarde, het creëren van werkgelegenheid en het bevorderen van innovatie in alle stadia van de leveringsketen van de visserij- en de aquacultuursector;
(a)   het toevoegen van waarde, het creëren van werkgelegenheid, het aantrekken van jongeren en het bevorderen van innovatie in alle stadia van de leveringsketen van de visserij-, de aquacultuur- en de verwerkingssector;
Amendement 429
Voorstel voor een verordening
Artikel 65 – lid 1 – letter b
(b)   het ondersteunen van de diversifiëring van de economische bedrijvigheid in visserijgebieden, met name naar andere maritieme sectoren, en het ondersteunen van de werkgelegenheidscreatie in visserijgebieden, met name in andere maritieme sectoren;
(b)   het ondersteunen van de diversifiëring van en de werkgelegenheidscreatie in visserij- en aquacultuurgebieden, waarbij onder meer moet worden ingezet op maritieme activiteiten die de visserij- en aquacultuuractiviteiten aanvullen;
Amendement 430
Voorstel voor een verordening
Artikel 65 – lid 1 – letter b bis (nieuw)
(b bis)  het verbeteren van de opleiding en de arbeidsomstandigheden in visserij- en aquacultuurgebieden;
Amendement 431
Voorstel voor een verordening
Artikel 65 – lid 1 – letter c
(c)   het versterken en optimaal benutten van de milieubaten van de visserijgebieden, onder meer via concrete acties ter matiging van de klimaatverandering;
(c)   het versterken en optimaal benutten van de milieubaten van de visserij- en aquacultuurgebieden, onder meer via concrete acties tot behoud van de biodiversiteit, ter verbetering van het beheer van de kustgebieden en ter matiging van de klimaatverandering;
Amendement 432
Voorstel voor een verordening
Artikel 65 – lid 1 – letter d
(d)   het bevorderen van het maatschappelijk welzijn en het culturele erfgoed, inclusief het maritieme culturele erfgoed, in visserijgebieden;
(d)   het bevorderen van het maatschappelijk welzijn en het culturele erfgoed, inclusief het culturele erfgoed op visserij- en maritiem gebied, in visserij- en aquacultuurgebieden;
Amendement 433
Voorstel voor een verordening
Artikel 65 – lid 2
2.   De hier bedoelde steun kan tevens worden verleend voor maatregelen zoals bedoeld in de hoofdstukken I en II van deze titel, op voorwaarde dat er een duidelijke reden bestaat om deze maatregelen plaatselijk te beheren. Wanneer steun wordt verleend voor concrete acties die met deze maatregelen stroken, gelden de desbetreffende voorwaarden en de percentages van de bijdragen per concrete actie zoals bedoeld in de hoofdstukken I en II van deze titel.
2.   De hier bedoelde steun kan tevens worden verleend voor maatregelen zoals bedoeld in de hoofdstukken I, II en IV van deze titel, op voorwaarde dat er een duidelijke reden bestaat om deze maatregelen plaatselijk te beheren. Wanneer steun wordt verleend voor concrete acties die met deze maatregelen stroken, gelden de desbetreffende voorwaarden en de percentages van de bijdragen per concrete actie zoals bedoeld in de hoofdstukken I, II en IV van deze titel.
Amendement 434
Voorstel voor een verordening
Artikel 66 – lid 2
2.   Plaatselijke visserijgroepen kunnen in het kader van het EFMZV naast andere plaatselijke visserijgroepen ook plaatselijke publiekprivate partnerschappen als partner hebben die de plaatselijke ontwikkelingsstrategie binnen of buiten de Unie uitvoeren.
2.   Voor de toepassing van dit artikel kunnen plaatselijke visserijgroepen in het kader van het EFMZV naast partnerschappen met andere plaatselijke visserijgroepen ook deelnemen aan samenwerkingsprojecten met een gebied zonder plaatselijke visserijgroep op basis van plaatselijke publiek-private partnerschappen die de plaatselijke ontwikkelingsstrategie binnen of buiten de Unie uitvoeren.
Amendement 435
Voorstel voor een verordening
Artikel 66 – lid 3
3.   Wanneer de samenwerkingsprojecten niet door de plaatselijke visserijgroepen worden geselecteerd, stellen de lidstaten een regeling inzake doorlopende aanvragen voor samenwerkingsprojecten vast. Zij maken uiterlijk twee jaar na de datum van de goedkeuring van hun operationele programma de nationale of regionale administratieve procedures voor de selectie van transnationale samenwerkingsprojecten bekend, alsmede een lijst van subsidiabele kosten.
3.   Wanneer de samenwerkingsprojecten niet door de plaatselijke visserijgroepen worden geselecteerd, stellen de lidstaten een regeling inzake doorlopende aanvragen voor samenwerkingsprojecten vast. Zij maken uiterlijk twee jaar na de datum van de goedkeuring van hun operationele programma de nationale of regionale administratieve procedures voor de selectie van transnationale samenwerkingsprojecten bekend, alsmede een lijst van subsidiabele kosten. De adviesraden kunnen dankzij hun transnationale karakter worden betrokken bij deze regeling inzake doorlopende aanvragen.
Amendement 436
Voorstel voor een verordening
Artikel 66 – lid 4
4.   De goedkeuring van de samenwerkingsprojecten vindt uiterlijk vier maanden na de datum van indiening van de projecten plaats.
4.   De bestuurlijke besluitvorming betreffende de samenwerkingsprojecten vindt uiterlijk vier maanden na de datum van indiening van de projecten plaats.
Amendement 437
Voorstel voor een verordening
Artikel 68
De in dit hoofdstuk bedoelde steun draagt bij tot de verwezenlijking van de in de hoofdstukken I en II van deze titel vastgestelde specifieke doelstellingen.
De in dit hoofdstuk bedoelde steun draagt bij tot:
(a)  de verwezenlijking van de in de hoofdstukken I en II van deze titel vastgestelde specifieke doelstellingen;
(b)  de verbetering van het concurrentievermogen van de sector verwerking en afzet van visserij- en aquacultuurproducten;
(c)  de verbetering van de voedselveiligheid en de productkwaliteit;
(d)  de ontwikkeling, productie en afzet van nieuwe producten en het gebruik van nieuwe technologieën en innovatieve productiemethoden;
(e)  het terugdringing van schadelijke milieueffecten en de verhoging van de energie-efficiëntie;
(f)  een betere benutting van minder gangbare soorten, bijproducten en afval;
(g)  de ontwikkeling, productie en afzet van nieuwe producten en het gebruik van nieuwe technologieën en innovatieve productiemethoden;
(h)  de verbetering van de arbeidsomstandigheden en de opleiding van de werknemers;
(i)  de openstelling en ontwikkeling van nieuwe markten;
Amendement 438
Voorstel voor een verordening
Artikel 69 – lid 1
1.   Uit het EFMZV kan steun worden verleend door de voorbereiding en de uitvoering van productie- en afzetprogramma's zoals bedoeld in artikel 32 van [Verordening (EU) nr. inzake de gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten].
1.   Uit het EFMZV wordt steun verleend voor de voorbereiding en de uitvoering van productie- en afzetprogramma's zoals bedoeld in artikel 32 van [Verordening (EU) nr. inzake de gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten].
Amendement 439
Voorstel voor een verordening
Artikel 70 – lid 1 – inleidende formule
1.   Uit het EFMZV kan steun worden verleend voor erkende producentenorganisaties en unies van producentenorganisaties die in bijlage II bij Verordening (EU) nr. [inzake de gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten] vermelde producten opslaan, op voorwaarde dat die producten worden opgeslagen overeenkomstig de artikelen 35 en 36 van die verordening:
1.   Het EFMZV kan cofinanciering verstrekken als compensatie voor erkende producentenorganisaties en unies van producentenorganisaties die in bijlage II bij Verordening (EU) nr. [inzake de gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten] vermelde visserij- en aquacultuurproducten opslaan, op voorwaarde dat die producten worden opgeslagen overeenkomstig de artikelen 35 en 36 van die verordening:
Amendement 440
Voorstel voor een verordening
Artikel 70 – lid 1 – letter a
(a)   de opslagsteun mag niet meer bedragen dan de technische en financiële kosten van de maatregelen die vereist zijn voor de stabilisatie en de opslag van de betrokken producten;
(a)   de opslagsteun mag niet meer bedragen dan de technische en financiële kosten van de maatregelen die vereist zijn voor de stabilisatie, voorbereiding en opslag van de betrokken producten;
Amendement 441
Voorstel voor een verordening
Artikel 70 – lid 1 – letter c
(c)   de jaarlijks verleende steun mag niet meer bedragen dan het onderstaande procentuele aandeel van de gemiddelde jaarwaarde van de productie die de leden van de producentenorganisatie bij eerste verkoop hebben afgezet in de periode 2009 – 2011. Wanneer de leden van de producentenorganisatie in de periode 2009 – 2011 geen productie hebben afgezet, wordt de gemiddelde jaarwaarde van de productie die de leden in de eerste drie productiejaren hebben afgezet, in aanmerking genomen:
(c)   de jaarlijks verleende steun mag niet meer bedragen dan 5 % van de gemiddelde jaarwaarde van de productie die de leden van de producentenorganisatie bij eerste verkoop hebben afgezet in de periode 2009 – 2011. Wanneer de leden van de producentenorganisatie in de periode 2009 – 2011 geen productie hebben afgezet, wordt de gemiddelde jaarwaarde van de productie die de leden in de eerste drie productiejaren hebben afgezet, in aanmerking genomen
–  1 % in 2014
–  0,8 % in 2015
–  0,6 % in 2016
–  0,4 % in 2017
–  0,2 % in 2018.
Amendement 442
Voorstel voor een verordening
Artikel 70 – lid 2
2.  De in lid 1 bedoelde steun wordt tegen 2019 geleidelijk uitgefaseerd.
Schrappen
Amendement 443
Voorstel voor een verordening
Artikel 71 – lid 1 – inleidende formule
1.   Uit het EFMZV kan steun worden verleend voor afzetmaatregelen ten bate van visserij- en aquacultuurproducten die gericht zijn op:
1.   Uit het EFMZV kan steun worden verleend voor afzetmaatregelen ten bate van visserij–, binnenvisserij- en aquacultuurproducten die gericht zijn op:
Amendement 444
Voorstel voor een verordening
Artikel 71 – lid 1 – letter a – inleidende formule
(a)   het verbeteren van de voorwaarden voor het op de markt brengen van:
(a)   het zoeken naar nieuwe markten en het verbeteren van de voorwaarden voor het op de markt brengen van visserij- en aquacultuursoorten, waaronder:
Amendement 445
Voorstel voor een verordening
Artikel 71 – lid 1 – letter a – punt i bis (nieuw)
i bis)  producten die worden aangeboden door vissersorganisaties, vissersverenigingen en visafslagen;
Amendement 446
Voorstel voor een verordening
Artikel 71 – lid 1 – letter a – punt ii
ii)   ongewenste vangsten die worden aangeland overeenkomstig artikel 15 van [GVB-verordening] en artikel 8, onder b), tweede streepje, van [Verordening (EU) nr. inzake de gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten];
ii)   ongewenste vangsten uit commerciële bestanden die worden aangeland in overeenstemming met de technische maatregelen, met artikel 15 van [GVB-verordening] en met artikel 8, onder b), tweede streepje, van [Verordening (EU) nr. inzake de gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten];
Amendement 447
Voorstel voor een verordening
Artikel 71 – lid 1 – letter a – punt iii
iii)   producten die worden verkregen aan de hand van methoden met een lage milieu-impact, of biologische aquacultuurproducten zoals omschreven in Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad inzake de biologische productie;
iii)   visserij- of aquacultuurproducten die worden verkregen aan de hand van methoden met een lage milieu-impact, biologische aquacultuurproducten zoals omschreven in Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad inzake de biologische productie, of met gesloten aquacultuursystemen verkregen producten;
Amendement 448
Voorstel voor een verordening
Artikel 71 – lid 1 – letter a – punt iii bis (nieuw)
iii bis)  streek- en seizoensproducten, met inbegrip van de producten die vallen onder Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen;
Amendement 449
Voorstel voor een verordening
Artikel 71 – lid 1 – letter a – punt iii ter(nieuw)
iii ter)  nieuwe of opgewaardeerde producten.
Amendement 450
Voorstel voor een verordening
Artikel 71 – lid 1 – letter b – inleidende formule
(b)   het verbeteren van de kwaliteit, door het stimuleren van:
(b)   het verbeteren van kwaliteit en toegevoegde waarde, door het stimuleren van:
Amendement 451
Voorstel voor een verordening
Artikel 71 – lid 1 – letter b – punt ii
ii)   de certificering en afzetbevordering voor onder meer duurzame visserij- en aquacultuurproducten en milieuvriendelijke verwerkingsmethoden;
ii)   de kwaliteitscertificering en de bevordering en invoering van een specifieke etikettering met betrekking tot duurzame visserij- en aquacultuurproducten, producten afkomstig uit de kleinschalige kustvisserij, streek- en seizoensproducten en milieuvriendelijke verwerkingsmethoden;
Amendement 452
Voorstel voor een verordening
Artikel 71 – lid 1 – letter b – punt ii bis (nieuw)
ii bis)  de traceerbaarheid van visserij- en aquacultuurproducten, onder meer via de ontwikkeling van een voor de hele Unie geldend ecolabel voor visserij- en aquacultuurproducten;
Amendement 453
Voorstel voor een verordening
Artikel 71 – lid 1 – letter b – punt ii ter (nieuw)
ii ter)  innovatieve processen en methoden;
Amendement 454
Voorstel voor een verordening
Artikel 71 – lid 1 – letter b – punt iii
iii)   de rechtstreekse afzet van visserijproducten door kleinschalige kustvissers;
iii)   de rechtstreekse afzet van visserijproducten door kleinschalige kustvissers en vissers die te voet vissen;
Amendement 455
Voorstel voor een verordening
Artikel 71 – lid 1 – letter b – punt iii bis (nieuw)
iii bis)  de presentatie en de verpakking van producten;
Amendement 456
Voorstel voor een verordening
Artikel 71 – lid 1 – letter b – punt iii ter (nieuw)
iii ter)  de naleving van de conformiteits- en certificeringsvoorschriften voor producten die onder Verordening (EG) nr. 510/2006 vallen, door producenten, verwerkers en bereiders die aan de controle- en certificeringssystemen onderworpen zijn.
Amendement 457
Voorstel voor een verordening
Artikel 71 – lid 1 – letter c
(c)   het bevorderen van de transparantie van de productie en de markten, en het verrichten van marktonderzoek;
(c)   het bevorderen van de transparantie van de productie en de markten, en het verrichten van marktonderzoek en studies naar de commerciële afhankelijkheid van de Unie;
Amendement 458
Voorstel voor een verordening
Artikel 71 – lid 1 – letter e
(e)   het opzetten van producentenorganisaties, unies van producentenorganisaties en brancheorganisaties zoals erkend in het kader van hoofdstuk II, afdeling III, van [Verordening (EU) nr. inzake de gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten];
(e)   het opzetten en samenvoegen van producentenorganisaties, unies van producentenorganisaties en brancheorganisaties zoals erkend in het kader van hoofdstuk II, afdeling III, van [Verordening (EU) nr. inzake de gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten], teneinde hun rol in het beheer van visserij- en afzetmaatregelen te versterken;
Amendement 459
Voorstel voor een verordening
Artikel 71 – lid 1 – letter f
(f)   het houden van regionale, nationale of transnationale afzetbevorderingscampagnes voor visserijproducten en aquacultuurproducten.
(f)   het houden van regionale, nationale of transnationale afzetbevorderingscampagnes, met inbegrip van tentoonstellingen en mediacampagnes, voor ecologisch duurzame visserijproducten en aquacultuurproducten.
Amendement 460
Voorstel voor een verordening
Artikel 72 – lid 1 – letter -a (nieuw)
(-a)  investeringen in innovatie, met het oog op de ontwikkeling van nieuwe, hoogwaardigere producten met een toegevoegde waarde en met het oog op nieuwe of verbeterde processen, beheers- en organisatiesystemen;
Amendement 461
Voorstel voor een verordening
Artikel 72 – lid 1 – letter -b (nieuw)
(-b)  investeringen om de toegevoegde waarde van producten te verhogen;
Amendement 462
Voorstel voor een verordening
Artikel 72 – lid 1 – letter a bis (nieuw)
(a bis)  investeringen ter verbetering van de veiligheids-, hygiënische, gezondheids- en arbeidsomstandigheden;
Amendement 463
Voorstel voor een verordening
Artikel 72 – lid 1 – letter d
(d)   investeringen voor de verwerking van biologische aquacultuurproducten zoals bedoeld in de artikelen 6 en 7 van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad.
(d)   investeringen voor de verwerking van duurzame aquacultuurproducten en biologische aquacultuurproducten zoals bedoeld in de artikelen 6 en 7 van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad.
Amendement 464
Voorstel voor een verordening
Artikel 72 – lid 1 bis (nieuw)
1 bis.  Uit het EFMZV kan steun worden verleend aan bedrijven, verenigingen en technologiecentra die de verwerkingssector vertegenwoordigen voor de ontwikkeling van onderzoeks- en innovatieactiviteiten in verband met de in lid 1 bedoelde activiteiten.
Amendement 465
Voorstel voor een verordening
Artikel 73 – lid 1
1.   Uit het EFMZV kan steun worden verleend ten bate van de compensatieregeling die is ingevoerd bij Verordening (EG) nr. 791/2007 van de Raad tot instelling van een regeling ter compensatie van de extra kosten voor de afzet van bepaalde visserijproducten van de ultraperifere gebieden van de Azoren, Madeira, de Canarische Eilanden, Frans Guyana en Réunion.
1.   Uit het EFMZV wordt steun verleend ten bate van de regeling die op grond van artikel 349 VWEU is ingevoerd bij Verordening (EG) nr. 791/2007 van de Raad ter compensatie van de extra kosten waarmee marktdeelnemers geconfronteerd worden bij het vangen, kweken, verwerken en afzetten van bepaalde visserij- en aquacultuurproducten uit de ultraperifere gebieden. Deze regeling is van toepassing op alle extra kosten waarmee marktdeelnemers geconfronteerd worden bij de in dit lid bedoelde activiteiten.
Amendement 466
Voorstel voor een verordening
Artikel 73 – lid 2
2.   Elke betrokken lidstaat bepaalt voor zijn in artikel 1 bedoelde gebieden de lijst van de voor compensatie in aanmerking komende visserijproducten en aquacultuurproducten en de hoeveelheid van die producten.
2.   Elke betrokken lidstaat bepaalt voor zijn in artikel 1 bedoelde gebieden de lijst van extra kosten waarmee marktdeelnemers worden geconfronteerd bij de in lid 1 bedoelde activiteiten. De lidstaat stelt eveneens een lijst op van de voor compensatie in aanmerking komende visserijproducten en aquacultuurproducten en de hoeveelheid van die producten.
Amendement 467
Voorstel voor een verordening
Artikel 73 – lid 3
3.   Bij het opstellen van de in lid 2 bedoelde lijst en hoeveelheid nemen de lidstaten alle ter zake relevante factoren in aanmerking, met name de noodzaak ervoor te zorgen dat de compensatie volledig verenigbaar is met de GVB-voorschriften.
3.   Bij het opstellen van de in lid 2 bedoelde lijst en hoeveelheid nemen de lidstaten alle ter zake relevante factoren in aanmerking, met name de noodzaak ervoor te zorgen dat de compensatie volledig verenigbaar is met de GVB-voorschriften en dat de vangstcapaciteit van de betrokken vissersvloten is afgestemd op de beschikbare vangstmogelijkheden.
Amendement 468
Voorstel voor een verordening
Artikel 73 – lid 4 – letter c bis (nieuw)
(c bis)  afkomstig zijn uit de IOO-visserij.
Amendement 469
Voorstel voor een verordening
Artikel 73 – lid 5 bis (nieuw)
5 bis.  De volgende marktdeelnemers komen in aanmerking voor compensatie wanneer zij bij de afzet van visserijproducten met extra kosten geconfronteerd worden:
(a)  natuurlijke of rechtspersonen die productiemiddelen exploiteren om visserij- of aquacultuurproducten te verkrijgen met het doel deze producten op de markt te brengen;
(b)  de eigenaren of exploitanten van vaartuigen die in de havens van de in lid 1 bedoelde gebieden zijn geregistreerd en in die gebieden vissen, of verenigingen van dergelijke eigenaren of exploitanten;
(c)  de marktdeelnemers in de sector verwerking en afzet, of verenigingen van dergelijke marktdeelnemers.
Amendement 470
Voorstel voor een verordening
Artikel 73 bis (nieuw)
Artikel 73 bis
Marktdeelnemers
1.  Er wordt compensatie betaald aan marktdeelnemers die in de betrokken gebieden visserij en aquacultuur bedrijven.
2.  De betrokken lidstaten nemen de nodige maatregelen om de economische levensvatbaarheid te waarborgen van de marktdeelnemers die de compensatie ontvangen.
Amendement 471
Voorstel voor een verordening
Artikel 74 – alinea 1 – letter a
(a)   voor elk visserijproduct of voor elk aquacultuurproduct: de extra kosten die gepaard gaan met de specifieke handicaps van het betrokken gebied, en
(a)   voor elk visserij- of aquacultuurproduct of voor elke categorie producten: de extra kosten die gepaard gaan met de specifieke handicaps van het betrokken gebied, en
Amendement 472
Voorstel voor een verordening
Artikel 74 – alinea 1 – letter b bis (nieuw)
(b bis)  enigerlei andere steun die de begunstigde voor zijn activiteiten ontvangt of heeft ontvangen.
Amendement 473
Voorstel voor een verordening
Artikel 75 – lid 1
1.   De betrokken lidstaten dienen bij de Commissie voor elk betrokken gebied een compensatieplan in met daarin de in artikel 73 bedoelde lijst en hoeveelheid, het in artikel 74 bedoelde compensatieniveau en de in artikel 99 bedoelde bevoegde autoriteit.
1.   De betrokken lidstaten dienen bij de Commissie voor elk betrokken gebied een compensatieplan in met daarin de in artikel 73 bedoelde lijst en hoeveelheid en het soort ondernemer, het in artikel 74 bedoelde compensatieniveau en de in artikel 99 bedoelde bevoegde autoriteit.
Amendement 474
Voorstel voor een verordening
Artikel 75 – lid 1 bis (nieuw)
1 bis.  De lidstaten kunnen de inhoud van het in lid 1 bedoelde compensatieplan wijzigen. De wijzigingen worden aan de Commissie voorgelegd.
Amendement 475
Voorstel voor een verordening
Artikel 75 – lid 2
2.  De Commissie wordt ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 127 gedelegeerde handelingen aan te nemen met betrekking tot de vaststelling van de inhoud van het compensatieplan, met inbegrip van de criteria voor de berekening van de extra kosten die gepaard gaan met de specifieke handicaps van de betrokken gebieden.
(Niet van toepassing op de Nederlandse versie.)
Amendement 476
Voorstel voor een verordening
Artikel 75 bis (nieuw)
Artikel 75 bis
Staatssteun
1.  In afwijking van artikel 8 kan de Commissie, overeenkomstig artikel 108 VWEU, toestemming geven voor steun aan de sectoren die visserij- en aquacultuurproducten produceren, verwerken en afzetten, om de specifieke problemen waarmee de ultraperifere gebieden vanwege hun geïsoleerde, insulaire karakter en hun ultraperifere ligging kampen, te verlichten.
2.  De lidstaten kunnen bijkomende financiële steun verlenen voor de uitvoering van de in artikel 75 bedoelde compensatieplannen. In dat geval melden de lidstaten de staatssteun aan de Commissie en kan de Commissie die steun overeenkomstig deze verordening als onderdeel van die plannen goedkeuren. Staatssteun die overeenkomstig dit lid is gemeld wordt eveneens geacht te zijn gemeld in de zin van artikel 108, lid 3, eerste zin, VWEU.
Amendement 477
Voorstel voor een verordening
Artikel 78 – lid 1
1.   Uit het EFMZV kan steun worden verleend voor de tenuitvoerlegging van een EU-systeem voor controle, inspectie en handhaving zoals bedoeld in artikel 46 van [GVB-verordening] en in Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen.
1.   Uit het EFMZV kan steun worden verleend voor de tenuitvoerlegging van een EU-systeem voor controle, inspectie en handhaving zoals bedoeld in artikel 46 van [GVB-verordening] en in Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, alsook voor de installatie van de componenten die nodig zijn voor het waarborgen van de traceerbaarheid van visserijproducten overeenkomstig artikel 58 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad. Een dergelijk systeem moet leiden tot een aantal controles gebaseerd op de omvang van de vloot in de verschillende lidstaten.
Amendement 478
Voorstel voor een verordening
Artikel 78 – lid 2 – letter a
(a)   de aankoop en/of de ontwikkeling van technologieën, met inbegrip van hardware en software, vaartuigdetectiesystemen (VDS), CCTV-systemen en IT-netwerken voor het verzamelen, beheren, valideren, analyseren en uitwisselen van gegevens met betrekking tot de visserij, voor het ontwikkelen van steekproefmethoden voor deze gegevens, en voor het totstandbrengen van een verbinding met sectoroverschrijdende gegevensuitwisselingssystemen;
(a)   de aankoop, de installatie en de ontwikkeling van technologieën, met inbegrip van hardware en software, vaartuigdetectiesystemen (VDS), CCTV-systemen en IT-netwerken voor het verzamelen, beheren, valideren, analyseren, de risicobeheersing, het presenteren en uitwisselen van gegevens met betrekking tot de visserij, voor het ontwikkelen van steekproefmethoden voor deze gegevens, en voor het tot stand brengen van een verbinding met sectoroverschrijdende gegevensuitwisselingssystemen, op voorwaarde dat bij dergelijke acties de individuele vrijheden en de bescherming van de persoonsgegevens worden geëerbiedigd;
Amendement 479
Voorstel voor een verordening
Artikel 78 – lid 2 – letter b
(b)   de aankoop en de installatie van de componenten die nodig zijn voor de transmissie van gegevens door bij de visserij en de afzet van visserijproducten betrokken actoren aan de betrokken autoriteiten van de lidstaat en de EU, met inbegrip van de voor controledoeleinden vereiste componenten voor elektronische registratie- en rapportagesystemen (ERS), volgsystemen voor vaartuigen (VMS) en automatische identificatiesystemen (AIS);
(b)   de ontwikkeling, de aankoop en de installatie van de componenten, met inbegrip van hardware en software, die nodig zijn voor de transmissie van gegevens door bij de visserij en de afzet van visserijproducten betrokken actoren aan de betrokken autoriteiten van de lidstaat en de EU, met inbegrip van de voor controledoeleinden vereiste componenten voor elektronische registratie- en rapportagesystemen (ERS), volgsystemen voor vaartuigen (VMS) en automatische identificatiesystemen (AIS);
Amendement 480
Voorstel voor een verordening
Artikel 78 – lid 2 – letter c
(c)   de aankoop en de installatie van de componenten die nodig zijn ter waarborging van de traceerbaarheid van visserijproducten en aquacultuurproducten zoals bedoeld in artikel 58 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad;
(c)   de ontwikkeling, de aankoop en de installatie van de componenten, met inbegrip van hardware en software, die nodig zijn ter waarborging van de traceerbaarheid van visserijproducten en aquacultuurproducten als bedoeld in artikel 58 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad;
Amendement 481
Voorstel voor een verordening
Artikel 78 – lid 2 – letter e
(e)   de modernisering en de aankoop van patrouillevaartuigen, -vliegtuigen en -helikopters, op voorwaarde dat deze ten minste 60 % van de tijd voor visserijcontroledoeleinden worden gebruikt;
(e)   de modernisering en de aankoop van patrouillevaartuigen, -vliegtuigen en -helikopters, op voorwaarde dat deze gedurende ten minste 60 % van de totale gebruikstijd per jaar voor visserijcontroledoeleinden worden gebruikt;
Amendement 482
Voorstel voor een verordening
Artikel 78 – lid 2 – letter g
(g)   de uitvoering van proefprojecten inzake visserijcontrole, met inbegrip van de analyse van vis-DNA en de ontwikkeling van websites inzake controle;
(g)   de ontwikkeling van innovatieve controle- en toezichtsystemen en de uitvoering van proefprojecten inzake visserijcontrole, met inbegrip van de analyse van vis-DNA en de ontwikkeling van websites inzake controle;
Amendement 483
Voorstel voor een verordening
Artikel 78 – lid 2 – letter j bis (nieuw)
(j bis)  programma's voor een strengere controle op visbestanden waarvoor specifieke, overeenkomstig artikel 95 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad vastgestelde controle- en inspectieprogramma's gelden, met inbegrip van de hieraan gerelateerde operationele kosten;
Amendement 484
Voorstel voor een verordening
Artikel 78 – lid 2 – letter j ter (nieuw)
(j ter)  programma's die verband houden met de tenuitvoerlegging van een overeenkomstig artikel 102, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1224/2009, vastgesteld actieplan, met inbegrip van de hieraan gerelateerde operationele kosten.
Amendement 485
Voorstel voor een verordening
Artikel 78 – lid 3
3.   De in lid 2, onder h), i) en j), opgenomen maatregelen komen slechts voor steun in aanmerking indien zij betrekking hebben op door een overheidsinstantie verrichte controleactiviteiten.
3.   De in lid 2, onder h), i), j), j bis) en j ter), opgenomen maatregelen komen slechts voor steun in aanmerking indien zij betrekking hebben op door een overheidsinstantie verrichte controleactiviteiten.
Amendement 486
Voorstel voor een verordening
Artikel 78 bis (nieuw)
Artikel 78 bis
Collectieve acties met als doel de controles te versterken en te standaardiseren
1.  In het kader van de doelstelling de controles te versterken en te standaardiseren kan uit het EFMZV steun worden verleend voor de tenuitvoerlegging van transnationale projecten die zijn gericht op het tot stand brengen en het testen van interstatelijke systemen voor controle, inspectie en handhaving zoals bedoeld in artikel 46 van Verordening (EU nr. …/… [betreffende het GVB] en in Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen.
2.  Met name de volgende soorten concrete acties komen in aanmerking voor steun:
(a)  internationale programma's voor de opleiding van personeelsleden die zijn belast met monitoring-, controle- en bewakingstaken op visserijgebied;
(b)  initiatieven, met inbegrip van seminars en media-instrumenten, om de interpretatie van regelgeving en de hieruit voortvloeiende controles in de Unie te standaardiseren;
Amendement 487
Voorstel voor een verordening
Artikel 79 – lid 1
1.   Uit het EFMZV wordt steun verleend voor de verzameling, het beheer en het gebruik van primaire biologische, technische, ecologische en sociaaleconomische gegevens zoals in het kader van het in artikel 37, lid 5, van [GVB-verordening] bedoelde meerjarenprogramma van de Unie.
1.   Uit het EFMZV wordt steun verleend voor de verzameling, het beheer, de analyse en het gebruik van primaire biologische, technische, ecologische en sociaaleconomische gegevens die nodig zijn voor het duurzame beheer van ecosysteemgerichte visserij en aquacultuur, zoals in het kader van het in artikel 37, lid 5, van [GVB-verordening] bedoelde meerjarenprogramma van de Unie.
Amendement 488
Voorstel voor een verordening
Artikel 79 – lid 2 – letter a
(a)   het beheer en het gebruik van gegevens voor wetenschappelijke analyse en voor de uitvoering van het GVB;
(a)   de verzameling, het beheer en het gebruik van gegevens voor wetenschappelijke analyse en voor de uitvoering van het GVB;
Amendement 489
Voorstel voor een verordening
Artikel 79 – lid 2 – letter a bis (nieuw)
(a bis)  de aankoop of de ontwikkeling van technologieën, met inbegrip van hardware en software, die noodzakelijk zijn voor het verzamelen, beheren en gebruiken van gegevens;
Amendement 490
Voorstel voor een verordening
Artikel 79 – lid 2 – letter b
(b)  nationale meerjarige steekproefprogramma’s;
(b)  nationale, transnationale en subnationale meerjarige steekproefprogramma's;
Amendement 491
Voorstel voor een verordening
Artikel 79 – lid 2 – letter c
(c)   mariene monitoring van de commerciële en de recreatievisserij;
(c)   mariene monitoring van de commerciële en de recreatievisserij, met inbegrip van de monitoring van de bijvangst van mariene organismen en vogels;
Amendement 492
Voorstel voor een verordening
Artikel 79 – lid 2 – letter d bis (nieuw)
(d bis)  het beheer van de jaarlijkse werkprogramma's met betrekking tot de technische en wetenschappelijke expertise op het gebied van visserij, de verwerking van meegedeelde gegevens en gegevensreeksen, en voorbereidende werkzaamheden voorafgaand aan het verstrekken van wetenschappelijke adviezen;
Amendement 493
Voorstel voor een verordening
Artikel 79 – lid 2 – letter d ter (nieuw)
(d ter)  organisatie en beheer van vergaderingen van visserijdeskundigen;
Amendement 494
Voorstel voor een verordening
Artikel 79 – lid 2 – letter e
(e)   deelname van vertegenwoordigers van de lidstaten aan regionale coördinatievergaderingen zoals bedoeld in artikel 37, lid 4, [GVB-verordening], aan vergaderingen van regionale organisaties voor visserijbeheer waarbij de EU overeenkomstsluitende partij of waarnemer is, of aan vergaderingen van internationale organisaties die belast zijn met het verstrekken van wetenschappelijk advies.
(e)   deelname van vertegenwoordigers van de lidstaten en hun wetenschappelijke deskundigen, alsmede van vertegenwoordigers van regionale overheden, aan regionale coördinatievergaderingen zoals bedoeld in artikel 37, lid 4, [GVB-verordening], aan vergaderingen van regionale organisaties voor visserijbeheer waarbij de EU overeenkomstsluitende partij of waarnemer is, of aan vergaderingen van internationale organisaties die belast zijn met het verstrekken van wetenschappelijk, economisch of technisch advies;
Amendement 495
Voorstel voor een verordening
Artikel 79 – lid 2 – letter e bis (nieuw)
(e bis)  de verbetering van systemen voor gegevensverzameling en -beheer en de tenuitvoerlegging van proefonderzoeken om de bestaande systemen voor gegevensverzameling en -beheer te verbeteren;
Amendement 496
Voorstel voor een verordening
Artikel 79 – lid 2 – letter e ter (nieuw)
(e ter)  de operationele uitgaven in verband met de verzameling en verwerking van gegevens.
Amendement 497
Voorstel voor een verordening
Artikel 79 bis (nieuw)
Artikel 79 bis
Sancties
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 150 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde een lidstaat te bestraffen door de middelen uit het EFMZV te bevriezen en/of te verminderen, indien een lidstaat verzuimt:
(a)  aan zijn verplichtingen te voldoen op het vlak van de verzameling en transmissie van gegevens of nalaat melding te maken van de werkelijke capaciteit van zijn visserijvloot; of
(b)  problemen in verband met IOO-visserij in zijn wateren en/of binnen zijn visserijvloot aan te pakken.
Amendement 498
Voorstel voor een verordening
Artikel 81 – alinea 1 – inleidende formule
De in dit hoofdstuk bedoelde steun draagt bij tot de ontwikkeling en de uitvoering van het geïntegreerd maritiem beleid van de Unie. De steun heeft tot doel:
De uit hoofde van dit hoofdstuk verleende steun draagt bij tot de verdere ontwikkeling en de uitvoering van het geïntegreerd maritiem beleid van de Unie. De steun heeft tot doel:
Amendement 499
Voorstel voor een verordening
Artikel 81 – alinea 1 – letter a – punt i
i)   maatregelen te stimuleren om de lidstaten en de EU-regio's aan te moedigen tot de ontwikkeling, invoering of uitvoering van een geïntegreerd maritiem bestuur;
i)   maatregelen te stimuleren om de lidstaten en hun regio's aan te moedigen tot de ontwikkeling, invoering of uitvoering van een geïntegreerd maritiem bestuur;
Amendement 500
Voorstel voor een verordening
Artikel 81 – alinea 1 – letter a – punt ii
ii)   de dialoog en de samenwerking met en tussen de lidstaten en de belanghebbende partijen op het gebied van mariene en maritieme zaken te bevorderen, onder meer via de ontwikkeling van zeegebiedstrategieën;
ii)   de dialoog en de samenwerking met en tussen de lidstaten en de belanghebbende partijen op het gebied van mariene en maritieme zaken te bevorderen, onder meer via de ontwikkeling en uitvoering van geïntegreerde zeegebiedstrategieën, waarin het belang van een evenwichtige aanpak in alle zeegebieden vooropstaat en waarin rekening wordt gehouden met de specifieke kenmerken van de verschillende maritieme gebieden en deelgebieden, alsmede, in voorkomend geval, met de toepasselijke macroregionale strategieën;
Amendement 501
Voorstel voor een verordening
Artikel 81 – alinea 1 – letter a – punt iii
iii)   sectoroverschrijdende samenwerkingsplatforms en -netwerken te stimuleren, waaraan wordt deelgenomen door onder meer vertegenwoordigers van overheidsinstanties, regionale en plaatselijke overheden, de industriesector, de toeristische sector, bij onderzoek betrokken partijen, burgers, organisaties van het maatschappelijk middenveld en de sociale partners;
iii)   sectoroverschrijdende samenwerkingsplatforms en -netwerken te stimuleren, waaraan wordt deelgenomen door onder meer vertegenwoordigers van nationale overheidsinstanties, regionale en plaatselijke overheden, de industriesector, de toeristische sector, bij onderzoek betrokken partijen, burgers, organisaties van het maatschappelijk middenveld en de sociale partners, ook in het kader van zeegebiedstrategieën;
Amendement 502
Voorstel voor een verordening
Artikel 81 – alinea 1 – letter a – punt iv
iv)   de uitwisseling van beste praktijken en de dialoog op internationaal niveau, onder meer in de vorm van een bilaterale dialoog met derde landen, te stimuleren, onverminderd andere overeenkomsten of regelingen tussen de EU en de betrokken derde landen;
iv)   de uitwisseling van beste praktijken en de dialoog op internationaal niveau, onder meer in de vorm van een bilaterale dialoog met derde landen, te stimuleren, waarbij rekening wordt gehouden met het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (UNCLOS) en met de hierop gebaseerde internationale verdragen, onverminderd andere overeenkomsten of regelingen tussen de EU en de betrokken derde landen;
Amendement 503
Voorstel voor een verordening
Artikel 81 – alinea 1 – letter b – inleidende formule
(b)   bij te dragen tot de ontwikkeling van sectoroverschrijdende initiatieven ten bate van de maritieme sectoren en/of het sectorale beleid die rekening houden met en voortbouwen op bestaande instrumenten en initiatieven, met name op het gebied van:
(b)   bij te dragen tot de ontwikkeling van sectoroverschrijdende initiatieven ten bate van de maritieme en mariene sectoren en/of het sectorale beleid die rekening houden met en voortbouwen op bestaande instrumenten en initiatieven, met name op het gebied van:
Amendement 504
Voorstel voor een verordening
Artikel 81 – alinea 1 – letter b – punt i
i)   geïntegreerde maritieme bewaking, met als doel de efficiëntie en de doeltreffendheid via de sector- en grensoverschrijdende uitwisseling van informatie te verbeteren met inachtneming van bestaande en toekomstige systemen;
i)   geïntegreerde maritieme bewaking, met als doel de veiligheid, de efficiëntie en de doeltreffendheid via de sector- en grensoverschrijdende uitwisseling van informatie te verbeteren met inachtneming van bestaande en toekomstige systemen;
Amendement 505
Voorstel voor een verordening
Artikel 81 – alinea 1 – letter b – punt iii
iii)   de geleidelijke ontwikkeling van een omvattende, openbaar toegankelijke en degelijke mariene-kennisbasis om het delen, hergebruiken en verspreiden van deze gegevens en deze kennis tussen verschillende gebruikersgroepen te vergemakkelijken;
iii)   de geleidelijke ontwikkeling van een omvattende, openbaar toegankelijke en degelijke mariene-kennisbasis om overlapping te beperken en om het delen, hergebruiken en verspreiden van deze gegevens en deze kennis tussen verschillende gebruikersgroepen te vergemakkelijken;
Amendement 506
Voorstel voor een verordening
Artikel 81 – alinea 1 – letter b bis (nieuw)
(b bis)  de samenwerking tussen de lidstaten te verbeteren door middel van de uitwisseling van informatie en beste praktijken tussen de verschillende functies van de kustwacht, met als doel een Europese kustwacht op te richten;
Amendement 507
Voorstel voor een verordening
Artikel 81 – alinea 1 – letter c
(c)   duurzame economische groei, werkgelegenheid, innovatie en nieuwe technologieën in opkomende en toekomstgerichte maritieme sectoren in kustgebieden te ondersteunen op een manier die complementair is aan de bestaande sectorale en nationale activiteiten;
(c)   duurzame economische groei, werkgelegenheid, innovatie en nieuwe technologieën te ondersteunen in opkomende en toekomstgerichte maritieme sectoren, alsook in kust- en eilandgebieden en in de ultraperifere regio's van de Unie op een manier die complementair is aan de bestaande sectorale en nationale activiteiten;
Amendement 508
Voorstel voor een verordening
Artikel 81 – alinea 1 – letter c bis (nieuw)
(c bis)  de ontwikkeling van het menselijk kapitaal in de maritieme sector te ondersteunen, met name door samenwerking en uitwisseling op het gebied van opleidingen te stimuleren;
Amendement 509
Voorstel voor een verordening
Artikel 81 – alinea 1 – letter d
(d)   de bescherming van het mariene milieu, met name de biodiversiteit ervan alsmede beschermde mariene gebieden zoals de NATURA 2000-gebieden, te bevorderen, het duurzame gebruik van de mariene en kusthulpbronnen te stimuleren en de grenzen van de duurzaamheid van menselijke activiteiten met een impact op het mariene milieu nader te omschrijven, met name in de context van de kaderrichtlijn mariene strategie
(d)   de bescherming van het mariene milieu, met name de biodiversiteit ervan alsmede beschermde mariene gebieden zoals de Natura 2000-gebieden, te bevorderen, het duurzame gebruik van de mariene en kusthulpbronnen te stimuleren door toepassing van een ecosysteemgerichte benadering van het beheer van menselijke activiteiten, in overeenstemming met het doel om een goede milieutoestand te bereiken of te behouden zoals voorgeschreven in de kaderrichtlijn mariene strategie.
Amendement 510
Voorstel voor een verordening
Artikel 82 – lid 1 – letter b
(b)   projecten, waaronder testprojecten en samenwerkingsprojecten;
(b)   projecten, van de opzet tot de uitvoering ervan, waaronder test- en proefprojecten en samenwerkingsprojecten op nationaal en grensoverschrijdend niveau;
Amendement 511
Voorstel voor een verordening
Artikel 82 – lid 1 – letter c
(c)   publieksvoorlichting, uitwisseling van beste praktijken, bewustmakingscampagnes en de bijbehorende communicatie- en verspreidingsactiviteiten zoals publiciteitscampagnes, evenementen, ontwikkeling en onderhoud van websites en platforms van belanghebbende partijen, met inbegrip van communicatie betreffende politieke prioriteiten van de Europese Unie die betrekking hebben op de algemene doelstellingen van deze verordening;
(c)   publieksvoorlichting, uitwisseling van beste praktijken, ook met betrekking tot relevante, effectieve Europese onderzoeksprogramma's, bewustmakingscampagnes en de bijbehorende communicatie- en verspreidingsactiviteiten zoals publiciteitscampagnes, evenementen, ontwikkeling en onderhoud van websites en platforms van belanghebbende partijen, met inbegrip van communicatie betreffende politieke prioriteiten van de Europese Unie die betrekking hebben op de algemene doelstellingen van deze verordening;
Amendement 512
Voorstel voor een verordening
Artikel 82 – lid 1 – letter d
(d)  conferenties, seminars en workshops;
(d)  conferenties, seminars, fora en workshops;
Amendement 513
Voorstel voor een verordening
Artikel 82 – lid 1 – letter e
(e)   uitwisseling van beste praktijken, coördinatieactiviteiten, met inbegrip van informatie-uitwisselingsnetwerken en stuurmechanismen voor zeegebiedstrategieën;
(e)   uitwisseling van beste praktijken, coördinatieactiviteiten, met inbegrip van informatie-uitwisselingsnetwerken en ondersteuning van het ontwerpen van zeegebiedstrategieën;
Amendement 514
Voorstel voor een verordening
Artikel 82 – lid 1 – letter f
(f)   de ontwikkeling, de exploitatie en het onderhoud van IT-systemen en -netwerken voor het verzamelen, beheren, valideren, analyseren en uitwisselen van gegevens met betrekking tot de visserij, voor het ontwikkelen van steekproefmethoden voor deze gegevens, en voor het totstandbrengen van een verbinding met sectoroverschrijdende gegevensuitwisselingssystemen.
(f)   de ontwikkeling, de exploitatie en het onderhoud van IT-systemen en -netwerken voor het verzamelen, beheren, valideren, analyseren en uitwisselen van gegevens, voor het ontwikkelen van steekproefmethoden voor deze gegevens, en voor het tot stand brengen van een verbinding met sectoroverschrijdende gegevensuitwisselingssystemen;
Amendement 515
Voorstel voor een verordening
Artikel 82 – lid 1 – letter f bis (nieuw)
(f bis)  opleidingsprojecten ter bevordering van de kennis, de beroepsbekwaamheid en acties ter bevordering van de beroepsontwikkeling in de maritieme sector;
Amendement 516
Voorstel voor een verordening
Artikel 82 – lid 1 – letter f ter(nieuw)
(f ter)  instrumenten die geschikt zijn voor een geïntegreerd beheer van de kustgebieden, de maritieme ruimtelijke ordening en het beheer van de gemeenschappelijke hulpmiddelen op het niveau van het zeegebied;
Amendement 517
Voorstel voor een verordening
Artikel 82 – lid 1 – letter f quater (nieuw)
(f quater)  technische bijstand uit hoofde van artikel 51 van Verordening (EU) nr. …/… [houdende gemeenschappelijke bepalingen].
Amendement 518
Voorstel voor een verordening
Artikel 82 – lid 2 – inleidende formule
2.   Ter verwezenlijking van de in artikel 81, onder b), vastgestelde specifieke doelstellingen, namelijk de ontwikkeling van sectoroverschrijdende concrete acties, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor:
2.   Ter verwezenlijking van de in artikel 81, onder b), vastgestelde specifieke doelstellingen, namelijk de ontwikkeling van grensoverschrijdende en sectoroverschrijdende concrete acties, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor:
Amendement 519
Voorstel voor een verordening
Artikel 82 – lid 2 – letter b
(b)   activiteiten op het gebied van coördinatie en samenwerking tussen de lidstaten met als doel een maritieme ruimtelijk ordening en een geïntegreerd beheer van kustgebieden te ontwikkelen, met inbegrip van systemen en praktijken voor de uitwisseling en monitoring van gegevens, evaluatieactiviteiten, het opzetten en exploiteren van deskundigennetwerken en het opzetten van een programma om de capaciteit op te bouwen die de lidstaten met het oog op maritieme ruimtelijke ordening nodig hebben;
(b)   activiteiten op het gebied van coördinatie en samenwerking tussen de lidstaten en in voorkomend geval, tussen de lidstaten en de regio's, met als doel een maritieme ruimtelijke ordening en een geïntegreerd beheer van kustgebieden te ontwikkelen, met inbegrip van systemen en praktijken voor de uitwisseling en monitoring van gegevens, evaluatieactiviteiten, het opzetten en exploiteren van deskundigennetwerken en het opzetten van een programma om de capaciteit op te bouwen die de lidstaten met het oog op maritieme ruimtelijke ordening nodig hebben;
Amendement 520
Voorstel voor een verordening
Artikel 82 – lid 2 – letter c
(c)   de technische instrumenten voor het opzetten en exploiteren van een operationeel Europees marien observatie- en datanetwerk dat het via samenwerking tussen de instellingen van de lidstaten die bij het netwerk betrokken zijn, gemakkelijker maakt mariene gegevens te verzamelen, samen te voegen, op kwaliteit te controleren, te hergebruiken en te verspreiden.
(c)   de technische instrumenten voor het opzetten en exploiteren van een operationeel Europees marien observatie- en datanetwerk dat het via samenwerking tussen de instellingen van de lidstaten die bij het netwerk betrokken zijn, gemakkelijker maakt mariene gegevens en kennis te verzamelen, te verwerven, samen te voegen, op kwaliteit te controleren, te hergebruiken en te verspreiden.
Amendement 521
Voorstel voor een verordening
Artikel 84 – alinea 1 – inleidende formule
De in dit hoofdstuk bedoelde maatregelen dragen bij tot de tenuitvoerlegging van het GVB en het GMB, met name op het gebied van:
(Niet van toepassing op de Nederlandse versie.)
Amendement 522
Voorstel voor een verordening
Artikel 84 – alinea 1 – letter a
(a)   wetenschappelijk advies in het kader van het GVB;
(a)   de verzameling, het beheer en de verspreiding van wetenschappelijk advies in het kader van het GVB;
Amendement 523
Voorstel voor een verordening
Artikel 84 – alinea 1 – letter b
(b)  specifieke controle- en handhavingsmaatregelen in het kader van het GVB;
(b)  specifieke controle- en handhavingsmaatregelen in het kader van het GVB, met inbegrip van arbeidsinspecties;
Amendement 524
Voorstel voor een verordening
Artikel 84 – alinea 1 – letter d bis (nieuw)
(d bis)  de sociale dialoog en de betrokkenheid van sociale partners;
Amendement 525
Voorstel voor een verordening
Artikel 84 – alinea 1 – letter e
(e)   marktonderzoek;
(e)   marktonderzoek, met inbegrip van de totstandbrenging van elektronische markten;
Amendement 526
Voorstel voor een verordening
Artikel 84 bis (nieuw)
Artikel 84 bis
Instandhoudingsmaatregelen
Met het oog op de doeltreffende tenuitvoerlegging van de in de artikelen 17 en 21 van Verordening (EU) nr. …/… [betreffende het GVB] opgenomen instandhoudingsmaatregelen kan uit het EFMZV steun worden verleend voor initiatieven van lidstaten om samen te werken en gemeenschappelijke maatregelen uit te voeren teneinde doelstellingen en streefdoelen te verwezenlijken overeengekomen in het kader van meerjarige plannen die zijn vastgesteld op grond van de artikelen 9, 10 en 11 van Verordening (EU) nr. .../... [betreffende het GVB];
Amendement 527
Voorstel voor een verordening
Artikel 85 – lid 1
1.   Uit het EFMZV kan steun worden verleend voor de aanlevering van de wetenschappelijke informatie die nodig is voor een goede en doeltreffende besluitvorming op het gebied van het beheer van het GVB, met name via projecten op het gebied van toegepast onderzoek die rechtstreeks verband houden met de verstrekking van wetenschappelijke standpunten en wetenschappelijk advies.
1.   Uit het EFMZV kan steun worden verleend voor de aanlevering van de wetenschappelijke informatie die nodig is voor een goede en doeltreffende besluitvorming op het gebied van het beheer van het GVB, met name via projecten op het gebied van toegepast onderzoek die rechtstreeks verband houden met de verstrekking van wetenschappelijke en sociaaleconomische standpunten en wetenschappelijk en sociaaleconomisch advies.
Amendement 528
Voorstel voor een verordening
Artikel 85 – lid 2 – letter a
(a)   studies en proefprojecten die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging en de ontwikkeling van het GVB, onder meer op het gebied van alternatieve technieken voor een duurzaam visserijbeheer;
(a)   studies en proefprojecten die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging en de ontwikkeling van het GVB, onder meer op het gebied van alternatieve technieken voor een duurzaam visserij- en aquacultuurbeheer, onder andere binnen de adviesraden;
Amendement 529
Voorstel voor een verordening
Artikel 85 – lid 2 – letter a bis (nieuw)
(a bis)  studies en proefprojecten die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging en de ontwikkeling van het GVB in biogeografisch gevoelige gebieden;
Amendement 530
Voorstel voor een verordening
Artikel 85 – lid 2 – letter b
(b)   de voorbereiding en verstrekking van wetenschappelijke standpunten en wetenschappelijk advies door wetenschappelijke instellingen, waaronder internationale adviesorganisaties die belast zijn met de beoordeling van de bestanden, door onafhankelijke deskundigen en door onderzoeksinstellingen;
(b)   de voorbereiding en verstrekking van wetenschappelijke standpunten en wetenschappelijk advies door wetenschappelijke instellingen, waaronder internationale adviesorganisaties die belast zijn met de beoordeling van de bestanden, door deskundigen en door onderzoeksinstellingen;
Amendement 531
Voorstel voor een verordening
Artikel 85 – lid 2 – letter c
(c)   deelname van deskundigen aan vergaderingen over wetenschappelijke en technische visserijaangelegenheden, aan deskundigengroepen, aan internationale adviesorganisaties en aan vergaderingen waar een bijdrage van visserijdeskundigen vereist is;
(c)   deelname van deskundigen aan vergaderingen over wetenschappelijke en technische visserijaangelegenheden, aan deskundigengroepen, aan internationale adviesorganisaties en aan vergaderingen waar een bijdrage van visserij- en aquacultuurdeskundigen vereist is;
Amendement 532
Voorstel voor een verordening
Artikel 85 – lid 2 – letter c bis (nieuw)
(c bis)  financiering van onderzoeksvaartuigen die wetenschappelijk onderzoek verrichten in gebieden buiten de Unie-wateren waar de Unie actief is in het kader van visserijovereenkomsten;
Amendement 533
Voorstel voor een verordening
Artikel 85 – lid 2 – letter e
(e)   samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van gegevensverzameling, inclusief het opzetten en exploiteren van geregionaliseerde databanken voor de opslag, het beheer en het gebruik van gegevens die bevorderlijk zijn voor de regionale samenwerking, de gegevensverzameling en het gegevensbeheer en de wetenschappelijke expertise ter ondersteuning van het visserijbeheer.
(e)   samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van gegevensverzameling, onder meer met de diverse regionale belanghebbenden en inclusief het opzetten en exploiteren van geregionaliseerde databanken voor de opslag, het beheer en het gebruik van gegevens die bevorderlijk zijn voor de regionale samenwerking, de gegevensverzameling en het gegevensbeheer en de wetenschappelijke expertise ter ondersteuning van het visserijbeheer.
Amendement 534
Voorstel voor een verordening
Artikel 85 – lid 2 – letter e bis (nieuw)
(e bis)  de totstandbrenging van elektronische markten teneinde de informatievoorziening tussen marktdeelnemers en verwerkers beter te coördineren.
Amendement 535
Voorstel voor een verordening
Artikel 86 – lid 2 – letter a
(a)   gezamenlijke aankopen van patrouillevaartuigen, -vliegtuigen en -helikopters door verschillende lidstaten uit hetzelfde geografische gebied, op voorwaarde dat deze ten minste 60 % van de tijd voor visserijcontroledoeleinden worden gebruikt;
(a)   gezamenlijke aankopen van patrouillevaartuigen, -vliegtuigen en -helikopters door verschillende lidstaten uit hetzelfde geografische gebied, op voorwaarde dat deze ten minste 60 % van de totale gebruikstijd per jaar voor visserijcontroledoeleinden worden gebruikt;
Amendement 536
Voorstel voor een verordening
Artikel 86 – lid 2 – letter b
(b)   uitgaven in verband met de beoordeling en de ontwikkeling van nieuwe controletechnologieën;
(b)   uitgaven in verband met de beoordeling en de ontwikkeling van nieuwe controletechnologieën evenals van processen voor gegevensuitwisseling tussen autoriteiten en instanties met verantwoordelijkheden op het gebied van onder meer veiligheid, reddingswerk en controle binnen de Unie;
Amendement 537
Voorstel voor een verordening
Artikel 88 – lid 1
1.   Uit het EFMZV kan steun worden verleend voor de werkingskosten van de adviesraden die krachtens artikel 52 van [GVB-verordening] zijn opgericht.
1.   Uit het EFMZV wordt steun verleend voor de noodzakelijke werkings- en expertisekosten van de adviesraden die krachtens de [GVB-verordening] zijn opgericht, teneinde te waarborgen dat deze hun taken ten volle en op doeltreffende wijze uitvoeren.
Amendement 538
Voorstel voor een verordening
Artikel 88 – lid 1 bis (nieuw)
1 bis.  Uit het EFMZV kan steun worden verleend voor de werkingskosten van de adviesraden indien deze kosten erop gericht zijn de betrokkenheid en de deelname van vissersorganisaties en van andere belanghebbende partijen te bevorderen.
Amendement 539
Voorstel voor een verordening
Artikel 88 – lid 1 ter (nieuw)
1 ter.  Uit het EFMZV wordt steun verleend voor operationele, technische en wetenschappelijke kosten die verband houden met de verrichting van studies ter onderbouwing van de aanbevelingen van de adviesraden.
Amendement 540
Voorstel voor een verordening
Artikel 88 bis (nieuw)
Artikel 88 bis
Sociale dialoog
Uit het EFMZV kan steun worden verleend voor de werkingskosten van structuren die de sociale dialoog en de betrokkenheid van de sociale partners bevorderen.
Amendement 541
Voorstel voor een verordening
Artikel 89 – alinea 1
Uit het EFMZV kan steun worden verleend voor activiteiten die de Commissie overeenkomstig artikel 49 van [Verordening (EU) nr. [...] inzake de gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aqaucultuurproducten] verricht op het gebied van de ontwikkeling en de verspreiding van marktonderzoeksresultaten met betrekking tot visserijproducten en aquacultuurproducten.
Uit het EFMZV kan steun worden verleend voor activiteiten die de Commissie overeenkomstig artikel 49 van [Verordening (EU) nr. [...] inzake de gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten] verricht op het gebied van de ontwikkeling en de verspreiding van marktonderzoeksresultaten met betrekking tot visserijproducten en aquacultuurproducten, met inbegrip van de totstandbrenging van elektronische markten teneinde de informatievoorziening tussen marktdeelnemers en verwerkers beter te coördineren;
Amendement 542
Voorstel voor een verordening
Artikel 91 – alinea 1 – letter b
(b)   de tenuitvoerlegging van duurzamevisserijovereenkomsten en de deelname van de EU aan regionale organisaties voor visserijbeheer;
(b)   de voorbereiding, de monitoring en de evaluatie van duurzamevisserijovereenkomsten en de deelname van de EU aan regionale organisaties voor visserijbeheer; het betreft met name studies, vergaderingen, door deskundigen verleende diensten, uitgaven voor tijdelijk personeel,voorlichtingsactiviteiten en enigerlei andere uitgaven voor administratieve, wetenschappelijke of technische bijstand door de Commissie.
Amendement 543
Voorstel voor een verordening
Artikel 92 – lid 1 – inleidende formule
1.  Uit het EFMZV kan op initiatief van de Commissie ten bedrage van maximaal 5 % van het totale bedrag voor het operationele programma steun worden verleend voor:
1.  Uit het EFMZV kan op initiatief van de Commissie ten bedrage van maximaal 6 % van het totale bedrag voor het operationele programma steun worden verleend voor:
Amendement 544
Voorstel voor een verordening
Artikel 94 – lid 3 – letter a
(a)  100 % van de subsidiabele overheidsuitgaven, wanneer het opslagsteun betreft zoals bedoeld in artikel 70;
(a)  50 % van de subsidiabele overheidsuitgaven, wanneer het opslagsteun betreft zoals bedoeld in artikel 70;
Amendement 545
Voorstel voor een verordening
Artikel 94 – lid 3 – letter a bis (nieuw)
(a bis)  100 % van de subsidiabele overheidsuitgaven, wanneer het de voorbereiding van productie- en afzetprogramma's betreft zoals bedoeld in artikel 69;
Amendement 546
Voorstel voor een verordening
Artikel 94 – lid 3 – letter d
(d)  80 % van de subsidiabele overheidsuitgaven, wanneer het steun betreft zoals bedoeld in artikel 78, lid 2, onder a) tot en met d), en onder f) tot en met j);
(d)  90 % van de subsidiabele overheidsuitgaven, wanneer het steun betreft zoals bedoeld in artikel 78, lid 2, onder a) tot en met d), en onder f) tot en met j);
Amendement 547
Voorstel voor een verordening
Artikel 94 – lid 3 – letter e
(e)  65 % van de subsidiabele overheidsuitgaven, wanneer het steun betreft zoals bedoeld in artikel 79.
(e)  80 % van de subsidiabele overheidsuitgaven, wanneer het steun betreft zoals bedoeld in artikel 79.
Amendement 548
Voorstel voor een verordening
Artikel 94 – lid 3 – letter e bis (nieuw)
(e bis)  met betrekking tot de uit het EFMZV gefinancierde concrete acties op de perifere Griekse eilanden en in de ultraperifere regio's, die zich vanwege hun afgelegen ligging in een nadelige positie bevinden, wordt het maximumbedrag van de bijdrage uit het EFMZV verhoogd met maximaal 10 procentpunten;
Amendement 549
Voorstel voor een verordening
Artikel 95 – lid 1
1.  De lidstaten passen op de totale subsidiabele uitgaven voor de concrete actie een maximale overheidssteunintensiteit van 50 % toe.
1.  De lidstaten passen op de totale subsidiabele uitgaven voor de concrete actie een maximale overheidssteunintensiteit van 60 % toe.
Amendement 550
Voorstel voor een verordening
Artikel 95 – lid 2 – letter a
(a)   de begunstigde een publiekrechtelijke instantie is;
(a)   de begunstigde een publiekrechtelijke of privaatrechtelijke instantie is die een openbare taak vervult;
Amendement 551
Voorstel voor een verordening
Artikel 95 – lid 2 – letter b
(b)  de concrete actie betrekking heeft op opslagsteun zoals bedoeld in artikel 70;
Schrappen
Amendement 552
Voorstel voor een verordening
Artikel 95 – lid 3 – inleidende formule
3.   In afwijking van lid 1 kunnen de lidstaten een overheidssteunintensiteit van 50 % tot en met 100 % van de totale subsidiabele uitgaven toepassen wanneer de concrete actie wordt uitgevoerd in het kader van titel V, hoofdstuk III, en deze concrete actie voldoet aan één van de volgende criteria:
3.   In afwijking van lid 1 kunnen de lidstaten een overheidssteunintensiteit van 60 % tot en met 100 % van de totale subsidiabele uitgaven toepassen wanneer de concrete actie wordt uitgevoerd in het kader van titel V, hoofdstukken I, II, III of IV, en deze concrete actie voldoet aan twee of meer van de volgende criteria:
Amendement 553
Voorstel voor een verordening
Artikel 98 – lid 2 – alinea 2
De Commissie oefent deze machtiging uit met volledige inachtneming van het evenredigheidsbeginsel en in het volledige besef van het risico dat niet-naleving van de respectieve GVB-voorschriften een ernstige bedreiging vormt zowel voor de duurzame exploitatie van de levende mariene biologische hulpbronnen op een niveau dat het mogelijk maakt de populaties van de gevangen soorten boven een peil te brengen en te houden dat de MSY kan opleveren, als voor de duurzaamheid van de betrokken bestanden of voor de instandhouding van het mariene milieu.
De Commissie oefent deze machtiging uit met volledige inachtneming van het evenredigheidsbeginsel en in het volledige besef van het risico dat niet-naleving van de respectieve GVB-voorschriften een ernstige bedreiging vormt zowel voor de duurzame exploitatie van de levende mariene biologische hulpbronnen op een niveau dat het mogelijk maakt de populaties van de gevangen soorten boven een peil te brengen en te houden dat de MSY kan opleveren, als voor de duurzaamheid van de betrokken bestanden, voor de instandhouding van het mariene milieu of voor het bereiken en behouden van een goede milieutoestand in 2020.
Amendement 576
Voorstel voor een verordening
Artikel 99 – lid 1
1.  Onverminderd de algemene voorschriften van artikel 114 van [Verordening (EU) nr. […] inzake gemeenschappelijke bepalingen] zorgt de beheersautoriteit ervoor dat:
1.  Onverminderd de algemene voorschriften van artikel 114 van [Verordening (EU) nr. […] inzake gemeenschappelijke bepalingen] zorgt de beheersautoriteit ervoor dat:
(a)   de Commissie halfjaarlijks relevante gegevens ontvangt over de voor financiering geselecteerde concrete acties, met inbegrip van de belangrijke kenmerken van de begunstigde en de concrete actie. De Commissie stelt middels uitvoeringshandelingen voorschriften voor de indiening van deze gegevens vast volgens de in artikel 128, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure;
(a)   de Commissie halfjaarlijks relevante gegevens ontvangt over de voor financiering geselecteerde concrete acties, met inbegrip van de belangrijke kenmerken van de begunstigde en de concrete actie. De Commissie stelt middels uitvoeringshandelingen voorschriften voor de indiening van deze gegevens vast volgens de in artikel 128, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure;
(b)   bekendheid wordt gegeven aan het programma door potentiële begunstigden, beroepsorganisaties, de economische en sociale partners, organisaties voor de bevordering van gelijke kansen voor mannen en vrouwen en de betrokken niet-gouvernementele organisaties, met inbegrip van milieuorganisaties, te informeren over de door het programma geboden mogelijkheden en over de wijze waarop gebruik kan worden gemaakt van de financiering in het kader van het programma;
(b)   bekendheid wordt gegeven aan het programma door potentiële begunstigden, beroepsorganisaties, de economische en sociale partners, organisaties voor de bevordering van gelijke kansen voor mannen en vrouwen en de betrokken niet-gouvernementele organisaties, met inbegrip van milieuorganisaties, te informeren over de door het programma geboden mogelijkheden, over de wijze waarop gebruik kan worden gemaakt van de financiering in het kader van het programma en over de verplichting te voldoen aan de GVB-voorschriften;
(c)   bekendheid wordt gegeven aan het programma door de begunstigden van de bijdrage van de Unie en het brede publiek te informeren over de rol van de Unie in het programma.
(c)   bekendheid wordt gegeven aan het programma door de begunstigden te informeren over de bijdrage van de Unie en over de verplichting te voldoen aan de GVB-voorschriften;
(d)  bekendheid wordt gegeven aan het programma door het brede publiek te informeren over de rol van de Unie in het programma en over de rol van de lidstaten in het toezicht op de naleving van de GVB-voorschriften.
Amendement 554
Voorstel voor een verordening
Artikel 100 – lid 1
1.  Onverminderd artikel 135 van [Verordening (EU) nr. […] inzake gemeenschappelijke bepalingen] zijn de lidstaten in eerste instantie ook verantwoordelijk voor het onderzoeken van gevallen waarin de in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid geldende voorschriften niet zijn nageleefd.
(Niet van toepassing op de Nederlandse versie.)
Amendement 555
Voorstel voor een verordening
Artikel 100 – lid 2
2.   Wanneer sprake is van financiële correcties op uitgaven die rechtstreeks verbonden zijn met de niet-naleving van artikel 98, stellen de lidstaten het bedrag van de correctie vast op basis van de ernst van de niet-naleving van de GVB-voorschriften door de begunstigde, het economische voordeel dat voortvloeit uit de niet-naleving van de GVB-voorschriften of het belang van de EFMZV-bijdrage voor de economische activiteit van de begunstigde.
2.  Wanneer sprake is van financiële correcties op uitgaven die rechtstreeks verbonden zijn met de niet-naleving van artikel 98, stellen de lidstaten het bedrag van de correctie vast op basis van de ernst (met inbegrip van de mate, de duur en de frequentie) van de niet-naleving van de GVB-voorschriften door de begunstigde, het economische voordeel dat voortvloeit uit de niet-naleving van de GVB-voorschriften of het belang van de EFMZV-bijdrage voor de economische activiteit van de begunstigde.
Amendement 577
Voorstel voor een verordening
Artikel 102
1.  Onverminderd artikel 134 van [Verordening (EU) nr. […] inzake gemeenschappelijke bepalingen] kan de Commissie de tussentijdse betalingen in verband met het operationele programma middels een uitvoeringshandeling geheel of gedeeltelijk schorsen indien:
1.  Onverminderd artikel 134 van [Verordening (EU) nr. […] inzake gemeenschappelijke bepalingen] kan de Commissie de tussentijdse betalingen in verband met het operationele programma door middel van een uitvoeringshandeling geheel of gedeeltelijk schorsen indien:
a)  het beheers- en controlesysteem van het operationele programma ernstige tekortkomingen vertoont waarvoor geen corrigerende maatregelen zijn genomen;
b)  uitgaven in een gecertificeerde uitgavenstaat verband houden met een ernstige onregelmatigheid of andere gevallen van niet-naleving ten aanzien waarvan geen corrigerende maatregelen zijn genomen;
c)  de lidstaat heeft nagelaten de nodige maatregelen te nemen om een einde te maken aan de situatie op grond waarvan de betalingen krachtens artikel 118 zijn uitgesteld;
d)  het monitoringsysteem ernstige tekortkomingen vertoont op het gebied van kwaliteit en betrouwbaarheid;
zij in een middels een uitvoeringshandeling aangenomen besluit heeft vastgesteld dat een lidstaat zijn verplichtingen in het kader van het GVB niet is nagekomen. Deze niet-naleving kan van invloed zijn op de in een gecertificeerde uitgavenstaat opgenomen uitgaven waarvoor een tussentijdsebetalingsaanvraag is ingediend.
e)  zij in een middels een uitvoeringshandeling aangenomen besluit heeft vastgesteld dat een lidstaat zijn verplichtingen in het kader van het GVB niet is nagekomen. Deze niet-naleving kan van invloed zijn op de in een gecertificeerde uitgavenstaat opgenomen uitgaven waarvoor een tussentijdsebetalingsaanvraag is ingediend;
f)  de in artikel 17, lid 5, en artikel 20, lid 3, van [Verordening (EU) nr. [...] inzake gemeenschappelijke bepalingen] bedoelde voorwaarden zijn vervuld.
2.  De Commissie kan middels uitvoeringshandelingen die volgens de in artikel 128, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure worden aangenomen, voorschriften vaststellen over de betalingen die kunnen worden geschorst. De bedragen van deze betalingen moeten evenredig zijn aan de aard en het belang van de niet-naleving door de lidstaat.
2.  De Commissie kan middels een uitvoeringshandeling besluiten de tussentijdse betalingen geheel of gedeeltelijk te schorsen nadat zij de lidstaat in de gelegenheid heeft gesteld binnen twee maanden zijn opmerkingen te maken. De Commissie kan middels uitvoeringshandelingen die volgens de in artikel 151, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure worden vastgesteld, voorschriften over het deel van de betalingen dat kan worden geschorst, vaststellen. Deze bedragen zijn evenredig aan de aard en het belang van de tekortkoming, de onregelmatigheid of het geval van niet-naleving door de lidstaat.
2 bis.  De Commissie besluit middels een uitvoeringshandeling om de gehele of gedeeltelijke schorsing van de tussentijdse betalingen op te heffen indien de lidstaat de nodige maatregelen heeft genomen om opheffing van de schorsing mogelijk te maken. Indien dergelijke maatregelen niet door de lidstaat worden genomen, kan de Commissie middels een uitvoeringshandeling besluiten financiële correcties toe te passen door de EU-bijdrage aan het operationele programma geheel of gedeeltelijk in te trekken overeenkomstig de artikelen 128 en 129.
Amendement 578
Voorstel voor een verordening
Artikel 103 bis (nieuw)
Artikel 103 bis
Controles ter plaatse door de Commissie
1.  Onverminderd de controles die de lidstaten verrichten in het kader van hun nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen of artikel 287 van het Verdrag, en onverminderd de controles in het kader van artikel 322 van het Verdrag, kan de Commissie in de lidstaten controles ter plaatse organiseren om met name na te gaan:
a)  of de administratieve praktijken in overeenstemming zijn met de EU-voorschriften;
b)  of de nodige bewijsstukken voorhanden zijn en of deze corresponderen met de uit het EFMZV gefinancierde concrete acties;
c)  op welke wijze de uit het ELGF of het ELFPO gefinancierde concrete acties worden uitgevoerd en gecontroleerd.
2.  De personen die de Commissie voor de controles ter plaatse heeft gemachtigd, of de ambtenaren van de Commissie die handelen in het kader van de hun verleende bevoegdheden, hebben toegang tot de boeken en alle andere documenten, met inbegrip van de op een elektronische informatiedrager opgestelde of ontvangen en bewaarde documenten en metagegevens die betrekking hebben op de uit het EFMZV gefinancierde uitgaven.
4.  Vóór een controle ter plaatse stelt de Commissie de betrokken lidstaat of de lidstaat op wiens grondgebied de controle moet plaatsvinden, tijdig daarvan in kennis. Ambtenaren van de betrokken lidstaat kunnen aan deze controle deelnemen.
5.  Op verzoek van de Commissie en met instemming van de betrokken lidstaat voeren de bevoegde instanties van deze lidstaat aanvullende controles uit van of onderzoeken naar de concrete acties die onder deze verordening vallen. Ambtenaren van de Commissie of door haar gemachtigde personen kunnen aan deze controles deelnemen.
6.  Ter verbetering van de controles kan de Commissie met instemming van de betrokken lidstaten overheidsdiensten van deze lidstaten bij bepaalde controles of onderzoeken betrekken.
7.  De Commissie kan middels uitvoeringshandelingen die volgens de in artikel 151, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure worden vastgesteld, voorschriften vaststellen met betrekking tot de procedures voor de uitvoering van de in de leden 5 en 6 bedoelde aanvullende controles.
Amendement 579
Voorstel voor een verordening
Artikel 104
1.  De lidstaten houden alle informatie die voor de goede werking van het EFMZV nodig is, ter beschikking van de Commissie en nemen alle adequate maatregelen om de controles die de Commissie in het kader van het beheer van de EU-financiering nuttig acht, met inbegrip van controles ter plaatse, te vergemakkelijken.
Op verzoek van de Commissie delen de lidstaten haar de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen mee die zij voor de tenuitvoerlegging van de EU-handelingen inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid hebben vastgesteld, voor zover deze handelingen financiële gevolgen hebben voor het EFMZV.
2.   Op verzoek van de Commissie delen de lidstaten haar de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen mee die zij voor de tenuitvoerlegging van de EU-handelingen inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid hebben vastgesteld, voor zover deze handelingen financiële gevolgen hebben voor het EFMZV.
3.  De lidstaten houden alle informatie ter beschikking van de Commissie die betrekking heeft op geconstateerde onregelmatigheden en gevallen waarin mogelijk sprake is van fraude, en op de stappen die zijn gezet om onverschuldigd betaalde bedragen die verband houden met deze onregelmatigheden en fraudegevallen, terug te vorderen uit hoofde van artikel 116.
Amendement 580
Voorstel voor een verordening
Artikel 107
1.  Voordat de Commissie middels een uitvoeringshandeling tot een financiële correctie besluit, leidt zij de procedure in door de lidstaat in kennis te stellen van haar voorlopige conclusies en deze lidstaat te verzoeken binnen twee maanden zijn opmerkingen te doen toekomen.
Als de Commissie een in artikel 106, lid 2, bedoelde financiële correctie voorstelt, wordt de lidstaat onverminderd artikel 137, lid 2, van [Verordening (EU) nr. […] inzake gemeenschappelijke bepalingen] in de gelegenheid gesteld om, door onderzoek van de betrokken documentatie, aan te tonen dat de werkelijke omvang van de niet-naleving van de GVB-voorschriften, net als de band tussen de niet-naleving en de uitgaven, geringer is dan de Commissie in haar beoordeling stelt.
2.  Wanneer de Commissie een geëxtrapoleerde of forfaitaire financiële correctie voorstelt, wordt de lidstaat in de gelegenheid gesteld om, door onderzoek van de betrokken documentatie, aan te tonen dat de werkelijke omvang van de onregelmatigheid of een ander geval van niet-naleving, waaronder niet-naleving van de GVB-voorschriften, geringer is dan de Commissie in haar beoordeling stelt. In overleg met de Commissie kan de lidstaat dit onderzoek beperken tot een passend deel of passende steekproef van de betrokken documentatie. Behalve in naar behoren gemotiveerde gevallen mag dit onderzoek niet langer duren dan een aanvullende termijn van twee maanden na de in lid 1 bedoelde termijn van twee maanden.
3.  De Commissie houdt rekening met alle bewijsstukken die de lidstaat binnen de in de leden 1 en 2 bedoelde termijnen aanvoert.
4.  Wanneer de lidstaat de voorlopige conclusies van de Commissie niet aanvaardt, nodigt de Commissie de lidstaat uit voor een hoorzitting om te waarborgen dat zij haar conclusies over de toepassing van de financiële correctie op alle relevante informatie en opmerkingen kan baseren.
5.  Wanneer de Commissie financiële correcties toepast, doet zij dit middels uitvoeringshandelingen en binnen zes maanden na de datum van de hoorzitting of, als de lidstaat ermee instemt na de hoorzitting aanvullende informatie in te dienen, binnen zes maanden na de datum van ontvangst van die informatie. De Commissie houdt rekening met alle in de loop van de procedure ingediende informatie en opmerkingen. Als er geen hoorzitting plaatsvindt, begint de termijn van zes maanden twee maanden na de datum van de door de Commissie gezonden uitnodiging voor de hoorzitting.
6.  Wanneer de Commissie of de Rekenkamer onregelmatigheden in de naar de Commissie gestuurde jaarrekeningen ontdekt, wordt het met de resulterende financiële correctie overeenstemmende bedrag in mindering gebracht op de EFMZV-steun voor het operationele programma.
Amendement 557
Voorstel voor een verordening
Artikel 111 – lid 1
1.  Belangrijke informatie over de uitvoering van het programma, over elke voor financiering geselecteerde concrete actie alsook over voltooide concrete acties, die nodig is voor monitoring en evaluatie, met inbegrip van belangrijke kenmerken van de begunstigde en het project, wordt elektronisch geregistreerd en bijgehouden.
(Niet van toepassing op de Nederlandse versie.)
Amendement 558
Voorstel voor een verordening
Artikel 113 – lid 2
2.  De beheersautoriteit en het monitoringcomité monitoren de operationele programma's aan de hand van financiële, output- en doelindicatoren.
(Niet van toepassing op de Nederlandse versie.)
Amendement 559
Voorstel voor een verordening
Artikel 114 – alinea 1 – letter a
(a)  binnen vier maanden na het besluit tot goedkeuring van het programma wordt het geraadpleegd en brengt het advies uit over de criteria voor de selectie van de gefinancierde concrete acties; de selectiecriteria worden herzien naargelang van de behoeften in het kader van de programmering;
(Niet van toepassing op de Nederlandse versie.)
Amendementen 581, 560 en 561
Voorstel voor een verordening
Artikel 120 – lid 1
1.  Overeenkomstig artikel 99, lid 1, onder b), zorgt de beheersautoriteit voor:
1.  Overeenkomstig artikel 99, lid 1, onder b) t/m d), zorgt de beheersautoriteit voor:
a)  de oprichting van één website of portaalsite die informatie over het operationele programma in die lidstaat geeft, alsook toegang tot dat programma;
a)  de oprichting van één website of portaalsite die informatie over de operationele programma's in die lidstaat geeft, alsook eenvoudige toegang tot die programma's;
b)  de verstrekking van informatie aan potentiële begunstigden over de financieringsmogelijkheden in het kader van het operationele programma;
b)  de verstrekking van informatie aan potentiële begunstigden over de financieringsmogelijkheden in het kader van het operationele programma en over de verplichting te voldoen aan de GVB-voorschriften;
c)  het bij de burgers van de Unie onder de aandacht brengen van de rol en de verwezenlijkingen van het EFMZV door middel van voorlichtings- en communicatieacties betreffende de resultaten en de impact van partnerschapscontracten, operationele programma's en concrete acties.
c)  het bij de burgers van de Unie onder de aandacht brengen van de rol en de verwezenlijkingen van het EFMZV door middel van voorlichtings- en communicatieacties betreffende de resultaten en de impact van partnerschapscontracten, operationele programma's en concrete acties;
d)  de publicatie van een overzicht van de maatregelen met het oog op de naleving van de GVB-voorschriften, met inbegrip van de gevallen van niet-naleving door een lidstaat of begunstigden en de genomen correctiemaatregelen, zoals financiële correcties.
Amendement 562
Voorstel voor een verordening
Artikel 120 – lid 4 bis (nieuw)
4 bis.  Wat de toegang tot milieu-informatie betreft, zijn Richtlijn 2003/4/EG, Verordening (EG) nr. 1049/2001 en Verordening (EG) nr. 1367/2006 van toepassing.
Amendement 563
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – tabel – rij 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Concrete acties

Percentpunten

met betrekking tot de kleinschalige kustvisserij komen in aanmerking voor een verhoging van het steunpercentage met:

25

Amendement

Concrete acties

Percentpunten

met betrekking tot de kleinschalige kustvisserij komen in aanmerking voor een verhoging van het steunpercentage met:

30

Amendement 564
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – tabel – rij 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Concrete acties

Percentpunten

uitgevoerd door producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties komen in aanmerking voor een verhoging van het steunpercentage met:

20

Amendement

Concrete acties

Percentpunten

uitgevoerd door producentenorganisaties, een unie van producentenorganisaties, een door de lidstaat erkende beroepsorganisatie van vissers of een interprofessionele organisatie komen in aanmerking voor een verhoging van het steunpercentage met:

30

Amendement 565
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – tabel – rij 5 bis (nieuw)

Amendement

Concrete acties

Percentpunten

die voldoen aan de vereisten van alle duurzaamheidscriteria die de lidstaten kunnen toepassen, komen in aanmerking voor een verhoging van het steunpercentage met

10

Amendement 566
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – tabel – rij 8

Door de Commissie voorgestelde tekst

Concrete acties

Percentpunten

uitgevoerd door andere dan onder de definitie van kmo's vallende ondernemingen worden gefinancierd met een steunpercentage dat wordt gereduceerd met

20

Amendement

Concrete acties

Percentpunten

uitgevoerd door andere dan onder de definitie van kmo's vallende ondernemingen worden gefinancierd met een steunpercentage dat wordt gereduceerd met

15

Amendement 567
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – tabel – rij 8 bis (nieuw)

Amendement

Concrete acties

Percentpunten

die voldoen aan de vereisten van de reeks duurzaamheidscriteria die de lidstaten kunnen toepassen, komen in aanmerking voor een verhoging van het steunpercentage met

10

Amendement 568
Voorstel voor een verordening
Bijlage III – tabel 1 – punt 7 bis (nieuw)

Amendement

7 bis.  Wetgeving inzake arbeidsomstandigheden

Naleving van de Unie-wetgeving inzake arbeidsomstandigheden door marktdeelnemers

De effectieve toepassing en uitvoering van de Unie-wetgeving inzake arbeidsomstandigheden, met inbegrip van:

–  de wetgeving inzake de arbeids- en rusttijden van vissers;

–  de wetgeving inzake gezondheid en veiligheid;

–  de wetgeving inzake de startkwalificaties en verdere opleiding van vissers.

Amendement 569
Voorstel voor een verordening
Bijlage III – tabel 2 – rij 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

EFMZV-prioriteit:

Bevordering van de tenuitvoerlegging van het GVB

TO 6: Bescherming van het milieu en bevordering van een efficiënt gebruik van hulpbronnen

De administratieve capaciteit om te voldoen aan de in artikel 37 van [GVB-verordening] vastgestelde gegevensvereisten voor het visserijbeheer, is aantoonbaar aanwezig.

De administratieve capaciteit om een meerjarenprogramma voor gegevensverzameling – dat door het WTECV moet worden beoordeeld en door de Commissie moet worden goedgekeurd - voor te bereiden en toe te passen, is aantoonbaar aanwezig.

De administratieve capaciteit om een jaarlijks werkprogramma voor gegevensverzameling – dat door het WTECV moet worden beoordeeld en door de Commissie moet worden goedgekeurd - voor te bereiden en toe te passen, is aantoonbaar aanwezig.

Er is voldoende capaciteit aan personele middelen voorhanden om bilaterale of multilaterale overeenkomsten met andere LS aan te gaan indien de werkzaamheden voor de tenuitvoerlegging van de gegevensverzamelingsvereisten worden gedeeld.

Amendement

EFMZV-prioriteit:

Bevordering van de tenuitvoerlegging van het GVB

TO 6: Bescherming van het milieu en bevordering van een efficiënt gebruik van hulpbronnen

De administratieve capaciteit om te voldoen aan de in artikel 37 van [GVB-verordening] vastgestelde gegevensvereisten voor het visserijbeheer, is aantoonbaar aanwezig.

Beoordeling van het evenwicht tussen vangstcapaciteit en vangstmogelijkheden:

De specifieke analyse van het evenwicht tussen vangstcapaciteit en vangstmogelijkheden is uitgevoerd teneinde de doeltreffende tenuitvoerlegging van maatregelen voor vlootbeheer te waarborgen.

De administratieve capaciteit om een meerjarenprogramma voor gegevensverzameling – dat door het WTECV moet worden beoordeeld en door de Commissie moet worden goedgekeurd - voor te bereiden en toe te passen, is aantoonbaar aanwezig.

De administratieve capaciteit om een jaarlijks werkprogramma voor gegevensverzameling – dat door het WTECV moet worden beoordeeld en door de Commissie moet worden goedgekeurd - voor te bereiden en toe te passen, is aantoonbaar aanwezig.

Er is voldoende capaciteit aan personele middelen voorhanden om bilaterale of multilaterale overeenkomsten met andere LS aan te gaan indien de werkzaamheden voor de tenuitvoerlegging van de gegevensverzamelingsvereisten worden gedeeld.

De aantoonbaar aanwezige administratieve capaciteit om beoordelingen van vlootcapaciteit voor te bereiden en uit te voeren.

Adequate verslaglegging over de inspanningen om een evenwicht te bereiken tussen vangstcapaciteit en vangstmogelijkheden als bedoeld in de artikelen 34 en 37 van Verordening (EU) nr. …/… [betreffende het GVB].

Amendement 570
Voorstel voor een verordening
Bijlage III – tabel 2 – rij 4 bis (nieuw)

Amendement

EU-prioriteit voor EFMZV / GSK Thematische doelstelling (TD)

Voorafgaande voorwaarde

Criteria waaraan moet worden voldaan

EFMZV-prioriteit:

Bevordering van de tenuitvoerlegging van het GVB

TO 6: Bescherming van het milieu en bevordering van een efficiënt gebruik van hulpbronnen

Jaarlijkse beoordeling van het evenwicht tussen vangstcapaciteit en vangstmogelijkheden: De specifieke analyse van het evenwicht tussen vangstcapaciteit en vangstmogelijkheden is uitgevoerd teneinde de doeltreffende tenuitvoerlegging te waarborgen van maatregelen voor vlootbeheer die betrekking hebben op de vermindering van de vlootcapaciteit en directe investeringen in vaartuigen.

De specifieke acties betreffen onder meer:

–  de aantoonbaar aanwezige administratieve capaciteit om beoordelingen van vlootcapaciteit voor te bereiden en uit te voeren;

–  adequate verslaglegging over de inspanningen om een evenwicht te bereiken tussen vangstcapaciteit en vangstmogelijkheden als bedoeld in de artikelen 34 en 37 van [de voorgestelde basisverordening].

Amendement 614
Voorstel voor een verordening
Bijlage IV –punt 1 – alinea 1 – streepje 1
–  naam van de begunstigde (alleen rechtspersonen; geen namen van natuurlijke personen vermelden);
–  naam van de begunstigde;
Amendement 582
Voorstel voor een verordening
Bijlage IV – punten 2 en 3
2.  OP HET PUBLIEK GERICHTE VOORLICHTINGS- EN PUBLICITEITSMAATREGELEN
2.  OP HET PUBLIEK GERICHTE VOORLICHTINGS- EN PUBLICITEITSMAATREGELEN
2.1  Verantwoordelijkheden van de lidstaten
2.1  Verantwoordelijkheden van de lidstaten
1.  De lidstaat ziet erop toe dat de voorlichtings- en publiciteitsmaatregelen een zo ruim mogelijke aandacht in de media krijgen, waarbij op het aangewezen niveau verschillende communicatievormen en –methoden worden gebruikt.
1.  De lidstaat ziet erop toe dat de voorlichtings- en publiciteitsmaatregelen een zo ruim mogelijke aandacht in de media krijgen, waarbij op het aangewezen niveau verschillende communicatievormen en –methoden worden gebruikt.
2.  De lidstaat is verantwoordelijk voor de organisatie van ten minste de volgende voorlichtings- en publiciteitsmaatregelen:
2.  De lidstaat is verantwoordelijk voor de organisatie van ten minste de volgende voorlichtings- en publiciteitsmaatregelen:
a)  een belangrijke voorlichtingsactiviteit waarbij bekendheid wordt gegeven aan de start van het operationele programma;
a)  een belangrijke voorlichtingsactiviteit waarbij bekendheid wordt gegeven aan de start van het operationele programma;
b)  ten minste twee keer tijdens de programmeringsperiode: een belangrijke voorlichtingsactiviteit om reclame te maken voor de financieringsmogelijkheden en de gevolgde strategie en om de resultaten van het operationele programma te presenteren;
b)  ten minste twee keer tijdens de programmeringsperiode: een belangrijke voorlichtingsactiviteit om reclame te maken voor de financieringsmogelijkheden en de gevolgde strategie en om de resultaten van het operationele programma te presenteren;
c)  het uithangen van de vlag van de Europese Unie voor het gebouw van elke beheersautoriteit of op een andere voor het publiek zichtbare plaats bij dat gebouw;
c)  het uithangen van de vlag van de Europese Unie voor het gebouw van elke beheersautoriteit of op een andere voor het publiek zichtbare plaats bij dat gebouw;
d)  het langs elektronische weg bekendmaken van de lijst van concrete acties in overeenstemming met punt 1;
d)  het langs elektronische weg bekendmaken van de lijst van concrete acties in overeenstemming met punt 1;
e)  het geven van voorbeelden van concrete acties per operationeel programma op de algemene website of op de site van het operationele programma die via de portaalsite toegankelijk is; de voorbeelden moeten worden gegeven in een door velen gesproken officiële taal van de Europese Unie die niet de officiële taal of een van de officiële talen van de betrokken lidstaat is;
e)  het geven van voorbeelden van concrete acties per operationeel programma op de algemene website of op de site van het operationele programma die via de portaalsite toegankelijk is; de voorbeelden moeten worden gegeven in een door velen gesproken officiële taal van de Europese Unie die niet de officiële taal of een van de officiële talen van de betrokken lidstaat is;
f)  het geven van een korte samenvatting van concrete acties betreffende innovatie en eco-innovatie op een specifiek deel van de algemene website;
f)  het geven van een korte samenvatting van concrete acties betreffende innovatie en eco-innovatie op een specifiek deel van de algemene website;
g)  het actualiseren van informatie over de uitvoering van de operationele programma's, met inbegrip van de belangrijkste resultaten ervan, op de algemene website of op de site van het operationele programma die via de portaalsite toegankelijk is.
g)   het actualiseren van informatie over de uitvoering van de operationele programma's, met inbegrip van de belangrijkste resultaten ervan, op de algemene website of op de site van het operationele programma die via de portaalsite toegankelijk is.
g bis)   Met ingang van 2016 wordt elk jaar uiterlijk op 31 januari een overzicht gepubliceerd van de gevallen van niet-naleving door lidstaten en begunstigden en van de door de lidstaten of de Commissie genomen correctiemaatregelen, zoals financiële correcties.
3.  In overeenstemming met de nationale wetgeving en praktijken worden de volgende instanties door de beheersautoriteit bij de voorlichtings- en publiciteitsmaatregelen betrokken:
3.  In overeenstemming met de nationale wetgeving en praktijken worden de volgende instanties door de beheersautoriteit bij de voorlichtings- en publiciteitsmaatregelen betrokken:
h)  de in artikel 5 van [Verordening (EU) nr. [...] inzake gemeenschappelijke bepalingen] bedoelde partners;
a)  de in artikel 5 van [Verordening (EU) nr. [...] inzake gemeenschappelijke bepalingen] bedoelde partners;
i)  de centra voor voorlichting over Europa en de vertegenwoordigingen van de Commissie in de lidstaten;
b)  de centra voor voorlichting over Europa en de vertegenwoordigingen van de Commissie in de lidstaten;
j)  onderwijs- en onderzoeksinstellingen.
c)  onderwijs- en onderzoeksinstellingen.
Deze instanties zorgen voor een grootschalige verspreiding van de in artikel 120, lid 1, onder a) en b), bedoelde informatie.
Deze instanties zorgen voor een grootschalige verspreiding van de in artikel 120, lid 1, onder a) en b), bedoelde informatie.
3.  MAATREGELEN TOT VOORLICHTING VAN POTENTIËLE BEGUNSTIGDEN EN VAN BEGUNSTIGDEN
3.  MAATREGELEN TOT VOORLICHTING VAN POTENTIËLE BEGUNSTIGDEN EN VAN BEGUNSTIGDEN
3.1  Maatregelen tot voorlichting van potentiële begunstigden
3.1  Maatregelen tot voorlichting van potentiële begunstigden
1.  De beheersautoriteit ziet erop toe dat aan potentiële begunstigden en aan alle belanghebbenden op ruime schaal informatie wordt verstrekt over de doelstellingen van het operationele programma en de in het kader van het EFMZV geboden financieringsmogelijkheden.
1.  De beheersautoriteit ziet erop toe dat aan potentiële begunstigden en aan alle belanghebbenden op ruime schaal informatie wordt verstrekt over de doelstellingen van het operationele programma en de in het kader van het EFMZV geboden financieringsmogelijkheden.
2.  De beheersautoriteit ziet erop toe dat de potentiële begunstigden ten minste de volgende informatie ontvangen:
2.  De beheersautoriteit ziet erop toe dat de potentiële begunstigden ten minste de volgende informatie ontvangen:
a)  de subsidiabiliteitsvoorwaarden waaronder uitgaven voor steun uit een operationeel programma in aanmerking komen;
a)  de subsidiabiliteitsvoorwaarden waaronder uitgaven voor steun uit een operationeel programma in aanmerking komen;
b)  een beschrijving van de voorwaarden inzake de ontvankelijkheid van aanvragen, de procedures voor het onderzoek van de financieringsaanvragen en de termijnen;
b)  een beschrijving van de voorwaarden inzake de ontvankelijkheid van aanvragen, de procedures voor het onderzoek van de financieringsaanvragen en de termijnen;
b bis)  de mogelijke financiële gevolgen van niet-naleving van de GVB-voorschriften;
c)  de criteria aan de hand waarvan concrete acties voor steun worden geselecteerd;
c)  de criteria aan de hand waarvan concrete acties voor steun worden geselecteerd;
d)  de contacten op nationaal, regionaal of lokaal niveau waar informatie over de operationele programma's kan worden verkregen;
d)  de contacten op nationaal, regionaal of lokaal niveau waar informatie over de operationele programma's kan worden verkregen;
e)  de vereiste dat in de aanvragen, in evenredigheid met de omvang van de concrete actie, communicatieactiviteiten worden voorgesteld om het publiek in te lichten over het doel van de concrete actie en over de EU-steun ervoor.
e)  de vereiste dat in de aanvragen, in evenredigheid met de omvang van de concrete actie, communicatieactiviteiten worden voorgesteld om het publiek in te lichten over het doel van de concrete actie en over de EU-steun ervoor.
3.2.  Maatregelen tot voorlichting van de begunstigden
3.2.   Maatregelen tot voorlichting van de begunstigden
De beheersautoriteit deelt de begunstigden mee dat zij door financiering te aanvaarden ermee instemmen op de in overeenstemming met artikel 120, lid 2, gepubliceerde lijst van concrete acties te worden opgenomen.
De beheersautoriteit deelt de begunstigden mee dat zij door financiering te aanvaarden ermee instemmen op de in overeenstemming met artikel 120, lid 2, gepubliceerde lijst van concrete acties te worden opgenomen.

(1) De zaak werd dan terugverwezen naar de Commissie uit hoofde van artikel 57, lid 2, tweede alinea, van het Reglement (A7-0282/2013).


Drugsprecursoren ***I
PDF 195kWORD 26k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2013 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 273/2004 inzake drugsprecursoren (COM(2012)0548 – C7-0319/2012 – 2012/0261(COD))
P7_TA(2013)0442A7-0153/2013

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Parlement en de Raad (COM(2012)0548),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7‑0319/2012),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 16 januari 2013(1),

–  gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 26 juni 2013 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien artikel 55 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A7‑0153/2013),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 23 oktober 2013 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. .../2013 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 273/2004 inzake drugsprecursoren

P7_TC1-COD(2012)0261


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) nr. 1258/2013.)

(1) PB C 76 van 14.3.2013, blz. 54.


Ontwerpresoluties - Conferentie over klimaatverandering
PDF 179kWORD 47k
Resolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2013 over de conferentie over klimaatverandering in Warschau, Polen (COP 19) (2013/2666(RSP))
P7_TA(2013)0443B7-0482/2013

Het Europees Parlement,

–  gezien het Raamverdrag van de Verenigde Naties over klimaatverandering (UNFCCC) en het bijbehorend Protocol van Kyoto,

–  gezien de resultaten van de conferentie van de Verenigde Naties over klimaatverandering op Bali in 2007 en het actieplan van Bali (Besluit 1/COP 13),

–  gezien de vijftiende conferentie van de partijen (COP 15) bij het UNFCCC en de vijfde conferentie van de partijen waarin de partijen bij het Protocol van Kyoto bijeenkomen (CMP5), die van 7 t/m 18 december 2009 in Kopenhagen (Denemarken) hebben plaatsgevonden, alsmede het akkoord van Kopenhagen,

–  gezien de zestiende conferentie van de partijen (COP 16) bij het UNFCCC en de zesde conferentie van de partijen waarin de partijen bij het Protocol van Kyoto bijeenkomen (CMP6), die van 29 november t/m 10 december 2010 in Cancún (Mexico) hebben plaatsgevonden, alsmede de akkoorden van Cancún,

–  gezien de zeventiende conferentie van de Partijen (COP 17) bij het UNFCCC en de zevende conferentie van de partijen waarin de partijen bij het Protocol van Kyoto bijeenkomen (CMP7), die van 28 november t/m 9 december 2011 in Durban (Zuid-Afrika) hebben plaatsgevonden en met name de besluiten die het Platform van Durban voor versterkte maatregelen omvatten,

–  gezien de achttiende conferentie van de partijen (COP 18) bij het UNFCCC en de achtste conferentie van de partijen waarin de partijen bij het Protocol van Kyoto bijeenkomen (CMP8), die van 26 t/m 8 december 2012 in Doha (Qatar) hebben plaatsgevonden, alsmede de goedkeuring van de "Doha Climate Gateway",

–  gezien de negentiende conferentie van de partijen (COP 19) bij het UNFCCC en de negende conferentie van de partijen waarin de partijen bij het Protocol van Kyoto bijeenkomen (CMP9), die van 11 t/m 23 november 2013 in Warschau (Polen) plaatsvinden,

–  gezien het klimaat- en energiepakket van de EU van december 2008,

–  gezien Richtlijn 2008/101/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG ten einde ook luchtvaartactiviteiten op te nemen in de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap(1),

–  gezien zijn resolutie van 4 februari 2009 met de titel "2050: De toekomst begint vandaag – aanbevelingen voor het toekomstig geïntegreerd beleid van de EU inzake klimaatverandering"(2),

–  gezien zijn resoluties van 25 november 2009 over de EU-strategie voor de conferentie over klimaatverandering in Kopenhagen (COP 15)(3), van 10 februari 2010 over de resultaten van de conferentie van Kopenhagen over de klimaatverandering (COP 15)(4), van 25 november 2010 over de conferentie over klimaatverandering in Cancún (COP 16)(5), van 16 november 2011 over de conferentie over klimaatverandering in Durban (COP 17)(6), en van 22 november 2012 over de conferentie over klimaatverandering in Doha (COP 18)(7),

–  gezien zijn resolutie van 15 maart 2012 over een routekaart naar een concurrerende koolstofarme economie in 2050(8),

–  gezien de consultatieve mededeling van de Commissie van 26 maart 2013 met de titel "De internationale overeenkomst inzake klimaatverandering van 2015: het internationale klimaatbeleid na 2020 vorm geven" (SWD(2013)0097),

–  gezien de conclusies van de Raad van 9 maart 2012 over de follow-up van de zeventiende conferentie van de partijen (COP 17) bij het UNFCCC en de zevende conferentie van de partijen waarin de partijen bij het Protocol van Kyoto bijeenkomen (COP7), die van 28 november t/m 9 december 2011 in Durban (Zuid-Afrika) hebben plaatsgevonden,

–  gezien de conclusies van de Raad van 15 mei 2012 over klimaatfinanciering – snelstartfinanciering,

–  gezien de conclusies van de Raad van 18 juli 2011 en 24 juni 2013 over de klimaatdiplomatie van de EU,

–  gezien het samenvattende rapport van het milieuprogramma van de Verenigde Naties (UNEP) van november 2012 met de titel "The Emissions Gap Report 2012",

–  gezien het verslag van de Wereldbank met als titel "Turn Down the Heat. Why a 4 °C Warmer World Must be Avoided",

–  gezien de vragen aan de Raad en de Commissie over de conferentie over klimaatverandering in Warschau (COP 19) (O-000095/2013 – B7-0517/2013 en O-000096/2013 – B7-0518/2013),

–  gezien artikel 115, lid 5, en artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat de klimaatverandering een urgente en mogelijk onomkeerbare bedreiging vormt voor de samenleving, biodiversiteit en de planeet en daarom op internationaal niveau moet worden aangepakt door alle partijen;

B.  overwegende dat de Doha Climate Gateway zich uiterst bezorgd toont over de aanzienlijke kloof tussen enerzijds het cumulatieve effect van de huidige mitigatietoezeggingen van de partijen op het gebied van de jaarlijkse broeikasgasemissies wereldwijd tot 2020 en anderzijds gecombineerde trajecten voor emissiereductie met een reële kans op een stabilisering van de stijging van het jaargemiddelde van de temperatuur aan het aardoppervlak naar 2 °C ("2 °C-doelstelling");

C.  overwegende dat volgens wetenschappelijk bewijs dat door de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) gepresenteerd werd, de 2 ºC-doelstelling impliceert dat de wereldwijde uitstoot van broeikasgassen uiterlijk in 2015 zijn hoogtepunt moet hebben bereikt, uiterlijk in 2050 met ten minste 50% moet zijn verminderd ten opzichte van 1990 en vervolgens verder moet blijven dalen; overwegende dat de EU derhalve moet aandringen op concrete maatregelen en de daadwerkelijke tenuitvoerlegging ervan op mondiaal niveau vóór 2020;

D.  overwegende dat volgens het verslag van de Wereldbank met als titel "Turn Down the Heat" de huidige emissietrajecten binnen 20 tot 30 jaar leiden tot een opwarming met 2° C ten opzichte van de periode vóór het industriële tijdperk en uiterlijk in het jaar 2100 tot een opwarming met 4° C; overwegende dat het traject naar een stijging van 4° C kan resulteren in aanzienlijk grotere temperatuurstijgingen in bijzonder gevoelige tropische gebieden;

E.  overwegende dat recente wetenschappelijke resultaten ook de gevaren aantonen van een opwarming met 2 °C en algemeen wordt aangenomen dat de temperatuurstijging tot nu toe (wereldwijd ongeveer 0,8 °C boven de temperaturen in de periode vóór het industriële tijdperk) een van de factoren is die hebben geleid tot een aantal humanitaire en voedselcrises waarvan we getuige hebben kunnen zijn, in het bijzonder de ernstigste crises in Afrika, met name in de Hoorn van Afrika en de Sahel;

F.  overwegende dat de algemeen erkende risico's en kosten die het huidige tempo waarin de emissies worden teruggebracht, met zich meebrengt voor de wereld, niet alleen toezeggingen vereist maar ook de politieke wil van alle partijen om deze toezeggingen na te komen;

G.  overwegende dat voor veel regio's een opwarming met 2° C al zeer gevaarlijk is; overwegende dat 112 landen, met inbegrip van de meest kwetsbare landen, de kleine eilandstaten en de minst ontwikkelde landen, hebben gepleit voor een vermindering van CO2 in de atmosfeer tot minder dan 350 per miljoen deeltjes en voor een stabilisering van de mondiale temperatuursstijging tot minder dan 1,5° C;

H.  overwegende dat de conferentie van Warschau (COP 19) cruciaal zal zijn om de nodige vooruitgang te boeken bij de bevordering van het Platform van Durban, dat moet leiden tot toezeggingen en de sluiting van een mondiaal, juridisch bindend akkoord vóór 2015;

I.  overwegende dat een dergelijk mondiaal, juridisch bindend akkoord moet stroken met een met de 2° C-doelstelling verenigbare koolstofbegroting, rechtvaardigheid en het beginsel van "gezamenlijke, doch verschillende verantwoordelijkheden en respectieve mogelijkheden", en dat hierin ook dient te worden erkend dat alle grote vervuilers ambitieuze en toereikende streefcijfers en overeenkomstige beleidsmaatregelen voor de reductie van broeikasgasemissies moeten vastleggen die de voortschrijdende verantwoordelijkheden en mogelijkheden weerspiegelen; herhaalt dat 90 % van de groei van de mondiale emissies plaatsvindt in de ontwikkelingslanden, die krachtens het huidige Protocol van Kyoto geen verplichting tot reductie hebben;

J.  overwegende dat de ontwikkelde landen op de COP 16 in Cancún (2010) 30 miljard dollar hebben toegezegd voor de periode 2010-2012, en voor 2020 jaarlijks 100 miljard dollar "nieuwe en aanvullende" financiering om te voorzien in de behoeften van ontwikkelingslanden op het vlak van klimaatverandering; overwegende dat deze fondsen bedoeld waren om te zorgen voor een evenwichtige verdeling tussen aanpassing en matiging; overwegende dat er tot nu toe geen internationaal overeengekomen definitie is van wat "nieuw en aanvullend" eigenlijk betekent;

K.  overwegende dat ondanks de door de partijen in Kopenhagen gedane belofte om in de loop van drie jaar 30 miljard dollar als snelstartfinanciering te verstrekken, er nog steeds geen zekerheid bestaat over hoeveel klimaatfinanciering er beschikbaar zal worden gesteld om de betrouwbaarheid van deze toezegging te verzekeren;

L.  overwegende dat steeds meer wordt erkend dat waakzaam moet worden omgesprongen met pogingen van economische actoren die grote hoeveelheden broeikasgassen uitstoten of voordeel halen uit brandende fossiele brandstoffen, om zo de inspanningen ter bescherming van het klimaat te ondermijnen of aan te tasten;

M.  overwegende dat uit een studie van het Potsdam Institute for Climate Impact Research en de Universiteit van Madrid blijkt dat de frequentie van extreme hittegolven zich tot 2020 zal verdubbelen en zich tot 2040 zal verviervoudigen; overwegende dat uit de conclusies van deze studie eveneens blijkt dat deze ontwikkeling in de tweede helft van de eeuw kan worden voorkomen als de mondiale emissies fundamenteel worden verminderd; overwegende dat de gebeurtenissen lijken te bevestigen wat de wetenschappers zeggen, aangezien ook in Europa natuurrampen, zoals overstromingen of extreme stormen, vaker voorkomen;

N.  overwegende dat in een studie van het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop) wordt aangetoond dat een duurzame en energie-efficiënte economie haalbaar is en tegelijkertijd banengroei kan worden verzekerd;

O.  overwegende dat uit een studie van het Potsdam Institute for Climate Impact Research blijkt dat als wereldwijde actie op basis van een alomvattend, internationaal klimaatbeleid wordt uitgesteld tot na 2030, de mondiale economische groei in het eerste decennium na de tenuitvoerlegging van het klimaatbeleid misschien wel met 7 % daalt, terwijl die daling slechts 2 % zou bedragen als er al in 2015 een overeenkomst wordt gesloten;

P.  overwegende dat het initiatief van het Convenant van burgemeesters nog altijd een groot succes is, met bijna 5 000 gemeentes die vast van plan zijn om verder te gaan dan de klimaat- en energiedoelen van de EU tot 2020; overwegende dat dit enthousiasme en deze toewijding van de Europese gemeenten als voorbeeld moet worden gebruikt om ook op internationaal niveau ambitieus klimaat- en energiebeleid op te stellen;

Q.  overwegende dat ontwikkelde en ontwikkelingslanden zijn overeengekomen zich te houden aan de beginselen van gezamenlijke, doch verschillende verantwoordelijkheden en respectieve mogelijkheden; overwegende dat de pogingen om de broeikasgasemissies te beperken desondanks ontoereikend zijn, en het zwakke resultaat van vorige COP’s het gevolg is van een gebrek aan politieke wil bij bepaalde landen; overwegende dat deze tekortkoming moet worden aangepakt gezien de extreme natuurrampen die zich recentelijk hebben voorgedaan;

R.  overwegende dat regeringen de collectieve verantwoordelijkheid hebben om op adequate wijze te anticiperen op de klimaatproblemen waarvoor de mensheid en de planeet zich gesteld zien; overwegende dat zij moeten worden ondersteund door alle betrokkenen, waaronder burgers en ondernemingen in hun respectieve landen;

S.  overwegende dat de internationale gemeenschap op zoek is naar een nieuw mondiaal ontwikkelingskader via twee parallelle sporen: de millenniumontwikkelingsdoelstellingen en het proces van duurzameontwikkelingsdoelstellingen dat gelanceerd is door de conferentie Rio+20; overwegende dat er aanzienlijke overlappingen bestaan tussen beide sporen;

T.  overwegende dat de klimaatverandering het ontwikkelingsvraagstuk niet verzacht, maar juist verergert; overwegende dat de middelen voor officiële ontwikkelingshulp niet moeten worden ingezet voor klimaatfinanciering, maar dat het beginsel dat klimaatfinanciering een aanvulling moet zijn op de middelen en toezeggingen voor officiële ontwikkelingshulp, voortdurend nageleefd moet worden;

U.  overwegende dat de klimaatverandering een enorme bedreiging vormt voor tal van mensenrechten, waaronder het recht op voedsel, het recht op water en sanitaire voorzieningen, en meer in het algemeen, het recht op ontwikkeling;

V.  overwegende dat wereldwijd 20 % van de broeikasgasemissies het gevolg zijn van ontbossing en andere vormen van grondgebruik en de verandering in het grondgebruik; overwegende dat agro-bosbouw de emissiebeperkende effecten versterkt door een grotere koolstofopslag, en de armoede vermindert door de inkomsten van lokale gemeenschappen te diversifiëren;

W.  overwegende dat de wereldwijde vraag naar energie volgens de International Energy Outlook 2013 van 2010 tot 2040 met 56 % zal stijgen(9) en dat de CO2-uitstoot aanzienlijk zal toenemen om aan deze vraag te kunnen voldoen; overwegende dat het grootste deel van de stijgende vraag en de bijbehorende emissies zich in de opkomende economieën zullen voordoen; overwegende dat wereldwijde subsidies voor fossiele brandstoffen volgens cijfers van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) inmiddels 1,9 miljard dollar bedragen, waarbij de hoogste subsidies afkomstig zijn uit de VS, China en Rusland (die samen goed zijn voor ongeveer de helft van deze subsidies(10));

X.  overwegende dat veel landen aan de vergroening van de economie werken in de sectoren industrie en energie, onder meer om redenen van klimaatbescherming, schaarste en efficiënt gebruik van grondstoffen, energiezekerheid, innovatie en concurrentievermogen; overwegende dat de mondiale CO2-uitstoot volgens het Internationaal Energieagentschap in 2012 desondanks tot recordhoogte gestegen is;

Y.  overwegende dat de EU, als voorloper in de groeiende wereldmarkt voor energiegerelateerde goederen en diensten, baat zou hebben bij klimaatgerelateerde innovaties in de energiesector en de industrie;

Z.  overwegende dat wereldwijde innovatie in de duurzame-energiesector (zowel op productie- als op afnemerniveau) werkgelegenheid creëert, economische groei stimuleert, meer energieonafhankelijkheid bewerkstelligt en een schonere wereld tot gevolg zal hebben waarin de klimaatverandering wordt afgeremd en een toereikende energievoorziening veiliggesteld is;

Bevordering van het Platform van Durban

1.  is van mening dat in de overeenkomst voor de periode na 2020 de huidige lappendeken van bindende en niet-bindende regelingen krachtens het VN-klimaatverdrag en het Protocol van Kyoto moet worden samengebracht in één enkel alomvattend, coherent en voor alle partijen bindend stelsel; benadrukt dat de overeenkomst voor de periode na 2020 de wereld niet meer moet verdelen in de categorieën "ontwikkelingslanden" of "geïndustrialiseerde landen", maar van elk land moet verwachten dat ze een bijdrage leveren volgens het beginsel van gezamenlijke, doch verschillende verantwoordelijkheden en respectieve mogelijkheden; gelooft in dit verband dat emissiereducties die worden berekend op basis van een aantal indicatoren, zoals het bbp per capita, toegang tot technologie, een index voor de kwaliteit van leven en andere indicatoren, een nuttig instrument kunnen zijn;

2.  onderstreept het vele werk dat moet worden verzet in de Ad-hocwerkgroep inzake het Platform van Durban voor versterkte maatregelen, wat betreft de beginselen en het kader voor de nieuwe wereldwijde klimaatovereenkomst, alsook het traject om deze te verwezenlijken tegen de tijd dat COP 21 zal worden gehouden in Parijs in 2015; merkt verder op dat de activiteiten van deze werkgroep moeten worden geïnspireerd door het vijfde evaluatierapport van de IPCC dat in 2014 moet verschijnen; benadrukt dat met de overeenkomst van 2015 het doel om uiterlijk in 2030 de mondiale uitstoot te verminderen tot onder het niveau van 1990 moet worden bereikt en moet worden beoogd om de mondiale koolstofemissies uiterlijk in 2050 uit te faseren;

3.  merkt op dat het feit dat een rechtvaardige benadering van de verdeling van de mitigatie‑ en aanpassingsinspanningen onder de landen niet kon worden bewerkstelligd, een obstakel vormt voor het bereiken van een gepaste overeenkomst; benadrukt dat rechtvaardigheid, inclusief een dynamische benadering van gezamenlijke, doch verschillende verantwoordelijkheden en respectieve mogelijkheden, centraal moet staan in de nieuwe overeenkomst om een passend antwoord te kunnen bieden op het klimaatprobleem;

4.  is van mening dat het internationaal juridisch bindend protocol waarover nu in het Platform van Durban wordt onderhandeld, moet voortbouwen op de reeds in het UNFCCC en het Protocol van Kyoto overeengekomen regels en deze ontwikkelen en verbeteren; meent dan ook dat hierin een onderzoeksproces van een aantal rechtvaardigheidsbeginselen en -indicatoren, zoals geschiktheid, verantwoordelijkheid, mogelijkheid en ontwikkelings- en aanpassingsbehoeften, moet worden opgenomen;

5.  meent dat de EU een constructieve rol kan spelen om het bereiken van een overeenkomst over de rechtvaardige verdeling van inspanningen te vergemakkelijken; verzoekt de Commissie een EU-voorstel te doen voor de mondiale verdeling van inspanningen;

6.  is verheugd over het voorstel van Ban-Ki Moon om in september 2014 een klimaattop met alle wereldleiders te organiseren, en in 2014 een pre-COP van de burgers in Venezuela; benadrukt het belang van een goed voorbereid evenement met bruikbare resultaten en engagement op het hoogste politieke niveau en met het maatschappelijk middenveld, om het noodzakelijke politieke momentum in de aanloop naar de conferenties van 2014 en 2015 te bewerkstelligen en te handhaven; vindt dat de landen toezeggingen over de reductie van broeikasgassen moeten voorstellen vóór de top van de wereldleiders opdat de overeenkomst van 2015 een succes kan worden;

7.  wil graag dat tijdens de COP in Warschau een besluit wordt genomen met daarin een tijdsschema en een procedure voor alle partijen om in 2014 mitigatietoezeggingen te formuleren en deze vervolgens in 2015 te beoordelen en te herzien; is van mening dat in de besluiten van de COP in Warschau eveneens informatievereisten bij de voorgestelde mitigatietoezeggingen moeten worden vastgesteld en criteria voor transparantie, kwantificering, vergelijkbaarheid, verifieerbaarheid en geschiktheid;

8.  is van mening dat de mitigatietoezeggingen van de partijen moeten worden geschraagd door het beginsel van gezamenlijke, doch verschillende verantwoordelijkheden en respectieve mogelijkheden, meetbaar, rapporteerbaar en verifieerbaar moeten zijn en afdoende moeten zijn om de 2º C-doelstelling te halen (en dus het "mitigatiegat moeten dichten" door limieten voor broeikasgasemissies en reductiedoelstellingen voor 2020 in overeenstemming te brengen met het vereiste om binnen de 2º C-doelstelling te blijven); herhaalt dat de bestaande toezeggingen daarom collectief herzien en uitgebreid moeten worden om de 2 °C‑doelstelling te halen; benadrukt dat de EU druk moet uitoefenen op de partijen die niet op de goede weg zijn naar de 2º C-doelstelling;

9.  wijst op het belang van op wetenschappelijk bewijs gestoeld beleid en op de dwingende noodzaak om de 2 °C-doelstelling te handhaven en krachtiger na te streven; is van mening dat de inspanningen om de mitigatietoezeggingen te versterken en beter na te leven geen onzekere uitkomst moeten hebben, maar moeten worden verbonden aan sterker geformaliseerde, regelmatige en strenge evaluaties van de gemaakte vorderingen gebaseerd op wetenschappelijk bewijs, om ervoor te zorgen dat de mitigatiekloof wordt gedicht;

10.  wijst op het sterke verband tussen de doelstelling van wereldwijde armoedebestrijding die ten grondslag ligt aan de millenniumontwikkelingsdoelstellingen – die momenteel worden herzien – en het proces van duurzameontwikkelingsdoelstellingen dat gelanceerd is tijdens de conferentie Rio+20; ziet graag dat deze twee processen worden geïntegreerd in één enkel, alomvattend en overkoepelend kader, en pleit voor een reeks doelstellingen voor de bestrijding van de armoede en de bevordering van duurzame ontwikkeling na 2015;

11.  benadrukt dat een stabiel beleidskader voor de lange termijn, met onder andere ambitieuze langetermijndoelstellingen, de belangrijkste uitdaging vormt, samen met het vergemakkelijken van investeringen;

12.  herhaalt dat het huidige systeem van "toezegging en herziening" niet de fundamentele veranderingen tot stand zal brengen die noodzakelijk zijn om de klimaatverandering op de lange termijn tegen te gaan, en verzoekt derhalve alle partijen ook andere benaderingen in overweging te nemen;

13.  herinnert eraan dat de Europese Unie volgens het IEA ongeveer 11 % van de mondiale emissies voor haar rekening neemt en dat dit percentage de komende decennia verder zal dalen; beklemtoont dat ambitieuzere streefcijfers en draagvlak voor een ambitieus klimaatbeleid bij spelers in de industrie en energiesector haalbaar zijn als andere economieën in de wereld eveneens meer ambitie tonen door vergelijkbare actie te ondernemen;

Protocol van Kyoto

14.  is verheugd over het besluit van de EU, Zwitserland, Noorwegen, Liechtenstein, IJsland en Australië om deel te nemen aan een tweede verbintenisperiode van het Protocol van Kyoto met ingang van 1 januari 2013, als overgang naar de instelling van een nieuwe, alle partijen omvattende internationale regeling, en roept op tot een snelle ratificering, zoals afgesproken in Doha; wijst erop dat deze partijen momenteel minder dan 14% van de totale mondiale uitstoot van broeikasgassen voor hun rekening nemen;

15.  verduidelijkt dat hoewel de tweede verbintenisperiode van het Protocol van Kyoto beperkt zal zijn in omvang, deze moet worden beschouwd als een cruciale tussenstap die een brug vormt naar een meer doeltreffende en alomvattende, voor alle partijen bindende internationale overeenkomst voor de periode na 2020;

16.  herhaalt dat veel landen nu al het goede voorbeeld geven en laten zien dat het mogelijk is strategieën voor koolstofarme ontwikkeling na te streven, een hoge levensstandaard te verschaffen voor een groter deel van de huidige generatie zonder de mogelijkheid van toekomstige generaties om in hun eigen behoeftes te voorzien in gevaar te brengen, en tegelijkertijd nieuwe banen te scheppen en de afhankelijkheid van energie-invoer te verminderen; verduidelijkt dat niet hoeft te worden gevreesd voor negatieve gevolgen zolang klimaatbescherming deel uitmaakt van een algemene strategie voor duurzame ontwikkeling en industrieel beleid;

Mitigatiekloof

17.  herinnert eraan dat de geïndustrialiseerde landen volgens de bevindingen in het vierde evaluatierapport van de IPCC hun emissies tegen 2020 met 25 tot 40% onder de niveaus van 1990 moeten verlagen, terwijl de ontwikkelingslanden als groep tegen 2020 een substantiële afwijking in de orde van 15 tot 30% onder het thans geraamde emissiegroeitempo moeten realiseren;

18.  herhaalt daarom dat het uiterst noodzakelijk is dat de mondiale ambities tussen nu en 2020 verhoogd worden teneinde binnen de 2 ºC-doelstelling te blijven; wijst er met name op dat er dringend vooruitgang moet worden geboekt bij het dichten van de "gigatonkloof" die gaapt tussen de wetenschappelijke bevingen en de huidige toezeggingen van de partijen; onderstreept de belangrijke rol van andere beleidsmaatregelen, waaronder energie-efficiëntie, aanzienlijke energiebesparingen alsmede hernieuwbare gemeenschapsenergie en de uitfasering van fluorkoolwaterstoffen, bij het dichten van de gigatonkloof;

19.  neemt kennis van het feit dat de EU hard op weg is de huidige emissiereductiedoelstelling van 20% voorbij te streven, en herhaalt dat de EU heeft aangegeven haar emissiereductiedoelstelling te willen verhogen naar 30%tegen 2020 indien andere landen met hoge emissies zich tot vergelijkbare reductiedoelstellingen verbinden, waardoor duurzame groei tot stand komt, extra banen worden gecreëerd en de afhankelijkheid van energie-invoer wordt beperkt; ;

20.  merkt op dat de mondiale uitfasering van fluorkoolwaterstoffen de uitstoot kan voorkomen van 2,2 Gt CO2-equivalenten tegen 2020 en van bijna 100 Gt CO2-equivalenten tegen 2050; vraagt de EU meer inspanningen te leveren om een mondiale uitfasering van fluorkoolwaterstoffen te regelen via het Protocol van Montreal;

21.  merkt op dat de EU haar vitale rol voor de emissiereductie zou kunnen vervullen door beleid dat de ontwikkeling tegenhoudt van niet-conventionele fossiele brandstoffen met hoge emissies van broeikasgassen, zoals teerzand; is van mening dat overheidssubsidies die de ontwikkeling van niet-conventionele fossiele brandstoffen ondersteunen, moeten worden uitgefaseerd, zoals het Parlement reeds heeft verklaard in zijn resolutie over het stopzetten van subsidies voor fossiele brandstoffen;

22.  is van mening dat het emissiehandelssysteem (ETS) van de EU moet worden verbonden met andere ETS-systemen die reeds over heel de wereld bestaan; bepleit een terugkeer naar de oorspronkelijke opzet van het flexibele mechanisme, te weten die van marktmechanisme en tevens ontwikkelingsinstrument, met een drastisch vereenvoudigde, maar transparantere procedure;

Klimaatfinanciering

23.  benadrukt dat er concrete toezeggingen en acties nodig zijn om de klimaatfinanciering voor 2020 met 100 miljard USD per jaar op te voeren en aldus te komen tot vooruitgang in Warschau en tot de verwezenlijking van de vereiste algemene mitigatietoezeggingen; neemt kennis van de ontwikkelingsagenda voor de periode na 2015 en verlangt dat er een wezenlijke synergie tot stand gebracht wordt tussen het ontwikkelingsbeleid en het klimaatbeleid, met het oog op gunstige resultaten op beide terreinen; betreurt het dat de meeste lidstaten nog steeds geen toezeggingen hebben gedaan voor de klimaatfinanciering na 2013 en roept de lidstaten op toezeggingen te doen voor nieuwe en bijkomende klimaatfinanciering voor de periode 2013-2015;

24.  betreurt dat de huidige gemiddelde officiële ontwikkelingshulp (ODA) van 0,29% van het BBP ver verwijderd blijft van de toegezegde 0,7%; herhaalt dat klimaatfinanciering een aanvulling moet vormen op de ODA; benadrukt echter dat ontwikkelingsdoelstellingen en klimaatveranderingsdoelstellingen op elkaar moeten worden afgestemd. benadrukt derhalve dat zorgen voor beleidssamenhang en mainstreaming van milieuaspecten in ontwikkelingsprojecten centraal moeten staan in een EU-strategie die gericht is op effectieve beperking van en aanpassing aan klimaatverandering;

25.  dringt er bij alle op de COP aanwezige partijen op aan duidelijkheid te verschaffen over de manier waarop zij hun klimaatfinanciering jaarlijks zo denken op te voeren dat zij hun in 2009 in Kopenhagen gedane toezegging kunnen nakomen om tegen 2020 100 miljard USD per jaar te mobiliseren, in aanvulling op hun toezegging om 0,7% van het BBP als officiële ontwikkelingshulp (ODA) te doneren;

26.  merkt met bezorgdheid op dat het in 2009 in Kopenhagen aangekondigde en in 2010 in Cancun opgerichte Groene Klimaatfonds nog steeds niet operationeel is en dringt er bij alle partijen op aan de procedures zo spoedig mogelijk te doorlopen; dringt er bij de EU en de overige industrielanden op aan in de loop van 2014 financiële middelen ter beschikking te stellen voor het Groene Klimaatfonds, alsmede voor het Aanpassingsfonds en overige VN-klimaatfondsen en dit bekend te maken op de COP te Warschau;

27.  is verheugd over de vooruitgang met betrekking tot de operationalisering van het Technologiemechanisme en benadrukt dat technologieontwikkeling, -gebruik en -overdracht moeten worden bevorderd door het juiste evenwicht te vinden tussen aanpassing en mitigatie en de bescherming van intellectuele-eigendomsrechten;

28.  roept de lidstaten op tegen 2020 milieuschadelijke subsidies, in het bijzonder voor fossiele brandstoffen, uit te faseren en dit geld te gebruiken voor duurzame energieproductie; dringt tevens aan op de spoedige en internationaal gecoördineerde implementatie van de op de G-20-top in Pittsburgh overeengekomen doelstelling om de subsidiëring van inefficiënte fossiele brandstoffen op middellange termijn uit te faseren, hetgeen een belangrijke bijdrage zou leveren tot de klimaatbescherming en tevens gunstig zou zijn in de huidige context van overheidstekorten in tal van landen; herinnert eraan dat de wereldleiders dit streven op de G-20(11) in Los Cabos hebben bekrachtigd en dat de EU in de aanloop naar de G-20 in Sint-Petersburg heeft aangedrongen op vooruitgang op dit punt; betreurt het uitblijven van voorstellen voor concrete maatregelen om deze doelstelling in praktijk te brengen;

29.  merkt op dat het Groen Klimaatfonds in de toekomst niet alleen door geïndustrialiseerde landen, maar ook door opkomende economieën met een groeiend bbp per capita zal moeten worden gefinancierd; verklaart in dit verband dat 32 landen die in het verdrag als "ontwikkelingslanden" worden beschouwd, nu reeds een hoger bbp per capita hebben dan de EU-lidstaten met het laagste bbp per capita;

Aanpassing - verlies en schade

30.  erkent dat in Doha werd benadrukt dat er een oplossing moet komen voor verlies en schade ten gevolge van de klimaatverandering in ontwikkelingslanden die bijzonder kwetsbaar zijn voor de nadelige effecten van klimaatverandering; neemt kennis van het besluit om tijdens de Conferentie van Warschau institutionele regelingen te treffen om dit probleem aan te pakken;

31.  herinnert eraan dat hoewel arme landen het minst hebben bijgedragen aan de toename van de concentratie van broeikasgassen in de atmosfeer, zij het kwetsbaarst zijn voor de gevolgen van de klimaatverandering en het minst in staat zijn zich eraan aan te passen; dringt er bij de EU op aan te streven naar overeenkomsten over klimaatfinanciering, technologieoverdracht en capaciteitsopbouw;

32.  roept regeringen op om overeenstemming te bereiken over beginselen voor lastenverdeling en, indien mogelijk, over de formulering van een of meer formules hiervoor; is van mening dat de uitsloot van broeikasgassen in het verleden, de huidige en de mogelijk toekomstige uitstoot, evenals de huidige en mogelijk toekomstige capaciteit in verband met mitigatie, aanpassing en steunverlening, moeten worden weerspiegeld in dergelijke beginselen en formules; is van mening dat eveneens rekening moet worden gehouden met het recht op ontwikkeling;

33.  herinnert aan de bereidheid van de EU-lidstaten en andere ontwikkelde landen om landen met weinig veerkracht te steunen, vooral via capaciteitsopbouw en een uitwisseling van beste praktijken, maar ook via financiële hulp;

34.  roept op tot meer besef van de mogelijke doorwerking van de klimaatverandering, zoals langer aanhouden van droogten, watertekort in bepaalde gebieden en mindere bereikbaarheid van de waterbronnen die in het dagelijks leven nodig zijn;

35.  erkent dat aanpassing een lokale kwestie is, maar dringt aan op samenwerking op een regionaal, nationaal en internationaal niveau om een coherente aanpak te garanderen;

Landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw (LULUCF) en reductie van broeikasgasemissies ten gevolge van ontbossing en bosdegradatie (REDD+)

36.  wijst op de cruciale rol die LULUCF en REDD+ vervullen bij het terugdringen van emissies en vooral bij het dichten van de mitigatiekloof voor 2020; merkt op dat de behoefte aan een meer omvattende boekhouding verder moet worden onderzocht teneinde de milieuvriendelijkheid van de bijdrage van de sector aan emissiereductie te waarborgen;

37.  neemt kennis van het feit dat aanzienlijke bedragen van overheidsfinanciën zullen worden benut voor REDD+-projecten; benadrukt dat vroege prestatie-indicatoren dringend moeten worden ontwikkeld voor de doeltreffende monitoring, rapportage en verificatie (MRV) van REDD+-activiteiten; is in dit verband verheugd over de voortdurende inspanningen om prioriteit te geven aan de selectie van REDD+-projecten in wegenloze gebieden;

38.  neemt kennis van de positieve bijdrage van de vrijwillige partnerschapsovereenkomst tussen houtexporterende landen en de EU in het kader van het EU-actieplan voor wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw (Forest Law Enforcement, Government and Trade, FLEGT) in de strijd tegen mondiale ontbossing; benadrukt dat verdere actie nodig is om de oorzaken van wereldwijde ontbossing aan te pakken via juridisch bindende milieu- en handelsovereenkomsten;

39.  herinnert eraan dat de klimaatverandering het vermogen van hele regio's bedreigt om zichzelf te voeden; dringt er bij de EU op aan iets te doen aan de gevolgen van haar landbouwbeleid voor de klimaatverandering; benadrukt eens te meer, zoals Olivier De Schutter, speciaal VN-rapporteur voor het recht op voedsel heeft opgemerkt, dat koolstofarme en milieuvriendelijke methodes, ook wel agro-ecologische methodes genoemd, alternatieven vormen die zowel de klimaatverandering kunnen beperken door de broeikasgasemissies te verlagen en die de middelen van bestaan van arme plattelandsgemeenschappen kunnen verbeteren door de afhankelijkheid van dure fossiele brandstoffen te verminderen en het productiepeil te verhogen; dringt er derhalve bij de EU op aan plattelandsontwikkeling, duurzame ontwikkeling en de productiviteit van landbouwsystemen en voedselzekerheid te bevorderen, met name in ontwikkelingslanden;

Gemeenschapsenergie

40.  merkt op dat er belangrijke emissiereducties te realiseren zijn door een grootscheepse overstap op een schoon en veilig energiesysteem, waarbij een hoge acceptatiegraad voor hernieuwbare energie te bereiken is door te investeren in kleinschalige energieproductie, de zogenaamde micro-opwekking; meent dat openbare financiering moet worden omgeleid en gemobiliseerd om een verschuiving naar openbare en gemeenschappelijke/gedecentraliseerde hernieuwbare energie te bewerkstelligen;

41.  waarschuwt dat de productie van biobrandstoffen (zoals oliehoudende zaden, palmolie, sojabonen, koolzaad, zonnebloem, suikerriet, suikerbieten, tarwe) tot een enorme vraag naar grond kan leiden, met alle gevolgen van dien voor de mensen in arme landen die voor hun levensonderhoud van grond en natuurlijke hulpbronnen afhankelijk zijn;

Internationaal lucht- en zeevervoer

42.  benadrukt dat de EU onlangs weliswaar overeenkwam "de klok stil te zetten" wat de integratie van internationaal luchtvervoer in het emissiehandelssysteem (ETS) van de EU betreft, maar dat deze afwijking slechts één jaar geldt en slechts werkbaar is indien de internationale onderhandelingen over mondiale, marktgestuurde maatregelen met betrekking tot emissies ten gevolge van internationaal luchtvervoer tastbare besluiten opleveren;

43.  benadrukt dat er een prijs moet worden gesteld voor koolstofemissies door de internationale luchtvaart en het scheepsvervoer, die naast emissiereductie ook inkomsten kan opleveren;

44.  herhaalt zijn pleidooi voor een internationaal instrument met globale doelstellingen voor emissiereductie om de impact van zeevervoer op het klimaat te beperken;

Industrie en concurrentievermogen

45.  is verontrust over de mondiale toename van de CO2-uitstoot in 2012, zoals uit cijfers van het IEA blijkt, ondanks de daling van de emissies in Europa en de Verenigde Staten; stelt daarom voor gedifferentieerde verantwoordelijkheden in overweging te nemen zodat elk land zijn bijdrage levert aan de mondiale inspanningen op het vlak van industrie- en energiebeleid;

46.  beklemtoont dat Europa in zijn industriebeleid innovatie en de verbreiding van milieuvriendelijke technologieën moet bevorderen, onder meer op het gebied van ICT, hernieuwbare energie, innovatieve en efficiënte technologieën voor fossiele brandstoffen, en in het bijzonder energie-efficiënte technologieën; benadrukt dat kaderovereenkomsten die de snellere internationale verspreiding van nieuwe technologieën helpen aanmoedigen en bevorderen, moeten worden ontwikkeld aangezien onderzoek en de ontwikkeling van nieuwe technologieën de basis vormen van een duurzame toekomst;

47.  wijst er tevens op dat de EU met een ambitieus industrie-, innovatie-, klimaat- en energiebeleid voor 2030 aan zet kan blijven en aldus de internationale onderhandelingen positief kan beïnvloeden en haar internationale partners tot een ambitieuzere aanpak kan aanzetten;

48.  staat welwillend tegenover alle positieve ontwikkelingen en wijst er andermaal op dat internationaal gecoördineerde actie de bezorgdheid ten aanzien van koolstoflekkage en concurrentievermogen in de betrokken sectoren, en met name in de energie-intensieve sectoren, kan wegnemen;

Onderzoek en innovatie

49.  benadrukt dat de ontwikkeling en toepassing van baanbrekende duurzame technologieën cruciaal is bij het tegengaan van klimaatverandering, maar ook om de partners van de EU wereldwijd ervan te overtuigen dat emissiereducties haalbaar zijn zonder concurrentievermogen en banen kwijt te raken;

50.  pleit voor een internationale verbintenis om te zorgen voor meer investeringen in onderzoek en ontwikkeling (O&O) ten behoeve van baanbrekende duurzame technologieën in de betreffende sectoren; acht het essentieel dat de EU het goede voorbeeld geeft door haar onderzoeksbudget aan te wenden voor demonstratie van klimaatvriendelijke en energie-efficiënte technologieën en dat de EU op dit gebied nauwe wetenschappelijke samenwerking ontwikkelt met internationale partners zoals de BRIC-landen en de Verenigde Staten;

Energiebeleid

51.  is verheugd over recente signalen van de Amerikaanse regering inzake klimaatmaatregelen en haar bereidheid om een grotere rol te spelen in de mondiale aanpak van de klimaatverandering;

52.  merkt op dat de prijzen van verschillende energiebronnen een grote rol spelen voor de bepaling van het gedrag van de spelers op de markt, zoals bedrijfsleven en consumenten, en wijst erop dat het onvermogen van het huidige internationale beleidskader om de externe kosten volledig te internaliseren het voortduren van niet-duurzame consumptiepatronen in de hand werkt; dringt er bij de EU en haar partners op aan zo snel mogelijk op zoek te gaan naar de effectiefste manier om de emissiehandelregeling van de EU en de overige emissiehandelsystemen te koppelen met het oog op de totstandbrenging van een mondiale koolstofmarkt, gekoppeld aan meer diverse reductiemogelijkheden, grotere marktomvang en -liquiditeit, meer transparantie en uiteindelijk een efficiëntere allocatie van middelen voor de energiesector en de industrie;

53.  dringt aan op nauwere coördinatie tussen de Raad, de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO), zodat de EU met één stem kan spreken binnen internationale organisaties als het IEA, het Internationaal Agentschap voor hernieuwbare energie (Irena), het Internationaal Partnerschap voor samenwerking inzake energie-efficiëntie (IPEEC) en het Internationaal Agentschap voor atoomenergie (IAEA) en aldus een actievere en invloedrijkere rol kan spelen, in het bijzonder bij het nastreven van een duurzaam energiebeleid en een beleid voor energiezekerheid;

54.  betreurt dat het energiebesparingspotentieel internationaal en binnen de EU niet adequaat wordt benut; wijst erop dat energiebesparingen nieuwe mogelijkheden bieden in de sfeer van werkgelegenheid, economische besparingen en energiezekerheid, concurrentievermogen en emissiereducties, en ook de kunnen helpen de stijgende trend van de energieprijzen en –kosten te keren; verlangt dat de EU meer aandacht besteedt aan energiebesparing in het kader van internationale onderhandelingen, of die nu gaan over technologieoverdracht, ontwikkelingsplannen voor ontwikkelingslanden of financiële bijstand; onderstreept dat de EU en haar lidstaten de eigen doelstellingen moeten halen om geloofwaardig te zijn;

55.  wijst erop dat naar schatting 1,3 miljard mensen op de wereld niet over elektriciteit beschikken en dat 2,6 miljard mensen nog steeds traditionele biomassamethoden gebruiken om hun voedsel te bereiden(12); onderstreept de noodzaak om het energiearmoedeprobleem aan te pakken in overeenstemming met de doelstellingen van het klimaatbeleid; wijst erop dat er energietechnologieën bestaan die zowel op de bescherming van het mondiaal milieu gericht zijn als op lokale ontwikkelingsbehoeften;

Klimaatdiplomatie

56.  benadrukt in dit verband dat het belangrijk is dat de Europese Unie als grote speler – vooral dit jaar, nu een lidstaat als voorzitter en gastheer van COP 19 fungeert – met één stem spreekt op de conferentie en verenigd blijft in het streven naar een internationaal akkoord;

57.  benadrukt de vitale positie van het gastland Polen en hoopt dat Polen, een land dat nog steeds zeer afhankelijk is van fossiele energiebronnen, maar ervaring heeft met UNFCCC-onderhandelingen, het proces zal stimuleren, het goede voorbeeld zal geven en nieuwe allianties zal helpen smeden; valt de nieuwe president bij in diens verklaring dat men door creatief te zijn de broeikasgasemissies kan verminderen, en zo tevens banen kan scheppen, economische groei bevorderen en voor betere levensomstandigheden zorgen; hoopt dat Polen op dit vlak concrete voorstellen zal doen;

58.  benadrukt dat een nieuw "klimaatpact", dat voor iedereen geldt en waarbij zowel geïndustrialiseerde als ontwikkelingslanden worden betrokken, de voornaamste doelstelling moet zijn; benadrukt ook dat één van de belangrijkste taken van de EU is te zorgen voor een gecoördineerde en stapsgewijze aanpak van klimaatbescherming, waarbij voor actie moet worden gezorgd op alle overheidsniveaus, ook op lokaal en regionaal niveau;

59.  onderstreept dat deze tijd van economische crisis duidelijk aan het licht brengt dat alleen een duurzame economie op de lange termijn welvaart kan genereren en dat klimaatbescherming één van de voornaamste pijlers van een duurzame economie is; onderstreept dat het meer dan ooit zaak is de reden voor politieke actie voor klimaatsbescherming duidelijk te laten uitkomen, namelijk meer mensen toegang te bieden tot een hoge levensstandaard, en daarbij de hulpbronnen in stand te houden en ruimte te laten voor de ontwikkeling van volgende generaties;

60.  wijst er andermaal op dat de uitdaging van de klimaatverandering niet geïsoleerd kan worden bezien, maar dat deze altijd moet worden aangegaan binnen de context van duurzame ontwikkeling, industrieel beleid en op hulpbronnen gericht beleid; benadrukt in dit verband dat het cruciaal is klimaatbeleid aan de burger uit te leggen en te zorgen voor een mentaliteitswijziging; benadrukt dat een toekomstige overeenkomst ook ruimte moet laten voor initiatieven van onderop, bijvoorbeeld op het vlak van energie-efficiëntie, aangezien deze een belangrijk instrument vormen voor de aanvaarding bij de burger;

61.  herhaalt dat voor een juridisch bindende klimaatveranderingovereenkomst een stevig systeem voor naleving en handhaving essentieel is om ervoor te zorgen dat alle aan de klimaatveranderingovereenkomst deelnemende landen hun beloftes nakomen, steun krijgen wanneer nodig en aangesproken worden op eventuele niet-naleving;

62.  is van mening dat het UNFCCC-proces doeltreffender en efficiënter moet worden en dat het adequater op veranderende situaties moet inspelen; gelooft in dit verband dat de consensusregel moet worden afgeschaft om te voorkomen dat resultaten steeds op de kleinste gemene deler uitkomen;

63.  deelt de visie dat het met het oog op een meer coherente aanpak beter zou zijn als het voorzitterschap van de conferentie een aantal jaren lang door meerdere landen gezamenlijk, dan wel twee jaar lang door één en hetzelfde land zou worden bekleed, en niet meer elk jaar zou rouleren;

64.  vestigt de aandacht op de gunstige ontwikkelingen bij de MoP 25-onderhandelingen over het Protocol van Montreal en spoort alle partijen aan van deze succesvolle internationale overeenkomst te willen leren; vraagt partijen in het bijzonder om te bezien of de stemmings- en besluitvormingsprocedures van het Protocol van Montreal, de verschillende benaderingswijze waar het gaat om verantwoordelijkheden, de handhavings- en sanctieregelingen en de financiering als voorbeeld kunnen dienen, dat ook in het kader van het UNFCCC te gebruiken zou kunnen zijn;

65.  benadrukt dat de algemene vooruitgang van de internationale klimaatonderhandelingen met een proactieve deelname van de EU ten zeerste zal zijn gediend; merkt op dat de klimaatacties van de EU zelf van invloed zijn op haar vermogen een leiderschapsrol te vervullen en op de vooruitzichten voor het verwezenlijken van algemene vooruitgang; wijst op de noodzaak de klimaatacties van de EU te versterken, o.a. door een ambitieus klimaat- en energiekader voor 2030 vast te stellen en om de twijfels weg te nemen die zijn ontstaan door de geringe doeltreffendheid van het emissiehandelssysteem van de EU (ETS) als stimulans voor de verlaging van de uitstoot van broeikasgassen en door de uitgestelde deelname van de luchtvaartsector aan het ETS;

66.  benadrukt evenzeer de rol die industrielanden moeten spelen om ontwikkelingslanden te helpen hun emissies te beperken; merkt op dat er in veel ontwikkelingslanden een groot potentieel bestaat voor hernieuwbare energie en energie-efficiëntie; moedigt de industrielanden en de opkomende economieën aan hernieuwbare-energieprojecten in ontwikkelingslanden te bevorderen en te implementeren, en op dit terrein hun technologie, expertise en investeringen ter beschikking te stellen;

Delegatie van het Europees Parlement

67.  is van mening dat de EU-delegatie bij de onderhandelingen over klimaatverandering een cruciale rol vervult, en acht het dan ook onaanvaardbaar dat leden van het Europees Parlement de EU-coördinatievergaderingen tijdens de vorige conferenties van de partijen bij de overeenkomst niet konden bijwonen; verwacht dat ten minste de voorzitter van de delegatie van het Europees Parlement de EU-coördinatievergaderingen in Warschau zal kunnen bijwonen;

68.  merkt op dat de Commissie volgens de in november 2010 tussen de Commissie en het Parlement gesloten raamovereenkomst eraan moet meewerken dat leden van het Parlement als waarnemers zitting nemen in delegaties van de Unie bij onderhandelingen over multilaterale overeenkomsten; herinnert eraan dat ingevolge het Verdrag van Lissabon (artikel 218 VWEU) de goedkeuring van het Europees Parlement vereist is voor overeenkomsten tussen de Unie en derde landen of internationale organisaties;

o
o   o

69.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten en het secretariaat van het UNFCCC, met het verzoek de resolutie ook toe te zenden aan alle verdragsluitende partijen die geen lid zijn van de EU.

(1) PB L 8 van 13.1.2009, blz. 3.
(2) PB C 67 E van 18.3.2010, blz. 44.
(3) PB C 285 E van 21.10.10, blz. 1.
(4) PB C 341 E van 16.12.10, blz. 25.
(5) PB C 99 E van 3.4.2012, blz. 77.
(6) PB C 153 E van 31.5.2013, blz. 83.
(7) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0452.
(8) PB C 251 E van 31.8.2013, blz. 75.
(9) http://www.eia.gov/forecasts/ieo/?src=Analysis-b2
(10) http://www.imf.org/external/pubs/ft/survey/so/2013/int032713a.htm
(11) http://europa.eu/rapid/press-release_MEMO-13-717_en.html
(12) IEA World Energy Outlook Special Report, ‘Redrawing the Energy Climate Map’.


Georganiseerde misdaad, corruptie en witwassen
PDF 384kWORD 94k
Resolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2013 over georganiseerde misdaad, corruptie en witwassen: aanbevelingen inzake de benodigde acties en initiatieven (2013/2107(INI))
P7_TA(2013)0444A7-0307/2013

Het Europees Parlement,

–  gezien het besluit dat het overeenkomstig artikel 184 van zijn Reglement op 14 maart 2012 heeft genomen met betrekking tot de instelling, de bevoegdheden, de samenstelling en de ambtstermijn(1) van de Bijzondere Commissie georganiseerde misdaad, corruptie en witwassen,

–  gezien zijn besluit van 11 december 2012 om de ambtstermijn van de Bijzondere Commissie georganiseerde misdaad, corruptie en witwassen te verlengen tot 30 september 2013,

–  gezien artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, artikel 67, hoofdstuk 4 (artikelen 82-86) en hoofdstuk 5 (artikelen 87-89) van titel V van het derde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en met name de artikelen 5, 6, 8, 17, 32, 38, 41, titel VI (artikelen 47-50) en artikel 52 daarvan,

–  gezien het programma van Stockholm op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht(2), de mededelingen van de Commissie getiteld “Een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht voor de burgers van Europa – Actieplan ter uitvoering van het programma van Stockholm” (COM(2010)0171) en “De EU-interneveiligheidsstrategie in actie: vijf stappen voor een veiliger Europa" (COM(2010)0673),

–  gezien de conclusies van de Europese Raad van 22 mei 2013, met name wat betreft de noodzaak om belastingontduiking, belastingfraude en het witwassen van geld te bestrijden,

–  gezien de conclusies van de Raad justitie en binnenlandse zaken van 8 en 9 november 2010 over de instelling en tenuitvoerlegging van een EU-beleidscyclus ter bestrijding van de grensoverschrijdende georganiseerde criminaliteit, de conclusies van de Raad justitie en binnenlandse zaken van 9 en 10 juni 2011 waarin de prioriteiten van de EU in de strijd tegen de georganiseerde misdaad in de periode 2011-2013 zijn vastgesteld, en de conclusies van de Raad justitie en binnenlandse zaken van 6 en 7 juni 2013 waarin de prioriteiten voor de periode 2014-2017 worden vastgesteld,

–  gezien de conclusies van de Raad van 28 mei 2010 over confiscatie en ontneming van vermogensbestanddelen (07769/3/2010),

–  gezien de EU-drugsstrategie voor 2005-2012 en 2013-2020 en het EU-drugsactieplan voor 2009-2012,

–  gezien het VN-Verdrag tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen, dat op 20 december 1988 door de Algemene Vergadering is aangenomen (resolutie 1988/8) en van 20 december 1988 tot 28 februari 1989 ter ondertekening is opengesteld te Wenen, en vervolgens te New York tot 20 december 1989,

–  gezien het VN-Verdrag tegen de grensoverschrijdende georganiseerde misdaad, dat op 15 november 2000 door de Algemene Vergadering werd aangenomen (resolutie nr. 55/25) en op 12 december 2000 ter ondertekening werd opengesteld te Palermo, en de bijbehorende protocollen, alsmede het in 2012 verschenen periodiek overzicht van het VN-Bureau voor drugs- en misdaadbestrijding inzake gevallen van georganiseerde criminaliteit,

–  gezien het VN-Verdrag tegen corruptie (UNCAC), dat in Merida ter ondertekening is opengesteld op 9 december 2003,

–  gezien het Verdrag inzake de strafrechtelijke bestrijding van corruptie en het Verdrag inzake de civielrechtelijke bestrijding van corruptie van de Raad van Europa, die respectievelijk op 27 januari en 4 november 1999 ter ondertekening zijn opengesteld te Straatsburg, en de resoluties (98) 7 en (99) 5 tot oprichting van de Groep van staten tegen corruptie (GRECO), die het Comité van ministers van de Raad van Europa respectievelijk op 5 mei 1998 en 1 mei 1999 heeft aangenomen,

–  gezien de Akte van de Raad van 26 mei 1997 tot opstelling op basis van artikel K.3, lid 2, onder c), van het Verdrag betreffende de Europese Unie van de Overeenkomst ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn(3),

–  gezien het Verdrag van de OESO inzake de bestrijding van omkoping van buitenlandse ambtenaren in internationale zakelijke transacties, dat ter ondertekening is opengesteld te Parijs op 17 december 1997, en de latere aanvullingen daarbij,

–  gezien het Verdrag van de Raad van Europa inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven en de financiering van terrorisme, dat ter ondertekening is opengesteld te Warschau op 16 mei 2005, en Resolutie (2010) 12 van het Comité van ministers van de Raad van Europa van 13 oktober 2010 betreffende het Reglement van het Comité van deskundigen inzake de evaluatie van maatregelen ter bestrijding van het witwassen van geld (MONEYVAL),

–  gezien de Conventie inzake cybercriminaliteit van de Raad van Europa, die ter ondertekening is opengesteld in Boedapest op 23 november 2001,

–  gezien het strategisch concept voor de defensie en veiligheid van de leden van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie "Actief engagement, moderne defensie", dat op 19 en 20 november 2010 door de staatshoofden en regeringsleiders van de NAVO te Lissabon is goedgekeurd,

–  gezien de veertig aanbevelingen en de negen bijzondere aanbevelingen van de financiële actiegroep witwassen van geld FATF inzake de bestrijding van het witwassen van geld,

–  gezien de werkzaamheden van het Bazels Comité voor het bankentoezicht (BCBS),

–  gezien de verslagen van het Bureau van de Verenigde Naties voor drugs- en misdaadbestrijding (UNODC) getiteld "De mondialisering van de misdaad: een beoordeling van de dreiging van grensoverschrijdende georganiseerde misdaad" (2010), "Raming van de illegale geldstromen afkomstig uit drugshandel en andere vormen van grensoverschrijdende georganiseerde misdaad" (2011) en "Volledige studie naar cybercriminaliteit" (2013),

–  gezien Kaderbesluit 2008/841/JBZ van de Raad van 24 oktober 2008 ter bestrijding van georganiseerde criminaliteit(4),

–  gezien Kaderbesluit 2001/500/JBZ van de Raad van 26 juni 2001 inzake het witwassen van geld, de identificatie, opsporing, bevriezing, inbeslagneming en confiscatie van hulpmiddelen en van opbrengsten van misdrijven(5), Kaderbesluit 2003/577/JBZ van de Raad van 22 juli 2003 inzake de tenuitvoerlegging in de Europese Unie van beslissingen tot bevriezing van voorwerpen of bewijsstukken(6), Kaderbesluit 2005/212/JBZ van de Raad van 24 februari 2005 inzake de confiscatie van opbrengsten van misdrijven, alsmede van de daarbij gebruikte hulpmiddelen en de door middel daarvan verkregen voorwerpen(7), en Kaderbesluit 2006/783/JBZ van de Raad van 6 oktober 2006 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen tot confiscatie(8),

–  gezien Besluit 2007/845/JBZ van de Raad van 6 december 2007 betreffende de samenwerking tussen de nationale bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen op het gebied van de opsporing en de identificatie van opbrengsten van misdrijven of andere vermogensbestanddelen die hun oorsprong vinden in misdrijven(9), en gezien het verslag van de Commissie (COM(2011)0176) op basis van artikel 8 van dat besluit,

–  gezien Besluit 2009/426/JBZ van de Raad van 16 december 2008 inzake het versterken van Eurojust en tot wijziging van Besluit 2002/187/JBZ betreffende de oprichting van Eurojust teneinde de strijd tegen ernstige vormen van criminaliteit te versterken(10),

–  gezien Besluit 2009/371/JBZ van de Raad van 6 april 2009 tot oprichting van de Europese politiedienst (Europol)(11),

–  gezien Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad van 27 november 2008 over de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken(12),

–  gezien Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten(13), en de daaropvolgende wijzigingen,

–  gezien Kaderbesluit 2002/465/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 inzake gemeenschappelijke onderzoeksteams(14), en het verslag van de Commissie over de juridische omzetting van dat kaderbesluit (COM(2004)0858),

–  gezien Besluit 2009/902/JBZ van de Raad van 30 november 2009 betreffende de oprichting van een Europees netwerk inzake criminaliteitspreventie (ENCP)(15),

–  gezien Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan, en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad(16), en de mededeling van de Commissie met als titel "De EU-strategie voor de uitroeiing van mensenhandel 2012-2016" (COM(2012)0286),

–  gezien Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme(17), en het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de toepassing van die richtlijn (COM(2012)0168),

–  gezien Verordening (EG) nr. 1889/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 betreffende de controle van liquide middelen die de Gemeenschap binnenkomen of verlaten(18),

–  gezien Verordening (EG) nr. 1781/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie over de betaler(19),

–  gezien Richtlijn 2009/110/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het prudentieel toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld, tot wijziging van de Richtlijnen 2005/60/EG en 2006/48/EG en tot intrekking van Richtlijn 2000/46/EG(20),

–  gezien Richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 betreffende betalingsdiensten in de interne markt tot wijziging van de Richtlijnen 97/7/EG, 2002/65/EG, 2005/60/EG en 2006/48/EG, en tot intrekking van Richtlijn 97/5/EG(21),

–  gezien Kaderbesluit 2003/568/JBZ van de Raad van 22 juli 2003 inzake de bestrijding van corruptie in de privésector(22) en het verslag van de Commissie aan de Raad op grond van artikel 9 van dat kaderbesluit (COM(2007)0328),

–  gezien Richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten(23), en Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten en de daarop volgende wijzigingen(24),

–  gezien Richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ van de Raad(25),

–  gezien Richtlijn 2011/93/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 ter bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie, en ter vervanging van Kaderbesluit 2004/68/JBZ van de Raad(26),

–  gezien Verordening (EG) nr. 273/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 inzake drugsprecursoren(27),

–  gezien Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens(28),

–  gezien het besluit van de Commissie van 28 september 2011 tot oprichting van een groep van corruptiedeskundigen(29), de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité van 6 juni 2011 met als titel "Corruptiebestrijding in de EU" (COM (2011)0308) en het besluit van de Commissie van 6 juni 2011 tot vaststelling van een EU-breed rapportagesysteem voor periodieke evaluaties in de strijd tegen corruptie ("EU-corruptiebestrijdingsverslag"),

–  gezien het besluit van de Commissie van 14 februari 2012 tot oprichting van een deskundigengroep inzake beleidsbehoeften op het gebied van criminaliteitgegevens, en tot intrekking van Besluit 2006/581/EG(30),

–  gezien Aanbeveling 2007/425/EG van de Commissie van 13 juni 2007 betreffende maatregelen tot handhaving van Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer(31),

–  gezien het Initiatief van het Koninkrijk België, de Republiek Bulgarije, de Republiek Estland, het Koninkrijk Spanje, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Slovenië en het Koninkrijk Zweden voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken (2010/0817(COD)),

–  gezien het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2012 betreffende de bevriezing en confiscatie van opbrengsten van misdrijven in de Europese Unie (COM(2012)0085),

–  gezien het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2011 betreffende het gunnen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten (COM(2011)0895) en het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2011 betreffende het gunnen van overheidsopdrachten (COM(2011)0896),

–  gezien het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 5 februari 2013 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (COM(2013)0045),

–  gezien het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad van 5 februari 2013 betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie (COM(2013)0044),

–  gezien het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad van 12 september 2012 betreffende het statuut en de financiering van Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen (COM(2012)0499),

–  gezien het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad van 29 november 2012 tot wijziging van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 wat betreft de financiering van Europese politieke partijen (COM(2012)0712),

–  gezien het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de strafrechtelijke bescherming van de euro en andere munten tegen valsemunterij, en ter vervanging van Kaderbesluit 2000/383/JBZ van de Raad (COM(2013)0042),

–  gezien het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad over aanvallen op informatiesystemen, en tot intrekking van Kaderbesluit 2005/222/JBZ van de Raad (COM(2010)0517),

–  gezien het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (COM(2012)0010),

–  gezien het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (algemene verordening gegevensbescherming) (COM(2012)0011),

–  gezien het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (COM(2012)0363),

–  gezien het voorstel voor een verordening van de Raad tot instelling van het Europees Openbaar Ministerie (COM (2013)0534) en het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het EU-Agentschap voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust) (COM(2013)0535),

–  gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's getiteld "De financiële belangen van de Unie beter beschermen: instelling van een Europees Openbaar Ministerie en hervorming van Eurojust" (COM(2013)0532),

–  gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's met als titel "De governance van OLAF en de procedurele waarborgen bij onderzoeken versterken: stapsgewijze benadering ter flankering van de instelling van een Europees Openbaar Ministerie" (COM(2013)0533),

–  gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's getiteld "Strategie inzake cyberbeveiliging van de Europese Unie: een open, veilige en beveiligde cyberspace" (JOIN(2013)0001),

–  gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad met als titel "Actieplan ter versterking van de strijd tegen belastingfraude en belastingontduiking" (COM(2012)0722),

–  gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio´s over "De totstandbrenging van een open en veilig Europa: de begroting voor binnenlandse zaken 2014-2020" (COM(2011)0749),

–  gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad met als titel "Eerste jaarverslag over de tenuitvoerlegging van de EU-interneveiligheidsstrategie" (COM(2011)0790),

–  gezien het groenboek van de Commissie over schaduwbankieren (COM(2012)0102),

–  gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement "De aanpak van criminaliteit in het digitale tijdperk:oprichting van een Europees Centrum voor de bestrijding van cybercriminaliteit" (COM(2012)0140),

–  gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over "Een breed Europees kader voor onlinegokken" (COM(2012)0596),

–  gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over "Het meten van criminaliteit in de EU: Actieplan voor statistiek 2011-2015" (COM(2011)0713),

–  gezien het verslag van de Commissie aan de Raad over de evaluatie van het Europees netwerk inzake criminaliteitspreventie (COM(2012)0717),

–  gezien het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de tenuitvoerlegging van Besluit 2008/615/JBZ van de Raad van 23 juni 2008 inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit (het "Prüm-besluit") (COM(2012)0732),

–  gezien de mededeling van de Commissie "Groenboek – naar een geïntegreerde Europese markt voor kaart-, internet- en mobiele betalingen" (COM(2011)0941),

–  gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over concrete manieren om de bestrijding van belastingfraude en belastingontduiking, ook in relatie tot derde landen, te versterken (COM(2012)0351),

–  gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's "Werken aan een strafrechtbeleid van de EU: de effectieve uitvoering van EU-beleid waarborgen door middel van strafrecht" (COM(2011)0573),

–  gezien het verslag van de Commissie aan de Raad van 6 juni 2011 over de wijze van deelname van de Europese Unie aan de Groep van staten tegen corruptie van de Raad van Europa (GRECO), COM(2011)0307,

–  gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad "Opbrengsten van georganiseerde criminaliteit: misdaad mag niet lonen" (COM(2008)0766),

–  gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de rol van Eurojust en van het Europees justitieel netwerk bij de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit en het terrorisme in de Europese Unie (COM(2007)0644),

–  gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over het voorkomen en bestrijden van georganiseerde criminaliteit in de financiële sector (COM(2004)0262),

–  gezien het werkdocument van de Commissie over de haalbaarheid van EU-wetgeving op het gebied van de bescherming van getuigen en personen die met justitie samenwerken (COM(2007)0693),

–  gezien zijn aanbeveling van 7 juni 2005 aan de Europese Raad en de Raad over de strijd tegen de financiering van het terrorisme(32),

–  gezien zijn resolutie van 8 maart 2011 over belastingen en ontwikkeling – samenwerking met ontwikkelingslanden met het oog op goed bestuur in belastingaangelegenheden(33),

–  gezien zijn resoluties van 15 september 2011 over de inspanningen van de EU ter bestrijding van corruptie(34), van 25 oktober 2011 over georganiseerde criminaliteit in de Europese Unie(35), van 22 mei 2012 over een EU-aanpak van het strafrecht(36) en van 14 maart 2013 over wedstrijdmanipulatie en corruptie in de sport(37),

–  gezien zijn resolutie van 15 januari 2013 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende het bestuursprocesrecht van de Europese Unie(38),

–  gezien zijn resolutie van 21 mei 2013 over de strijd tegen belastingfraude, belastingontduiking en belastingparadijzen(39),

–  gezien zijn resolutie van 11 juni 2013 over georganiseerde misdaad, corruptie en het witwassen van geld: aanbevelingen inzake de benodigde acties en initiatieven (tussentijds verslag)(40),

–  gezien zijn Verklaring van 18 mei 2010 over de inspanningen van de Unie ter bestrijding van corruptie(41),

–  gezien het rapport van Europol, Eurojust en Frontex over de interne veiligheid in de EU (2010),

–  gezien het meerjarig strategisch plan van Eurojust voor de periode 2012-2014 en zijn jaarverslag 2011,

–  gezien het door Europol opgestelde SOCTA-rapport (Serious and Organised Crime Threat Assessment) van maart 2013,

–  gezien het door Europol in 2012 opgestelde verslag over de situatie met betrekking tot fraude met betaalkaarten in de Europese Unie,

–  gezien het gezamenlijke verslag van het Europese Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving en Europol "EU Drug Markets Report - A Strategic Analysis" van januari 2013,

–  gezien advies nr. 14/2011 van 13 juni 2011 over de bescherming van gegevens met betrekking tot het voorkomen van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, dat werd goedgekeurd door de werkgroep opgericht op basis van artikel 29 van Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de behandeling van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens(42),

–  gezien de conclusies van de openbare hoorzittingen, de debatten over de werkdocumenten en het tussentijds verslag, de gedachtewisselingen met hooggeplaatste personen, alsook de resultaten van de door de Bijzondere Commissie georganiseerde misdaad, corruptie en witwassen van het Parlement afgelegde delegatiebezoeken,

–  gezien de bijdragen van hooggeplaatste deskundigen waarom de Bijzondere Commissie georganiseerde misdaad, corruptie en witwassen speciaal had verzocht,

–  gezien de antwoorden op de aan de nationale parlementen toegezonden vragenlijst met vragen naar hun rol en ervaringen met betrekking tot de strijd tegen georganiseerde misdaad, corruptie en witwassen van geld, en gezien de resultaten van de op 7 mei 2013 te Brussel gehouden interparlementaire vergadering over hetzelfde onderwerp,

–  gezien artikel 48 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Bijzondere Commissie georganiseerde misdaad, corruptie en witwassen (A7-0307/2013),

Georganiseerde misdaad, corruptie en witwassen

A.  overwegende dat de Bijzondere Commissie georganiseerde misdaad, corruptie en witwassen (CRIM) een mandaat heeft gekregen om de omvang van georganiseerde misdaad, corruptie en witwassen te onderzoeken op basis van de best beschikbare dreigingsevaluaties en om passende maatregelen op EU-niveau voor te stellen om deze dreigingen te voorkomen en aan te pakken en ze te bestrijden op internationaal, Europees en nationaal niveau;

B.  overwegende dat de misdaadorganisaties hun invloedssfeer geleidelijk op internationale schaal hebben uitgebreid door in te spelen op de economische globalisering en de nieuwe technologieën, en door met misdaadgroepen uit andere landen allianties te smeden (zoals de Zuid-Amerikaanse drugskartels en de Russische maffia) voor de onderlinge verdeling van markten en invloedssferen; overwegende dat criminele groepen hun activiteiten steeds meer diversifiëren, waardoor steeds nauwere banden ontstaan tussen drugshandel, mensenhandel, hulpverlening bij illegale immigratie, wapenhandel en witwasserij;

C.  overwegende dat corruptie en georganiseerde misdaad ernstige bedreigingen vormen in termen van kosten voor de economie van de EU; overwegende dat misdaadorganisaties hun opbrengsten en infiltratiecapaciteit sterk hebben kunnen verhogen omdat ze actief zijn geworden in een groot aantal, grotendeels onder overheidscontrole vallende sectoren; overwegende dat de georganiseerde misdaad steeds meer is gaan lijken op een sterk zakelijk georiënteerde mondiale speler die tegelijkertijd diverse soorten illegale – maar ook steeds meer legale – goederen en diensten kan leveren en daardoor een steeds sterker stempel drukt op de Europese en mondiale economie, een proces dat een aanzienlijk effect heeft op de belastingopbrengsten van de lidstaten en de Unie als geheel, en waarbij de jaarlijkse kosten voor het bedrijfsleven worden becijferd op 670 miljard euro;

D.  overwegende dat georganiseerde misdaad in termen van aantal slachtoffers een ernstige grensoverschrijdende bedreiging vormt voor de veiligheid in de EU; overwegende dat de georganiseerde misdaad enorme winsten maakt met mensenhandel en met de illegale handel in en het smokkelen van menselijke organen, wapens, drugs en drugsprecursoren, nucleaire, radiologische, biologische en chemische stoffen, geneesmiddelen inclusief receptgeneesmiddelen, namaak van alledaagse consumptiegoederen zoals levensmiddelen en farmaceutische producten, beschermde dier- en plantensoorten en delen daarvan, tabak in ongeacht welke vorm, kunstwerken en diverse andere – vaak nagemaakte – producten; overwegende dat deze handel fiscale verliezen veroorzaakt voor de Europese Unie en de lidstaten, de consumenten, de volksgezondheid en het bedrijfsleven schade toebrengt en daarnaast de verspreiding van andere vormen van georganiseerde misdaad faciliteert;

E.  overwegende dat de criminele activiteiten van de georganiseerde misdaad en de maffia op milieugebied – bestaande uit verschillende vormen van handel in en illegale verwerking van afvalstoffen en de vernietiging van het milieu, de landschappen, het artistiek en het cultureel erfgoed – inmiddels dusdanige internationale proporties hebben aangenomen dat er gezamenlijke inspanningen van alle Europese landen nodig zijn om de gezamenlijke preventie en bestrijding van de milieumaffia doeltreffender te maken;

F.  overwegende dat talloze misdaadorganisaties een op netwerken gebaseerde structuur hebben die wordt gekenmerkt door een hoge mate van flexibiliteit, mobiliteit, connectiviteit en interetniciteit alsmede door een sterke infiltratie- en camouflagecapaciteit; overwegende dat misdaadorganisaties elkaar steeds meer gaan ondersteunen, zodat zij - mede dankzij hun nieuwe internationale structuren en de diversificatie van hun activiteiten - hun verschillen in termen van taal en commerciële belangen kunnen overstijgen en gezamenlijke handelsactiviteiten kunnen ontwikkelen, en aldus hun kosten kunnen beperken en hun winsten in een tijd van mondiale economische crisis kunnen maximaliseren;

G.  overwegende dat er in de EU volgens het SOCTA-rapport 2013 van Europol minstens 3 600 misdaadorganisaties actief zijn, dat 70% hiervan een in geografisch opzicht heterogene samenstelling en invloedssfeer heeft en dat meer dan 30% hiervan meervoudige criminele activiteiten beoefent;

H.  overwegende dat het noodzakelijk is dat Europol, op basis van relevante door de lidstaten verstrekte informatie, evalueert in welke mate bepaalde georganiseerde misdaadgroepen opereren over de binnen- en buitengrenzen van de EU heen en aan welke soorten bijzonder zware criminaliteit met een grensoverschrijdende dimensie, zoals vermeld in artikel 83 VWEU, zij zich schuldig maken, waarbij Europol telkens een ander domein dient te onderzoeken, en overwegende dat deze evaluatie van nabij moet worden gevolgd door het Europees Parlement, de nationale parlementen en andere relevante partijen om de toegevoegde waarde van het optreden van de EU en de samenwerking tussen de politiële en rechterlijke instanties van de lidstaten en derde landen en internationale organisaties beter te kunnen aansturen en te kunnen garanderen;

I.  overwegende dat misdaadorganisaties kunnen profiteren van een grijze zone wat betreft samenspanning met andere partijen en voor bepaalde activiteiten allianties kunnen smeden met witteboordencriminelen (ondernemers, overheidsambtenaren op alle besluitvormingsniveaus, politici, banken, beroepsbeoefenaren, enzovoort), die op zich weliswaar geheel buiten de structuur van misdaadorganisaties staan, maar daar wel wederzijds lucratieve zakelijke betrekkingen mee onderhouden;

J.  overwegende dat de geldstromen die worden gegenereerd door de internationale drugshandel die door maffiose organisaties wordt bedreven, volgens aanwijzingen van het VN-Bureau voor drugs- en misdaadbestrijding in veel gevallen verlopen via bankinstellingen uit verschillende landen in de wereld en dat er derhalve behoefte is aan een gecoördineerd internationaal onderzoek om langs de bancaire kanalen vast te stellen welke financiële actoren betrokken zijn bij de internationale drugshandel;

K.  overwegende dat de economische crisis van de afgelopen jaren heeft geleid tot ingrijpende veranderingen op de belangenterreinen van de georganiseerde misdaad, die snel de nieuwe kansen heeft weten te grijpen, en dat daardoor nieuwe golven van migranten zijn ontstaan, die hunkeren naar betere levens- en werkomstandigheden, maar soms ook het slachtoffer worden van misdaadorganisaties die hen uitbuiten en als ongeschoolde krachten gebruiken;

L.  overwegende dat het feit dat de moderne misdaadorganisaties als ondernemingen functioneren, een van hun belangrijkste kenmerken is en dat zij hun activiteiten sterk afstemmen op de marktvraag naar goederen en diensten, daarbij nauw samenwerken met andere criminele en niet-criminele organisaties en zich voortdurend heen en weer bewegen tussen de ogenschijnlijk legale dimensie van hun activiteiten, corruptiemethoden en intimidatie enerzijds en de bevordering van hun illegale doelstellingen (zoals geldwitwasserij) anderzijds;

M.  overwegende dat de grensoverschrijdende dimensie van de georganiseerde misdaad inmiddels nog verder is uitgegroeid dankzij het gemak waarmee misdaadorganisaties gebruik kunnen maken van allerlei vervoermiddelen, beproefde routes en bestaande infrastructuren, ook buiten de Europese Unie; voorts overwegende dat de georganiseerde misdaad met name de ontwikkeling van de communicatie- en vervoersinfrastructuur die momenteel in Afrika plaatsvindt, dreigt te misbruiken om haar illegale handelsactiviteiten te faciliteren;

N.  overwegende dat de Europese routes, en met name de routes via de westelijke Balkanlanden, een spilfunctie blijven vervullen bij de handel in mensen, wapens, drugs (en drugsprecursoren), alsook bij de witwasactiviteiten van een groot aantal in Europa opererende misdaadgroepen; overwegende dat de voor de Europese Unie bestemde heroïne binnenkomt via wisselende routes;

O.  overwegende dat de slachtoffers van mensenhandel met geweld, onder dwang of via bedrog worden gerekruteerd, vervoerd of ondergebracht met het oog op seksuele uitbuiting, dwangarbeid of gedwongen diensten, zoals bedelen, slavernij, criminele activiteiten, huishoudelijke diensten, adoptie of gedwongen huwelijken of de verwijdering van organen; overwegende dat deze slachtoffers worden uitgebuit en volledig worden onderworpen aan hun smokkelaars of uitbuiters, dat zij verplicht worden om deze laatste enorme schulden terug te betalen, waarbij hun identiteitspapieren vaak worden afgenomen en zij worden opgesloten, afgezonderd en bedreigd, dat zij voortdurend in angst leven en vrezen voor vergelding, geen geld hebben en dat hun schrik wordt aangejaagd voor de plaatselijke overheid, waardoor zij alle hoop verliezen;

P.  overwegende dat fenomenen zoals mensenhandel en handel in menselijke organen, gedwongen prostitutie, slavernij of de inrichting van werkkampen vaak het werk zijn van grensoverschrijdende misdaadorganisaties; overwegende dat met name mensenhandel opbrengsten genereert in de orde van grootte van 25 miljard euro per jaar en dat dit misdaadfenomeen alle landen van de EU raakt; overwegende dat de inkomsten uit de handel in wilde dieren en delen daarvan geraamd worden op 18 tot 26 miljard euro per jaar en dat de EU wereldwijd de belangrijkste bestemmingsmarkt is voor deze handel;

Q.  overwegende dat hoewel mensenhandel evolueert naargelang van de veranderende sociaaleconomische omstandigheden, de slachtoffers hoofdzakelijk uit landen en regio's komen waar de economische en sociale omstandigheden slecht zijn, en overwegende dat de factoren die hen kwetsbaar maken voor mensenhandel, al jarenlang dezelfde zijn; overwegende dat een bloeiende seksindustrie en de vraag naar goedkope arbeidskrachten en producten tot de andere oorzaken van mensenhandel behoren, en dat slachtoffers van mensenhandel doorgaans worden gelokt met de belofte van een betere levenskwaliteit en een beter bestaan voor henzelf en/of hun familie;

R.  overwegende dat de exacte omvang van de mensenhandel in de EU weliswaar nog steeds niet eenvoudig te bepalen is omdat deze vorm van misdaad vaak schuilgaat achter andere vormen van misdaad of niet wordt geregistreerd of onderzocht, dat het totale aantal personen in de lidstaten van de EU dat gedwongen arbeid verricht op 880 000 wordt geraamd, waarvan er naar schatting 270 000 het slachtoffer zijn van seksuele uitbuiting, en dat de meesten daarvan vrouwen zijn; overwegende dat mensenhandel en slavernij zeer lucratieve vormen van criminaliteit zijn die vaak het werk zijn van grensoverschrijdende misdaadorganisaties; overwegende dat dit fenomeen zich in alle EU-landen voordoet, maar dat niet alle lidstaten de desbetreffende internationale instrumenten hebben geratificeerd, hetgeen de bestrijding van mensenhandel effectiever zou maken; overwegende dat slechts negen lidstaten de bepalingen van Richtlijn 2011/36/EU inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel volledig hebben omgezet en uitgevoerd, en dat de Commissie de EU-strategie voor de uitroeiing van mensenhandel 2012-2016 nog altijd niet volledig heeft uitgevoerd;

S.  overwegende dat de illegale sigarettenhandel jaarlijks leidt tot een verlies voor de staatskas van ongeveer tien miljard euro; overwegende dat de jaarlijkse omzet van de wereldwijde handel in handvuurwapens wordt geraamd op ca. 130 à 250 miljoen euro en dat er in Europa meer dan tien miljoen illegale wapens circuleren, die een ernstige bedreiging vormen voor de veiligheid van de burgers en voor de rechtshandhaving; overwegende dat namaakmedicijnen, die soms gezondheids- of levensbedreigend zijn, aan Europeanen worden aangeboden tegen bodemprijzen op 30 000 aantrekkelijke websites, waarvan er 97% illegaal zijn; een en ander heeft naar schatting een effect op de Europese volksgezondheid dat kan oplopen tot 3 miljard euro per jaar, waarbij het merendeel van de namaakmedicijnen afkomstig is uit China en India;

T.  overwegende dat het recente verslag van de speciale VN-rapporteur voor de mensenrechten van migranten in de EU bewijsmateriaal bevat dat erop wijst dat migranten in veel detentiecentra van Frontex worden behandeld op een wijze die indruist tegen hun grondrechten;

U.  overwegende dat misdaadorganisaties op frauduleuze wijze gebruik maken van het internet en aldus in staat zijn hun illegale handel in psychoactieve stoffen, vuurwapens, stoffen die worden gebruikt voor de productie van explosieven, valse bankbiljetten, nagemaakte producten en andere producten die inbreuk maken op intellectuele eigendomsrechten, diensten en met uitsterven bedreigde dier- en plantensoorten steeds verder uit te breiden teneinde accijnzen of andere belastingen op de verkoop van echte goederen te ontwijken, en – met toenemend succes – te experimenteren met steeds nieuwe criminele activiteiten, waaruit blijkt met welk extreem gemak zij zich aanpassen aan de moderne technologieën;

V.  overwegende dat cybercriminaliteit steeds vaker economische en sociale schade toebrengt aan miljoenen consumenten en dat de aldus ontstane jaarlijkse verliezen worden geraamd op 290 miljard euro(43);

W.  overwegende dat omkoping van overheidsambtenaren voor misdaadorganisaties vaak een middel is om illegale handel te bedrijven, daar zij onder meer op die manier in staat worden gesteld toegang te verkrijgen tot vertrouwelijke informatie, in het bezit te komen van valse documenten, openbare aanbestedingsprocedures naar hun hand te zetten, opbrengsten wit te wassen en zich te ontrekken aan het misdaadbestrijdingsoptreden van politie en justitie;

X.  overwegende dat de uit Midden- en Zuid-Amerika afkomstige cocaïne in Europa wordt afgezet via havens in Noordwest-Europa, op het Iberische schiereiland en in het Zwarte-Zeegebied;

Y.  overwegende dat er op de Europese markt in 2012 meer dan zeventig nieuwe psychoactieve stoffen zijn verschenen; overwegende dat de georganiseerde misdaad steeds vaker gebruikt maakt van illegale laboratoria in diverse gebieden van de Europese Unie om uit legale chemische stoffen eerst precursoren voor synthetische drugs en vervolgens deze drugs zelf te produceren;

Z.  overwegende dat de lidstaten en de EU relatief nieuwe sectoren van georganiseerde misdaad moeten zien op te sporen en te bestrijden, waaronder handel in zeldzame mineralen of gestolen metalen en de verwijdering van giftig afval, welke een negatief effect hebben op de legale markten;

AA.  overwegende dat de overheids- en de privésector nu steeds vaker met elkaar in aanraking komen en met elkaar verweven raken, en dat zich derhalve steeds vaker situaties voordoen waarin belangenconflicten kunnen ontstaan;

AB.  overwegende dat de productiviteitskloof tussen de lidstaten een van de factoren is die de eurozone bedreigen; overwegende dat deze kloof op middellange en lange termijn leidt tot een concurrentiekloof, die niet kan worden overbrugd met een monetaire devaluatie en gepaard gaat met harde en politiek onhoudbare bezuinigingsprogramma's die beogen een interne devaluatie te bewerkstelligen; overwegende dat de stelselmatige corruptie in de overheidssector grote hinderpalen opwerpt voor de efficiëntie, de directe buitenlandse investeringen en de innovatie en dat de goede werking van de monetaire unie hierdoor wordt belemmerd;

AC.  overwegende dat corruptie volgens de Wereldbank 5% van het wereldwijde bbp uitmaakt (2,6 biljoen dollar), en dat er jaarlijks voor ruim 1 miljard dollar aan steekpenningen wordt betaald; overwegende dat corruptie 10 % uitmaakt van de totale kosten van het wereldwijde zakendoen en 25 % van de kosten van overheidsopdrachten in ontwikkelingslanden(44);

AD.  overwegende dat er zich in de overheidssectoren van de EU minstens 20 miljoen gevallen van kleine corruptie voordoen en dat duidelijk is dat dit fenomeen ook een spillover-effect heeft op de overheidssectoren van de lidstaten (en de daarbij betrokken politici) die EU-middelen moeten beheren en andere financiële belangen moeten behartigen;

AE.  overwegende dat door middel van geldovermakingen gecreëerde zwartgeldstromen de stabiliteit en de reputatie van de financiële sector aantasten en een gevaar betekenen voor de interne markt van de Unie; overwegende dat de volledige traceerbaarheid van geldovermakingen een bijzonder nuttig hulpmiddel kan zijn bij de voorkoming van, het onderzoek naar en de opsporing van witwaspraktijken en terrorismefinanciering;

AF.  overwegende dat de vorderingen op het gebied van nieuwe technologie en betalingsmethoden zouden moeten leiden tot een veiliger samenleving met relatief weinig contant geldverkeer, maar dat het gebruik van contant geld niettemin gangbare praktijk blijft, zoals blijkt uit cijfers van de ECB over de uitgifte van bankbiljetten, die aangeven dat het volume aan bankbiljetten sinds 2002 gestaag is toegenomen (met name wat betreft de grotere coupures); overwegende dat het verkeer van omvangrijke bedragen aan contant geld uit illegale bronnen nog steeds een punt van zorg is voor de rechtshandhavingsinstanties en dat dit nog altijd een van de favoriete methoden is om de opbrengst van criminele activiteiten te repatriëren;

Bescherming van de burgers en van de legale economie

AG.  overwegende dat de veiligheid van burgers en consumenten, het vrije verkeer, de bescherming van ondernemingen, de vrije en eerlijke concurrentie, de noodzaak om te voorkomen dat de accumulatie van illegaal vergaarde financiële activa en middelen de werking van de legale economie verstoort, en de fundamentele democratische beginselen waarop de EU en de lidstaten berusten ernstig in gevaar worden gebracht door de verspreiding van georganiseerde misdaad, corruptie en witwaspraktijken; overwegende dat er op alle niveaus een sterke politieke wil nodig is om deze verschijnselen uit te roeien;

AH.  overwegende dat de georganiseerde misdaad zich, behalve aan intimidatie en geweld, ook schuldig maakt aan steeds geraffineerdere en winstgevendere vormen van fraude die aanzienlijke middelen onttrekken aan de legale economie en de groeimogelijkheden belemmeren, met name in moeilijke tijden zoals nu het geval is; overwegende dat georganiseerde misdaad, corruptie en witwassen door de wijdvertakte infiltratie in de legale economie een verwoestend effect hebben op de lidstaten;

AI.  overwegende dat de winsten uit illegale activiteiten volgens het Bureau van de Verenigde Naties voor drugs- en misdaadbestrijding (UNODC) op wereldvlak circa 3,6% van het mondiale bbp bedragen en dat de witwasstromen momenteel over de hele wereld worden becijferd op ca. 2,7% van het mondiale bbp; overwegende dat volgens ramingen van de Commissie alleen al in de Europese Unie de kosten van corruptie jaarlijks 120 miljard euro, oftewel 1% van het bbp van de EU, bedragen; overwegende dat daardoor grote hoeveelheden middelen worden onttrokken aan de economische en sociale ontwikkeling, de staatskas en het welzijn van de burgers;

AJ.  overwegende dat de banden tussen misdaadorganisaties en terroristische groeperingen steeds nauwer worden; overwegende dat het daarbij niet alleen gaat om regelrechte structurele banden, maar onder meer ook om onderlinge dienstverlening, om geldelijke en om andere vormen van materiële ondersteuning; overwegende dat deze banden een ernstige bedreiging vormen voor de integriteit van de Europese Unie en de veiligheid van haar burgers;

AK.  overwegende dat een overmaat aan bureaucratie het ontplooien van legale economische activiteiten kan ontmoedigen en tot omkoping van overheidsambtenaren kan aanzetten; overwegende dat grootschalige corruptie een ernstige bedreiging vormt voor de democratie, de rechtsstaat en de gelijke behandeling van alle burgers door de overheid, en bovendien het bedrijfsleven kan opzadelen met onnodige kosten, zodat bedrijven niet eerlijk met elkaar kunnen concurreren; overwegende dat corruptie de economische ontwikkeling in gevaar kan brengen doordat middelen verkeerd worden besteed en dat dit met name ten koste gaat van de openbare dienstverlening en in het bijzonder van de sociale dienstverlening en het maatschappelijk welzijn;

AL.  overwegende dat corruptie volgens 74% van de Europese burgers een van de grootste nationale en internationale problemen is(45) en dat omkopingsfenomenen zich in alle geledingen van de maatschappij voordoen; voorts overwegende dat corruptie het vertrouwen van de burgers in de democratische instellingen ondermijnt en afbreuk doet aan een efficiënte vrijwaring van de rechtsstaat door de gekozen regeringen, omdat daardoor voorrechten en dus sociale ongelijkheid ontstaan; overwegende dat het wantrouwen jegens de politieke klasse toeneemt in tijden van ernstige economische crisis;

AM.  overwegende dat niet alle Europese landen beschikken over een normalisatiesysteem en over geïntegreerde bescherming van de toegang van burgers tot informatie bij wijze van monitorings- en kennisinstrument, om binnen de Europese Unie een daadwerkelijke Freedom of Information Act tot stand te kunnen brengen;

AN.  overwegende dat, zeker nu er een economische crisis heerst, gezonde bedrijven meer moeite hebben om toegang tot krediet te verkrijgen wegens de hogere kosten en de hogere garanties die banken vragen; overwegende dat bedrijven die in economische moeilijkheden verkeren soms gedwongen zijn zich tot misdaadorganisaties te wenden om krediet voor investeringsdoeleinden te verkrijgen, waardoor misdaadgroepen de financiële opbrengsten uit misdrijven kunnen doorsluizen naar legale economische activiteiten;

AO.  overwegende dat er steeds verfijndere vormen van witwassen worden ontwikkeld en dat daarbij bijvoorbeeld ook de illegale – en soms ook legale – gokcircuits betrokken zijn, met name in de context van sportwedstrijden; overwegende dat de gokindustrie zich goed leent voor het witwassen van geld; overwegende dat de georganiseerde misdaad eveneens vaak een spil is in matchfixing, dat wordt beschouwd als een rendabele vorm van misdaad;

AP.  overwegende dat de georganiseerde misdaad vaak persoonsgegevens die op frauduleuze wijze en soms online verkregen zijn, gebruikt om valse documenten te maken of echte documenten te vervalsen en op die manier andere strafbare feiten te plegen; overwegende dat volgens een onderzoek van de Commissie(46) 8% van de internetgebruikers in de Europese Unie het slachtoffer is geworden van identiteitsdiefstal of daar hoe dan ook ervaring mee heeft opgedaan, en dat 12% het slachtoffer is geworden van de een of andere vorm van onlinefraude; overwegende dat de bescherming van persoonsgegevens op het internet essentieel is in de strijd tegen onlinecriminaliteit en een belangrijk middel is om het vertrouwen van burgers in internetdiensten te herstellen;

AQ.  overwegende dat witwassen niet alleen samenhangt met de kenmerkende activiteiten van de georganiseerde misdaad, maar ook met corruptie, belastingfraude en belastingontduiking; overwegende dat belastingfraude, belastingontduiking, belastingontwijking en agressieve belastingplanning ervoor zorgen dat er in de EU jaarlijks naar schatting een schandalige 1 biljoen euro aan potentiële belastinginkomsten verloren gaat, d.w.z. ongeveer 2 000 euro per Europese burger per jaar, zonder dat er hiertegen gepaste maatregelen worden genomen;

AR.  overwegende dat er steeds verfijndere vormen van witwassen bestaan en dat daarbij bijvoorbeeld ook de illegale – en soms ook de legale – gokcircuits betrokken zijn, met name in de context van sportwedstrijden; overwegende dat de georganiseerde misdaad vaak ook een centrale rol speelt bij het manipuleren van wedstrijden, wat als een rendabele vorm van misdaad wordt beschouwd;

AS.  overwegende dat de georganiseerde misdaad zich steeds vaker bezighoudt met de namaak van de meest uiteenlopende producten, van luxegoederen tot goederen voor dagelijks gebruik; overwegende dat hierdoor ernstige risico´s ontstaan voor de gezondheid van de consumenten, de veiligheid op de werkplek in gevaar wordt gebracht, de betrokken bedrijven schade wordt berokkend en enorme verliezen ontstaan voor de staatskas; overwegende dat namaak in de samenleving soms wordt geaccepteerd, omdat men denkt dat namaak geen echte slachtoffers maakt, maar dat het risico voor de betrokken misdaadorganisaties dat zij worden betrapt daardoor wel kleiner wordt;

AT.  overwegende dat de steeds grotere frequentie van tegen de agrovoedingsmiddelenindustrie gerichte misdrijven de gezondheid van de Europese burgers ernstig in gevaar brengt en enorme schade toebrengt aan de landen die een troef hebben gemaakt van hun hoogwaardige levensmiddelen;

AU.  overwegende dat er volgens de Commissie in 2011 als gevolg van niet-naleving of niet-inning 193 miljard euro aan btw-inkomsten verloren is gegaan; overwegende dat de omvang van belastingfraude en belastingontwijking het vertrouwen en het geloof van de burgers in de billijkheid en de legitimiteit van de belastinginning en het belastingsysteem als geheel ondermijnt; overwegende dat het btw-deficit bijna verdubbeld is sinds 2006 en dat naar schatting een derde van dit deficit het gevolg is van btw-fraude; overwegende dat de uitbreiding van de uitvoerende bevoegdheden van OLAF in de strijd tegen btw-fraude zou kunnen bijdragen tot een drastische verlaging van het aantal gevallen van btw-fraude;

AV.  overwegende dat de kost van corruptie bij overheidsaanbestedingen in 2010 alleen al in acht lidstaten tussen 1,4 en 2,2 miljard euro bedroeg;

De behoefte aan een gemeenschappelijke Europese aanpak

AW.  overwegende dat de opneming van maffiaorganisaties als aandachtspunt in de door de Raad justitie en binnenlandse zaken van 6 en 7 juni 2013 vastgestelde prioriteiten voor de beleidscyclus 2014-2017 voor de bestrijding van grensoverschrijdende georganiseerde criminaliteit laat zien dat de Commissie CRIM, net als het Europees Parlement in het algemeen, hierin een toonaangevende rol vervult, aangezien een belangrijk deel van de hoorzittingen van deze commissie betrekking heeft op dit thema, en dat dit een blijk van erkenning is voor het doelbewuste gemeenschappelijke beleid dat de Europese instellingen voeren ter bestrijding van de dreiging die uitgaat van de maffia en de misdaadsystemen;

AX.  overwegende dat, zoals Europol in 2013 heeft bevestigd, een van de grootste gevaren bij de bestrijding van de maffia schuilt in het feit dat wellicht wordt onderschat hoe wijdverbreid en complex het verschijnsel is, over welke uitzonderlijke organisatorische vaardigheden criminelen beschikt en hoe goed zij zich kunnen aanpassen aan de verschillende territoriale en sociale omstandigheden, waarbij de maffia soms afziet van de "militaire controle" over een gebied om in plaats daarvan "onder water te gaan" om enorme winsten te kunnen boeken en tegelijkertijd onzichtbaar te blijven;

AY.  overwegende dat misdaadorganisaties alles in huis hebben om munt te slaan uit het vrije verkeer van personen, goederen, diensten en kapitaal in de Europese Unie en uit de verschillen in wetgeving en rechtstradities tussen de lidstaten; overwegende dat belastingparadijzen en landen met niet-transparante of schadelijke belastingpraktijken een essentiële rol spelen in het witwassen van opbrengsten; overwegende dat de permanent verstorende invloed van belastingparadijzen kan leiden tot kunstmatige geldstromen en schadelijke effecten binnen de interne markt van de EU; overwegende dat schadelijke belastingconcurrentie binnen de Europese Unie duidelijk ingaat tegen de logica van de interne markt; overwegende dat meer moet worden gedaan om de heffingsgrondslagen binnen een steeds hechter wordende economische, fiscale en budgettaire Unie te harmoniseren;

AZ.  overwegende dat er op Europees niveau al inspanningen zijn ondernomen om tot een evenwichtig wettelijk en juridisch kader inzake georganiseerde misdaad, corruptie en witwassen te komen; overwegende dat bepaalde doelstellingen in de strijd tegen georganiseerde misdaad, corruptie en witwassen niet door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt wanneer zij alleen opereren; overwegende dat er hoe dan ook behoefte is aan nieuwe acties en harmonisatie van nationale wetgeving om aan die veelvormige verschijnselen het hoofd te kunnen bieden;

BA.  overwegende dat de nationale wetgevers in de strijd tegen de georganiseerde misdaad snel en efficiënt moeten kunnen reageren op veranderende structuren en nieuwe vormen van criminaliteit en dat alle lidstaten, met name sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon, garant moeten staan voor een Unie die opkomt voor vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid;

BB.  overwegende dat de bescherming van de financiële belangen van de Unie en van de euro prioriteit moet krijgen; overwegende dat met het oog daarop paal en perk moet worden gesteld aan het om zich heen grijpende fenomeen van misdaadorganisaties die zich wederrechtelijk Europese gelden toe-eigenen (via zogenaamde "communautaire fraude") en zich schuldig maken aan vervalsing van de euro; overwegende dat programma's als Hercules, Fiscalis, Douane en Pericles op EU-niveau zijn uitgewerkt om de financiële belangen van de Unie te beschermen en transnationale en grensoverschrijdende criminele en illegale activiteiten te bestrijden;

BC.  overwegende dat wederzijdse erkenning wordt beschouwd als een grondbeginsel van de justitiële samenwerking in civiele en strafzaken tussen de lidstaten van de Unie;

BD.  overwegende dat, zoals ook wordt bevestigd in het in 2012 verschenen periodiek overzicht van het VN-Bureau voor drugs- en misdaadbestrijding, "er vaak gebruik moet worden gemaakt van speciale onderzoekstechnieken bij het onderzoek naar en de vervolging van georganiseerde criminaliteit. Daaraan zijn dan ook de successen te danken die via doelgerichte en complexe onderzoeken in een aantal gevallen blijken te zijn behaald"; overwegende dat de lidstaten in artikel 20, lid 1, van het VN-Verdrag van Palermo worden verzocht speciale onderzoekstechnieken te gebruiken "teneinde de georganiseerde misdaad doeltreffend te bestrijden"; overwegende dat dergelijke technieken in een democratische samenleving bij wet geregeld, evenredig en noodzakelijk moeten zijn, en onderworpen moeten zijn aan toezicht door gerechtelijke autoriteiten en andere onafhankelijke instanties in de vorm van voorafgaande toestemming, controle tijdens het onderzoek of evaluatie achteraf, ter garantie van de volledige overeenstemming van deze technieken met de mensenrechten, zoals gevraagd door het Comité van Ministers van de Raad van Europa in zijn aanbeveling nr. 10 uit 2005 over bijzondere onderzoekstechnieken in verband met ernstige misdrijven, inclusief terroristische handelingen;

BE.  overwegende dat justitiële onafhankelijkheid een cruciaal element is in het concept van de scheiding van machten, en dat voorts ook een efficiënt, onafhankelijk en onpartijdig rechtsstelsel essentieel is voor de rechtsstaat, de bescherming van de mensenrechten en de burgerlijke vrijheden van de Europese burgers; overwegende dat de justitiële instanties niet onderhevig mogen zijn aan enigerlei beïnvloeding of belangenverstrengeling van welke aard dan ook;

BF.  overwegende dat deze resolutie bedoeld is om politieke richtsnoeren te geven met betrekking tot toekomstige wetgeving van de Commissie en de lidstaten;

Naar een homogener en coherenter wetgevingskader / Bescherming en ondersteuning van slachtoffers

1.  herhaalt de standpunten die tot uitdrukking zijn gebracht in de in zijn tussentijds verslag opgenomen resolutie van 11 juni 2013, die het in de onderhavige resolutie nogmaals wil bevestigen en aanvullen, ook met betrekking tot de verwachtingen die hierin niet nadrukkelijk zijn vermeld;

2.  verzoekt de Commissie een Europees actieplan tegen georganiseerde misdaad, corruptie en witwassen te lanceren en daarin wetgevingsmaatregelen en positieve acties op te nemen voor een efficiënte bestrijding van deze vormen van criminaliteit;

3.  verzoekt alle lidstaten met klem om onverwijld en conform de regels alle bestaande Europese en internationale wetgevingsinstrumenten inzake georganiseerde misdaad, corruptie en witwasserij om te zetten in hun nationale wetgeving; dringt er bij de lidstaten en de Commissie op aan de routekaart ter versterking van de procedurele rechten van verdachten of beklaagden in strafprocedures, o.a. in de vorm van een richtlijn inzake voorlopige hechtenis, te voltooien;

4.  ondersteunt de beleidscyclus ter bestrijding van de grensoverschrijdende georganiseerde criminaliteit die voor de periode 2011-2013 en daarna voor 2014-2017 in gang is gezet, en verzoekt de lidstaten en de Europese agentschappen zich ervoor te beijveren dat dit initiatief tastbare resultaten oplevert; is van mening dat deze beleidscyclus deel moet uitmaken van een breder Europees actieplan ter bestrijding van georganiseerde misdaad en misdaadsystemen; is van mening dat ook corruptie reeds met ingang van de voor oktober 2015 geplande herziening van deze cyclus deel moet gaan uitmaken van de horizontale prioriteiten daarvan;

5.  verzoekt de Raad van de Europese Unie tijdig over te gaan tot herziening van zijn conclusies van 8 en 9 november 2010 betreffende de instelling en uitvoering van een EU-beleidscyclus voor de bestrijding van zware en georganiseerde internationale criminaliteit, zodat ook het Europees Parlement – conform de geest van het Verdrag van Lissabon – kan worden betrokken bij de vaststelling van de prioriteiten, het overleg over de strategische doelstellingen en de evaluatie van de resultaten van de beleidscyclus; verlangt dat de Raad het Parlement informeert over de resultaten van de eerste beleidscyclus 2011-2013 en dat het Permanent Comité binnenlandse veiligheid (COSI) elk jaar wordt gehoord om in detail te worden geïnformeerd over de vorderingen van de jaarlijkse plannen voor het realiseren van de strategische doelstellingen;

6.  verzoekt de Commissie nogmaals gemeenschappelijke normen voor de rechtspleging voor te stellen en aldus de integratie en samenwerking tussen de lidstaten te versterken; verzoekt de Commissie met name om op basis van een evaluatieverslag over de uitvoering van het kaderbesluit inzake de bestrijding van georganiseerde criminaliteit, en voortbouwend op de meest geavanceerde wetgeving van de lidstaten tegen 2013 met een wetgevingsvoorstel te komen tot vaststelling van een gemeenschappelijke definitie van georganiseerde misdaad, waartoe o.a. ook deelname aan een transnationale criminele organisatie moet worden gerekend en waarin duidelijk wordt aangegeven dat dergelijke criminele groeperingen bedrijfsmatig zijn opgezet, strak zijn georganiseerd en technisch geavanceerd te werk gaan, en vaak gebruik maken van intimidatie en chantage; verzoekt de Commissie tevens rekening te houden met artikel 2, letter a), van het VN-Verdrag tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad;

7.  benadrukt dat de EU-bepalingen op het gebied van het materiële strafrecht de grondrechten en de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid, alsook de standpunten die het Parlement heeft bepleit in zijn resolutie van 22 mei 2012 over een EU-aanpak van het strafrecht, in acht dienen te nemen;

8.  verzoekt de Commissie om misbruik en uitbuiting van slachtoffers van mensenhandel strafbaar te stellen, en dringt erop aan onverwijld een op EU-niveau vergelijkbaar en betrouwbaar systeem voor gegevensverzameling te ontwikkelen dat gebaseerd is op in gemeenschappelijk overleg overeengekomen betrouwbare indicatoren, in samenwerking met de lidstaten en de betrokken internationale instellingen; verzoekt de Commissie zo spoedig mogelijk uitvoering te geven aan alle maatregelen en instrumenten die zijn vermeld in de mededeling over de "EU-strategie voor de uitroeiing van mensenhandel 2012-2016", en om op EU-niveau een Waarnemingscentrum tegen mensenhandel op te zetten, waarvan gebruik kan worden gemaakt door alle overheden , wetshandhavingsinstanties en ngo's; verzoekt de Commissie en de EDEO de externe dimensie te versterken en meer invulling te geven aan de preventieve reikwijdte van maatregelen en programma's, met name via bilaterale overeenkomsten met de landen van herkomst en doorreis, waarbij speciale aandacht moet worden besteed aan niet-begeleide minderjarigen; roept de Commissie en de lidstaten ertoe op mensenhandel maatschappelijk onaanvaardbaar te maken door het voeren van krachtige en langdurige bewustmakingscampagnes, die jaarlijks moeten worden geëvalueerd in het kader van de Europese Dag tegen mensenhandel;

9.  verzoekt de Commissie om een geïntegreerd en samenhangend anticorruptiebeleid op te zetten; pleit ervoor dat de Commissie bij de opstelling van haar verslag over het optreden van de lidstaten en de EU-instellingen tegen corruptie een lijst met concrete aanbevelingen voor elke lidstaat en EU-instelling voorstelt en daarin opneemt, en daarbij aandacht besteedt aan voorbeelden van optimale praktijken voor corruptiebestrijding, teneinde te bevorderen en ertoe aan te sporen dat de lidstaten en de EU-instellingen op langere termijn collegiale toetsingen organiseren; pleit er tevens voor dat de Commissie per land met een uitgebreid overzicht komt van de gebieden die kwetsbaar zijn voor corruptie; verzoekt de Commissie erop toe te zien dat het volgende verslag in 2015 wordt gepubliceerd teneinde de voortgang in de tijd van de inspanningen van de lidstaten en de EU-instellingen bij de bestrijding van corruptie bij te houden; verzoekt de Commissie regelmatig aan het Europees Parlement verslag uit te brengen over de door de lidstaten getroffen maatregelen en de bestaande Europese wetgeving waar nodig aan te passen;

10.  is van oordeel dat wetten inzake laster en smaad het melden van gevallen van corruptie kunnen ontmoedigen; dringt er daarom op aan dat de lidstaten laster en smaad in hun respectieve rechtsstelsels niet langer strafbaar stellen, althans voor gevallen waarin het gaat om beschuldigingen inzake georganiseerde misdaad, corruptie en het witwassen van geld in de lidstaten en daarbuiten;

11.  roept de Commissie op regelmatig aan het Europees Parlement verslag uit te brengen over de acties die door de lidstaten zijn ondernomen tegen georganiseerde misdaad, corruptie en witwassen;

12.  verzoekt de Commissie om in haar in 2013 in te dienen voorstel tot harmonisatie van de strafrechtelijke bepalingen inzake het witwassen van geld op basis van de beste praktijken van de lidstaten een gemeenschappelijke definitie op te nemen van het delict dat wordt omschreven als "witwassen van door eigen misdrijf verkregen opbrengsten";

13.  neemt kennis van de recente wetgevingsvoorstellen tot oprichting van het Europees Openbaar Ministerie (EPPO) en van het EU-Agentschap voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust), en dringt aan op de spoedige aanneming daarvan; acht het van cruciaal belang dat het EPPO wordt ondersteund door een duidelijk kader voor procedurele rechten en dat de strafbare feiten waarvoor het bevoegd is helder worden gedefinieerd;

14.  verzoekt de Commissie om vóór eind 2013 met een wetgevingsvoorstel te komen voor de invoering van een effectief en integraal Europees programma ter bescherming van klokkenluiders die in de particuliere en overheidssector wanbeheer en onregelmatigheden vaststellen en zaken rapporteren betreffende nationale en grensoverschrijdende corruptie die de financiële belangen van de EU schaden, alsmede voor de bescherming van getuigen, informanten en personen die met justitie samenwerken, en in het bijzonder mensen die getuigenis afleggen tegen maffieuze en andere criminele organisaties, met het oog op het vinden van een oplossing voor de moeilijke omstandigheden waaronder zij moeten leven en die variëren van het risico voor vergelding tot het uiteenvallen van hun familiebanden of het feit dat zij hun vertrouwde omgeving moeten verlaten en dat zij maatschappelijk worden uitgesloten en geen werk meer kunnen vinden; verzoekt tevens de lidstaten te zorgen voor passende en effectieve bescherming voor klokkenluiders;

15.  onderstreept dat een effectief wetgevingskader naar behoren rekening dient te houden met de wisselwerking tussen de bepalingen ter bestrijding van georganiseerde misdaad, corruptie en witwaspraktijken en het grondrecht op bescherming van persoonsgegevens, zodat deze praktijken kunnen worden aangepakt zonder afbreuk te doen aan de gevestigde normen inzake gegevensbescherming en grondrechten; is wat dit betreft ingenomen met het door Europol gebruikte systeem voor gegevensbescherming en met het voorstel van de Commissie inzake de vierde antiwitwasrichtlijn;

16.  pleit ervoor dat het Europees Parlement, de lidstaten en de Commissie, met de steun van Europol, Eurojust en het EU-Bureau voor de grondrechten, zo uniform en consistent mogelijke indicatoren op basis van erkende systemen en gemeenschappelijke criteria opstellen om op zijn minst de omvang en de economische kosten te bepalen van in de EU voorkomende georganiseerde vormen van criminaliteit, corruptie en witwaspraktijken, alsook de maatschappelijke schade die zij veroorzaken; verzoekt de Commissie en de lidstaten de maatschappelijke schade ten gevolge van ecologische, economische en bedrijfscriminaliteit te onderzoeken;

17.  wijst met nadruk op de noodzaak van volledige toepassing en versterking van de bestaande instrumenten voor wederzijdse erkenning en van Europese wetgeving die waarborgt dat justitiële maatregelen , en met name veroordelingen, arrestatiebevelen en beslissingen tot confiscatie op het grondgebied van een andere lidstaat dan die waar de beslissing genomen is, onverwijld ten uitvoer worden gelegd, een en ander onder eerbiediging van het evenredigheidsbeginsel; verzoekt de Commissie prioriteit te geven aan de formulering van een concreet wetgevingsvoorstel om uitvoering te geven aan de wederzijdse erkenning van beslissingen tot inbeslagname en confiscatie, met inbegrip van daartoe strekkende civiele beslissingen; is van mening dat de wederzijdse rechtsbijstand en de wederzijdse toelaatbaarheid van bewijsmateriaal tussen de lidstaten moeten worden verbeterd; benadrukt de noodzaak tot actualisering en verbetering van de stelsels van rogatoire commissies; wenst dat verzoeken om uitlevering van leden van criminele organisaties prioritair worden behandeld door de autoriteiten die deze verzoeken ontvangen;

18.  verzoekt de lidstaten en de Commissie hun gemeenschappelijke inspanningen voort te zetten met het oog op de afsluiting van de onderhandelingen over het voorstel voor een richtlijn betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken, om het grensoverschrijdend vergaren van bewijsstukken te vergemakkelijken en een soepele en doeltreffende justitiële samenwerking mogelijk te maken die gericht is op de bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit;

19.  acht spoedige goedkeuring van de richtlijn betreffende de confiscatie van opbrengsten van misdrijven van fundamenteel belang en is van oordeel dat voorrang moet worden gegeven aan het formuleren van heldere en doeltreffende normen die daadwerkelijk kunnen resulteren in Europese harmonisatie; roept de lidstaten op de toekomstige richtlijn tijdig en metterdaad in nationaal recht om te zetten;

20.  verzoekt de lidstaten en de Commissie om de internationale samenwerking te bevorderen en steun te verlenen aan een Europees programma ter bevordering van de uitwisseling en de verspreiding van goede praktijken voor een doeltreffend beheer van in beslag genomen activa;

21.  roept de Commissie en de lidstaten op de bestrijding van mensenhandel en gedwongen arbeid verder op te voeren; is van mening dat de bestrijding van gedwongen arbeid zich moet toespitsen op de locaties waar goedkope gedwongen arbeid wordt uitgebuit; roept de lidstaten derhalve op hun arbeidsinspecties te verscherpen en organisaties te steunen die behulpzaam kunnen zijn bij het opsporen van gedwongen arbeid, zoals vakbonden;

22.  is van mening dat ketenverantwoordelijkheid voor bedrijven een belangrijk instrument is in de strijd tegen gedwongen arbeid; verzoekt de Commissie derhalve met een voorstel te komen voor minimumnormen voor de ketenverantwoordelijkheid van bedrijven; spoort de lidstaten ertoe aan onderaanbesteding in het kader van overheidscontracten te verbieden zolang er nog geen overeenkomst is bereikt inzake de ketenverantwoordelijkheid van bedrijven;

23.  maakt de Commissie erop attent dat kinderen die het slachtoffer zijn van mensenhandel een speciale behandeling moeten krijgen, en dat minderjarigen zonder begeleiding of kinderen waarvan de eigen familie de mensenhandelaren waren, beter moeten worden beschermd (hiermee moet rekening worden gehouden wanneer terugsturen naar het land van herkomst of toekenning van voogdijschap wordt overwogen); dringt erop aan om niet alleen een genderspecifieke aanpak, maar ook de rol van gezondheidsproblemen en invaliditeit in acht te nemen;

24.  verzoekt de Commissie een EU-Handvest ter bescherming en ondersteuning van slachtoffers van mensenhandel uit te werken teneinde alle bestaande indicatoren, maatregelen, programma's en hulpbronnen voor de betrokken partijen op een meer consistente, efficiënte en bruikbare manier te kunnen combineren en de slachtoffers beter te kunnen beschermen; verzoekt de Commissie een hulplijn in te stellen voor de slachtoffers van mensenhandel;

25.   verzoekt de Commissie de middelen voor gespecialiseerde ngo's, media en onderzoek te verhogen om slachtoffers beter te ondersteunen, te beschermen en bij te staan zodat hun getuigenissen tijdens zittingen minder noodzakelijk worden; verzoekt de Commissie eveneens aandacht te besteden aan de zichtbaarheid en de behoeften van slachtoffers en aan de bewustmaking van de bevolking hieromtrent, om de vraag naar en het misbruik van slachtoffers van mensenhandel te verminderen en een "nulvisie"tegen seksuele uitbuiting en dwangarbeid te bevorderen;

26.  wijst erop dat volgens ramingen van de Wereldbank in de ontwikkelingslanden elk jaar 20 à 40 miljard dollar – wat overeenkomt met 20 tot 40% van de officiële ontwikkelingshulp – met behulp van gesofisticeerde corruptietechnieken uit de overheidsbegrotingen wordt ontvreemd en in het buitenland wordt ondergebracht(47); roept de Europese Commissie ertoe op om in het licht van de positie van de Europese Unie als belangrijkste donor, de samenwerking met de overige donoren en de Internationale Organisatie van Hoge Controle-instanties te verstevigen, teneinde de mogelijkheden van de hoge controle-instanties in de begunstigde landen uit te breiden, met als doel internationale normen voor de hoge controle-instanties in te voeren en te zorgen dat de financiële steun van de EU ook echt de beoogde doelen dient in plaats van te worden ontvreemd;

De georganiseerde misdaad een halt toeroepen door opbrengsten en vermogensbestanddelen te confisqueren

27.  verzoekt de lidstaten om op basis van de meest geavanceerde nationale wetgevingen modellen voor inbeslagneming van vermogensbestanddelen zonder veroordeling te introduceren in gevallen waarin op basis van het beschikbare bewijs en onder voorbehoud van een rechterlijke uitspraak kan worden vastgesteld dat vermogensbestanddelen middels criminele activiteiten zijn verkregen dan wel voor criminele activiteiten worden gebruikt;

28.  is van mening dat er uitsluitend op basis van een rechterlijke uitspraak instrumenten kunnen worden ontwikkeld voor preventieve confiscatie, die in overeenstemming zijn met de nationale grondwettelijke garanties en geen afbreuk doen aan het eigendomsrecht en het recht op verweer;

29.  verzoekt de Commissie met een wetgevingsvoorstel te komen dat effectief garant staat voor de wederzijdse erkenning van beslissingen tot inbeslagname en confiscatie in het kader van de preventieve maatregelen met betrekking tot vermogensbestanddelen die door de Italiaanse justitiële instanties zijn vastgesteld, en van de civiele maatregelen die in diverse lidstaten zijn ingevoerd; verzoekt de lidstaten onverwijld de operationele maatregelen te treffen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat deze maatregelen effectief zijn;

30.  verzoekt de lidstaten hun bestuurlijke, politiële en justitiële samenwerking verder te ontwikkelen met het oog op de opsporing in de gehele EU van langs criminele weg verkregen vermogensbestanddelen, teneinde deze in beslag te nemen of te confisqueren, onder meer met volledige gebruikmaking van het netwerk van Bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen (ARO's) en door snel toegang te verlenen tot de nationale databanken, zoals die van de belastingdienst, het openbare voertuigenregister, het kadaster en het bankenregister;

31.  verzoekt de Commissie de rol en de bevoegdheden van de Bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen te versterken door de voorwaarden te scheppen waardoor zij op een soepelere en uniformere manier toegang krijgen tot informatie, onder volledige eerbiediging van de gegevensbescherming en de fundamentele rechten; roept de lidstaten ertoe op de inzetbaarheid van de ARO's te ondersteunen, onder meer door voldoende middelen beschikbaar te stellen, gelet op de bevoegdheid van deze bureaus tot terugvordering van criminele vermogensbestanddelen; is ingenomen met de activiteiten die het ARO-platform tot dusver heeft ontplooid en dringt aan op de voortzetting daarvan met het oog op een complete evaluatie op Europees niveau van de bestaande optimale praktijken en activiteiten van deze bureaus;

32.  acht het met het oog op de effectieve bestrijding van de invloed van criminele systemen door ze op hun bezittingen aan te pakken, van fundamenteel belang om alle instrumenten in te zetten die kunnen bijdragen tot de opsporing van criminele en maffiose vermogensbestanddelen, bijvoorbeeld door centrale registers van bankrekeningen aan te leggen;

33.  spoort de lidstaten ertoe aan hergebruik van geconfisqueerde vermogensbestanddelen voor sociale doeleinden te bevorderen, bijvoorbeeld door toewijzing van deze opbrengsten aan slachtoffers en gemeenschappen die zijn verwoest door de georganiseerde criminaliteit en door drugshandel, en om deze vermogensbestanddelen te gebruiken voor de financiering van misdaadbestrijding, om te beginnen op lokaal niveau en via internationale operaties van bestrijdingsinstanties, en stelt voor middelen beschikbaar te stellen ter financiering van maatregelen om vermogensbestanddelen voor aantasting te vrijwaren;

34.  beveelt de lidstaten aan normen vast te stellen voor de strafrechtelijke vervolging van personen die anderen fictief aanmerken als eigenaar van, of fictief de beschikking geven over goederen, geld of andere voordelen met als doel deze te onttrekken aan een beslissing tot inbeslagname of confiscatie, alsmede van derden die er fictief mee instemmen eigenaar te zijn van of te beschikken over deze goederen;

35.  pleit ervoor dat marktdeelnemers die bij onherroepelijk vonnis zijn veroordeeld wegens deelname aan een criminele organisatie, witwassen van geld, financiering van terrorisme, uitbuiting van mensen en kinderarbeid, corruptie of andere ernstige strafbare feiten tegen de overheid, wanneer deze de fiscale capaciteit van een staat ondermijnen of leiden tot maatschappelijke schade, dan wel wegens andere vormen van bijzonder zware criminaliteit met een grensoverschrijdende dimensie als bedoeld in artikel 83, lid 1 VWEU (zgn. "Euromisdrijven"), met strikte inachtneming van het recht op verdediging overeenkomstig het EVRM, het EU-Handvest en secundaire EU-wetgeving met betrekking tot de rechten van verdachten en beschuldigden in strafzaken, gedurende ten minste vijf jaar van deelname aan een openbare aanbesteding waar dan ook in de EU worden uitgesloten, en dat deze maatregel ook wordt toegepast wanneer de uitsluitingsgronden zich voordoen in de loop van de aanbestedingsprocedure; pleit er daarnaast voor dat in belastingparadijzen geregistreerde marktdeelnemers die door internationale organisaties als zodanig zijn erkend worden uitgesloten van deelneming aan een overheidsopdracht;

36.  is van mening dat de procedures voor overheidsopdrachten moeten zijn gebaseerd op het legaliteitsbeginsel en dat in dat verband bovendien het criterium van de economisch meest voordelige inschrijving in aanmerking moet worden genomen, evenwel met inachtneming van volledige transparantie in de selectieprocedure (hetgeen ook impliceert dat er elektronische aanbestedingen moeten worden uitgeschreven) teneinde fraude, corruptie en andere ernstige onregelmatigheden te voorkomen;

37.  verzoekt de lidstaten risico's op criminele infiltratie en corruptie bij overheidsopdrachten tegen te gaan door passende controlemaatregelen en objectieve en transparante procedures te introduceren;

38.  is van mening dat de samenwerking tussen de privésector en rechtshandhavingsinstanties met het oog op de bestrijding van georganiseerde misdaad, corruptie en witwasserij moet worden opgevoerd en dat privéspelers, met name in de sectoren van vervoer en logistiek, chemiebedrijven, bedrijven die internetdiensten aanbieden, banken en financiële dienstverleners in zowel EU- als niet-EU-landenertoe moeten worden aangespoord om illegale of oneerlijke praktijken die verband houden met of bevorderlijk zijn voor de georganiseerde misdaad, corruptie, witwasserij en andere misdrijven, te weigeren, zich hier niet mee in te laten en deze te melden bij de rechterlijke en politiële instanties, inclusief – waar nodig – Eurojust en Europol; vraagt om een versterking van de bescherming van privéspelers die bedreigd worden wegens hun medewerking bij de aangifte van georganiseerde misdaad, corruptie en witwaspraktijken; dringt er voorts bij de lidstaten – in overeenstemming met het solidariteitsbeginsel – op aan voldoende financiële en andere middelen beschikbaar te stellen voor Europol, Eurojust, Frontex en het toekomstige EPPO, dat zowel voor de lidstaten als voor de burgers positieve resultaten zal opleveren;

39.  verzoekt de Commissie vóór eind 2014 een voorstel te doen voor een richtlijn inzake gemeenschappelijke onderzoekstechnieken ter bestrijding van de georganiseerde criminaliteit in de zin van artikel 87, lid 2, letter c), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

40.  verzoekt de Commissie, de lidstaten en het bedrijfsleven de traceerbaarheid van producten te verbeteren – bijvoorbeeld door gebruikmaking van land van herkomst-etikettering van agroalimentaire producten, CIP-beproevingsstempels voor vuurwapens of digitale codes voor de fiscale identificatie van sigaretten, alcoholische dranken en receptgeneesmiddelen – teneinde namaak tegen te gaan, de misdaadorganisaties een belangrijke bron van inkomsten te ontnemen en de gezondheid van de consumenten te beschermen; betreurt het dat de lidstaten bij de modernisering van het douanewetboek van de Unie niet zijn willen overgaan tot invoering van het traceerbaarheidscriterium;

41.  verzoekt de Commissie en de lidstaten op maritiem gebied nauwer samen te werken om de strijd aan te binden met mensenhandel, de aanvoer van drugs, de smokkel van tabak en de handel in andere illegale of namaakproducten; erkent dat de inconsistente bewaking van o.a. de maritieme grenzen de georganiseerde criminaliteit ook een mogelijkheid biedt om in de EU te infiltreren, en dit is dan ook een zaak die voortdurend in het oog moet worden gehouden; dringt er derhalve bij Europol, Frontex en de Europese Commissie op aan de ontwikkelingen met betrekking tot de buitengrenzen van de EU en de kwetsbaarheid daarvan nader te onderzoeken;

42.  wijst op de bestaande banden tussen georganiseerde misdaad en terrorisme, een punt dat ook door de justitiële autoriteiten en de politie in bepaalde gevallen onder de aandacht wordt gebracht in verband met de financiering van illegale activiteiten van terroristische groeperingen middels de opbrengst van illegale handelspraktijken op internationaal niveau, en verzoekt de lidstaten de bestrijding van dergelijke activiteiten te verscherpen;

43.   pleit voor gezamenlijke opleidingen van deskundigen op het gebied van antimisdaad- en antiterrorisme-analyse, mede met het oog op de instelling van gemeenschappelijke, ten minste op nationaal niveau opererende taskforces en op de oprichting en inzet van gemeenschappelijke onderzoeksteams op Europees niveau;

44.  onderstreept de belangrijke resultaten die tot dusver zijn behaald dankzij de oprichting van gemeenschappelijke onderzoeksteams en onderkent hun fundamentele rol in het verspreiden van een samenwerkingscultuur bij de bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit; verzoekt de lidstaten Kaderbesluit 2002/465/JBZ correct om te zetten en de bevoegde autoriteiten, met name de juridische, aan te sporen dit instrument verder te ontwikkelen; erkent de hoge toegevoegde waarde van gezamenlijke onderzoeksteams en benadrukt de noodzaak dit nuttige onderzoeksinstrument te blijven financieren;

45.  stelt met bezorgdheid vast dat de georganiseerde misdaad zich door het plegen van internetfraude reeds toegang weet te verschaffen tot een groot aantal potentiële slachtoffers en daarbij met name gebruik maakt van de sociale netwerken, ongevraagde e-mails ("spamming"), het faciliteren van diefstal van intellectuele eigendom, phishing websites en onlineveilingen; pleit in dit opzicht voor gebruikmaking van uitgebreide nationale strategieën, o.a. via het onderwijs, door bewustmakingscampagnes en bevordering van optimale praktijken bij ondernemingen om een beter besef te creëren omtrent de gevaren en gevolgen van criminele onlineactiviteit;

46.  waarschuwt voor de betrokkenheid van de georganiseerde misdaad bij de inrichting en het beheer van stortplaatsen en bij de illegale uitvoer van afval naar derde landen, met name in Afrika en Azië; verzoekt de lidstaten criminele activiteiten die gericht zijn op het oneigenlijk beheer van afval, met inbegrip van giftig afval, streng te bestraffen, evenals de eventuele betrokkenheid van corrupte overheidsfunctionarissen;

47.  onderstreept dat onafhankelijke onderzoeksjournalistiek een belangrijke rol speelt bij het opsporen van fraude, corruptie en georganiseerde misdaad, zoals in april 2013 werd aangetoond door het "offshore-leaks"-onderzoek, waarbij gedetailleerde gegevens over 130 000 offshorerekeningen bekend werden gemaakt naar aanleiding van een jarenlang onderzoek door het Internationaal Consortium van Onderzoeksjournalisten, in samenwerking met 36 internationale kranten; is van oordeel dat onderzoeksjournalistieke verslagen een waardevolle informatiebron vormen, die moet worden meegewogen door het OLAF en de rechtshandhavings- en overige relevante instanties in de lidstaten;

48.  dringt aan op de beschikbaarstelling van Europese middelen voor projecten en maatregelen om te beletten dat maffiose organisaties in de Europese Unie wortel schieten;

Versterking van de Europese en internationale justitiële en politiële samenwerking

49.  verzoekt de lidstaten op nationaal niveau structuren op te zetten voor de ontwikkeling van activiteiten op het gebied van onderzoek naar en bestrijding van criminele en maffiaorganisaties, die de mogelijkheid bieden om in coördinatie met Europol en met steun van de Commissie een gestroomlijnd en informeel "operationeel antimaffianetwerk" te ontwikkelen voor de uitwisseling van informatie over de structurele implicaties van de aanwezigheid van maffiabendes in de respectieve landen, de daaraan potentieel verbonden criminele en financiële consequenties, de lokalisatie van vermogens en de pogingen tot infiltratie in overheidsopdrachten;

50.  onderstreept hoe belangrijk het is de samenwerking te versterken middels de ontwikkeling van een doeltreffende stelselmatige informatievoorziening en gegevensuitwisseling tussen justitiële en politiële autoriteiten in de lidstaten, Europol, Eurojust, OLAF en ENISA en met de respectieve autoriteiten van derde landen – en met name van de buurlanden van de EU – op basis van adequate normen voor de bescherming van gegevens en procedurele rechten, teneinde de systemen voor bewijsvergaring te verbeteren en te zorgen voor een doeltreffende verwerking en uitwisseling van informatie en gegevens die relevant zijn voor het onderzoek naar misdrijven, waaronder misdrijven die de financiële belangen van de EU schaden, waarbij moet worden gestreefd naar meer nauwgezetheid en snellere informatie-uitwisseling, onder volledige inachtneming van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid en van de grondrechten van de EU; herinnert eraan dat het verzamelen, opslaan en verwerken van persoonsgegevens in het kader van de aanpak van georganiseerde misdaad, corruptie en witwasserij onder alle omstandigheden dient te voldoen aan de gegevensbeschermingsbeginselen, zoals vastgelegd in het EVRM, het EU-Handvest en de secundaire EU-wetgeving; benadrukt voorts de noodzaak om bij de komende toetsing van Europol en Eurojust de verantwoordingsplicht voor hun activiteiten op het gebied van democratische en grondrechten te verzwaren;

51.  merkt op dat een gebrek aan synergie tussen politiële en justitiële instanties, vertragingen in het gerechtelijk optreden en gebrekkige wetgeving criminelen in staat stellen gebruik te maken van de mazen in de wet en munt te slaan uit de vraag naar illegale producten;

52.  is van mening dat de waarborging van het vrije verkeer binnen de Schengenruimte en het effectief bestrijden van grensoverschrijdende georganiseerde misdaad aangelegenheden zijn die nauw met elkaar in verband staan; is in dit verband verheugd over de recente invoering van het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie, dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaten in staat stelt sneller en efficiënter informatie uit te wisselen;

53.  roept de lidstaten op zich ervoor te beijveren de bestaande synergieën tussen het Europees justitieel netwerk en Eurojust te benutten om te komen tot een intra-Europese justitiële samenwerking van zeer hoog niveau;

54.  onderstreept dat de Europese Unie optimale praktijken moet bevorderen met betrekking tot de aanpak van georganiseerde criminaliteit en terrorisme, alsook voor het opsporen van de onderliggende oorzaken daarvan, niet alleen binnen de Europese Unie, maar ook in relatie tot derde landen, met name landen die aan de basis liggen van de bewuste problemen;

55.  verzoekt de Commissie de mogelijkheid te overwegen om in de associatie- en handelsovereenkomsten met derde landen specifieke clausules op te nemen voor samenwerking bij de bestrijding van de georganiseerde misdaad, corruptie en witwaspraktijken; wijst op het gebrek aan internationale samenwerking, in het bijzonder met derde landen en vooral met aangrenzende transit- of oorsprongslanden; erkent de noodzaak van een krachtig diplomatiek optreden om voornoemde landen ertoe aan te sporen samenwerkingsovereenkomsten aan te gaan of zich te conformeren aan de gesloten akkoorden;

56.  verzoekt de lidstaten en de Commissie om de rol van rechters, openbare aanklagers en verbindingsofficieren te versterken en de organisatie te stimuleren van opleidingen voor justitiepersoneel en voor het voeren van strafrechtelijke financiële onderzoeken, zodat de betrokkenen in staat worden gesteld alle vormen van georganiseerde criminaliteit (ook cybercriminaliteit), corruptie en witwasserij aan te pakken, met name door gebruikmaking van de Cepol en van het Europees netwerk voor justitiële opleiding en door optimale benutting van financiële instrumenten zoals het Fonds voor interne veiligheid voor politiële samenwerking of het Hercules III-programma; pleit ervoor om bij de opleiding van justitie- en politiepersoneel het onderricht in vreemde talen te bevorderen om de transnationale samenwerking te vergemakkelijken en dringt aan op de bevordering van een Europees programma voor de uitwisseling van goede praktijken en voor de opleiding van rechters, openbare aanklagers en politiepersoneel;

57.  roept de EU en de lidstaten ertoe op rechtsinstrumenten en specifieke strategieën te ontwikkelen die hun rechtshandhavings- en onderzoeksinstanties in staat stellen hun onderlinge informatie-uitwisseling te bevorderen en te vergroten op een manier waarbij Europol volledig wordt betrokken en zijn rol wordt uitgebreid, en de noodzakelijke analyses te verrichten voor het opsporen en waar mogelijk tegengaan en verhinderen van nieuwe trends op het stuk van de georganiseerde misdaad en daarbij tegelijkertijd de grondrechten en met name het recht op privacy en het recht op bescherming van persoonsgegevens in acht te nemen;

58.  is van mening dat de mondialisering van de georganiseerde criminaliteit noopt tot nauwere samenwerking tussen de lidstaten op zowel EU- als internationaal niveau; dringt met het oog op de bestrijding van georganiseerde misdaad, corruptie en witwaspraktijken aan op een nauwere interactie tussen de Europese Unie, de VN, de OESO en de Raad van Europa; steunt de inspanningen van de FATF om antiwitwasbeleid te bevorderen; roept de Commissie ertoe op de lidstaten effectief te ondersteunen bij hun inspanningen om de georganiseerde misdaad te bestrijden en pleit voor toetreding van de Europese Unie als vast lid tot de Greco; spoort de Europese Unie er voorts toe aan niet alleen te streven naar samenwerking met onze gebruikelijke bondgenoten en partners, maar tevens te trachten daadwerkelijk internationale en mondiale antwoorden en oplossingen te vinden voor de problematiek van witwasserij, corruptie en de financiering van terrorisme;

59.  roept de Commissie en met name de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid ertoe op de nodige initiatieven te ontplooien om ervoor te zorgen dat de Unie ten aanzien van derde landen één aanpak hanteert voor de banden tussen georganiseerde misdaad en terrorisme; verzoekt de lidstaten de eigen grenzen te bewaken en alle informatie uit te wisselen die nodig is om de bestaande of potentiële banden tussen georganiseerde criminele groepen en terroristische groeperingen te verbreken;

60.  dringt ten stelligste aan op de noodzaak onverwijld een Europees actieplan voor de bestrijding van cybercriminaliteit ten uitvoer te leggen teneinde met ondersteuning van het Europees Centrum voor de bestrijding van cybercriminaliteit (EC3) een nauwere internationale samenwerking tot stand te kunnen brengen om de burgers (met name de meest kwetsbare burgers – waarbij in het bijzonder moet worden gedacht aan voorkoming van uitbuiting van kinderen), het bedrijfsleven en de overheden een hoog niveau van veiligheid te kunnen waarborgen zonder inbreuk te plegen op de vrijheid van informatie en het recht op bescherming van persoonsgegevens;

61.  steunt de tijdens de recente G8-top door de Europese leiders gedane oproep om de doeltreffendheid van de strijd tegen belastingontduiking en belastingparadijzen te vergroten, met als doel de bedragen die belastingontduikers en -ontwijkers niet hebben betaald, in te vorderen;

62.  pleit voor een gezamenlijk optreden ter preventie en bestrijding van illegale activiteiten op milieugebied, die verband houden met of voortvloeien uit de georganiseerde criminele misdaad en maffiose bedrijvigheid, onder andere door versterking van Europese organen zoals Europol en Eurojust en internationale instanties zoals Interpol en het Interregionaal criminologisch en gerechtelijk onderzoeksinstituut van de Verenigde Naties (UNICRI), alsmede door middel van uitwisseling van werkmethoden en inlichtingen waarover de lidstaten beschikken die zich het meest hebben ingespannen voor de strijd tegen deze vorm van misdaad, met als doel een gemeenschappelijk actieplan te ontwikkelen;

63.  wijst erop dat grensoverschrijdende criminaliteit alleen kan worden aangepakt door grensoverschrijdende justitiële en politiële samenwerking tussen de lidstaten en dat, ook al heeft de EU met het oog op de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit behoefte aan meer rechtsinstrumenten, de lidstaten reeds een instrumentarium tot hun beschikking hebben; benadrukt dat de grootste hinderpaal voor werkelijke bestrijding van de georganiseerde criminaliteit op EU-niveau het gebrek aan politieke wil in de lidstaten is; verzoekt de lidstaten derhalve gebruik te maken van de door de EU en haar agentschappen verschafte instrumenten;

64.  pleit ervoor dat alle onschuldige slachtoffers van de georganiseerde misdaad – in het bijzonder van maffieuze criminaliteit – worden herdacht, en dat speciaal eerbetoon wordt betuigd aan degenen die hun leven hebben gelaten in de strijd tegen georganiseerde criminele groepen, en wel door de instelling van een "Europese dag van herinnering en engagement ter nagedachtenis van de onschuldige slachtoffers van de georganiseerde criminaliteit ", die met ingang van 2014 elk jaar moet worden gehouden op de datum waarop het Europees Parlement deze resolutie heeft aangenomen;

Naar een efficiënt en corruptiebestendig openbaar bestuur

65.  is van mening dat een slecht georganiseerd bureaucratisch apparaat en complexe procedures niet alleen ten koste dreigen te gaan van de effectiviteit van het overheidsbestuur en het welzijn van de burgers, maar ook de inzichtelijkheid van de besluitvorming ondermijnen, de burgers en bedrijven in hun legitieme verwachtingen teleurstellen en aldus een vruchtbare voedingsbodem voor corruptie vormen;

66.  is van mening dat onderzoeksjournalisten, evenals ngo's en academici, een vitale rol spelen bij het opsporten van gevallen van corruptie, fraude en georganiseerde misdaad en dat ze derhalve aan veiligheidsrisico's blootgesteld kunnen zijn; brengt in herinnering dat over een periode van vijf jaar in totaal 233 onderzoeksrapporten zijn gepubliceerd over gevallen van fraude met misbruik van EU-gelden in de 27 lidstaten(48) en is van mening dat voor onderzoeksjournalistieke doeleinden adequate middelen ter beschikking zouden moeten staan; steunt met name de initiatieven van de Commissie met het oog op de erkenning van de rol die de onderzoeksjournalistiek speelt bij het opsporen en rapporteren van ernstige strafbare feiten;

67.  benadrukt dat bekleders van hoge ambten adequaat moeten worden gecontroleerd, onder meer door de fiscus; bepleit met name dat bekleders van een openbaar ambt verplicht worden een verklaring omtrent hun activiteiten, inkomens, verplichtingen en belangen af te leggen;

68.  verzoekt de Raad en de lidstaten het Verdrag van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) inzake bestrijding van omkoping van buitenlandse ambtenaren in internationale zakelijke transacties te ratificeren en volledig uit te voeren; wijst op de negatieve effecten die omkoping van buitenlandse ambtenaren heeft op de grondrechten van de Unie, en op het milieu- en ontwikkelingsbeleid;

69.  benadrukt dat bestrijding van corruptie onlosmakelijk deel uitmaakt van de capaciteitsopbouw voor de belastingadministratie; pleit voor volledige tenuitvoerlegging van het VN-verdrag tegen corruptie (Verdrag van Merida) (2003);

70.  pleit voor invoering van krachtiger mechanismen ter bevordering van de transparantie en integriteit en van het afbouwen van de bureaucratie bij overheidsdiensten en andere publieke instanties, in de zin dat er volledige toegang moet worden geboden tot informatie over ieder aspect van de organisatie en het doen en laten van de overheid, over de vervulling van haar institutionele taken en het gebruik van publieke middelen, onder meer door burgers het recht te waarborgen op inzage in documenten (en met name documenten betreffende het bijzonder gevoelige terrein van de overheidsaanbestedingen); dringt aan op bevordering van een cultuur van legaliteit en integriteit in zowel de overheids- als de particuliere sector, door met name te voorzien in een programma voor effectieve bescherming van klokkenluiders;

71.  dringt erop aan de voor geheime operaties beschikbare middelen te besteden met inachtneming van het rechtsstaatbeginsel en onverminderd de toepassing van de mechanismen voor democratische controle en van de nationale wetgeving, teneinde corruptie in de overheidssfeer beter te kunnen ontmaskeren;

72.  pleit voor de invoering van een duidelijke en evenwichtige regelgeving en voor de daarmee verband houdende – en in een gedragscode nader te specificeren – handhavings- en controlemechanismen om een stokje te kunnen steken voor zogenaamde "personeelscarrousels" of "doorschuifcarrières" en ervoor te zorgen dat overheidsambtenaren die posten met een bepaalde bestuurlijke of financiële verantwoordelijkheid bekleden, niet meer vóór het verstrijken van een bepaalde periode na hun vertrek naar de particuliere sector kunnen verhuizen wanneer er een belangenconflict met hun eerder beklede publieke functie dreigt te ontstaan; is daarnaast van mening dat wanneer er zich belangenconflicten dreigen voor te doen, soortgelijke beperkingen ook dienen te gelden voor personen die van de particuliere naar de overheidssector willen overstappen; verlangt dat de regels inzake belangenconflicten en de toezichtsystemen in de EU voor de verschillende toezichthoudende instanties geharmoniseerd worden;

73.  dringt er bij de lidstaten op aan een alomvattend systeem op te zetten voor de bescherming van degenen die corruptiegevallen melden en de mogelijkheden voor het anoniem melden van corruptie uit te breiden; stelt voor kanalen te creëren waarlangs corruptie op vertrouwelijke wijze kan worden gemeld; dringt erop aan de mogelijkheden voor het aanvechten van de uitkomst van openbare aanbestedingsprocedures uit te breiden;

74.  wijst erop dat de hoognodige investeringen in alternatieve-energieoplossingen gekoppeld zijn aan royale toelagen en belastingsubsidies van de zijde van de lidstaten en van de EU; verzoekt zowel nationale als EU-autoriteiten ervoor te zorgen dat dergelijke toelagen niet ten goede komen aan misdaadorganisaties;

Naar een verantwoordelijker beleid

75.  wijst erop dat de politieke partijen verantwoordelijk zijn voor de voordracht van hun kandidaten en in het bijzonder voor de opstelling van kieslijsten op alle niveaus; dringt erop aan dat het hun plicht is de kandidaten op hun kwaliteit te beoordelen door middel van onder meer een strikte door de kandidaten na te leven gedragscode die naast gedragsregels ook duidelijke en transparante bepalingen over schenkingen aan politieke partijen bevat;

76.  stelt zich op het standpunt dat personen die middels een onherroepelijk vonnis zijn veroordeeld wegens medeplichtigheid aan georganiseerde misdrijven, witwaspraktijken, corruptie of andere ernstige delicten, met inbegrip van misdrijven van economische of financiële aard, niet gekozen kunnen worden tot lid van het Europees Parlement en niet in aanmerking kunnen komen voor een dienstbetrekking bij andere instellingen of organen van de EU; dringt erop aan dat deze beperkingen, met inachtneming van het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel, ook worden toegepast op alle door verkiezing te verkrijgen mandaten, om te beginnen op het mandaat van nationaal parlementslid;

77.  pleit ervoor dat de lidstaten als onderdeel van het sanctiestelsel gronden vaststellen waarop personen die bij een rechterlijke beslissing met kracht van gewijsde onherroepelijk veroordeeld zijn wegens medeplichtigheid aan georganiseerde misdrijven, witwaspraktijken, corruptie, met inbegrip van die van economische of financiële aard, onverkiesbaar worden verklaard (de zogenaamde niet-verkiesbaarheid); is van mening dat deze sanctie ten minste vijf jaar van kracht moet blijven en dat het bovendien gedurende dezelfde termijn onmogelijk moet zijn om een regeringsfunctie te vervullen op gelijk welk niveau;

78.  pleit er daarnaast voor dat de lidstaten vaststellen in welke gevallen personen die onherroepelijk zijn veroordeeld wegens delicten die te maken hebben met georganiseerde criminaliteit, corruptie of witwaspraktijken, gedwongen zijn hun politieke ambt dan wel hun leidinggevende of bestuurlijke functie neer te leggen;

79.  dringt erop aan de transparantie met betrekking tot de budgetten van politieke partijen te vergroten, onder meer door de verplichtingen inzake het bijhouden van een boekhouding van alle ontvangsten en uitgaven te verscherpen; pleit ervoor de overheidsfinanciering en de financiering uit particuliere bronnen van politieke partijen beter te controleren om misbruik en verspilling tegen te gaan, en aldus het afleggen van verantwoording door de politieke partijen en hun donateurs te waarborgen; dringt erop aan dat streng, uitvoerig en tijdig wordt toegezien op de naleving van de wetgeving inzake de financiering van politieke partijen en hun campagnes, en dat er dissuasieve sancties worden opgelegd indien daarop inbreuk wordt gepleegd;

80.  verzoekt de lidstaten het kopen van stemmen te bestraffen, met name gelet op de verwachting dat het voordeel dat in ruil voor de stem wordt gegeven, niet alleen kan bestaan uit geld, maar ook andere vormen kan aannemen, waaronder immateriële voordelen en voordelen voor derden die niet rechtstreeks betrokken zijn bij de onwettige overeenkomst; pleit ervoor deze praktijk te verbieden als zijnde een onwettige praktijk die het democratiebeginsel aantast, ongeacht of bewijs is geleverd van intimidatie;

81.  is van mening dat een lobbyregister een behulpzaam instrument voor transparantie is; verzoekt de lidstaten om een dergelijk instrument in te voeren, indien zij dit nog niet hebben gedaan; moedigt bovendien regeringen, parlementen, verkozen instanties en overheden aan om vermelding in een lobbyregister als voorwaarde op te nemen voor vergaderingen met bedrijfs-, belangen- en lobbyorganisaties;

Naar een geloofwaardiger strafrecht

82.  pleit ervoor dat de lidstaten effectieve, goed functionerende, verantwoorde en evenwichtige strafrechtsystemen opzetten die tevens, overeenkomstig het Europees Handvest van de grondrechten, de rechten van de verdediging kunnen garanderen; pleit er tevens voor dat op Europees niveau een uniform toezichtsmechanisme wordt ingevoerd dat de doeltreffendheid van de strafrechtstelsels in de strijd tegen corruptie beoordeelt en ervoor zorgt dat regelmatig evaluaties worden uitgevoerd aan de hand van gemeenschappelijke, heldere, transparante en objectieve criteria en dat er aanbevelingen worden gepubliceerd;

83.  is van mening dat er bij de harmonisatie van de wetgeving inzake corruptie ook moet worden gekeken naar de verschillen in verjaringstermijnen tussen de lidstaten, zodat zowel rekening kan worden gehouden met de belangen van de verdediging als met de behoeften inzake strafzekerheid, en pleit ervoor dat deze verjaringstermijnen worden afgestemd op de procedurestadia of op het niveau van de rechtbank, zodat een misdrijf alleen kan verjaren indien de bewuste fasen of stappen niet binnen een bepaald tijdsbestek zijn voltooid; is voorts van mening dat corruptiedelicten, met inachtneming van het evenredigheids- en het rechtsstaatsbeginsel, niet mogen verjaren zolang de strafrechtelijke procedure nog loopt;

84.  is van mening dat de bestrijding van de georganiseerde misdaad moet zijn gebaseerd op een combinatie van effectieve en dissuasieve systemen voor de confiscatie van criminele vermogensbestanddelen, maatregelen om te waarborgen dat voortvluchtigen die zich met opzet aan politiële onderzoeken onttrekken, voor het gerecht worden gebracht en om te beletten dat maffiakopstukken hun organisatie vanuit de gevangenis blijven leiden en hun leden bevelen blijven geven, een en ander zonder afbreuk te doen aan de basisbeginselen inzake de rechten van gedetineerden;

85.  spoort de lidstaten ertoe aan gezamenlijk sancties in te stellen in de vorm van zowel vrijheidsstraffen als hoge boetes voor alle ernstige delicten die de gezondheid en de veiligheid van de burgers schade berokkenen; benadrukt echter het belang van preventie van georganiseerde misdaad; dringt er derhalve bij de lidstaten op aan straffen in te voeren als alternatief voor gevangenisstraffen, zoals boetes of taakstraffen, voor zover deze zijn toegestaan en met inachtneming van alle omstandigheden, in het bijzonder het niet-ernstige karakter van het delict of de slechts marginale rol van de aangeklaagde, met name om jonge delinquenten de kans te geven een leven op te bouwen buiten de wereld van de misdaad;

86.  dringt bij de lidstaten aan op de invoering en toepassing van straffen met een afschrikwekkend effect, die in het geval van witwassen evenredig zijn aan de betrokken bedragen;

87.  pleit voor het creëren van een rechtsinstrument om de opsporing te vergemakkelijken van grensoverschrijdende misdaadorganisaties die een ernstige bedreiging voor de veiligheid van de Europese Unie vormen, zodat tegen hen en hun medeplichtigen, begunstigers en donateurs bestuurlijke maatregelen kunnen worden getroffen die gericht zijn op het bevriezen van hun bezittingen, vermogensbestanddelen en belangen in de Unie;

Naar een gezonder ondernemersklimaat

88.  herinnert aan de cruciale rol die particuliere bedrijven en ondernemingen te vervullen hebben door te weigeren hun medewerking te verlenen aan illegale of oneerlijke praktijken die georganiseerde misdaad, corruptie en witwassen of andere ernstige delicten in de hand werken, door zich daarvan te onthouden en deze aan te klagen; verzoekt hen hieraan hun volledige medewerking te verlenen en criminele activiteiten waar zij eventueel van op de hoogte zijn, aan de rechtshandhavingsautoriteiten te melden; verzoekt de rechtshandhavingsautoriteiten degenen die zich aan de wet houden en illegale activiteiten melden, tegen bedreigingen te beschermen;

89.  dringt er bij het bedrijfsleven op aan om door middel van gedragscodes zelfregulering te betrachten, transparantie te verzekeren en oversightprocedures in te voeren, onder andere in de vorm van interne en externe audits en voor het publiek toegankelijke registers van binnen de instellingen opererende lobbyisten, teneinde met name corruptie, collusie en belangenconflicten tussen de overheids- en de particuliere sector tegen te gaan en oneerlijke concurrentie te voorkomen;

90.  verzoekt de Commissie te overwegen een openbare EU-lijst op te stellen van bedrijven die zijn veroordeeld voor corrupte praktijken of bedrijven waarvan de functionarissen zijn aangeklaagd voor corrupte praktijken in de lidstaten of in derde landen; is van mening dat een dergelijke lijst bedrijven moet uitsluiten van deelname aan een openbare aanbesteding waar dan ook in de Europese Unie indien die marktdeelnemers bij onherroepelijk vonnis zijn veroordeeld; wijst erop dat het aanleggen van een "zwarte lijst" bedrijven effectief afschrikt om corrupte activiteiten te ondernemen en hen een goede stimulans biedt om hun interne integriteitsprocedures te verbeteren en in praktijk te brengen;

91.  verzoekt de lidstaten de kamers van koophandel een grotere rol toe te bedelen bij het voorkomen, melden en bestrijden van de meest voorkomende risico's inzake georganiseerde misdaad, corruptie en witwasserij in de zakenwereld, en volledige uitvoering te geven aan het actieplan ter opvoering van de strijd tegen belastingfraude en belastingontduiking; dringt aan op harmonisatie van de belastingen op ondernemingen als instrument in de strijd tegen deze fenomenen en tegen witwassen en pleit in die zin voor een gelijke fiscale behandeling in alle lidstaten; beveelt de lidstaten aan door middel van een eerlijk belastingsysteem de welvaart beter te verdelen, omdat een hoge mate van ongelijkheid en armoede door criminele organisaties wordt uitgebuit en de georganiseerde misdaad in de hand werkt;

92.  vraagt dat de lidstaten alle multinationale ondernemingen verplichten tot de verslaglegging per land betreffende hun winsten en belastingen, met als doel een eind te maken aan agressieve belastingplanning;

Naar een transparanter bancair en beroepenstelsel

93.  benadrukt het belang van gemeenschappelijke EU-regels om effectieve en transparante instrumenten ter bescherming van de financiële belangen van de Unie te waarborgen; staat derhalve positief tegenover de invoering van de bankunie van de eurozone en het feit dat deze garant staat voor een beter toezicht op alle 6000 banken in de eurozone;

94.  dringt aan op nauwere samenwerking met en meer transparantie in het bankwezen en bij de beroepsbeoefenaren – waaronder ook de financiële sector en het accountantswezen – in alle lidstaten en derde landen, teneinde met name te bepalen met behulp van welke IT-hulpmiddelen, wetgeving, bestuurlijke en boekhoudmaatregelen geldstromen kunnen worden getraceerd, criminele activiteiten kunnen worden opgespoord en procedures kunnen worden vastgesteld voor het melden van eventuele delicten;

95.  dringt er bij accountantskantoren en juridisch adviseurs op aan de nationale belastingautoriteiten te waarschuwen wanneer zij signalen opvangen van agressieve fiscale planning van de zijde van gecontroleerde of geadviseerde ondernemingen;

96.  verzoekt de Commissie en de andere toezichthoudende autoriteiten te voorzien in de nodige toegang tot binnenlandse en internationale samenwerkingsverbanden ter voorziening in de nodige "ken-uw-cliënt"-maatregelen en daaraan gerelateerde risicoprofielen door banken, verzekeringsmaatschappijen en kredietinstellingen, teneinde te waarborgen dat de in de lidstaten gevestigde vennootschappen of juridische entiteiten ook van de zijde van buitenlandse belastingparadijzen adequate, accurate en actuele informatie verkrijgen over de uiteindelijk gerechtigde eigenaren van ondernemingen, trusts, stichtingen en soortgelijke juridische constructies, onder gebruikmaking van informatie-instrumenten met het oog op een optimale effectiviteit bij het opsporen van de begunstigden van verdachte transacties, en dat ondernemingsregisters regelmatig worden geactualiseerd en aan kwaliteitscontroles worden onderworpen; is van mening dat het inzichtelijk maken van die gegevens – ook middels publicatie per land van de registers van de reële eigenaars en via grensoverschrijdende samenwerking – kan bijdragen aan de bestrijding van verschijnselen zoals witwaspraktijken, financiering van terrorisme, belastingfraude en belastingontwijking;

97.  verzoekt de Commissie strenge criteria met betrekking tot de wezenlijke aspecten van bedrijfsvoering uit te werken om een einde te maken aan het opzetten van lege vennootschappen of brievenbusmaatschappijen die bijdragen aan de legale en illegale praktijken van belastingontwijking en belastingontduiking;

98.  pleit voor een correcte evaluatie van de risico's die zijn verbonden aan nieuwe bank- en financiële producten indien deze anoniem of op afstand kunnen worden verhandeld; dringt daarnaast aan op een gemeenschappelijke definitie en op duidelijke criteria voor de identificatie van belastingparadijzen, zoals voorgesteld in de resolutie van het Parlement van 21 mei 2013 over de strijd tegen belastingfraude, belastingontduiking en belastingparadijzen, aangezien belastingparadijzen vaak door criminele organisaties worden gebruikt via particuliere bedrijven of banken waarvan de uiteindelijke gerechtigde moeilijk te achterhalen is;

99.  dringt aan op gemeenschappelijke definities en harmonisatie van de regelgeving inzake elektronische (waaronder prepaid-kaarten, virtuele valuta's, enz.) en mobiele geldproducten voor wat betreft het potentiële gebruik daarvan voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme;

100.  is van mening dat belastingparadijzen en een ondoordringbaar bankgeheim illegale winsten afkomstig van corruptie, witwassen en georganiseerde en ernstige misdaad kan verhullen; pleit daarom voor de afschaffing hiervan; vraagt de EU en de lidstaten bijgevolg om onverwijld en eens en voor altijd een eind te maken aan deze situatie, zowel binnen hun grondgebied als op internationaal vlak, met name door de kwestie aan te kaarten met derde landen en territoria die zich in Europa bevinden of die via bijzonder talrijke of verdachte financiële transacties met de lidstaten verbonden zijn, en vraagt dat de EU en de lidstaten gepaste maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de strijd tegen misdaad, corruptie en witwasserij doeltreffend is;

Waarom misdaad niet loont

101.  nodigt alle betrokken publieke en particuliere partijen uit om resoluut de strijd aan te binden met het witwassen van geld; dringt aan op volledige naleving van de antiwitwasverplichtingen door beroepsbeoefenaren en op de bevordering van mechanismen voor de melding van verdachte transacties en van gedragscodes, waarbij ook de beroepsorganisaties en -verenigingen moeten worden betrokken;

102.  verzoekt derde landen, en met name die welke lid zijn van de Raad van Europa of waarvan het grondgebied hoe dan ook op het Europees vasteland ligt, om efficiënte antiwitwassystemen in te voeren;

103.  wijst op de essentiële rol die de financiële-inlichtingeneenheden (FIE's) vervullen bij de effectieve bestrijding van witwaspraktijken en stelt met voldoening vast dat zij nauw samenwerken met Europol; dringt erop aan dat hun bevoegdheden worden uitgebreid en geharmoniseerd en dat de technische integratie van deze eenheden in Europol wordt voortgezet;

104.  is van mening dat de nieuwe wetgeving, gezien de essentiële rol van de internationale samenwerking tussen de FIE's op het gebied van de bestrijding van witwassen en internationaal terrorisme, geactualiseerde regels moet bevatten ten aanzien van de rol en de organisatie van de FIE's, evenals ten aanzien van de internationale samenwerkingsmethoden, mede gelet op de inbreuken op de "Egmont-normen", waarbij geweigerd wordt internationaal samen te werken of waarbij de internationale samenwerking ontoereikend is;

105.  pleit voor maatregelen om het gebruik van anonieme betaalmiddelen voor de financiering van onlinekansspelen te verbieden en om anonimiteit bij onlinegokken onmogelijk te maken door de hostservers identificeerbaar te maken en IT-systemen te ontwikkelen waarmee alle geldbewegingen die bij online- of offlinespelen plaatsvinden volledig traceerbaar worden gemaakt;

106.  benadrukt dat de samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de lidstaten, hun regelgevende organen, Europol en Eurojust geïntensiveerd moet worden om criminele activiteiten in het kader van grensoverschrijdend onlinegokken te bestrijden;

107.  verzoekt de Commissie een adequaat wetgevingskader voor te stellen ter bestrijding van witwaspraktijken in de goksector, met name voor gokken bij sportwedstrijden en dierengevechten, en daarbij ook te voorzien in nieuwe delicten zoals matchfixinggerelateerd gokken en in voldoende strenge sancties en controlemechanismen, waarbij ook sportfederaties, sportbonden, online- en offlinegokexploitanten en waar nodig de nationale overheden moeten worden betrokken;

108.  roept op tot meer samenwerking op Europees niveau – die door de Commissie moet worden gecoördineerd – om onlinegokexploitanten die zich bezighouden met wedstrijdvervalsing en andere illegale activiteiten op te sporen en hun activiteiten te verbieden;

109.  dringt er bij sportorganisaties op aan een gedragscode voor alle personeelsleden op te stellen waarbij een ondubbelzinnig verbod wordt opgelegd op het manipuleren van wedstrijden voor weddenschaps- of andere doeleinden, alsmede een gokverbod op eigen wedstrijden en de verplichting om informatie omtrent matchfixingactiviteiten te melden, en dringt erop aan dit alles gepaard te doen gaan met een adequaat mechanisme ter bescherming van klokkenluiders;

110.  pleit ervoor om met betrekking tot witwaspraktijken binnen het kader van hun respectieve bevoegdheden een EU-brede superviserende rol toe te bedelen aan de Europese Bankautoriteit, de Europese Autoriteit voor effecten en markten en de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen en het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme, in samenwerking met Europol en de andere bevoegde Europese organen, vooral ook met het oog op de invoering van een echte Europese bankunie die in staat is een effectieve bijdrage te leveren aan de bestrijding van corruptie en witwasserij; dringt er, in afwachting daarvan, op aan dat er op nationaal vlak meer werk wordt gemaakt van de versterking van de controlemogelijkheden, de verbetering van de deskundigheid en het treffen van doelgerichtere maatregelen, en dat tegelijkertijd intensievere samenwerking tussen nationale autoriteiten wordt aangemoedigd en gefaciliteerd;

111.  benadrukt dat publieke en private partnerschappen essentieel zijn voor het waarborgen van een gezamenlijke en effectieve respons waarmee kwetsbaarheden in legitieme markten worden beperkt, en dat belangrijke actoren op het gebied van onlinediensten en in de financiële sector moeten worden geïdentificeerd en geprioriteerd met het oog op de uitwisseling en coördinatie van gegevens om kwetsbare plekken in opkomende technologieën weg te werken;

112.  dringt aan op de vaststelling van minimumnormen voor goed bestuur op belastinggebied, met name door middel van gezamenlijke initiatieven van de lidstaten op het stuk van hun relaties met als belastingparadijzen aangemerkte grondgebieden, teneinde onder meer toegang te krijgen tot informatie over de eigenaars van eventueel aldaar gevestigde brievenbusmaatschappijen; dringt aan op de snelle en volledige tenuitvoerlegging en follow-up van de mededeling van de Commissie van 6 december 2012 inzake een Actieplan ter versterking van de strijd tegen belastingfraude en belastingontduiking (COM(2012)0722), inclusief de herziening van de moeder-dochterrichtlijn en de rente- en royaltyrichtlijn;

113.  verzoekt de bevoegde autoriteiten van de lidstaten niet uit het oog te verliezen dat ook activiteiten met een ogenschijnlijk zuiver lokale impact, zoals autodiefstal, diefstal van landbouwmachines en bedrijfsvoertuigen, diefstal met braak, gewapende overvallen, diefstal van koper en andere industriemetalen en diefstal van lading uit zware vrachtwagens, soms kunnen worden toegeschreven aan grensoverschrijdende georganiseerde misdaad en worden verricht om andere, ernstigere strafbare feiten te kunnen plegen;

114.  betreurt de wetgevingsverschillen tussen de lidstaten op het gebied van de vervalsing van de euro, en met name van de daarop staande sancties, en pleit voor spoedige afronding van de onderhandelingen over een richtlijnvoorstel van de Commissie van februari 2013 inzake de strafrechtelijke bescherming van de euro en andere munten tegen valsemunterij; verzoekt alle betrokken publieke en particuliere partijen op het niveau van zowel de Europese Unie als de lidstaten om gezamenlijk inspanningen te ondernemen voor een effectieve bestrijding van dit verschijnsel;

115.  is van mening dat het vermogensoorsprongsbeginsel het voor belastingautoriteiten gemakkelijker maakt om belasting effectief te heffen en belastingontduiking tegen te gaan; is van mening dat een rechtvaardig belastingstelsel onontbeerlijk is, met name in crisistijden, wanneer de belastingdruk oneerlijk wordt verlegd naar kleine bedrijven en huishoudens, en dat belastingontduiking gedeeltelijk gecreëerd wordt door belastingparadijzen binnen de Europese Unie;

116.  onderstreept dat het opvoeren van de strijd tegen belastingfraude en belastingontduiking van cruciaal belang is voor het bevorderen van duurzame groei in de EU; onderstreept dat minder fraude en ontduiking het groeipotentieel in de economie zou versterken doordat het de openbare financiën gezonder maakt en ertoe leidt dat bedrijven kunnen concurreren op basis van eerlijke en gelijke randvoorwaarden;

117.  benadrukt met name de noodzaak tot identificatie van de diverse fasen van bankbiljettenverwerking ter wille van de traceerbaarheid in de hele keten van behandeling van contant geld, en roept daarom de Europese Centrale Bank en de nationale centrale banken op een traceerbaarheidssysteem in te voeren voor eurobankbiljetten; vraagt de landen van de eurozone te stoppen met het drukken van bankbiljetten in coupures van meer dan 100 EUR;

Nieuwe technologieën in de bestrijding van georganiseerde criminaliteit

118.  is van mening dat alle aardobservatiesatellietsystemen behulpzaam kunnen zijn bij de detectie van de routes van schepen die illegale vervoersoperaties verrichten of illegale goederen lossen of overladen; verzoekt de justitiële en rechtshandhavingsautoriteiten derhalve op dit terrein intensiever gebruik te maken van nieuwe technologieën, met inbegrip van satellietbeelden, waarmee kan worden bijgedragen aan de bestrijding van activiteiten van de georganiseerde misdaad;

119.  is ingenomen met de recente oprichting binnen Europol van het Europees centrum voor de bestrijding van cybercriminaliteit (EC3) en pleit voor de verdere ontwikkeling daarvan, inzonderheid met het oog op de bestrijding van grensoverschrijdende georganiseerde misdaad en de versterking van de samenwerking tussen overheids-, particuliere en onderzoeksdiensten, alsook om nauwer te kunnen samenwerken met derde landen, met name landen die een reële bedreiging voor de EU vormen in termen van cybercriminaliteit; betreurt dat de financiële en personele middelen om het EC3-centrum op te zetten uit andere operationele domeinen zijn gehaald; verzoekt de Commissie in haar financieel memorandum recht te doen aan de nieuwe taken van Europol en er voldoende financiële middelen voor toe te wijzen om kinderpornografie, btw-fraude, mensenhandel enz. effectief te kunnen bestrijden;

120.  is van mening dat het Europees grensbewakingssysteem (EUROSUR) een belangrijk instrument zal zijn voor de bestrijding van de grensoverschrijdende georganiseerde misdaad, aangezien hiermee de samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de autoriteiten van de lidstaten wordt verbeterd en nieuwe technologie wordt ingezet voor het bewaken van de buitengrenzen en de gebieden vóór de grens; verzoekt de lidstaten, de Commissie en Frontex met klem te waarborgen dat EUROSUR vóór eind 2014 volledig operationeel zal zijn;

121.  is ingenomen met de recente uitbreiding en versterking van het mandaat van het ENISA, en is van mening dat het ENISA, op grond van zijn ervaring, zijn technische en wetenschappelijke deskundigheid en zijn bijdrage aan de preventie en bestrijding van cyberincidenten, een sleutelrol kan spelen bij het waarborgen van een hoog niveau van IT- en netwerkbeveiliging in de Europese Unie; dringt er bij het ENISA op aan meer inspanningen te leveren om de respons- en ondersteuningscapaciteiten van computercrisisteams (CERT's) te verbeteren en te helpen bij de uitwerking van Europese beveiligingsnormen voor elektronische apparatuur, netwerken en diensten;

122.  pleit ervoor een cultuur van preventie en cyberveiligheid te verspreiden aan de hand van een geïntegreerde, multidisciplinaire aanpak gericht op voorlichting van de samenleving en bevordering van onderzoek en opleiding van technische deskundigen, samenwerking tussen de overheids- en particuliere sector en uitwisseling van informatie op nationaal en internationaal niveau; is ingenomen met het feit dat cyberaanvallen zijn opgenomen in het strategische concept voor de defensie en de veiligheid van de NAVO; is verheugd over het feit dat enkele lidstaten zijn overgegaan tot de oprichting van nationale coördinatie-instanties voor de strijd tegen de cyberdreiging en verzoekt alle andere lidstaten van de Europese Unie hetzelfde te doen;

Slotaanbevelingen voor een Europees actieplan ter bestrijding van georganiseerde misdaad, corruptie en witwassen

123.  verzoekt de Commissie om, via het OLAF, een relevant percentage onderzoeken op eigen initiatief door de EU-onderzoeksautoriteiten voor fraudebestrijding te laten uitvoeren, die zijn gericht op sectoren, gebieden of zaken waar stelselmatige en grootschalige corruptie met nadelige gevolgen voor de financiële belangen van de EU wordt vermoed en er redenen zijn om dergelijke onderzoeken te starten;

124.  vraagt met het oog op de bestrijding van financiële fraude om een snelle herziening van de richtlijn inzake marktmisbruik (MAD), die volgens het beoordelingsverslag van het IMF over de stabiliteit van het financiële stelsel van de Europese Unie een cruciale rol zal spelen voor de bevordering van de integriteit van de Europese financiële markten;

125.  spreekt zijn bezorgdheid uit over het feit dat een hele reeks zogenaamde "nieuwsoortige" misdrijven – zoals illegale handel in afvalstoffen, illegale handel in kunstvoorwerpen en in beschermde soorten, alsmede in namaakgoederen – voor criminele organisaties een bijzonder lucratieve bezigheid zijn;

126.  betreurt het feit dat de Commissie het eerste verslag over corruptie in de EU in weerwil van haar eerdere verklaringen niet gepubliceerd heeft, en hoopt dat dit verslag nog voor eind 2013 zal worden goedgekeurd;

127.  verzoekt de Commissie en de Raad met een Europees actieplan te komen tegen de handel in wilde dieren;

128.  verzoekt de lidstaten met klem om Richtlijn 2012/29/EU tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, zo snel mogelijk om te zetten; verzoekt de Commissie toe te zien op de correcte omzetting daarvan in nationaal recht; dringt er bij de lidstaten en de Commissie op aan de routekaart inzake de rechten van verdachten en beklaagden in strafprocedures te vervolledigen, en een richtlijn inzake voorlopige hechtenis uit te werken;

129.  benadrukt dat het noodzakelijk is een cultuur van legaliteit te bevorderen en de burgers meer besef omtrent het maffiafenomeen bij te brengen; erkent in die zin de fundamentele rol die toekomt aan verenigingen op cultuur-, recreatie- en sportgebied bij het bewust maken van de burgers omtrent de strijd tegen de georganiseerde misdaad en de bevordering van legaliteit en gerechtigheid;

130.  verzoekt de Commissie een scorebord te publiceren om de omzetting van EU-wetgeving voor de bestrijding van georganiseerde misdaad in de eigen wetgeving van de respectieve lidstaten op de voet te kunnen volgen;

131.  dringt erop aan dat aan deze resolutie uitvoering wordt gegeven door middel van een Europees actieplan voor de periode 2014-2019 om de georganiseerde misdaad, corruptie en het witwassen van geld uit te roeien, dat moet resulteren in een stappenplan en in adequate middelen en waarbij, onder inachtneming van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid, o.a. de volgende reeds in de vorige paragrafen uiteengezette en hierbij opnieuw onderschreven positieve acties tot prioriteit moeten worden verheven:

   (i) de vaststelling van een definitie van "georganiseerde misdaad" (waartoe o.a. deelname aan een maffiose organisatie behoort), "corruptie" en "witwassen" (met inbegrip van "witwassen van door eigen misdrijf verkregen opbrengsten"), die o.a. moet worden ingebed in een verslag over de implementatie van de desbetreffende Europese wetgeving;
   (ii) de afschaffing van het bankgeheim;
   (iii) de opheffing van belastingparadijzen in de gehele Europese Unie en het beëindigen van belastingontduiking en -ontwijking door invoering van het door de OESO aanbevolen "vermogensoorsprongsbeginsel";
   (iv) zorgen voor volledige toegang tot informatie met betrekking tot de feitelijke eigenaars van ondernemingen, stichtingen en trusts (de zogenoemde "uiteindelijke gerechtigden"), waarbij de ondernemingsregisters van de lidstaten eveneens dienovereenkomstig moeten worden aangepast en aan elkaar gekoppeld;
   (v) het introduceren van het beginsel van de wettelijke aansprakelijkheid van juridische entiteiten – met name van houdster- en moedermaatschappijen voor hun dochterondernemingen – wanneer er sprake is van een financieel misdrijf;
   (vi) het uitroeien van mensenhandel en gedwongen arbeid, met name waar het minderjarigen en vrouwen betreft, door middel van strengere sancties, en ervoor zorgen dat slachtoffers van mensenhandel naar behoren worden beschermd en ondersteund;
   (vii) manipulatie van sportwedstrijden strafbaar stellen met het oog op het strenger bestrijden van illegale sportweddenschappen;
   (viii) de lidstaten ertoe oproepen om het kopen van stemmen strafbaar te stellen, zelfs wanneer er sprake is van immateriële voordelen of voordelen voor derden;
   (ix) een zo uniform, gelijk en homogeen mogelijke, voor heel de EU geldende vennootschapsbelasting invoeren;
   (x) de justitiële en politiële samenwerkingsovereenkomsten tussen de lidstaten en tussen de EU en derde landen verdiepen;
   (xi) bevordering van instrumenten voor de inbeslagneming en confiscatie van criminele vermogensbestanddelen, o.a. door middel van aanvullende confiscatiemethoden zoals de civielrechtelijke verbeurdverklaring van vermogensbestanddelen en het hergebruik van in beslag genomen activa voor sociale doeleinden, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel;
   (xii) het opvoeren van de strijd tegen milieudelicten en drugshandel;
   (xiii) het waarborgen van de snelle wederzijdse erkenning – onder volledige inachtneming van het evenredigheidsbeginsel – van alle justitiële maatregelen, met name straf- en confiscatievonnissen en Europese aanhoudingsbevelen;
   (xiv) economische actoren die bij onherroepelijk vonnis zijn veroordeeld voor georganiseerde misdrijven, corruptie of witwassen, in de hele Europese Unie uitsluiten van deelname aan openbare aanbestedingen;
   (xv) een Europees Openbaar Ministerie instellen dat de beschikking krijgt over de nodige personele en financiële middelen; tegelijkertijd steun verlenen aan Europese agentschappen zoals Europol en Eurojust, alsook aan gemeenschappelijke onderzoeksteams (GOT's) en ARO's;
   (xvi) zowel op lidstaats- als op EU-niveau volledig voldoen aan de in de internationale instrumenten voor de aanpak van georganiseerde misdaad, corruptie en geldwitwasserij neergelegde verplichtingen;
   (xvii) de belangrijke rol erkennen van de onderzoeksjournalistiek bij de opsporing van ernstige misdrijven;
   (xviii) uniforme pan-Europese regels invoeren voor de bescherming van getuigen, informanten en personen die met justitie samenwerken;
   (xix) verhinderen dat personen die onherroepelijk veroordeeld zijn voor strafbare feiten op het gebied van georganiseerde misdaad, corruptie en witwassen of voor andere ernstige misdrijven, zich kandidaat kunnen stellen voor een openbaar ambt, of hen uit hun openbare ambt ontzetten;
   (xx) mede op basis van een uniform rapportagesysteem passende sancties vaststellen en invoeren voor klassieke vormen van cybercriminaliteit;
   (xxi) corruptie in de overheidssector voorkomen door het publiek betere toegang te verschaffen tot documenten, specifieke regels inzake belangenconflicten en transparantieregisters;

132.  dringt erop aan dat het Parlement bijzondere aandacht blijft besteden aan de problematiek waarmee zijn Bijzondere Commissie georganiseerde misdaad, corruptie en witwassen zich heeft beziggehouden, en draagt ​​zijn Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken derhalve op om er, waar nodig in samenwerking met andere bevoegde parlementaire commissies, op toe te zien dat de in deze resolutie vervatte aanbevelingen op politiek en institutioneel niveau correct zijn uitgevoerd en om in voorkomend geval deskundigen te horen, werkgroepen in te stellen en follow-upverslagen op te stellen;

o
o   o

133.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, Eurojust, Europol, Frontex, de CEPOL, het OLAF, het COSI, de Europese Investeringsbank, de Raad van Europa, de OESO, Interpol, het UNODC, de Wereldbank, de FATF en de Europese toezichthoudende autoriteiten (.EBA, ESMA en EAVB).

(1) PB C 251 E van 31.8.2013, blz. 120."
(2) PB C 115 van 4.5.2010, blz. 1.
(3) PB C 195 van 25.6.1997, blz. 1.
(4) PB L 300 van 11.11.2008, blz. 42.
(5) PB L 182 van 5.7.2001, blz. 1.
(6) PB L 196 van 2.8.2003, blz. 45.
(7) PB L 68 van 15.3.2005, blz. 49.
(8) PB L 328 van 24.11.2006, blz. 59.
(9) PB L 332 van 18.12.2007, blz. 103.
(10) PB L 138 van 4.6.2009, blz. 14.
(11) PB L 121 van 15.5.2009, blz. 37.
(12) PB L 350 van 30.12.2008, blz. 60.
(13) PB L 190 van 18.7.2002, blz. 1.
(14) PB L 162 van 20.6.2002, blz. 1.
(15) PB L 321 van 8.12.2009, blz. 44.
(16) PB L 101 van 15.4.2011, blz. 1.
(17) PB L 309 van 25.11.2005, blz. 15.
(18) PB L 309 van 25.11.2005, blz. 9.
(19) PB L 345 van 8.12.2006, blz. 1.
(20) PB L 267 van 10.10.2009, blz. 7.
(21) PB L 319 van 5.12.2007, blz. 1.
(22) PB L 192 van 31.7.2003, blz. 54.
(23) PB L 134 van 30.4.2004, blz. 1.
(24) PB L 134 van 30.4.2004, blz. 114.
(25) PB L 315 van 14.11.2012, blz. 57.
(26) PB L 335 van 17.12.2011, blz. 1.
(27) PB L 47 van 18.2.2004, blz. 1.
(28) PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.
(29) PB C 286 van 30.9.2011, blz. 4.
(30) PB C 42 van 15.2.2012, blz. 2.
(31) PB L 159 van 20.6.2007, blz. 45.
(32) PB C 124 E van 25.5.2006, blz.254.
(33) PB C 199 E van 7.7.2012, blz. 37.
(34) PB C 51 E van 22.2.2013, blz. 121.
(35) PB C 131 E van 8.5.2013, blz.66.
(36) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0208.
(37) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0098.
(38) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0004.
(39) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0205.
(40) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0245.
(41) PB C 161 E van 31.5.2011, blz. 62.
(42) http://ec.europa.eu/justice/policies/privacy/docs/wpdocs/2011/wp186_en.pdf.
(43) Bron: Norton Cybercrime report 2012.
(44) Internationale Kamer van Koophandel, Transparency International, Global Compat Initiative van de Verenigde Naties, Economisch Wereldforum, "Clean Business is Good Business", 2009.
(45) Speciale Eurobarometer 374 inzake corruptie, februari 2012.
(46) Zie Speciale Eurobarometer 390 inzake cyberveiligheid, juli 2012.
(47) Internationale Kamer van Koophandel, Transparency International, Global Compat Initiative van de Verenigde Naties, Economisch Wereldforum, "Clean Business is Good Business", 2009.
(48) Europees Parlement, Studie naar het ontradende effect van onderzoeksjournalistiek in de EU op fraude met EU-middelen - 27, oktober 2012.


Actieplan 2014-2018 voor e-justitie
PDF 108kWORD 20k
Resolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2013 over het actieplan 2014-2018 voor e-justitie (2013/2852(RSP))
P7_TA(2013)0445B7-0465/2013

Het Europees Parlement,

–  gezien het meerjarenactieplan 2009-2013 voor de Europese e-justitie,

–  gezien de mondelinge vraag aan de Raad over het actieplan 2014-2018 voor e-justitie (O‑000111/2013 – B7-0521/2013),

–  gezien artikel 115, lid 5, en artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat het eerste meerjarenactieplan voor de Europese e-justitie de periode 2009-2013 bestreek en tot doel had de rechtspraak en het rechtsstelsel toegankelijker te maken en de burgers en het wederzijds begrip tussen rechtsbeoefenaars en overheden te bevorderen door elektronische middelen voor informatie en samenwerking aan te reiken;

B.  overwegende dat het portaal voor e-justitie in 2010 gelanceerd werd;

C.  overwegende dat nu het moment gekomen is om te besluiten over het actieplan 2014-2018 voor e-justitie;

D.  overwegende dat het actieplan voor e-justitie op basis van open toegang moet worden ontwikkeld en dat alle lidstaten moeten worden aangespoord om eraan mee te doen;

E.  overwegende dat de EU-instrumenten op het gebied van de civiele rechtspraak en grensoverschrijdende procedures slechts weinig bekend zijn, en dat 73 % van de burgers van mening zijn dat er aanvullende maatregelen nodig zijn om hen te helpen bij de toegang tot de civiele rechtspraak in andere lidstaten(1);

1.  is van mening dat e-justitie een middel is om zowel burgers als rechtsbeoefenaars betere toegang te verschaffen tot juridische en justitiële informatie en tot gerechtelijke en administratieve procedures;

2.  is van mening dat voor e-justitie een belangrijke rol is weggelegd bij de versterking van het wederzijdse vertrouwen en begrip, en dus bij het bevorderen van de wederzijdse erkenning van gerechtelijke en administratieve besluiten, wat een van de hoofdbeginselen van het rechtsstelsel van de EU is;

3.  wijst erop dat e-justitie-systemen van nature tot verlaging van de kosten van gerechtelijke en administratieve procedures leiden, met name doordat de informatie-uitwisseling, de levering van documenten en de vertaling van bepaalde procedurele handelingen geautomatiseerd worden; acht dit in het belang van allen die bij het rechtsstelsel betrokken zijn; is van mening dat projecten uit kosten-batenoverwegingen facultatief moeten blijven;

4.  is ingenomen met de ontwikkeling van e-justitie-instrumenten omdat die het gebruik van bepaalde EU-instrumenten, zoals het Europees betalingsbevel en de procedure voor geringe vorderingen vergemakkelijken, alsook informatiesystemen op het gebied van justitie en binnenlandse zaken, met name het Europees Strafregisterinformatiesysteem (Ecris) en het Schengeninformatiesysteem (SIS) II;

5.  wijst op het belang van e-justitie voor de verstrekking van meertalige standaardformulieren en dus voor het verminderen van de bureaucratie bij grensoverschrijdende kwesties;

6.  verzoekt om meer gebruikmaking van elektronische toepassingen, meer elektronische verstrekking van documenten, veelvuldiger gebruik van videovergadersystemen en meer koppelingen tussen gerechtelijke en administratieve registers om de kosten van gerechtelijke en semi-rechterlijke procedures te drukken;

7.  verzoekt de lidstaten en de Commissie te blijven werken aan elektronische samenwerking op justitieel gebied, met name door middel van uitbreiding van de op het e-justitieportaal beschikbare applicaties; is van mening dat de nodige aandacht moet worden besteed aan de ontwikkeling van instrumenten voor e-learning voor het gerechtelijk apparaat;

8.  wijst erop dat uit hoofde van het actieplan 2014-2018 van de EU voor e-justitie succesvolle Europese en nationale e-justitieprojecten moeten kunnen worden gefinancierd met een echte Europese meerwaarde voor de burgers; is van oordeel dat wetgevingswerk, e-justitieprojecten en financiële planning gestroomlijnd moeten worden;

9.  benadrukt dat het portaal voor e-justitie belangrijk is voor het opbouwen van een authentieke Europese gerechtelijke cultuur doordat het online-instrumenten voor gerechtelijke opleiding omvat en als instrument voor kennisbeheer en interconnectie;

10.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) Europese Commissie, Speciale Eurobarometer 351 (Civiele rechtspraak), oktober 2010, vraag 3.


Europees nabuurschapsbeleid: naar een sterker partnerschap - standpunt van het EP over de voortgangsverslagen van 2012
PDF 222kWORD 62k
Resolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2013 over het Europees nabuurschapsbeleid: naar een sterker partnerschap - standpunt van het EP over de voortgangsverslagen van 2012 (2013/2621(RSP))
P7_TA(2013)0446B7-0484/2013

Het Europees Parlement,

–  gezien de mededelingen van de Commissie van 11 maart 2003 over "De grotere Europese nabuurschap: een nieuw kader voor de betrekkingen met de oostelijke en zuidelijke buurlanden" (COM(2003)0104), van 12 mei 2004, getiteld "Het Europees nabuurschapsbeleid - strategiedocument" (COM(2004)0373), van 4 december 2006 over "Versterking van het Europees nabuurschapsbeleid" (COM (2006)0726), van 5 december 2007 over "Een sterk Europees nabuurschapsbeleid" (COM(2007)0774), van 3 december 2008 over "Oostelijk partnerschap" (COM(2008)0823), van 20 mei 2008 getiteld "Proces van Barcelona: Unie voor het Middellandse Zeegebied" (COM(2008)0319), van 12 mei 2010 over "Het Europees nabuurschapsbeleid: een balans" (COM(2010)0207) en van 24 mei 2011 over "Een dialoog over migratie, mobiliteit en veiligheid met de zuidelijke mediterrane landen" (COM(2011)0292),

–  gezien de gezamenlijke mededelingen van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de Commissie van 20 maart 2013 over "Oostelijk nabuurschapsbeleid: werken aan een sterker partnerschap" (JOIN(2013)0004), van 25 mei 2011 over "Inspelen op de veranderingen in onze buurlanden" (COM(2011)0303) en van 8 maart 2011 over "Een partnerschap voor democratie en gedeelde welvaart met het zuidelijke Middellandse Zeegebied" (COM(2011)0200),

–  gezien de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van de Europese Unie van 26 juli 2010, 20 juni 2011 en 22 juli 2013 over het Europees nabuurschapsbeleid (ENB) en de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken/Handel van de Europese Unie van 26 september 2011 en van de Europese Raad van 7 februari 2013,

–  gezien de gezamenlijke mededelingen van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 15 mei 2012 getiteld "Oostelijk nabuurschap:Oostelijk Partnerschap: een routekaart voor de top in het najaar van 2013" (JOIN(2012)0013) en "Resultaten boeken voor een nieuw Europees nabuurschapsbeleid" (JOIN(2012)0014) en de bijbehorende gezamenlijke werkdocumenten van 20 maart 2013 ("Regionale verslagen", SWD(2013)0085 en 0086),

–  gezien Verordening (EG) nr. 1638/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 2006 houdende algemene bepalingen tot invoering van een Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument(1),

–  gezien de verklaring van Barcelona, aangenomen op de Euro-mediterrane Conferentie van de ministers van Buitenlandse Zaken van 27 en 28 november 1995 te Barcelona, waarbij een Euro-mediterraan partnerschap wordt ingesteld,

–  gezien de verklaring van de Top van Parijs voor de Middellandse Zee, die op 13 juli 2008 is gehouden,

–  gezien zijn resolutie van 20 mei 2010 over de Unie voor het Middellandse Zeegebied(2),

–  gezien het door de leiders van de G8 op hun in mei 2011 in Deauville gehouden bijeenkomst in het leven geroepen Partnerschap van Deauville, waarbij de EU partij is,

–  gezien de gezamenlijke verklaringen van de topontmoeting van het Oostelijk Partnerschap op 7 mei 2009 in Praag en de topontmoeting van het Oostelijk Partnerschap op 29 en 30 september 2011 in Warschau,

–  gezien de gezamenlijke verklaring die de ministers van Buitenlandse Zaken van het Oostelijk Partnerschap hebben afgegeven op hun bijeenkomst van 23 juli 2012 in Brussel,

–  gezien Besluit 2011/424/GBVB van de Raad van 18 juli 2011 tot aanstelling van een speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor het zuidelijke Middellandse Zeegebied(3) en Besluit 2011/518/GBVB van de Raad van 25 augustus 2011 houdende benoeming van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor de zuidelijke Kaukasus en de crisis in Georgië(4),

–  gezien zijn resoluties van 7 april 2011 over de herziening van het Europees nabuurschapsbeleid – de oostelijke dimensie(5), en over de herziening van het Europees nabuurschapsbeleid – de zuidelijke dimensie(6),

–  gezien zijn resolutie van 14 december 2011 over de herziening van het Europees nabuurschapsbeleid(7),

–  gezien zijn resolutie van 23 mei 2013 over de terugvordering van activa door de landen van de Arabische Lente die in een overgangsfase verkeren(8),

–  gezien zijn aanbeveling van 12 september 2013 inzake het EU-beleid ten aanzien van Belarus(9),

–  gezien zijn resolutie van 13 juni 2013 over vrijheid van pers en media in de wereld(10),

–  gezien zijn resolutie van 11 december 2012 over "Een strategie voor digitale vrijheid in het buitenlandbeleid van de EU"(11),

–  gezien de oprichtingsakte van 3 mei 2011 van de Parlementaire Vergadering Euronest(12),

–  gezien de conclusies van de topbijeenkomst van Euro-mediterrane parlementen (Marseille, 6 en 7 april 2013) en de conclusies van de Parlementaire Vergadering van de Unie voor het Middellandse Zeegebied en de Parlementaire Vergadering Euronest,

–  gezien zijn resoluties met zijn aanbevelingen aan de Raad, de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden inzake de onderhandelingen over de associatieovereenkomst EU-Armenië(13), de associatieovereenkomst EU-Azerbeidzjan(14), de associatieovereenkomst EU-Moldavië(15), de associatieovereenkomst EU-Georgië(16) en de associatieovereenkomst EU-Oekraïne(17),

–  gezien de besluiten 2006/356/EG, 2005/690/EG, 2004/635/EG, 2002/357/EG, 2000/384/EG, 2000/204/EG en 98/238/EG betreffende de sluiting van een Europees-mediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en respectievelijk de Republiek Libanon, de Democratische Volksrepubliek Algerije, de Arabische Republiek Egypte, het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië, de Staat Israël, het Koninkrijk Marokko en de Tunesische Republiek,

–  gezien de gezamenlijke verklaring betreffende het Oostelijk Partnerschap van de ministers van Buitenlandse Zaken van de Visegradgroep, Ierland en Litouwen, die op 17 mei 2013 werd afgegeven in Krakau,

–  gezien de reeds lang bestaande betrekkingen tussen de EU en haar zuidelijke buurlanden, de historische, economische, politieke en sociale betrekkingen van vele EU-lidstaten met de landen in deze regio en de vastbeslotenheid van de EU om daarmee zo nauw mogelijke betrekkingen te blijven onderhouden en de nodige steun te bieden in overeenstemming met de bredere context van het Europees nabuurschapsbeleid,

–  gezien het feit dat de besluiten die tijdens de top van het Oostelijk Partnerschap in Vilnius worden genomen van doorslaggevend belang kunnen zijn voor de toekomst van het Oostelijk Partnerschap, reden waarom men een langetermijnvisie voor ogen moet houden door verder te kijken dan de top en te zorgen voor een ambitieus follow-upbeleid voor de regio,

–  gezien artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat associatieovereenkomsten geen doel op zich vormen maar een instrument ter bevordering van diepgaande en duurzame hervormingen, systemische transformatie en toenadering tot de Unie en haar fundamentele waarden en normen; overwegende dat de correcte en tijdige toepassing van associatieovereenkomsten daarom een doorslaggevend criterium vormt bij de evaluatie van de situatie in de desbetreffende landen;

B.  overwegende dat het Europees nabuurschapsbeleid de partnerschappen tussen de EU en de landen en samenlevingen van het nabuurschap moet versterken, met als doel gezonde democratieën op te bouwen en te verstevigen, duurzame economische groei te bevorderen en grensoverschrijdende verbindingen te beheren;

C.  overwegende dat de bevoorrechte verstandhouding met de buren van Europa binnen het ENB stoelt op een wederzijdse inzet voor gemeenschappelijke waarden (democratie en mensenrechten, rechtsstaat, goed bestuur, beginselen van de markteconomie en duurzame ontwikkeling); overwegende dat er na de herziening van het ENB bijzondere aandacht moet worden geschonken aan de bevordering van een solide en duurzame democratie en aan inclusieve economische ontwikkeling;

D.  overwegende dat een goed functionerende democratie, eerbiediging van de mensenrechten en de beginselen van de rechtsstaat de fundamentele pijlers vormen van het partnerschap tussen de EU en haar buurlanden; overwegende dat regeringen zich met het oog op de opbouw van een solide en duurzame democratie overtuigd en blijvend moeten inzetten voor vrije en eerlijke verkiezingen, de vrijheid van vereniging, meningsuiting en vergadering, vrije pers en media, de handhaving van de beginselen van de rechtsstaat door onafhankelijke gerechtelijke instellingen, het recht op een eerlijk proces, de bestrijding van corruptie, de hervorming van de veiligheidsdiensten en wetshandhavingsinstanties (politie inbegrepen) en de totstandbrenging van democratische controle over het leger en de veiligheidsdiensten;

E.  overwegende dat het buitenlandse beleid van de Unie consistent moet zijn, met name met haar binnenlandse beleid, en geen dubbele normen mag omvatten; overwegende dat de economische en financiële crisis geen rechtvaardiging mag vormen voor een minder grote betrokkenheid van de Unie ten opzichte van haar buurlanden;

F.  overwegende dat de massabewegingen in de Arabische wereld een mijlpaal vormen in de moderne geschiedenis van de zuidelijke buurlanden van Europa en in de recente geschiedenis van de betrekkingen tussen deze landen en de EU, en overwegende dat de huidige gedifferentieerde aanpak, die uitgaat van het beginsel dat steun wordt afgestemd op de door de partnerlanden geboekte resultaten en vorderingen ("meer voor meer" en "minder voor minder"), geregeld aan de hand van specifieke en berekenbare criteria en op basis van de behoeften van deze landen in voortgangsverslagen moet worden geëvalueerd; overwegende dat de inconsistente of niet-bestaande toepassing van het meer-voor-meerbeginsel ertoe kan leiden dat het doel wordt voorbijgestreefd en het hele proces, alsook de invloed en geloofwaardigheid van de Unie, kan ondermijnen;

G.  overwegende dat de vreedzame volksbetogingen die zich in 2011 in de Arabische wereld hebben voorgedaan, een oproep tot waardigheid vormden en uiting gaven aan legitieme democratische aspiraties en een sterk verlangen naar institutionele, politieke en sociale hervormingen, gericht op het vestigen van een werkelijke democratie, bestrijding van corruptie en nepotisme, eerbiediging van de rechtsstaat, de mensenrechten en fundamentele vrijheden, vermindering van sociale ongelijkheden en verbetering van de economische en sociale omstandigheden; overwegende dat de inwoners van verscheidene mediterrane landen twee jaar later nog altijd het slachtoffer zijn van schendingen van hun fundamentele mensenrechten en vrijheden, economische moeilijkheden en opschuddingen;

H.  overwegende dat de beoordeling van de vorderingen van partnerlanden op het vlak van de eerbiediging van de mensenrechten, fundamentele vrijheden en het democratische proces en met betrekking tot de uitvoering van de rechtsstaat en van duurzame hervormingen van de economie en de overheidssector, zowel op gemeenschappelijke, algemene criteria als op landenspecifieke vereisten moet berusten, en overwegende dat er bij deze beoordeling efficiënte, duidelijke, transparante, objectieve en meetbare indicatoren en normen moeten worden gebruikt en rekening moet worden gehouden met de globale vooruitgang en de mate van hervormingsbereidheid;

I.  overwegende dat de eerbiediging en bevordering van democratie en mensenrechten (in het bijzonder de rechten van kinderen, vrouwen en minderheden), justitie en de rechtsstaat, fundamentele vrijheden (inclusief de vrijheid van meningsuiting, geweten, godsdienst of overtuiging en vereniging) en vrije en onafhankelijke media (en van onbeperkte toegang tot informatie, communicatie en het internet), de versterking van het maatschappelijk middenveld, de veiligheid (inclusief vreedzame oplossing van conflicten en goede betrekkingen met de buurlanden), democratische stabiliteit en welvaart, de eerlijke verdeling van inkomen, rijkdom en kansen, sociale cohesie, de strijd tegen corruptie en de bevordering van goed bestuur en duurzame ontwikkeling allemaal fundamentele beginselen en doelstellingen van de EU zijn en altijd, als gemeenschappelijke waarden, centraal moeten staan in het ENB;

J.  overwegende dat de eerbiediging van de democratische grondbeginselen een beginsel is waaraan niet kan worden getornd en een fundamentele voorwaarde vormt voor toenadering tussen de landen van het Oostelijk Partnerschap en de EU; overwegende dat deze democratische grondbeginselen in gevaar komen wanneer burgers het legitieme recht ontzegd wordt om een regering te kiezen, wanneer de rechtspraak selectief is, beklaagden voor het begin van hun proces worden opgesloten en politieke tegenstanders gevangen worden gezet, en wanneer er geen vrije en eerlijke verkiezingen plaatsvinden;

K.  overwegende dat het ENB tot doel heeft een zone van welvaart en goed nabuurschap in het leven te roepen, die de waarden van de Unie als grondslag heeft en gekenmerkt wordt door hechte en vreedzame regionale betrekkingen, door in de buurlanden van de EU een stabiele en duurzame democratie, politieke en economische hervormingen en een duurzame, sociale markteconomie te bevorderen en een groep landen te creëren die met de Unie en met elkaar op vriendschappelijke voet staan; overwegende dat de bijdrage tot de veiligheid, solidariteit en welvaart van beide zijden bijgevolg de ultieme leidraad voor de voortgangsbeoordeling moet zijn; spreekt in dit verband zijn afkeuring uit over de negatieve gevolgen van het beleid van gesloten grenzen binnen het EU-nabuurschapsgebied en in het bijzonder in de landen van het Oostelijk Partnerschap en in kandidaat-lidstaten;

L.  overwegende dat de multilaterale dimensie van het ENB een unieke mogelijkheid biedt om alle landen en belanghebbenden in de regio bij elkaar te brengen en daadwerkelijk vooruitgang te boeken en begrip te kweken door op technisch niveau aan concrete projecten te werken; overwegende dat de Parlementaire Vergaderingen Euromed en Euronest daarnaast op politiek niveau de mogelijkheid bieden om wederzijds begrip op te wekken en dit begrip te versterken door de jonge democratieën in deze gebieden in hun ontwikkeling te ondersteunen; overwegende dat de Conferentie van regionale en lokale autoriteiten van het Oostelijk Partnerschap (CORLEAP) en de Euromediterrane vergadering van regionale en lokale overheden (ARLEM) beide een belangrijke rol spelen bij het versterken van de democratie door economische, sociale en territoriale samenwerking;

M.  overwegende dat de vrijheid van pers en media en de digitale vrijheden in veel ENB-landen voortdurend onder druk staan; overwegende dat het recht op vrije meningsuiting een universeel mensenrecht vormt dat tot de democratische grondbeginselen behoort en van essentieel belang is voor de verwerving van andere rechten; overwegende dat de universele rechten en vrijheden zowel online als offline moeten worden beschermd;

N.  overwegende dat de EU haar Europees nabuurschapsbeleid in 2011 heeft herzien om meer steun te verlenen aan partnerlanden die een stabiele en duurzame democratie aan het opbouwen zijn en om inclusieve economische ontwikkeling te ondersteunen; overwegende dat de externe financiële instrumenten van de EU en met name het Europees nabuurschapsinstrument de doelstellingen van het Europees nabuurschapsbeleid moeten ondersteunen; overwegende dat er een sterke en duidelijke verbinding moet worden gemaakt tussen het beleidskader en de in het kader van deze instrumenten geboden steun;

O.  overwegende dat de onbevredigende vorderingen van verscheidene landen van het Oostelijk Partnerschap kunnen voortkomen uit een trage dynamiek op het gebied van politieke en sociale verandering in de partnerlanden of een algeheel gebrek daaraan, uit het tanende enthousiasme van de Unie ten opzichte van het ENB en het feit dat de EU haar Europese partnerlanden als gevolg van de economische en financiële crisis geen voldoende motiverend Europees perspectief biedt, en uit de druk van Rusland en diens rivaliserende aanbod tot integratie in de Euraziatische Unie;

P.  overwegende dat de top van Vilnius een mijlpaal is in de ontwikkeling van het Oostelijk Partnerschap en een belangrijke test vormt waaruit zal blijken of het Europees nabuurschapsbeleid tastbare resultaten kan opleveren;

Q.  overwegende dat associatieovereenkomsten weliswaar het resultaat zijn van het bilaterale aspect van het Oostelijk Partnerschap, maar dat het multilaterale aspect van cruciaal belang blijft voor de ontwikkeling van goede regionale samenwerking op basis van goed nabuurschap; overwegende dat het in dit verband betreurenswaardig is dat er binnen het Oostelijk Partnerschap een aantal onopgeloste territoriale conflicten bestaat, die moeten worden beslecht; overwegende dat het Parlement de beginselen van soevereiniteit en territoriale integriteit en het zelfbeschikkingsrecht van landen volledig onderschrijft;

R.  overwegende dat de EU in dit verband een actievere rol moet spelen bij het vinden van een vreedzame oplossing van conflicten, met inbegrip van de bevroren conflicten die momenteel een onoverkomelijke hindernis vormen voor de onbelemmerde ontwikkeling van goed nabuurschap en regionale samenwerking in haar oostelijke en zuidelijke partnerlanden;

S.  overwegende dat de parlementaire vergadering van het Oostelijk Partnerschap (Euronest) een hoofdrol blijft spelen voor de ontwikkeling van de democratische en parlementaire dimensie van het Oostelijk Partnerschap, omdat het de mogelijkheid biedt goede praktijken op het gebied van parlementaire werkmethoden uit te wisselen en omdat het een belangrijk platform vormt om de landen van het Oostelijk Partnerschap dichter bij de EU te brengen en om in contact te komen met de bevolking;

1.  is ingenomen met de publicatie van de voortgangsverslagen 2012 voor de zuidelijke en oostelijke ENB-landen, maar betreurt dat deze verslagen en de daaropvolgende gebeurtenissen in de meeste gevallen een gemengd beeld schetsen van voortgang, stagnatie en achteruitgang, en de nationale situatie omschrijven zonder de door de Unie uitgevoerde programma's te beoordelen of concrete aanbevelingen te doen met betrekking tot de toewijzing van middelen in het kader van de externe instrumenten van de EU of van ontwikkelingssteun en de invloed hiervan op de beleidsvorming in de partnerlanden; is van oordeel dat die verslagen ook tendensen moeten beoordelen en daartoe ook gegevens voor de voorgaande jaren moeten bevatten;

2.  benadrukt dat alle Europese landen, inclusief de landen van het Oostelijk Partnerschap, zich conform de artikelen 8 en 49 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) op lange termijn kandidaat kunnen stellen voor lidmaatschap van de Europese Unie;

3.  is ervan overtuigd dat het Parlement volledig moet worden betrokken bij de uitvoering van het nieuwe ENB en bij de aanpassing van de financiële steun van de EU, met name via gedelegeerde handelingen, en regelmatig op de hoogte moet worden gesteld van de vorderingen met betrekking tot de tenuitvoerlegging van hervormingen in de partnerlanden en de hieruit voortvloeiende aanpassingen; betreurt dat het niet altijd wordt geraadpleegd bij het opstellen van actieplannen of op de hoogte wordt gesteld van de inhoud van besprekingen; is van oordeel dat zijn resoluties een integraal deel uitmaken van het ENB-beleidskader en wenst dat EP-leden de status van waarnemer krijgen en zo kunnen deelnemen aan vergaderingen van subcommissies voor beleidsvorming en mensenrechten;

4.  betreurt dat de door de partnerlanden geboekte vorderingen niet altijd in overeenstemming zijn met de doelstellingen die gezamenlijk met de EU zijn opgesteld; dringt erop aan dat de doeltreffendheid van het herziene ENB concreet wordt geëvalueerd; dringt erop aan dat de Unie grotere inspanningen levert om alle instrumenten en beleidsmaatregelen die zij tot haar beschikking heeft op coherente wijze te benutten in het kader van het ENB; pleit voor de consistente uitvoering van de op stimuli gebaseerde en gedifferentieerde benaderingen en van het meer-voor-meerbeginsel, die de hoeksteen vormen van het herziene ENB; pleit ervoor om, indien nodig, het "minder-voor-minderbeginsel" toe te passen op de ENB-landen die onvoldoende inspanningen leveren om een solide en duurzame democratie op te bouwen en de overeengekomen hervormingen door te voeren; onderstreept dat de basissteun van de Unie tevens de behoeften van partnerlanden op het gebied van ontwikkeling weerspiegelt;

5.  benadrukt de belangrijke rol van het maatschappelijk middenveld in overgangs- en hervormingsprocessen en de politieke dialoog in de buurlanden; verzoekt de EU om de samenwerking met het maatschappelijk middenveld in de buurlanden te versterken en het via verschillende financieringsinstrumenten steun te verlenen;

6.  is van mening dat de steun voor democratische overgangsprocessen gericht moet zijn op de ontwikkeling van de institutionele capaciteit van democratische instellingen, op steun voor alle democratische politieke partijen en het maatschappelijk middenveld en rechten van vrouwen en minderheden, en op het verankeren van de rechtsstaat, mensenrechten en fundamentele vrijheden, in het bijzonder de vrijheid van vereniging, meningsuiting, vergadering en vrije pers en media, in de samenlevingen van de partnerlanden; roept de Unie en de lidstaten op de partnerschappen tussen verschillende organisaties en sectoren in de samenleving te versterken, teneinde de verantwoordelijkheid voor het Europees nabuurschapsproces aan hen over te dragen; verklaart nogmaals dat dit onder meer moet worden gerealiseerd door horizontale verbanden te creëren tussen de verschillende sociale actoren die aan de basis staan van samenwerkingsverbanden tussen maatschappelijke organisaties (ngo's, vakbonden, bedrijfsorganisaties, media, jongerenorganisaties, enz.) en samenwerkingsverbanden met nationale autoriteiten en overheden (met name in de onderwijssector);

7.  meent dat er in de voortgangsverslagen een adequate genderanalyse moet worden uitgevoerd; onderstreept dat er in het herziene ENB meer nadruk moet worden gelegd op het versterken van de arbeids- en vakbondsrechten, op het mainstreamen van gendergelijkheid en op de samenwerking en de dialoog met ngo's, vakbonden en andere maatschappelijke organisaties;

8.  benadrukt dat de eerbiediging van de universele mensenrechten en de fundamentele vrijheden het basisbeginsel vormt van het buitenlandse beleid van de EU; is van mening dat de steun voor het maatschappelijk middenveld de hoeksteen van het herziene ENB vormt en beveelt derhalve aan dat de bijstand voor het maatschappelijk middenveld, waaronder de sociale partners, tegen de uitdagingen opgewassen moet zijn en dat hiertoe voor een nauwe coördinatie met het Europees Fonds voor Democratie moet worden gezorgd;

9.  onderstreept dat de belangrijkste ngo's gemeenschappelijke platforms hebben opgericht voor zowel de Unie voor het Middellandse Zeegebied als het Oostelijk Partnerschap; is van mening dat deze fora van het maatschappelijk middenveld op adequate wijze en tijdig moeten worden geraadpleegd bij het opstellen, ten uitvoer leggen en volgen van de ENB-actieplannen;

10.  is van oordeel dat de multilaterale structuren van het ENB moeten worden geconsolideerd en ontwikkeld aan de hand van meer strategische beleidslijnen; voert aan dat, aangezien "doeltreffend multilateralisme" centraal staat in het buitenlands beleid van de Unie, de Commissie en de EDEO moeten kijken naar de mogelijkheid om het multilaterale traject van het ENB te gebruiken als kader voor de organisatie van de politieke betrekkingen in het bredere Europa;

11.  verzoekt de Unie de zichtbaarheid van door het ENB gefinancierde of ondersteunde projecten in de partnerlanden te vergroten en actiever de dialoog met de maatschappij aan te gaan bij het verbeteren van het imago en de acceptatie van de Unie onder de burgers in de ENB-landen, namelijk door mediacampagnes te voeren en de meerwaarde van samenwerking met de EU aan te tonen;

12.  betreurt de forse bezuinigingen in rubriek 4 van het MFK 2014-2020 ten opzichte van het oorspronkelijke voorstel van de Commissie; onderstreept dat een ambitieuze financiering van het Oostelijk Partnerschap van wezenlijk belang is voor verdere vooruitgang in de hervormingen, de uitwisseling van beste praktijken en de opbouw en/of handhaving van volledig ontwikkelde democratieën in de oostelijke buurlanden van de EU, die van fundamenteel belang zijn voor de EU; meent voorts dat het huidige evenwicht tussen oostelijke en zuidelijke buurlanden van het ENB behouden moet blijven en dat daarbij de tot dusver gehanteerde beginselen van differentiatie en de op maat gesneden benadering volledig in acht moeten worden genomen; dringt erop aan dat de desbetreffende begrotingsautoriteiten regelmatig op de hoogte moeten worden gesteld van de indicatoren en richtsnoeren die het besluitvormingsproces inzake begrotingssteun vorm geven, en dat het Parlement betrokken moet worden bij het toekennen of stopzetten van steun als gevolg van de toepassing van de beginselen "meer-voor-meer" en "minder-voor-minder";

13.  benadrukt dat vrijheid van meningsuiting, pluralisme en onafhankelijke media de hoekstenen van de democratie vormen; benadrukt derhalve het belang van EU-steun voor onafhankelijke, duurzame en verantwoordingsplichtige publieke media die hoogwaardige, pluralistische en diverse content leveren, gezien het feit dat vrije en onafhankelijke publieke media altijd een cruciale rol spelen bij de verdieping van de democratie, het maximaliseren van de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld bij openbare aangelegenheden en het mondig maken van de burgers op weg naar democratie;

14.  erkent dat vrije en eerlijke verkiezingen van wezenlijk belang zijn voor de overgang naar democratie en onderstreept de belangrijke rol van onafhankelijke media, met name publieke media, bij het transparante, geloofwaardige en democratische verloop van het verkiezingsproces; roept de Commissie en de EDEO op hun steun voor het democratisch verloop van de komende verkiezingen in de partnerlanden voort te zetten en waar mogelijk te intensiveren, met inbegrip van het versterken van mediavrijheid en pluralisme;

Oostelijk Partnerschap

15.  beveelt aan dat de Unie: a) de toepassing van het meer-voor-meerbeginsel versterkt en stimuleert door positieve concurrentie en samenwerking tussen de partnerlanden, waarbij gewezen wordt op de noodzakelijke steun voor landen van het Oostelijk Partnerschap die druk van derde landen ondervinden wanneer zij uitvoering geven aan het acquis communautaire; b) een tweesporenbenadering handhaaft, door eisen te stellen aan regeringen van het Oostelijk Partnerschap, maar open, vrijgevig en betrokken te blijven jegens de burgers van partnerlanden; c) die burgers aanspoort bij te dragen tot de waarden waarop de EU gegrondvest is - namelijk de democratie, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten en fundamentele vrijheden - via hun toezegging om deze waarden te bevorderen, waardoor zij de belangrijkste bron van normatieve machtstransformatie worden; d) vorm geeft aan een langetermijnstrategie ter bevordering van Europese waarden, die interne verandering en de ambities van deze samenlevingen met betrekking tot vrijheid en welvaart kan ontsluiten; e) het Oostelijk Partnerschap decentraliseert door meer betrokkenheid aan de dag te leggen en publieke actoren aan beide zijden medezeggenschap te bieden via horizontale partnerschappen en samenwerkingsverbanden, in combinatie met verhoogde mobiliteit, persoonlijke contacten, visumversoepeling en het vooruitzicht op een visumvrij systeem, waarbij buurlanden altijd voorrang moeten krijgen; f) vóór de huidige zittingsperiode van het Europees Parlement en de Commissie ten einde loopt, de associatieovereenkomsten parafeert of ondertekent en zich inzet voor een snelle inwerkingtreding ervan, eerst op voorlopige basis en daarna volledig, op voorwaarde dat aan de noodzakelijke voorwaarden en vereisten is voldaan; g) afziet van het gebruik van geweld, dan wel van dreigementen om geweld te gebruiken, teneinde conflicten in de regio op te lossen, waarbij wordt onderstreept dat onderhandelingen binnen internationaal erkende kaders, op basis van de beginselen van het internationaal recht, de enige manier zijn om conflicten in de regio op te lossen;

16.  wijst op zijn standpunt dat de bezetting door een land van het Oostelijk Partnerschap van het grondgebied van een ander land in strijd is met de fundamentele beginselen en doelstellingen van het Oostelijk Partnerschap en dat de oplossing van het conflict in Nagorno-Karabach moet voldoen aan de resoluties 822, 853, 874 en 884 van de VN-Veiligheidsraad van 1993 en de basisbeginselen van de groep van Minsk van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) die verankerd zijn in de gemeenschappelijke "L'Aquila"-verklaring van 10 juli 2009;

17.  betreurt het dat, nu de top van het Oostelijk Partnerschap in Vilnius nadert, verschillende vormen van pressie op landen van het Oostelijk Partnerschap heviger worden; meent dat deze druk onaanvaardbaar is en dringt er bij Rusland op aan geen maatregelen te nemen die duidelijk in strijd zijn met de beginselen van Helsinki; benadrukt met klem dat de vrij keuzes van de landen van het Oostelijk Partnerschap er niet toe mogen leiden dat deze landen onder meer handelsmaatregelen, maatregelen inzake het visumbeleid, beperkte mobiliteit van werknemers en inmenging in vastgelopen conflicten moeten ondergaan; verzoekt de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) de betreurenswaardige ontwikkelingen aan te pakken die de zuiver commerciële dimensie te buiten gaan, waarbij zij opkomen voor de partners van de Unie door krachtig te stellen dat zij alle landen van het Oostelijk Partnerschap in hun Europese ambities en keuzes steunen; onderstreept echter dat associatieovereenkomsten en vergaande en veelomvattende vrijhandelsovereenkomsten een blauwdruk zijn voor hervormingen die voor iedereen gunstig zijn;

18.  blijft streven naar de verdere ontwikkeling van de Parlementaire Vergadering Euronest als een belangrijk forum voor multilaterale interparlementaire samenwerking met de landen van het Oostelijk Partnerschap; betreurt de voorgestelde bezuinigingen op de ENB-begrotingslijnen in het meerjarig financieel kader 2014-2020, daar deze begrotingslijnen gericht zijn op meer steun voor maatregelen en projecten met betrekking tot het opbouwen van democratie, de rechtsstaat en de bevordering van mensenrechten;

19.  onderstreept dat de afschaffing van de visumplicht een concreet gebaar jegens de bevolking van het Oostelijk Partnerschap zou zijn, alsmede een reële hulp bij de toenadering van deze bevolking tot de EU-lidstaten;

20.  is van mening dat de publicatie van de routekaart voor het Oostelijk Partnerschap voor de periode 2012-2013 een eerste stap in de richting van de ontwikkeling van betere monitoringinstrumenten is; dringt bij de Commissie en de EDEO aan op verdere ontwikkeling van adequate follow-upmechanismen waarmee de prestaties en resultaten van de ENB-landen kunnen worden beoordeeld, en op de vaststelling van duidelijke en meetbare doelstellingen;

21.  beveelt de landen van het Oostelijk Partnerschap aan om: a) hun inspanningen om te voldoen aan de politieke, juridische en economische criteria te herzien en te verdubbelen; b) de fundamentele waarden van democratie, rechtsstaat, mensenrechten, gendergelijkheid, alsmede de bestrijding van corruptie een vaste plek te geven in hun samenleving; c) maatschappelijke verandering, hervormingsprocessen en een systematische vernieuwing van openbare normen en openbaar bestuur verder te stimuleren, en Europese integratie daarbij als een kwestie voor de langetermijnstrategie te beschouwen en niet enkel als een economische en administratieve doelstelling; d) voornemens ook daadwerkelijk in praktijk te brengen; e) meer gebruik te maken van de multilaterale structuur van het Oostelijk Partnerschap en van de uitwisseling van optimale werkwijzen; f) bij het oplossen van regionale conflicten inspiratie te vinden in de historische ervaringen met de Europese integratie, en de onderlinge regionale, politieke en economische samenwerking te versterken, omdat bilaterale kwesties op vreedzame wijze moeten worden opgelost en goede verhoudingen tussen buurlanden en regionale samenwerking fundamentele elementen zijn van het Oostelijk Partnerschap; g) burgers en openbare instanties te betrekken bij horizontale partnerschappen en samenwerkingsverbanden met tegenhangers uit de Unie, en contacten te onderhouden met het maatschappelijk middenveld en met de jongere generatie, die een belangrijke factor is voor de totstandkoming van verandering; h) af te zien van het gebruik van geweld, dan wel van dreigementen om geweld te gebruiken om conflicten in de regio op te lossen, met het oog op het feit dat dergelijke conflicten alleen kunnen worden opgelost via onderhandelingen binnen internationaal erkende kaders, op basis van de beginselen van het internationaal recht;

22.  maakt zich zorgen over Russische activiteiten die erop gericht zijn partnerlanden ervan te weerhouden politieke en economische samenwerking met de EU aan te gaan; bevestigt opnieuw het soevereine recht van ieder land om zijn politieke en handelsverbonden te kiezen; is er bovendien van overtuigd dat de geleidelijke integratie van partnerlanden met de EU volledig strookt met hun streven naar vriendschappelijke betrekkingen met Rusland; verwerpt het idee van een nulsomspel als uitgangspunt voor de betrekkingen van de EU en Rusland met de partnerlanden;

23.  wijst er nogmaals op dat regionale stabiliteit en veiligheid onontbeerlijk zijn voor het verwezenlijken van de doelstellingen van het Oostelijk Partnerschap, ook met het oog op verdere integratie met de EU; dringt aan op meer inspanningen om een einde te maken aan de territoriale conflicten in Georgië, Azerbeidzjan, Armenië en Moldavië;

24.  wijst erop dat de verbintenis tot een associatieovereenkomst/diepe en brede vrijhandelsovereenkomst enige andere vorm van gelijktijdige deelname aan een douane-unie uitsluit;

25.  roept de lidstaten en de landen van het Oostelijk Partnerschap op hun wapenexportbeleid in de regio te herzien met het oog op het sluiten van akkoorden betreffende de ontwapening en demilitarisering van conflictgebieden; dringt er bij Rusland op aan om deze akkoorden op constructieve wijze te aanvaarden, door de soevereiniteit van de landen in de regio volledig te eerbiedigen en af te zien van maatregelen die de stabiliteit in de regio in gevaar zouden kunnen brengen;

26.  benadrukt dat de EU en de Oost-Europese partners voor gemeenschappelijke politieke uitdagingen staan wat betreft het verzekeren van een betrouwbare en veilige energievoorziening; wijst erop dat samenwerking op het gebied van energiezekerheid duidelijk als een prioriteit van het Oostelijk Partnerschap en het nabuurschapsbeleid voor de periode 2014-2020 is vastgelegd; verwacht dat de derde top van het Oostelijk Partnerschap in Vilnius een impuls voor nauwere samenwerking op het gebied van energie zal bieden en de energiezekerheid aan beide zijden zal verbeteren;

27.  wijst erop dat het Energiegemeenschapsverdrag de basis vormt voor de verwezenlijking van een volledig geïntegreerde regionale energiemarkt die groei, investeringen en een stabiel regelgevingskader bevordert; beveelt hiertoe aan het Energiegemeenschapsverdrag te verlengen tot na 2016, waarbij het besluitvormingsproces wordt aangepast aan toekomstige uitdagingen, onder andere door juridische controlemechanismen vast te stellen om toe te zien op de doeltreffende tenuitvoerlegging van het acquis, en mechanismen voor solidariteit in te stellen; is ingenomen met de aanvraag tot toetreding tot het Energiegemeenschapsverdrag van Georgië, dat daarmee na Oekraïne en Moldavië het derde land van het Oostelijk Partnerschap zou worden dat toetreedt; dringt aan op verdere uitbreiding van de Energiegemeenschap via het Europees nabuurschapsbeleid, overeenkomstig de doelstellingen van de Energiegemeenschap, gebaseerd op wederzijdse belangen; benadrukt dat integratie op het gebied van regelgeving gepaard moet gaan met gemeenschappelijke investeringen in interconnectiecapaciteit, infrastructuur, hernieuwbare energie, energie-efficiëntie en nieuwe technologieën; onderstreept dat verdere diversifiëring van de aan- en doorvoerroutes hierbij van fundamenteel belang is;

28.  dringt erop aan om in alle overeenkomsten met landen van het Oostelijk Partnerschap een energiezekerheidsclausule op te nemen, teneinde volledige naleving van de EU-wetgeving ten aanzien van de interne energiemarkt te waarborgen, en om een mechanisme van vroegtijdige waarschuwing in deze overeenkomsten vast te stellen, teneinde een vroegtijdige beoordeling van mogelijke risico's en problemen met betrekking tot de doorvoer en voorziening van energie vanuit derde landen te waarborgen en een gemeenschappelijk kader voor wederzijdse steun, solidariteit en het oplossen van geschillen in te voeren;

Armenië

29.  erkent de vorderingen die zijn geboekt op het vlak van democratische normen en bij de vervulling van de vereisten van de associatieovereenkomsten, maar merkt op dat er nog sprake is van aanhoudende tekortkomingen op het gebied van de democratie; wijst erop dat verdere vooruitgang moet worden geboekt op het gebied van bestuurlijke hervorming, met inbegrip van wetshandhaving en justitie, alsmede bij de corruptiebestrijding; betreurt het recente besluit van de president van Armenië om zich aan te sluiten bij de douane-unie; herinnert de Armeense autoriteiten eraan dat een dergelijk beleid niet verenigbaar is met de associatieovereenkomst; betreurt in dit verband het feit dat deze keuze gemaakt is zonder een volwaardige parlementaire toetsing of een open en transparant debat in de Armeense samenleving; hoopt in dit verband dat Armenië de EU-gerelateerde hervormingen zal voortzetten, hetgeen de economische welvaart van het land kan bevorderen en een bijdrage kan leveren aan de oplossing van sociaaleconomische en politieke problemen waar het land nog steeds mee te kampen heeft; roept op tot samenwerking met de EU, waartoe de EU bereid is; veroordeelt bovendien de aanvallen op burgeractivisten die demonstreren voor Europese integratie, en dringt erop dat de daders zich voor de rechter verantwoorden;

30.  verwelkomt de uitvoering van solide macro-economisch beleid en het doorvoeren van structurele hervormingen in Armenië, evenals verdere vooruitgang bij het verwezenlijken van de doelstellingen van het actieplan;

Azerbeidzjan

31.  betreurt dat met betrekking tot de houding van Azerbeidzjan tegenover associatieovereenkomsten nog altijd een onduidelijke visie en twijfel heersen; onderstreept het economisch potentieel van de betrekkingen tussen de EU en Azerbeidzjan, maar is bezorgd over de tekortkomingen op het vlak van de democratie, de rechtsstaat en de mensenrechten in Azerbeidzjan; dringt er derhalve op aan dat Azerbeidzjan zijn inzet toont door het garanderen van rechten als de vrijheid van meningsuiting en vergadering en door de democratische oppositie de ruimte te bieden waar deze recht op heeft; staat op het standpunt dat de vrijlating van politieke gevangenen en het met rust laten van politieke activisten, verdedigers van de mensenrechten en journalisten absolute voorwaarden zijn voor het sluiten van enig akkoord met Azerbeidzjan over een strategisch partnerschap inzake modernisering;

32.   betreurt dat volgens de conclusies van de langetermijnmissie van het ODIHR de jongste presidentsverkiezingen, die gehouden werden op 9 oktober 2013, opnieuw niet voldeden aan de OVSE-normen, met de beperking van de vrijheid van vergadering en de vrijheid van meningsuiting ; dringt er met het oog hierop bij de Azerbeidzjaanse autoriteiten op aan gevolg te geven aan alle vroegere en huidige aanbevelingen in ODIHR/OVSE-verslagen en deze spoedig ten uitvoer te leggen; dringt aan op de onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van 14 Azerbeidzjaanse politici van de oppositie, journalisten en mensenrechtenactivisten die de afgelopen maanden zijn gearresteerd, onder wie Tofiq Yaqublu en Ilgar Mammadov(18);

Belarus

33.  betreurt de stagnerende, onaanvaardbare situatie op het gebied van de mensenrechten, de democratie en politieke gevangenen, en het gebrek aan voortgang met betrekking tot de waarden en normen die de Unie nastreeft; herhaalt dat de betrokkenheid en strikte handhaving van voorwaarden door de Unie noodzakelijk zijn, naast een genereuzere en meer open houding ten opzichte van het maatschappelijk middenveld en NGO's, die steun moeten krijgen om hervormingen door te voeren en er toezicht op uit te oefenen; dringt er bij de Belarussische autoriteiten op aan om deel te nemen aan de dialoog over modernisering en om onderhandelingen aan te knopen met de EU over visumversoepelings- en overnameovereenkomsten om interpersoonlijke contacten te bevorderen;

34.  verzoekt de Belarussische autoriteiten om het Litouwse voorzitterschap en de top van het oostelijk partnerschap in Vilnius aan te grijpen als nieuwe belangrijke gelegenheid om de betrekkingen met de EU te verbeteren, zodra alle politieke gevangenen zijn vrijgelaten, om opnieuw te beginnen met een politieke dialoog over onder meer democratische hervormingen, vrije en eerlijke verkiezingen, eerbiediging van de beginselen van de rechtsstaat, de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, en betrekkingen aan te gaan met de oppositie en het maatschappelijk middenveld, mits de Belarussische autoriteiten respect aan de dag leggen voor deze fundamentele waarden;

35.  herhaalt dat de EU bereid is om de betrekkingen met de Belarussische regering te verbeteren zodra de autoriteiten in het land zich ertoe verbinden een gezamenlijk vastgestelde agenda na te streven, waarbij de democratische beginselen, de mensenrechten en de fundamentele vrijheden worden geëerbiedigd, onder meer door alle politieke gevangenen onvoorwaardelijk vrij te laten en te rehabiliteren; benadrukt evenwel dat elke verbintenis aan strikte voorwaarden is onderworpen;

36.  wijst erop dat het absoluut noodzakelijk is om de financiële steun voor onafhankelijke Belarussische media nog meer te versterken;

Georgië

37.  erkent dat er de afgelopen jaren vooruitgang is geboekt met betrekking tot de modernisering van het land en de vervulling van de voorwaarden van de associatieovereenkomst en dat de autoriteiten inspanningen leveren om corruptie te bestrijden; is ingenomen met de voorbeeldige vreedzame overdracht van de macht na democratische parlementaire verkiezingen; constateert echter met bezorgdheid dat de democratische beginselen nog niet ten volle worden toegepast; onderstreept in dit verband de noodzaak van verdere verbeteringen en hervormingen met het oog op onafhankelijke en onpartijdige gerechtelijke instellingen en een doeltreffend strafrechtelijk apparaat, alsook een niet‑discriminerend kiesstelsel en eerbied voor de rechten van minderheden; neemt nota van het lopende gerechtelijke onderzoek naar vooraanstaande leden van de oppositie, onder wie Vano Merabishvili, en verzoekt om de Europese waarden en normen daarbij volledig te eerbiedigen; steunt de inspanningen van de Georgische regering om de spanningen met Rusland af te bouwen en tegelijkertijd de pro-Europese houding van het land te handhaven; herhaalt dat de EU de territoriale integriteit van Georgië steunt;

38.  moedigt aan dat de associatieovereenkomst, met inbegrip van de DCFTA, op de top in Vilnius wordt opgestart en dat het actieplan inzake visumversoepeling spoedig wordt voltooid; is van mening dat de ondertekening van de associatieovereenkomst enkel mag gebeuren op voorwaarde dat de Georgische autoriteiten tastbare vooruitgang boeken wat betreft de rechtsstaat en democratie en het voldoen aan de Europese standaarden voor de komende presidentiële verkiezingen; erkent de belangrijke effecten die de toepassing van de associatieovereenkomst, vrijhandel en de invoering van visumvrij reizen zullen hebben op het hervormingsproces in Georgië;

39.  verzoekt de Commissie om deze randvoorwaarden toe te passen door een reeks benchmarks vast te stellen waaraan de desbetreffende vorderingen kunnen worden getoetst;

40.  benadrukt dat de presidentsverkiezingen die op 27 oktober 2013 worden gehouden en die bijgevolg samenvallen met de afronding van de onderhandelingen over de associatieovereenkomst met de EU de lakmoesproef zullen zijn voor de bereidheid van Georgië om de normen van de democratie en de rechtsstaat toe te passen, met volledige vrijheid voor de oppositie om deel te nemen aan de verkiezingen en vrije, onafhankelijke media die zonder inmenging van de overheid verslag uitbrengen over de kiescampagne;

41.  benadrukt dat Georgië zijn Europese verzuchtingen niet terzijde mag schuiven en moet weerstaan aan de druk om de associatie met de EU op te geven;

Moldavië

42.  toont zich verheugd over de politieke wil om te voldoen aan de voorwaarden van de associatieovereenkomst, met inbegrip van de DCFTA, alsook het actieplan visumliberalisering, en over de vooruitgang die is geboekt wat betreft de parafering van het pijplijnproject Iasi-Ungheni; looft de moderniseringsinspanningen in het land, in het bijzonder de verhoging van de uitgaven voor onderwijs; roept op om de overeenkomst spoedig te ondertekenen en alle nodige stappen te ondernemen om de overeenkomst zo snel mogelijk ten uitvoer te leggen; is zich er echter van bewust dat de democratische instellingen nog zwak zijn en gestaag moeten worden versterkt; moedigt de regering van Moldavië aan om hard te blijven werken aan de tenuitvoerlegging van de nodige maatregelen; is van mening dat politieke stabiliteit en een standvastige consensus over hervormingen, met name ten aanzien van de rechtsstaat en de onafhankelijkheid van overheidsinstellingen, van cruciaal belang zijn voor de Europese aspiraties van Moldavië;

43.  dringt erop aan om op de top in Vilnius de associatieovereenkomst op te starten, met inbegrip van de DCFTA, en hoopt op een spoedige afronding van de visumdialoog; erkent de belangrijke effecten die de toepassing van de associatieovereenkomst, vrije handel en visumvrij reizen zullen hebben op het hervormingsproces in Moldavië; merkt in dat verband op dat de recentste politieke crises hebben aangetoond hoe kwetsbaar het democratiseringsproces tot nu toe is geweest en benadrukt dat moet worden gewerkt aan het opbouwen van werkelijk geloofwaardige onafhankelijke democratische instellingen;

44.  beveelt aan spoedig (na de top van Vilnius) over te gaan tot de ondertekening van de associatieovereenkomst, indien ook verder aan de voorwaarden wordt voldaan;

45.  is verheugd over het voorstel van de Commissie om de invoer van wijn uit Moldavië volledig te liberaliseren en hoopt dat de spoedige tenuitvoerlegging van het voorstel de negatieve gevolgen van het Russische verbod op de invoer van Moldavische wijn kan helpen verzachten;

46.  is ingenomen met de lancering van een nieuwe pijplijn tussen Moldavië en Roemenië en spoort de betrokken partijen aan om inspanningen te blijven leveren en te blijven weerstaan aan de druk vanuit Rusland om de associatieovereenkomst op te geven;

Oekraïne

47.  neemt met tevredenheid kennis van de lopende dialoog tussen Oekraïne en de EU en de gezamenlijke ambitie om tijdens de top van het oostelijke partnerschap op 28 en 29 november 2013 in Vilnius de associatieovereenkomst te ondertekenen;

48.  moedigt de Oekraïense autoriteiten aan door te blijven gaan met het vervullen van de vereisten van de associatieovereenkomst , zoals vastgesteld in de conclusies van de Raad van 10 december 2012 over Oekraïne en de resolutie van het Parlement van 13 december 2012 over de situatie in Oekraïne(19), en werk te blijven maken van hangende kwesties als selectieve rechtsbedeling en hervorming van het kies- en rechtsstelsel; verwelkomt echter de recente toezeggingen van president Janoekovitsj en van de oppositieleiders om de nodige wetsteksten in het Oekraïense parlement te behandelen, en verwacht dat zij deze beloften vóór de top van Vilnius zullen nakomen; erkent de vooruitgang die tot dusver is geboekt, maar benadrukt dat er meer hervormingen nodig zijn, met name de hervorming van het openbaar ministerie, prijst de werkzaamheden van de toezichthoudende missie van het Europees Parlement in Oekraïne en is verheugd dat het mandaat is verlengd tot 12 november 2013; spreekt de hoop uit en heeft er vertrouwen in dat dit spoedig zal leiden tot een wederzijds aanvaardbare oplossing van de zaak van Joelija Tymosjenko naar aanleiding van het verzoek van Pat Cox en Aleksander Kwaśniewski aan de president van Oekraïne;

49.  erkent de Europese verzuchtingen van Oekraïne en herhaalt zijn standpunt dat de verdieping van de betrekkingen tussen de EU en Oekraïne en het feit dat Oekraïne een Europees perspectief wordt geboden van grote betekenis en in het belang van beide partijen zijn;

50.  beveelt de Raad aan de associatieovereenkomst tussen de EU en haar lidstaten, enerzijds, en Oekraïne, anderzijds, te ondertekenen indien is voldaan aan de voorwaarden zoals die formeel door de Raad Buitenlandse Zaken van 10 december 2012 zijn vastgesteld en in de resolutie van het Parlement van 13 december 2012 zijn bevestigd; hecht zijn goedkeuring aan het besluit van de Raad over de voorlopige toepassing van de associatieovereenkomst EU-Oekraïne zodra deze is ondertekend, mits aan de bovengenoemde voorwaarden is voldaan; bevestigt zijn voornemen om, ingeval aan alle voorwaarden is voldaan en de associatieovereenkomst EU-Oekraïne is ondertekend, het ratificatieproces van de overeenkomst binnen de huidige zittingsperiode af te ronden;

51.  veroordeelt de handelsmaatregelen die recentelijk door Rusland aan de Oekraïense export werden opgelegd en die bedoeld zijn om Oekraïne onder druk te zetten om de associatieovereenkomst met de EU niet te ondertekenen; roept Rusland op om geen handelssancties op te leggen en zich te onthouden van ongeoorloofde politieke inmenging en druk;

Het zuidelijke nabuurschap

52.  is bezorgd over de problemen waarmee de landen ten zuiden van de Middellandse Zee worden geconfronteerd bij hun overgang naar de democratie;

53.  benadrukt de essentiële rol die de juridische en technische bijstand van de Unie en de lidstaten aan de autoriteiten van de landen van de Arabische Lente die in een overgangsfase verkeren heeft gespeeld bij het bereiken van concrete resultaten om hun activa terug te vorderen;

54.  is ingenomen met het succes van zijn initiatief voor het samenstellen van taskforces voor Tunesië, Jordanië en Egypte, en onderstreept dat deze bijeenkomsten tussen particuliere belanghebbenden, overheden en internationale organisaties zouden moeten zorgen voor een grotere betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld en ngo's en tastbare resultaten zouden moeten opleveren, op voorwaarde dat de politieke situatie een bredere economische samenwerking en integratie toelaat; stelt voor om na te gaan of dit initiatief kan worden uitgebreid naar andere landen in de regio;

55.  is van mening dat de Unie in de eerste plaats moet streven naar een geslaagde overgang naar duurzame democratie in het zuidelijke nabuurschap en verzoekt de EU-instellingen en de lidstaten meer steun te verlenen om dat doel te bereiken;

56.  beveelt de Unie aan om haar verbintenissen met betrekking tot het ondersteunen van overgangsprocessen in de partnerlanden in het zuidelijke nabuurschap te handhaven en waar nodig te versterken, waarbij zij de nadruk moet leggen op democratische verandering, een partnerschap met de bevolking en het maatschappelijk middenveld en duurzame en inclusieve economische groei;

57.  herinnert eraan dat sociale rechtvaardigheid en een betere levenskwaliteit cruciale elementen zijn in de overgangsfase waarin de zuidelijke buurlanden momenteel verkeren; toont zich diep bezorgd over de werkgelegenheidssituatie, met name van jongeren, en verzoekt de Commissie dringend om een efficiënt werkgelegenheidsbeleid te ondersteunen;

58.  wijst erop dat slechts een zeer gering aantal studenten uit zuidelijke buurlanden aan programma's als Tempus en Erasmus Mundus heeft deelgenomen ondanks de extra financiering die in 2012 aan deze programma's is toegekend; herhaalt zijn verzoek aan de Europese Commissie om een euromediterraan Leonardo da Vinci-programma in het leven te roepen, teneinde de mobiliteit van jonge stagiairs die een beroepsopleiding in het buitenland wensen te volgen te bevorderen, en dit om bij te dragen aan de strijd tegen de jeugdwerkloosheid, die ten zuiden van de Middellandse Zee een endemisch fenomeen is;

59.  verzoekt de Unie en haar lidstaten een concreet en effectief mobiliteitsbeleid te voeren met de landen van het zuidelijke nabuurschap, met name door tegelijkertijd visumversoepelings- en overnameovereenkomsten te sluiten, vergelijkbaar met de geldende overeenkomsten met de meeste landen van het oostelijke partnerschap; beklemtoont in dat verband het belang van een betere mobiliteit en samenwerking op het vlak van hoger onderwijs en beroepsopleiding, een verdieping en uitbreiding van de bestaande programma's en mobiliteit van studenten, afgestudeerden, leerkrachten en academici en het bevorderen van uitwisselingen tussen instellingen voor hoger onderwijs en beroepsopleiding, alsook publiek-private partnerschappen op het gebied van onderzoek en ondernemingen; acht het van essentieel belang om eenvoudiger procedures te ontwikkelen voor de uitgifte van visa aan de deelnemers van zulke programma's; verzoekt de EU om een verstandige en omvattende strategie te ontwikkelen in samenspraak met de EDEO, de Commissie, de lidstaten en de partners in het zuidelijke nabuurschap om migratie aan te pakken en vluchtelingen en asielzoekers uit het zuidelijke nabuurschap te beschermen, met name in het licht van de Arabische Lente en de aanhoudende instabiliteit in het noorden van Afrika;

60.  wijst nogmaals op de noodzaak van een sterke politieke wil bij de instellingen van de EU en de lidstaten om actief deel te nemen aan een oplossing van de conflicten in de regio, met name het Israëlisch-Palestijns conflict, zodat deze conflicten de tenuitvoerlegging van het ENB niet langer in de weg te staan;

61.  beschouwt het ondersteunen van partnerlanden bij de ontwikkeling en financiering van projecten voor regionaal beleid en de inclusie van regionale enclaves als een prioriteit; beveelt in dit verband aan dat er maatregelen worden getroffen om bij de ontwikkeling van vaardigheden van zowel partnerlanden als het secretariaat van de Unie voor het Middellandse Zeegebied voort te bouwen op de door de Unie opgedane ervaring inzake het beheer van Europese regionale fondsen;

62.  is van mening dat er dringend behoefte is aan projecten voor duurzame en inclusieve sociaaleconomische ontwikkeling en integratie in de Maghreb, om het verkeer van goederen, kapitaal en personen te vergemakkelijken; herinnert eraan dat het conflict in de Westelijke Sahara een belangrijk obstakel vormt voor de integratie van de regio; verzoekt Algerije en Marokko een actief partnerschap op te zetten waarmee regionale uitdagingen het hoofd kan worden geboden, waaronder ook het conflict in de Westelijke Sahara; is in dat verband ingenomen met de goedkeuring van de gemeenschappelijke mededeling van de Hoge Vertegenwoordiger en de Commissie van december 2012, waarin voorstellen werden gedaan om de vijf Maghreb-landen te ondersteunen bij hun inspanningen om te zorgen voor nauwere samenwerking en verdere regionale integratie; is verheugd over het feit dat de Unie het noordelijke covoorzitterschap van de Unie voor het Middellandse Zeegebied heeft aanvaard, en verwacht dat zij zich zal inzetten voor beleidscoherentie, algemene coördinatie en doeltreffendheid, met name ten aanzien van projecten die subsidie ontvangen;

63.  moedigt alle bij het conflict betrokken partijen aan om op basis van een visie toe te werken naar een rechtvaardige, vreedzame, duurzame en wederzijds aanvaardbare politieke oplossing voor de Westelijke Sahara, overeenkomstig de desbetreffende resoluties van de Verenigde Naties, met inbegrip van de resoluties die zelfbeschikking toestaan; benadrukt dat de eerbiediging van de mensenrechten van de Sahrawi-bevolking moet worden gewaarborgd en dat deze rechten moeten worden toegepast in de Westelijke Sahara en de kampen nabij Tindouf, met inbegrip van de rechten van politieke Sahrawi-gevangenen die geen eerlijk proces hebben gekregen en die zouden moeten worden vrijgelaten;

64.  wijst erop dat de Unie voor het Middellandse Zeegebied een belangrijk instrument is om de betrekkingen met het zuidelijke nabuurschap te institutionaliseren; onderstreept het belang van de komende ministeriële vergaderingen voor wat betreft de versterking van het Euromediterrane partnerschap en de bevordering van gezamenlijke projecten;

65.  bevestigt dat het doel voor het partnerschap met het zuidelijke nabuurschap erin bestaat de twee oevers van de Middellandse Zee dichter bij elkaar te brengen om een ruimte te creëren van vrede, democratie, veiligheid en welvaart voor de 800 miljoen inwoners, en om de Europese Unie en haar partners een doeltreffend bilateraal en multilateraal kader te bieden om de democratische, sociale en economische uitdagingen het hoofd te bieden, regionale integratie te bevorderen, in het bijzonder handelsintegratie, en een voor iedereen gunstige ontwikkeling te waarborgen, alsook om de partners bij te staan bij het opbouwen van democratische, pluralistische en seculiere staten, met name via programma's voor het opbouwen van institutionele capaciteit, en wederzijds nuttige, evenwichtige en ambitieuze overeenkomsten te ontwikkelen inzake handel in goederen en diensten, voorafgegaan door relevante effectbeoordelingen, die kunnen leiden tot diepe en brede vrijhandelsovereenkomsten; is ervan overtuigd dat dit de eerste stap zal zijn in de richting van een grote "Euro-mediterrane economische ruimte" die tevens kan helpen de economische problemen van onze zuidelijke buurlanden te verlichten en de zuid-zuidintegratie te bevorderen;

66.  benadrukt het feit dat de EU een morele verplichting heeft om de terugvordering van door voormalige dictators en hun regimes gestolen activa te ondersteunen; meent dat de terugvordering van activa een uiterst politieke kwestie is vanwege de symbolische waarde ervan, en dat er behoefte bestaan aan herstel van verantwoordingsplicht in de geest van democratie en de rechtsstaat; merkt op dat de terugvordering van activa een belangrijke politieke toezegging van de EU moet zijn in haar partnerschap met het zuidelijke nabuurschap; herhaalt dat er een EU-mechanisme moet worden ingesteld om de landen van het zuidelijke nabuurschap juridisch te ondersteunen bij de terugvordering van activa;

67.  verzoekt de Commissie, de EDEO en de lidstaten de landen in de regio sterker te stimuleren om in hun wetgeving uitdrukkelijke bepalingen op te nemen en om programma's ten uitvoer te leggen met het oog op de waarborging van de rechten van vrouwen, hun deelname aan de politieke en economische besluitvorming, hun toegang tot het onderwijs en hun economische onafhankelijkheid, en om alle vormen van geweld tegen vrouwen uit te bannen;

68.  is van mening dat de EU wetgevers met raad en daad moet bijstaan bij de uitwerking en opstelling van wetgeving voor de ICT-sector, om zo het grote potentieel van de digitale technologie te ontsluiten en ten dienst te stellen van het democratische proces en de economische ontwikkeling en regionale samenwerking; is van mening dat het vrije verkeer van informatie en toegang tot het internet van essentieel belang zijn voor sociaaleconomische verbeteringen; wijst in dat verband op het belang van de eerbiediging van de digitale vrijheden;

69.  uit zijn ernstige bezorgdheid over het toenemende religieus gemotiveerde geweld in de regio, met name tegen christenen, en verzoekt de Unie om daar ook binnen het kader van het ENB tegen op te treden;

70.  herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om de zichtbaarheid van de projecten in het kader van het Oostelijk Partnerschap en van de Unie voor het Middellandse Zeegebied in de partnerlanden te vergroten en deze begrijpelijker te maken voor de burgers van die landen zodat de meerwaarde van samenwerking met de EU wordt aangetoond;

Algerije

71.  merkt op dat Algerije heeft bevestigd aan het ENB te willen deelnemen, maar dat het nog geen actieplan heeft aangenomen; is ingenomen met de start van de onderhandelingen voor een actieplan EU-Algerije en spoort Algerije krachtig aan om dit instrument te benutten teneinde de betrekkingen met de EU te verbeteren; dringt er bij de EU en Algerije op aan de onderhandelingen in het kader van het ENB te bespoedigen zodat snel een actieplan kan worden aangenomen;

72.  is verheugd over de initiatieven van het Algerijnse parlement om de samenwerking met het Europees Parlement en de kwaliteit van de politieke dialoog tussen de twee kamers te verbeteren;

73.  is verheugd over de ondertekening op 7 juli 2013 van het memorandum van overeenstemming inzake de totstandbrenging van een strategisch partnerschap tussen de Europese Unie en Algerije op het gebied van energie, hetgeen uiteindelijk de weg zal vrijmaken voor een verdere integratie van markten, ontwikkeling van infrastructuur en overdracht van technologie tussen beide partijen;

74.  benadrukt de noodzaak van een beleid dat voorziet in de volledige eerbiediging van de mensenrechten en fundamentele vrijheden, met name de vrijheid van vereniging en de vrijheid om te demonstreren; spreekt de hoop uit dat de verwachte herziening van de Algerijnse grondwet zal plaatsvinden in het kader van een open en transparant proces waaraan vertegenwoordigers van alle politieke stromingen in het land deelnemen, zodat zij kan bijdragen aan de consolidering van de democratie en de rechtsstaat; wijst op het soepele verloop van de EU-verkiezingswaarnemingsmissie die naar Algerije was gezonden voor de algemene verkiezingen van 10 mei 2012; herinnert aan de aanbevelingen van de verkiezingswaarnemingsmissie en dringt er bij de Algerijnse autoriteiten op aan de vereiste verbeteringen met het oog op toekomstige verkiezingen door te voeren; herhaalt het aanbod van de Unie om steun te verlenen bij dit proces;

75.  verzoekt de Unie extra en intensievere steun te verlenen aan maatschappelijke organisaties in Algerije en aan programma's ter bevordering van werkgelegenheid voor vrouwen en jongeren, het economisch bestuur, de verbetering van het ondernemingsklimaat en de versterking van vrijheden en grondrechten;

76.  spoort Algerije aan om activiteiten van maatschappelijke organisaties te faciliteren door de vrijheid van vereniging en de vrijheid om te demonstreren te bevorderen;

Egypte

77.  is bezorgd over de huidige politieke ontwikkelingen in Egypte na de militaire machtsovername van 3 juli 2013, over de politieke polarisatie, de ernstige economische problemen en de situatie betreffende de eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden in het land, alsook over de veiligheid in de regio, met name in de Sinaï; veroordeelt ten stelligste iedere vorm van geweld, met inbegrip van aanvallen op koptische kerken, en is van mening dat de recente optredens van de Egyptische veiligheidstroepen onevenredig waren en geleid hebben tot een onaanvaardbaar hoog aantal doden en gewonden; dringt er bij de Egyptische regering op aan zich van dergelijk optreden te onthouden; dringt er bij alle politieke partijen op aan een daadwerkelijk inclusieve dialoog tot stand te brengen teneinde een democratisch proces te herstellen dat beantwoordt aan de legitieme eisen en aspiraties van het Egyptische volk; benadrukt dat een nationale verzoening van alle politieke en maatschappelijke krachten, met inbegrip van de gematigde elementen van de Moslimbroederschap, van groot belang is om de voortgang van het democratische overgangsproces te waarborgen, een proces dat onder meer de organisatie van presidents- en parlementsverkiezingen met zich meebrengt; benadrukt dat de EU, in de persoon van de HV/VV, in een goede positie zou kunnen verkeren om een dialoog op gang te brengen tussen de belangrijkste politieke actoren in het land, met het oog op de installatie van een regering van nationale eenheid die verkiezingen moet voorbereiden; beveelt de HV/VV met name aan duidelijk te maken dat het illegaal verklaren van de Moslimbroederschap de democratische inclusie en de vooruitzichten op terugkeer naar democratie in gevaar zou brengen;

78.  onderstreept dat het Egypte in de toekomst alleen goed kan gaan indien gekozen wordt voor een democratische oplossing met volledig functionerende democratische instellingen die de veiligheid van alle burgers waarborgen, en dat het recht op een eerlijk proces voor eenieder hier ook onderdeel van uitmaakt;

79.  verzoekt de Unie in haar bilaterale betrekkingen met en bij de toekenning van financiële steun aan Egypte zowel rekening te houden met de grote economische uitdagingen waarmee het land geconfronteerd wordt, als met de sociale gevolgen daarvan, enerzijds, en het "conditionaliteitsbeginsel" ("meer voor meer") toe te passen, anderzijds; is van mening dat de Unie zich niet dient vast te leggen op een volledige en gedetailleerde vrijhandelsovereenkomst met Egypte totdat aan de voorwaarden voor politieke stabiliteit – zoals duurzame en gekozen democratische organen, de rechtsstaat, en eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele rechten – is voldaan; wijst erop dat de Raad Buitenlandse Zaken vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger Catherine Ashton op 21 augustus 2013 heeft gevraagd de bijstand van de EU in het kader van het ENB en de associatieovereenkomst met Egypte opnieuw te bekijken, gelet op de Egyptische belofte om de daaraan ten grondslag liggende beginselen te eerbiedigen, met dien verstande dat de bijstand aan de kwetsbaarste groepen en het maatschappelijk middenveld wordt voortgezet;

80.  is van oordeel dat de Unie haar steun vooral dient te concentreren op eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, in het bijzonder de rechten van vrouwen, de rechten van minderheden en de godsdienstvrijheid, alsmede op het democratiseringsproces, de ontwikkeling van institutionele capaciteiten, de hervorming van justitie en de veiligheidsdiensten, de ontwikkeling van alle democratische politieke partijen en ngo’s, en de verbetering van het ondernemersklimaat; is van mening dat de EU de huidige steun en bijstand voor niet-gouvernementele organisaties en het maatschappelijk middenveld moet handhaven, als onderdeel van een strategie om de dialoog aan te gaan met de politieke actoren in Egypte en een werkelijk democratisch overgangsproces te ondersteunen; is ingenomen met het besluit van de Raad Buitenlandse Zaken van 21 augustus 2013 tot opschorting van de uitvoervergunningen naar Egypte voor uitrusting die voor binnenlandse repressie wordt gebruikt en tot heroverweging van de uitvoervergunningen die onder het gemeenschappelijke EU-standpunt vallen;

81.  is ingenomen met de bemiddelingsinspanningen van de HV/VV en is van mening dat de Unie haar unieke positie en het netwerk van betrekkingen met de belangrijkste Egyptische spelers dient te benutten en moet blijven streven naar een politieke oplossing in overeenstemming met de basisvoorwaarden van een democratische overgang;

82.  neemt nota van Speciaal Verslag 4/2013 van de Rekenkamer over de samenwerking met Egypte op het gebied van bestuur en van de antwoorden van de Commissie, en verzoekt de Commissie en de EDEO de nodige conclusies te trekken met het oog op het vergroten van de efficiëntie van de steun van de Unie;

Israël

83.  neemt kennis van het feit dat Israël het actieplan, dat in april 2005 werd goedgekeurd voor een periode van drie jaar en werd verlengd tot eind 2012, goed heeft uitgevoerd; betreurt het discriminerende beleid van de huidige Israëlische regering en dringt aan op maatregelen ter vergroting en bevordering van de rechten van minderheden, in het bijzonder Arabische Israëli’s en de gemeenschappen van bedoeïenen in het land; verzoekt daarnaast de Commissie en de EDEO meer inspanningen te leveren en daarvoor meer projecten te ontwikkelen;

84.  is verheugd over de hervatting van de rechtstreekse onderhandelingen tussen Israël en de Palestijnen; benadrukt voorstander te zijn van de tweestatenoplossing, op basis van de grenzen van 1967, met inbegrip van een onderling overeengekomen uitwisseling van land en met Jeruzalem als hoofdstad van beide staten; geeft uiting aan zijn afkeuring van en veroordeelt eens te meer het steeds groter wordende aantal illegale nederzettingen in de bezette gebieden, en roept de Israëlische regering op een einde te maken aan de nederzettingenactiviteit en alle geplande projecten voor de bouw van nieuwe nederzettingen te annuleren; wijst er nogmaals onomwonden op dat het bouwen van nederzettingen een tastbare hinderpaal vormt voor het welslagen van de vredesgesprekken tussen Israël en de Palestijnen en van de leefbaarheid van een tweestatenoplossing; wijst op de EU-richtsnoeren voor de subsidiabiliteit (vanaf 2014) van Israëlische entiteiten die gevestigd zijn in de door dat land sinds 1967 bezette gebieden en hun activiteiten aldaar voor de toekenning van subsidies, prijzen en door de EU gefinancierde financieringsinstrumenten;

85.  spreekt zijn bezorgdheid uit over de beslissing van Israël om uit de Mensenrechtenraad te stappen en zich niet meer te onderwerpen aan de universele periodieke evaluatie door de Verenigde Naties; roept Israël op het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind toe te passen, minderjarigen als een specifieke groep te erkennen en, in het bijzonder, de rechten van Palestijnse minderjarigen te respecteren, zonder discriminatie;

86.  verzoekt Israël, in de wetenschap dat het aantal Palestijnen in administratieve detentie in 2012 is afgenomen, het gebruik van het middel van administratieve detentie verder te beperken en ervoor te blijven zorgen dat de internationale normen met betrekking tot de rechten van Palestijnse gevangenen, met name vrouwen en kinderen, worden geëerbiedigd;

Jordanië

87.  erkent dat de samenwerking tussen de Unie en Jordanië is verbeterd, met name door de sluiting van het protocol voor de deelname van Jordanië aan programma's van de Unie, en door de voortgang van politieke hervormingen, met name de oprichting van de kiescommissie en van het grondwettelijk hof en de goedkeuring van een kieswet;

88.  is ingenomen met de doorvoering van politieke hervormingen in Jordanië; betreurt echter dat zaken betreffende de vrijheid van meningsuiting voor militaire rechtbanken worden gebracht, wat in strijd is met de grondwet, alsook de wijziging van de perswet en de wet betreffende elektronische publicaties, en de vertraging van de versterking van de onafhankelijkheid van het gerechtelijk apparaat;

89.  verzoekt de Commissie en de EDEO financieel voorrang te geven aan projecten voor de ondersteuning van democratische en juridische hervormingen, de bestrijding van corruptie, en voor humanitaire bijstand voor vluchtelingen;

90.  is ingenomen met de actieve rol van Jordanië bij de beslechting van geschillen in het Midden-Oosten, en met de aanzienlijke inspanningen van dat land voor het opnemen van vluchtelingen uit Syrië; wijst erop dat volgens UNHCR op 8 oktober 2013 het aantal Syrische vluchtelingen in Jordanië, inclusief de ongeregistreerde vluchtelingen, 538 839 bedroeg; zou graag zien dat Jordanië zich aansluit bij het VN-Verdrag betreffende de status van vluchtelingen;

91.  is bijzonder bezorgd over de gevolgen van de Syrische crisis voor Jordanië en het gevaarlijke verzadigingspunt waarop het land afstevent vanwege de instroom van Syrische vluchtelingen, dat kan leiden tot een ongeziene instabiliteit in de regio vanwege de capaciteiten en middelen van het land om te voorzien in opvang en humanitaire hulp voor families die het conflict ontvluchten; dringt er bij de Unie op aan Jordanië royaal te steunen bij het opvangen van de toenemende instroom van vluchtelingen en de enorme binnenlandse uitdagingen, zoals economische instabiliteit, inflatie en werkloosheid;

Libanon

92.  pleit ervoor het actieplan snel uit te voeren en betreurt dat de hervormingen maar langzaam vorderen, maar is zich ervan bewust dat de situatie zeer veranderlijk is, met name vanwege het aanhoudende conflict in Syrië, dat de situatie in Libanon effectief heeft beïnvloed, met name via de instroom van vluchtelingen en de geïmporteerde politieke conflicten;

93.  is van oordeel dat de Unie haar bijstand moet richten op de ondersteuning van instellingen en de ontwikkeling van hun capaciteiten, de humanitaire hulp die nodig is vanwege het steeds toenemende aantal Syrische vluchtelingen, de versterking van het gerechtelijk apparaat en zijn onafhankelijkheid, en grensbeheer; verzoekt het parlement van Libanon zijn vergaderschema weer te hervatten en de kieswet zo snel mogelijk goed te keuren;

94.  wijst erop dat Libanon zich in het conflict in Syrië neutraal heeft opgesteld, en is verheugd met de opname door Libanon van Syrische vluchtelingen;

95.  geeft aan dat er volgens UNHCR bijna een miljoen Syrische vluchtelingen in Libanon zijn, met inbegrip van de niet-geregistreerde vluchtelingen, en maakt zich in dit verband bijzonder bezorgd over de gevolgen van de Syrische crisis voor Libanon en het gevaarlijke verzadigingspunt waarop het land afstevent vanwege de instroom van Syrische vluchtelingen, dat kan leiden tot een ongeziene instabiliteit in de regio vanwege de capaciteiten en middelen van het land om te voorzien in opvangplaatsen en humanitaire hulp voor families die het conflict ontvluchten; dringt er bij de Unie op aan Libanon royaal te steunen bij het opvangen van de toenemende instroom van vluchtelingen en de enorme binnenlandse uitdagingen, zoals economische instabiliteit, inflatie en werkloosheid;

96.  waardeert de inspanningen van Libanon om Syrische vluchtelingen op te vangen en bij te staan in weerwil van zijn beperkte capaciteit en de noodzaak van handhaving van het evenwicht tussen de gemeenschappen, en om de regionale impact van dit conflict in te perken, maar betreurt het dat de hervormingsagenda onder deze situatie te lijden heeft; onderstreept het belang van een nieuwe, inclusieve kieswet;

97.  is ingenomen met de rol van Libanon bij de opvang van meer dan een miljoen Syrische vluchtelingen die hun thuis en hun vaderland noodgedwongen moesten verlaten; prijst de vindingrijkheid van de Libanese bevolking bij de opvang van de vluchtelingen en herhaalt nogmaals dat het de Libanese overheid volledig steunt in zijn verdere inspanningen op dit gebied;

Libië

98.  spoort de Libische autoriteiten aan de democratische hervormingen en de maatregelen voor een stabiele politieke en veiligheidssituatie te intensiveren; roept op tot een zo spoedig mogelijke hervatting van de onderhandelingen over de sluiting van een associatieovereenkomst tussen de Unie en Libië, als een middel ter ondersteuning van de hervormingsinspanningen van dat land; vraagt Libië zijn actieplan uit te werken en goed te keuren;

99.  dringt er bij de Commissie en de EDEO op aan samen te werken met de overige internationale instellingen in de regio en hun werk aan te vullen om Libië zo te ondersteunen bij de opbouw van de democratie;

100.  wijst erop dat er een sterk en onafhankelijk gerechtelijk apparaat moet worden opgebouwd, toont zich bezorgd over de mensenrechtensituatie in Libië en roept op om actie te ondernemen om racisme en discriminatie van minderheden te bestrijden;

101.  verzoekt de Commissie en de EDEO hun steun te richten op de bevordering van het maatschappelijk middenveld en de vorming van instellingen in Libië, alsook op de opstelling van een grondwet en de opbouw van capaciteit, en op de opleiding van Libische hogere ambtenaren en effectieve veiligheidstroepen (gewapende strijdkrachten en politiemachten) die de vrede en openbare orde in het land kunnen handhaven; benadrukt dat de EU eveneens meer inspanningen moet leveren om de hervorming van het Libische rechtsstelsel te ondersteunen, alsook op andere gebieden, zoals onafhankelijke media, eerbiediging van de mensenrechten, nationale verzoening en bestrijding van corruptie, om te beantwoorden aan de door de Libische autoriteiten aangekaarte behoeften, waaronder die met betrekking tot grensbeheer, met name in het zuiden van Libië, en om te zorgen voor een migratiebeleid dat de grondrechten eerbiedigt;

102.  is ingenomen met de door het GVDB aangestuurde missie van de Europese Unie voor bijstandsverlening inzake geïntegreerd grensbeheer in Libië (EUBAM) die het land moet helpen om zijn grenzen te beveiligen en zowel korte- als langetermijndoelstellingen bevat die zullen bijdragen tot de consolidatie van de staat en terrorisme en georganiseerde misdaad zullen helpen bestrijden, en met name wapen- en mensenhandel, niet alleen in Libië maar ook in de rest van de regio; verzoekt de HR/VP om het mandaat en de omvang van deze missie te herzien om ze aan te passen aan de enorme behoeften ter plekke; uit kritiek op de traagheid van de procedures, met name gelet op de ernst van de situatie;

Marokko

103.  is ingenomen met de verbintenis van Marokko om zijn betrekkingen met de EU uit te diepen en zijn geavanceerde partnerschapstatus ten volle te benutten; is van oordeel dat de toepassing van de grondwet, de hervorming van het rechtsstelsel, de versterking van de capaciteiten van democratische instellingen, en de ondersteuning van het maatschappelijk middenveld, ook op plaatselijk niveau, de bijdrage tot de menselijke ontwikkeling van de Marokkaanse bevolking, en de onderhandelingen over een ambitieuze, evenwichtige DCFTA die beide partners ten goede komt het voornaamste streven moeten vormen bij de steunverlening van de Unie aan Marokko;

104.  is ingenomen met het voorstel tot goedkeuring van het besluit van de Raad over de tenuitvoerlegging van het Actieplan EU-Marokko waarbij uitvoering wordt gegeven aan de geavanceerde status (2013-2017)(20);

105.  is ingenomen met de verbintenis van Marokko om de politieke hervorming door te voeren; beveelt aan dat de nieuwe grondwet spoedig ten uitvoer wordt gelegd, samen met een tijdschema voor de aanneming van organieke wetten en het nationaal handvest voor de hervorming van het rechtsstelsel, en benadrukt in dit verband dat deze hervorming – met aanzienlijke financiële steun van de Unie – al minstens drie jaar gaande is; brengt in herinnering dat de uitvoering van beleidshervormingen, en met name van het proces voor een geavanceerde regionalisatie, moet bijdragen aan de ontwikkeling van Marokko, zonder culturele, economische en sociale kenmerken uit het oog te verliezen en de democratische processen op plaatselijk niveau moet helpen bestendigen;

106.  is blij dat het Marokkaanse parlementaire debat aan dynamiek gewonnen heeft, maar betreurt dat er in het voortgangsverslag geen specifieke verwijzingen zijn naar de activiteiten en impact van het werk van de gemengde parlementaire commissie EU-Marokko;

107.  roept Marokko op de gendergelijkheid te bevorderen, een autoriteit voor de pariteit en de bestrijding van alle vormen van discriminatie op te richten, het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW) te ratificeren, en de bepalingen in het wetboek familierecht aangaande polygamie en het huwelijk met minderjarigen te herzien;

108.  neemt nota van het werk van de Nationale Raad voor Mensenrechten van Marokko en hoopt op een versterking van de regionale kantoren met personele en financiële middelen, zodat de raad zijn opdrachten kan vervullen en verruimen;

Palestina

109.  dringt erop aan dat het nieuwe actieplan daadwerkelijk wordt uitgevoerd; is ingenomen met de door de Palestijnse autoriteiten geboekte vorderingen wat betreft de uitvoering van het huidige actieplan, ondanks de extreem moeilijke situatie; is verheugd over de hervatting van de rechtstreekse onderhandelingen tussen Israël en de Palestijnen; benadrukt dat er geen alternatief bestaat voor directe onderhandelingen tussen de partijen om tot de tweestatenoplossing te komen;

110.  dringt er nogmaals op aan dat er een onderling Palestijns verzoeningsproces moet worden gestart dat door de EU kan worden gesteund en bevorderd, via coördinatie door de HR/VP; verzoekt de Palestijnse politieke actoren om te beginnen onderhandelen over een duidelijk stappenplan om in de zo nabij mogelijke toekomst algemene en presidentsverkiezingen te organiseren; benadrukt dat een daadwerkelijke Palestijnse verzoening van essentieel belang is voor het vlotte verloop van de Palestijns-Israëlische vredesonderhandelingen en van vitaal belang is voor de stabiliteit en de algemene leefbaarheid van een Palestijnse staat;

111.  verzoekt de Commissie en de EDEO met voorrang steun te verlenen voor institutionele versterking, de modernisering van openbare diensten, de versterking van de rechtsstaat, goed bestuur en projecten die de deelname van vrouwen en jongeren aan economische en politieke activiteiten bevorderen;

Syrië

112.  uit zijn grote bezorgdheid over een verdere aanscherping van de gewelddadige crisis in Syrië en het gebruik van chemische wapens in het land, en is gealarmeerd over het aanhoudende geweld in deze burgeroorlog; verklaart zich solidair met de slachtoffers en hun families; is van mening dat dergelijke flagrante schendingen van het humanitaire recht niet onbestraft mogen blijven en een daadkrachtige reactie van de internationale gemeenschap en de Unie vereisen, en wijst in dit verband op de verantwoordelijkheid om de burgerbevolking te beschermen; is van mening dat de internationale gemeenschap en de Unie gezien de humanitaire catastrofe in Syrië absoluut als prioriteit moeten verzekeren dat de humanitaire hulp degenen bereikt die nood hebben aan basisgoederen en –diensten in Syrië en de door de crisis getroffen buurlanden, met name Egypte, Irak, Jordanië, Libanon en Turkije, en roept op om bijzondere aandacht te besteden aan de situatie van Palestijnen in Syrië;

113.  vraagt de EU passende, verantwoorde maatregelen te treffen met het oog op een mogelijke instroom van vluchtelingen in haar lidstaten; vraagt de Commissie en de lidstaten de huidige situatie verder te volgen en aan noodplannen te werken, waarbij het ook mogelijk moet zijn de richtlijn tijdelijke bescherming toe te passen indien de omstandigheden dat vereisen;

114.  uit zijn grote bezorgdheid over een verdere aanscherping van de gewelddadige crisis in Syrië en veroordeelt het gebruik van chemische wapens tegen burgers, een misdrijf naar internationaal recht, ten stelligste; vraagt nogmaals een passend antwoord van de VN-Veiligheidsraad en verzoekt de EU en de internationale gemeenschap om een sterk verenigd front te vormen en krachtdadig te reageren op deze schending van het internationaal recht, om zo hun verantwoordelijkheid om de burgers in Syrië te beschermen te kunnen opnemen; verzoekt de Unie om bemiddelingsinspanningen, zoals de tweede Conferentie van Genève, te ondersteunen om tot een oplossing te komen waarin de democratische verzuchtingen van de Syrische bevolking worden geëerbiedigd; is van mening dat alle afschrikkende maatregelen duidelijke en haalbare doelstellingen moeten inhouden en moeten passen in een ruimere politieke strategie om het Syrische conflict in te dijken;

115.  is ervan overtuigd dat een duurzame oplossing voor de crisis in Syrië enkel kan worden gevonden via een politiek proces; steunt daarom alle inspanningen om Genève II uit te voeren en de inspanningen van hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter Ashton, de lidstaten en speciaal gezant van de VN Lakhdar Brahimi om vorderingen te maken in het Genève II-proces en in de VN-Veiligheidsraad; wijst erop dat het belangrijk is om alle belangrijke actoren in de regio en ook daarbuiten bij deze inspanningen te betrekken;

116.  uit zich bezorgd over de situatie van de Koerdische bevolking in het noorden en noordoosten van Syrië, waardoor veel mensen op de vlucht slaan, wat de stabiliteit in de regio verder in het gedrang brengt;

117.  is ongerust over de ondraaglijke last die vluchtelingen op de buurlanden van Syrië leggen, temeer daar de financiering van humanitaire hulp niet zonder slag of stoot verloopt;

Tunesië

118.  uit zijn bezorgdheid over de toenemende polarisatie van het politieke leven in Tunesië; veroordeelt ten stelligste de brutale moorden op vooraanstaande oppositieleden; benadrukt dat de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van vereniging en de mediavrijheid moeten worden gegarandeerd;

119.  is verheugd over de hernieuwde toezeggingen van de Unie en Tunesië zoals het actieplan aantoont, en spoort beide partijen aan dit plan aan te nemen; dringt er bij de nationale grondwetgevende vergadering op aan een democratische grondwet te voltooien waarmee de internationale overeenkomsten inzake mensenrechten worden geëerbiedigd; verzoekt om vrije en eerlijke verkiezingen te organiseren en betreurt de verlenging van de noodtoestand; is van mening dat de goedkeuring van een grondwet die duidelijk gebaseerd is op democratische waarden en de eerbiediging van de mensenrechten en strookt met de wensen van de Tunesische bevolking, goed werkende, onafhankelijke media en gerechtelijke instellingen en de organisatie van nieuwe verkiezingen essentiële elementen zijn voor de politieke overgang in Tunesië; is bezorgd over het toenemende aantal processen tegen journalisten in Tunesië; is verheugd over het feit dat er in de ontwerpgrondwet een specifiek artikel is opgenomen betreffende kinderrechten dat in lijn is met het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind, en beveelt aan een onafhankelijk mechanisme in het leven te roepen om toe te zien op de tenuitvoerlegging ervan;

120.  roept de grondwetgevende vergadering op om de laatste hand te leggen aan de aanneming van de grondwet en om binnen de kortste termijn verkiezingen te organiseren onder toezicht van de Onafhankelijke Hoge Instantie voor de Verkiezingen; is van mening dat de toepassing van de toekomstige grondwet, de hervorming van het gerechtelijk apparaat, van de media en van de perswet, en de verruiming van de bevoegdheid van de democratische instellingen en het maatschappelijk middenveld de prioriteiten zouden moeten zijn in de steun van de Unie;

121.  verzoekt Tunesië om onmiddellijk de akten van bekrachtiging in te dienen tot intrekking van de laatste voorbehouden voor het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW) en om de wetgeving ten uitvoer te leggen die de gelijke rechten en non-discriminatie waarborgt, en daarbij homoseksualiteit niet langer als strafbaar te beschouwen;

122.  is blij dat de Europese samenwerking is versterkt met de daarbij horende verdubbeling van de verleende steun en dat die steun wordt ingezet voor de heropleving van de economie, de ontwikkeling van achtergestelde gebieden en de versterking van het maatschappelijk middenveld;

123.  verzoekt de Commissie en de EDEO extra steun te bieden voor maatregelen op het gebied van de ontsluiting van regio's via infrastructuurontwikkelingsprojecten, de creatie van werkgelegenheid, met name voor jongeren, het maatschappelijk middenveld op regionaal niveau en de hervorming van het gerechtelijk apparaat, met het oog op de totstandbrenging van een rechtsstaat en de eerbiediging van de mensenrechten en fundamentele vrijheden, alsook op het gebied van de hervorming van de sociale sector (gezondheidszorg, onderwijs en sociale bescherming), met bijzondere aandacht voor gender, gelijke kansen en kwetsbare kinderen;

124.  betreurt de opgelopen vertraging bij de onderhandelingen met het oog op de ondertekening en bekrachtiging van een vergaande en veelomvattende vrijhandelsovereenkomst;

o
o   o

125.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Europese Dienst voor extern optreden, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de ENB-landen, de Parlementaire Vergadering Euronest, de Parlementaire Vergadering van de Unie voor het Middellandse Zeegebied en de secretaris-generaal van de Unie voor het Middellandse Zeegebied.

(1) PB L 310 van 9.11.2006, blz. 1.
(2) PB C 161 E van 31.5.2011, blz. 126.
(3) PB L 188 van 19.7.2011, blz. 24.
(4) PB L 221 van 27.8.2011, blz. 5.
(5) PB C 296 E van 2.10.2012, blz. 105.
(6) PB C 296 E van 2.10.2012, blz. 114.
(7) PB C 168 E van 14.6.2013, blz. 26.
(8) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0224.
(9) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0382.
(10) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0274.
(11) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0470.
(12) PB C 198 van 6.7.2011, blz. 4.
(13) PB C 258 E van 7.9.2013, blz. 44.
(14) PB C 258 E van 7.9.2013, blz. 36.
(15) PB C 51 E van 22.2.2013, blz. 108.
(16) PB C 153 E van 31.5.2013, blz. 137.
(17) PB C 165 E van 11.6.2013, blz. 48..
(18) Resolutie van het Europees Parlement van 13 juni 2013 over Azerbeidzjan: de zaak-Ilgar Mammadov (Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0285).
(19) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0507.
(20) JOIN(2013)0006


Europees semester voor economische beleidscoördinatie
PDF 178kWORD 42k
Resolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2013 over het Europees semester voor economische beleidscoördinatie: uitvoering van de prioriteiten voor 2013 (2013/2134(INI))
P7_TA(2013)0447A7-0322/2013

Het Europees Parlement,

–  gezien zijn resolutie van 26 oktober 2012 over het Europees Semester voor economische beleidscoördinatie: uitvoering van de prioriteiten voor 2012(1),

–  gezien de conclusies van de Europese Raad van 14 en 15 maart 2013,

–  gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 136 juncto artikel 121, lid 2,

–  gezien het Verdrag inzake Stabiliteit, Coördinatie en Bestuur (VSCB),

–  gezien Verordening (EU) nr. 1175/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid(2),

–  gezien Richtlijn 2011/85/EU van de Raad van 8 november 2011 tot vaststelling van voorschriften voor de begrotingskaders van de lidstaten(3),

–  gezien Verordening (EU) nr. 1174/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende handhavingsmaatregelen voor de correctie van buitensporige macro-economische onevenwichtigheden in het eurogebied(4),

–  gezien Verordening (EU) nr. 1177/2011 van de Raad van 8 november 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1467/97 over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten(5),

–  gezien Verordening (EU) nr. 1176/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende de preventie en correctie van macro-economische onevenwichtigheden(6),

–  gezien Verordening (EU) nr. 1173/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 inzake de effectieve handhaving van het begrotingstoezicht in het eurogebied(7),

–  gezien Verordening (EU) nr. 472/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 21 mei 2013 betreffende de versterking van het economische en budgettaire toezicht op lidstaten in de eurozone die ernstige moeilijkheden ondervinden of dreigen te ondervinden ten aanzien van hun financiële stabiliteit(8),

–  gezien Verordening (EU) nr. 473/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende gemeenschappelijke voorschriften voor het monitoren en beoordelen van ontwerpbegrotingsplannen en voor het garanderen van de correctie van buitensporige tekorten van de lidstaten van de eurozone(9),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 28 november 2012 met als titel "Jaarlijkse groeianalyse 2013" (COM(2012)0750),

–  gezien zijn resolutie van 7 februari 2013 over het Europees Semester voor economische beleidscoördinatie: Bijdrage aan de jaarlijkse groeianalyse 2013(10),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 27 maart 2013 met als titel "Het EU-scorebord voor justitie – Een instrument ter bevordering van een doeltreffende justitie en groei" (COM(2013)0160),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 29 mei 2013 die is gevoegd bij de landenspecifieke ontwerpaanbevelingen voor 2013, met als titel "Europees semester 2013: landenspecifieke aanbevelingen: Europa uit de crisis tillen" (COM(2013)0350),

–  gezien de aanbeveling van de Commissie van 29 mei 2013 voor een aanbeveling van de Raad inzake de uitvoering van de globale richtsnoeren voor het economisch beleid van de lidstaten die de euro als munt hebben (COM(2013)0379), alsmede de voorstellen van de Commissie van 29 mei 2013 voor aanbevelingen van de Raad voor afzonderlijke lidstaten van de Europese Unie,

–  gezien de studie uit 2012 over gegevens voor de evaluatie van het proces van het Europees semester vanuit een gendergelijkheidsperspectief(11),

–  gezien artikel 48 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en de adviezen van de Begrotingscommissie, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie interne markt en consumentenbescherming, de Commissie regionale ontwikkeling en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A7‑0322/2013),

A.  overwegende dat de economische, sociale, financiële en staatsschuldencrises nog niet achter de rug zijn en dat nog steeds gewerkt wordt aan de verwezenlijking van de doelstelling van een meer evenwichtige, degelijke, stabiele en geïntegreerde Economische en Monetaire Unie (EMU);

B.  overwegende dat de crisis van de overheidsschuld in de eurozone een aanzienlijke invloed heeft op de geldmarkt van de euro en de uitzonderlijke beleidsmaatregelen van het Eurosysteem;

C.  overwegende dat de landenspecifieke aanbevelingen van de Commissie nuttige en gedetailleerde inzichten bevatten, maar over de gehele linie specifieke en betere bepalingen moeten bevatten voor bepaalde lidstaten, met name bepalingen ten behoeve van het evenwicht van de beleidsvoorschriften tussen de diverse beleidsterreinen; overwegende dat er nog ruimte voor verbetering is met betrekking tot de methode voor de beoordeling van nationale hervormingsprogramma's en de opvolging van landenspecifieke aanbevelingen;

D.  overwegende dat kmo's de ruggengraat blijven van de economie in de eurozone en ongeveer 98% van alle ondernemingen in de eurozone vertegenwoordigen, ongeveer drie vierde van de werknemers in de eurozone in dienst hebben en ongeveer 60% van de toegevoegde waarde genereren;

E.  overwegende dat het belangrijk is om de rol van de sociale partners te vrijwaren en de verschillende nationale praktijken en instellingen voor loonvorming te eerbiedigen bij de invoering van het Europees semester;

F.  overwegende dat er op tal van vlakken dringende maatregelen vereist zijn, onder andere ten aanzien van het herstel van leningen aan de reële economie en kmo's, waarvoor alternatieve financieringsbronnen moeten worden ontwikkeld, de bevordering van een concurrentiëler ondernemingsklimaat, de bestrijding van belastingfraude, belastingontduiking en agressieve belastingplanning, het herstel van de houdbaarheid van de overheidsfinanciën en de zoektocht naar doeltreffende Europese oplossingen voor de werkloosheid en in dat opzicht ook de totstandbrenging van een volledig geïntegreerde arbeidsmarkt en ook een forse versterking van de sociale dimensie van de EMU;

G.  overwegende dat de democratische legitimiteit van economisch bestuur in het Europees semester vereist dat de parlementaire voorrechten op Europees en nationaal niveau evenals de voorrechten van de Commissie die zijn vastgelegd in de Verdragen en de Europese wetgeving, op waarachtige en toegewijde wijze worden gerespecteerd, afgezet tegen de trend van een toenemende ontparlementarisering en intergouvernementele cultuur van economische beleidsvoering op EU-niveau en op het niveau van de eurozone;

H.  overwegende dat het van essentieel belang is om de sociale partners en organisaties uit het maatschappelijk middenveld hierbij te betrekken om een sociale beoordeling te kunnen uitvoeren van de effecten van de crisis in de praktijk en zo passende maatregelen te treffen;

I.  overwegende dat de landenspecifieke aanbevelingen, gelet op het feit dat de nieuwe bepalingen die zijn geïntroduceerd op grond van de zogeheten "twopack" reeds in werking zijn getreden, aan belang hebben gewonnen nu de nationale hervormingsprogramma's en stabiliteitsprogramma's daarmee in overeenstemming moeten zijn;

J.  overwegende dat, ook al worden de aanbevelingen in het geval van lidstaten die een financieel bijstandsprogramma genieten streng gehandhaafd, de mate van naleving door de overige lidstaten van eerdere landenspecifieke aanbevelingen laag is;

K.  overwegende dat het "twopack" voorziet in voorschriften binnen de communautaire methode met betrekking tot lidstaten die deel uitmaken van de eurozone en die ernstige moeilijkheden ondervinden of dreigen te ondervinden met betrekking tot hun financiële stabiliteit;

L.  overwegende dat de interne markt en de samenhang van de EU moeten worden gevrijwaard;

M.  overwegende dat de nieuwe technologieën zowel werkgevers als werknemers nieuwe mogelijkheden bieden om de arbeid zo te organiseren dat er meer evenwicht ontstaat tussen werk en gezinsleven, waardoor vrouwen beter kunnen integreren in de arbeidsmarkt;

N.  overwegende dat op 17 september 2013 de Commissie economische en monetaire zaken van het Parlement een vergadering heeft gehouden met nationale parlementsleden om de tenuitvoerlegging te bespreken van de door de Raad aangenomen landenspecifieke aanbevelingen teneinde meer rekening te houden met hun doeltreffendheid en mogelijke overloopeffecten in de EU;

1.  verheugt zich over de landenspecifieke aanbevelingen van de Commissie die door de Raad werden aangenomen; wijst erop dat er ruimte voor verbetering is; is verheugd dat deze aanbevelingen gedetailleerder zijn dan de vorige versies en meer inzicht verschaffen in de ijverigheid van de lidstaten om eerder aangegane verplichtingen na te komen; is verheugd over de verklaring van de Commissie dat "beleid niet alleen goed doordacht moet zijn, maar ook op politieke en sociale steun moet kunnen rekenen om succesvol te zijn", en dat Europa en de lidstaten behalve budgettaire consolidatie behoefte heeft aan reële, duurzame en sociaal evenwichtige groei, duurzame werkgelegenheid en een sterkere concurrentiepositie, terwijl structurele hervormingen en specifieke en dringende maatregelen moeten worden genomen om de onacceptabel hoge werkloosheid, met name onder jongeren, te bestrijden; verzoekt de Commissie in dit verband om na te gaan of alle verslagen van de lidstaten stroken met de Europa 2020-doelstellingen, met name op het gebied van armoedebestrijding en werkgelegenheid, en om de onderlinge verbanden en samenhang tussen verschillende beleidslijnen nauwgezet te bestuderen;

2.  is ingenomen met de inspanningen die in verschillende lidstaten zijn geleverd waardoor hun tekortprocedures zijn afgerond;

3.  is verheugd over de verklaring van de Commissie dat "tekortlanden" hun concurrentiekracht moeten versterken en "overschotlanden" de structurele belemmeringen voor de groei van hun binnenlandse vraag uit de weg moeten ruimen, op een evenredige en duurzame manier, teneinde bij te dragen aan de stabiliteit en groei van de eurozone;

4.  is van mening dat de gehele EU-economie haar concurrentiekracht binnen de mondiale economie moet versterken, met name door haar concurrentiekracht op de markten voor producten en diensten te vergroten om zo de productiviteit te verhogen en de prijzen te drukken, en door ervoor te zorgen dat de arbeidskosten gelijke tred houden met de productiviteit; benadrukt dat de EU niet alleen op het vlak van de kosten kan concurreren, maar meer moet investeren in onderzoek en ontwikkeling, onderwijs en vaardigheden en een efficiënt gebruik van de hulpbronnen;

5.  is verheugd over het feit dat de Commissie en de Raad een standaardbenadering voor de landenspecifieke aanbevelingen trachten te voorkomen en er daarentegen voor zorgen dat de aanbevelingen worden toegespitst op de specifieke nationale eigenschappen en behoeften van de desbetreffende lidstaten en dat zij tegelijkertijd toegespitst blijven op een groeibevorderend beleid en fiscale stabiliteit; verzoekt de lidstaten om de sociale effecten van de economische en structurele hervormingsplannen te beoordelen en om ervoor te zorgen dat hun uitvoering ervan werkelijk wordt geëvalueerd met het oog op een efficiëntere coördinatie van verschillende beleidslijnen en eventuele aanpassingen aan de plannen;

6.  wijst erop dat zowel overheden als financiële instellingen in een lagegroeisituatie aan persistente zwakheden onderhevig zijn;

7.  wijst erop dat de Commissie in slechts 15% van de ongeveer 400 landenspecifieke aanbevelingen aanzienlijke vorderingen heeft opgemerkt in vergelijking met de voorbije jaren;

8.  verwelkomt het feit dat de aanbevelingen van de Commissie niet alleen gericht zijn op de lidstaten, maar ook op de eurozone als geheel; is van mening dat er bij de aanbevelingen aan de lidstaten steeds meer rekening moet worden gehouden met de sterke onderlinge afhankelijkheid tussen de EU-economieën, met name binnen het eurogebied, en met de informatie die is vervat in het waarschuwingsmechanismeverslag;

9.  benadrukt het belang van de monitoring en de uitvoering van de landenspecifieke aanbevelingen, multilaterale bewaking, de uitwisseling van ervaringen en beste praktijken en intercollegiale toetsing;

10.  vraagt om diepgaander onderzoek naar de redenen achter de enorme en zichtbare toename van de interne verschillen in concurrentievermogen, budgettaire consolidatie en economische prestaties tussen de lidstaten, zoals die het gevolg zijn geweest van de werking van de enkele munteenheid, en met name het asymmetrische effect van de gemeenschappelijke beleidsmaatregelen;

11.  vraagt om een prudente interpretatie van de groei-indicatoren van "traag herstel" en beveelt aan nader te kijken naar de duurzaamheid van de voorgestelde verbeteringen in de handelsbalans, de lopende rekening en de overheidstekorten en de vorderingen op het gebied van de structurele hervormingen; vraagt nader te kijken naar de kwaliteit van economische prognoses, aangezien eerdere prognoses van de Commissie vaker wel dan niet naar beneden werden bijgesteld; wijst erop dat er bij de ontwikkeling van ondersteuningsprogramma's moet worden uitgegaan van behoedzame in plaats van optimistische veronderstellingen en scenario's om contraproductieve en procyclische effecten te vermijden;

12.  dringt er bij de Commissie op nationale Europa 2020-doelstellingen op te nemen in de in het kader van de economische aanpassingsprogramma's aan de lidstaten gegeven aanbevelingen en voldoende rekening te houden met de beperkingen die door deze aanpassingsprogramma's aan het bereiken van deze doelstellingen worden opgelegd; vraagt dat de democratische legitimiteit van dergelijke programma's wordt bevorderd en versterkt;

13.  is verheugd over het feit dat een aantal lidstaten voortgangsverslagen heeft ingediend over Europa 2020, waarbij in sommige gevallen een beschrijving wordt gegeven van de specifieke projecten die moeten bijdragen aan de verwezenlijking van de bijbehorende doelstellingen; verzoekt alle lidstaten zulke verslagen op te nemen in hun bijdragen voor het Europees semester 2014; betreurt het dat de Commissie geen voortgangsverslag over Europa 2020 heeft ingediend; verzoekt de Commissie om jaarlijks een dergelijk verslag in te dienen;

14.  betreurt het dat er in geen enkele landenspecifieke aanbeveling wordt gerept over de uitdaging die de gevolgen van belasting op arbeid voor langetermijninvesteringen met zich meebrengen en over het resultaat op het vlak van het scheppen van werkgelegenheid;

15.  is verheugd over de verklaring van de Commissie dat het Europese concurrentievermogen niet uitsluitend op kosten zal en kan worden gebaseerd; wijst er bovendien op dat het van essentieel belang is om de productiviteit, met inbegrip van kapitaal, hulpbronnen- en energieproductiviteit, de sociale inclusie, de investeringen in onderwijs en een leven lang leren, onderzoek en innovatie en hulpbronnenefficiëntie naar een hoger peil te tillen, conform de Europa 2020-doelstellingen; dringt aan op meer vorderingen ten aanzien van de Europa 2020-doelstellingen, met name op gebied van werkgelegenheid; dringt erop aan dat voornoemde op juiste wijze haar beslag krijgt in de landenspecifieke aanbevelingen voor de "tekortlanden", aangezien dit de lidstaten zijn die het dringendst behoefte hebben aan een impuls van het concurrentievermogen;

16.  is ingenomen met de landenspecifieke aanbevelingen van de Commissie op het gebied van milieubelasting en het potentieel voor nieuwe banen, en verzoekt de Commissie hier rekening mee te houden in de volgende jaarlijkse groeianalyse; wijst nadrukkelijk op de positieve gevolgen van een verschuiving van belasting op arbeid naar milieubelasting voor de begroting, de werkgelegenheid, de maatschappij en het milieu;

17.  betreurt de terughoudendheid bij de uitvoering van het "Pact voor groei en banen" ter waarde van 120 miljard EUR, zoals overeengekomen in juni 2012, alsmede van het in november 2012 gestarte initiatief inzake projectobligaties en van de bijkomende investering door de EIB ter waarde van 180 miljard EUR; roept de Raad en de Commissie op de belemmeringen voor de volledige verwezenlijking van deze initiatieven te onderzoeken en snel uit de weg te ruimen;

18.  roept de Commissie op met spoed wetgevingsvoorstellen in te dienen om een werkelijk convergentieproces tot stand te brengen binnen het Europees Semester op basis van de Europa 2020-doelstellingen, die onder meer stimuleringsmaatregelen moeten bevatten ter ondersteuning van de lidstaten bij de uitvoering van structurele hervormingen, zoals een instrument voor convergentie en concurrentievermogen (ICC) en bepalingen inzake de ex-antecoördinatie van het economische beleid, op basis van de communautairemethode;

19.  roept de Commissie op om in het toepassingsgebied van een ICC ook financiële steun aan structurele hervormingen op te nemen in domeinen die de economische dynamiek en doelmatigheid in de weg zitten;

20.  verwelkomt het gebruik door de Commissie van de flexibiliteit die wordt geboden door het herziene stabiliteits- en groeipact, om de uiterste data voor de correctie van buitensporige tekorten in zeven procedures te verlengen; begrijpt dat het dankzij deze verlenging voor die landen gemakkelijker wordt de nodige structurele hervormingen in te voeren; vraagt de Commissie en de Raad ervoor te zorgen dat de inhoud en de kalender van het begrotingsaanpassingstraject worden aangepast aan de specifieke situatie van elk land, en daarnaast, met name in de "tekortlanden", de voornoemde flexibiliteit en het volledige gebruik van structuur- en investeringsfondsen omvatten, evenals deugdelijke en duurzame structurele hervormingen en de vaststelling van investeringen (namelijk in de landenspecifieke aanbevelingen) die essentieel zijn om het concurrentievermogen een impuls te geven; is ingenomen met de verklaring van de Commissie dat zij reeds bij de toetsing van de begrotingsuitvoering van dit jaar en bij de analyse van de nationale begrotingen voor 2014 zal proberen om, vooral binnen het preventieve gedeelte van het stabiliteits- en groeipact, niet-terugkerende overheidsinvesteringsprogramma's met een aantoonbaar effect op de duurzaamheid van de overheidsfinanciën, onder bepaalde voorwaarden een plaats te geven, waarbij het EU-kader voor begrotingstoezicht evenwel volledig wordt geëerbiedigd; kijkt uit naar de binnenkort te verwachten mededeling van de Commissie over het concrete operationele kader dat in overeenstemming met de verklaring bij het twopack aan het Parlement moet worden voorgesteld;

21.  neemt kennis van de mededeling over het geharmoniseerd kader voor de ontwerpbegrotingsplannen en schuldemissierapporten in de eurozone, dat de Commissie heeft goedgekeurd als richtsnoeren in het kader van Verordening (EU) nr. 473/2013; kijkt uit naar de geplande economische dialoog met de Commissie over de inhoud van deze richtsnoeren;

22.  is ingenomen met de opname van verslagleggingsrichtsnoeren die aangeven hoe de landenspecifieke aanbevelingen worden aangepakt in de ontwerpbegrotingsplannen, de doelstellingen die in de Europa 2020-strategie zijn opgenomen, verslagleggingsrichtsnoeren voor de verwachte herverdelingseffecten van de belangrijkste uitgaven- en inkomstenmaatregelen en gegevens over de algemene overheidsuitgaven naar functie; wijst erop dat zulke richtsnoeren de monitoring van de begrotingsmaatregelen die worden getroffen om de nationale Europa 2020-doelstellingen te bereiken zullen vergemakkelijken;

23.  kijkt uit naar de naar aanleiding van het "twopack" overeengekomen publicatie van de parameters en methodologische benchmarks van de Commissie en de lidstaten, zoals de schattingsmethoden voor de begrotingsmultiplicatoren waarop hun macro-economische vooruitzichten zijn gebaseerd;

24.  neemt er nota van dat de recente loonontwikkelingen in "overschotlanden" bijdragen tot de instandhouding van de vraag en ook elders in de EU positieve overloopeffecten hebben; verwelkomt de verklaring van de Commissie dat voor de "overschotlanden" met voldoende budgettaire ruimt een belangrijke rol is weggelegd bij het overwinnen van de crisis, onder meer in de zin van vermindering van de belastingen en socialezekerheidsbijdragen en ook in die van de loonsontwikkeling teneinde een duurzame binnenlandse vraag te stimuleren, rekening houdend met internationaal concurrentievermogen; de "overschotlanden" kunnen ook nieuwe groeivriendelijke investeringsmogelijkheden bevorderen door middel van hun koopkracht, vooral via investeringen in onderwijs, onderzoek en ontwikkeling, energie en infrastructuur, hun zorg- en pensioensystemen moderniseren en hun dienstensector openstellen; benadrukt het belang van de positieve overloopeffecten die deze acties zullen hebben in de gehele EU, met name wanneer ze door de grootste lidstaten van de Unie worden doorgevoerd;

25.  vraagt de Commissie met klem een echt Europees industrieel beleid op te zetten; gelooft dat Europa alleen door intelligent beheer van het raakvlak met "globalisering" economische en banengroei, consumentenbescherming en de eerbiediging van de internationale en Europese rechten en mensenrechten kan garanderen, en dat diverse lidstaten daartoe volgens de aanbevelingen hun bestedingen gaandeweg moeten bijsturen en verleggen van sectoren met niet-verhandelbare goederen naar sectoren met verhandelbare goederen;

26.  looft de verklaring van de Commissie dat er bij de financiële steunmaatregelen van de lidstaten en de EU meer aandacht moet worden besteed aan de herverdelingseffecten van hervormingen en roept de Commissie op om een grondige voorafgaande beoordeling te maken van de impact op de korte en de lange termijn van alle nieuw aanbevolen hervormingen en om alle noodzakelijke conclusies te trekken uit eerdere aanbevelingen, met inbegrip van diegene die aan de lidstaten zijn gedaan in het kader van financiële ondersteuningsprogramma's;

27.  roept de Commissie op wetgevingsvoorstellen in te dienen om de EMU te voltooien, zoals het Parlement heeft voorgesteld in zijn resolutie van 20 november 2012 met als titel "Naar een echte economische en monetaire unie", dringt er bij de Commissie op aan afzonderlijk scorebord uit te werken voor de sociale dimensie van de EMU; stelt voor om tijdens de in de procedure voor macro-economische onevenwichtigheden opgenomen grondige herzieningen regelmatig het werkgelegenheids- en sociaal beleid te herzien om na te gaan welke beleidslijnen de sociale problemen beperken en de werkgelegenheid ten goede komen; is van mening dat dit versterkt monitoringsysteem zou bijdragen tot een betere coördinatie van het beleid om grote uitdagingen tijdig op te sporen en aan te pakken en werkgelegenheid en sociale aangelegenheden beter te integreren in het ruimere beleidslandschap;

28.  is het ermee eens dat het optreden van de ECB, die bovenop de structurele hervormingen en de consolidatie van de overheidsfinanciën kwam, "beslist heeft bijgedragen aan de stabiliteit van het eurogebied"; erkent dat dit optreden de onhoudbaar hoge financieringskosten voor sommige lidstaten heeft verlaagd via de SMP en voorziet in een liquiditeitsvangnet voor de markt van overheidsschuldpapier, via OMT's, dat het een ineenstorting van de bankensector heeft voorkomen, de banden tussen de banken en de overheid heeft helpen doorsnijden, speculatie over overheidsschuld heeft beperkt en de buitensporige spreads tijdelijk heeft beperkt; is echter van oordeel dat een gebrek aan duurzame groei en de hoge (en nog altijd stijgende) openbare en particuliere schulden in veel lidstaten betekenen dat er inderdaad een zorgvuldig beheerd "schuldafbouwproces" vereist is; is het eens met de Commissie dat het verbeteren van de gezondheid van de bankensector een prioriteit moet blijven; is ingenomen met de oprichting door de Commissie, zoals in de belofte van de Commissie aan het Parlement in de verklaring bij het twopack, van de groep op hoog niveau, voorgezeten door Gertrude Tumpel-Gugerell, teneinde het onderzoek naar en de beoordeling van de gedeeltelijke vervanging van nationale staatsschuldemissies door middel van gezamenlijke uitgiften in de vorm van een aflossingsfonds en euroschatkistpapier extra kracht bij te zetten, en de voor- en de nadelen van de verschillende opties in overweging te nemen; kijkt uit naar het verslag van de groep op hoog niveau;

29.  beklemtoont dat de financiering van de reële economie, en van kmo's in het bijzonder, in de perifere lidstaten nog niet hersteld is; wijst erop dat de grote verschillen in toegang tot kredieten doorgaans de steeds grotere verschillen in de EU en met name de eurozone stimuleren en de interne markt verstoren als gevolg van oneerlijke concurrentievoorwaarden; herinnert eraan dat de sanering van de portefeuilles van banken een voorwaarde is, maar wijst er ook op dat negatieve economische vooruitzichten dergelijke restrictieve kredietbeperkingen slechts ten dele rechtvaardigen; vraagt om een nauwlettender toezicht op de tenuitvoerlegging van de nieuwe prudentiële voorschriften en op de praktijken van de bankensector inzake de financiering van de reële economie, met name financieel levensvatbare kmo's; erkent in dat opzicht dat de nieuwe innovatieve financieringsinstrumenten een belangrijke rol kunnen spelen in verschillende Europese programma's en in het cohesiebeleid om openbare en private investeringen te stimuleren en dringt er bij de Commissie op aan om de rechtszekerheid en transparantie van de uitvoering van de nieuwe financieringsinstrumenten tijdig te verzekeren, en dat voor de aanvang van de programmeringsperiode 2014‑2020; vraagt om een grondigere analyse van en nauwlettender toezicht op schaduwbankieren en de gevolgen daarvan voor de reële economie; roept de Commissie op prioriteit te geven aan haar inspanningen ten behoeve van alternatieve en gediversifieerde financieringsbronnen voor kmo's, met name middels de financiële markten, de Europese structuur- en investeringsfondsen, de Europese Investeringsbank, het Europees Investeringsfonds en overheidsbanken voor ontwikkelingsfinanciering;

30.  benadrukt dat het terugplooien van de verschillende financiële spelers op hun nationale markt leidt tot een fragmentering van de interne markt, waardoor deze verzwakt, een te sterke concentratie en hindernissen voor de interbancaire markt en waardoor afbreuk wordt gedaan aan de voordelen van de interne markt, zoals een diversifiëring van de risico's en een toename van de opportuniteiten;

31.  benadrukt de noodzaak van de voortzetting van programma's die bedoeld zijn om het ondernemerschap bij jongeren te stimuleren door speciale startersmogelijkheden voor hen te scheppen, die vergezeld gaan van meer toegang tot Europese financiering en bedrijfsadvisering;

32.  is ingenomen met het wetgevingsvoorstel van de Commissie voor de totstandbrenging van één afwikkelingsmechanisme (met inbegrip van één Europese autoriteit en één door de sector gefinancierd Europees fonds), dat essentieel is voor de voltooiing van de bankenunie; roept de lidstaten, de Commissie en het Europees Parlement op om het snel eens te worden over de totstandbrenging van één afwikkelingsmechanisme; vraagt de Raad met klem om de onderhandelingen met het Parlement over de richtlijn inzake depositogarantiestelsels en over de herstel- en afwikkelingsrichtlijn voor banken (waarvan de onderhandelingen parallel moeten worden verricht) snel af te ronden;

33.  vraagt of directe herkapitalisatie van de bankensector door het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM) beschikbaar kan komen vanaf de inwerkingtreding van het gemeenschappelijk toezichthoudend orgaan zoals aangekondigd in de verklaring van de staatshoofden en regeringsleiders van de eurozone van juni 2012; ondersteunt in het licht van de dringende noodzaak van één afwikkelingsfonds in aanvulling op het GTM, de onmiddellijke oprichting van een achtervangmechanisme met een terugbetalingsperiode door de sector; vraagt de Commissie een voorstel te doen om het ESM-verdrag onder te brengen in het communautair acquis en tegelijkertijd te zorgen voor een ruime democratische verantwoordingsplicht voor het Europees Parlement;

34.  is ingenomen met het "Actieplan ter versterking van de strijd tegen belastingfraude en belastingontduiking" van de Commissie, alsmede haar aanbeveling over "maatregelen om alle EU-lidstaten en derde landen aan te moedigen minimumnormen voor goed bestuur in belastingzaken toe te passen" en haar aanbeveling "over agressieve belastingplanning" die zijn aangenomen op 6 december 2012; herinnert aan de resolutie van het Parlement van 21 mei 2013 over de strijd tegen belastingfraude, belastingontduiking en belastingparadijzen waarin werd gesteld welke maatregelen moesten worden getroffen op het gebied van belastingfraude, belastingontwijking en agressieve belastingplanning en belastingparadijzen; benadrukt dat eerlijkheid en rechtvaardigheid ten aanzien van lastenverdeling een versterkte benadering van belastingfraude en ‑ontduiking vereisen; vraagt de Commissie om dringende maatregelen en een omvattende strategie op basis van concrete wetgevingsmaatregelen om belastingfraude en belastingontwijking te bestrijden en de Raad om duidelijke ondersteuning van alle geblokkeerde of hangende dossiers in verband met belastingkwesties;

35.  roept de Raad op om de onderhandelingen over de belasting op financiële transacties af te ronden, erop aan te dringen dat de belasting in heel Europa wordt ingevoerd en dringend maatregelen om de belastingskloof te dichten, belastingparadijzen aan te pakken en werk te maken van de convergentie van de fiscale stelsels binnen de EU op zijn agenda te zetten;

36.  is van mening dat de invoering van een belasting op financiële transacties, die moet worden nagestreefd door middel van versterkte samenwerking, moet worden beschouwd als de eerste stap naar een wereldwijde invoering ervan;

37.  vraagt om dringende toepassing van de "sixpack" en de "twopack", met als doel de omvorming van het ad-hocsysteem van trojka's naar een wettelijk gezonde structuur uit hoofde van het Europees recht, waarbij de democratische verantwoordingsplicht wordt gewaarborgd; dringt er bij de trojka op aan om zijn communicatiestrategie, die herhaaldelijk rampzalig is gebleken, te herzien; benadrukt dat op de middellange termijn een louter Europese regeling de voorkeur geniet en dat de Commissie voorstellen moet doen voor het gepast omvormen van het trojkamodel;

38.  herinnert eraan dat de voorzitter van de Europese Raad, Herman Van Rompuy, in zijn opmerkingen aan het Europees Parlement op 1 februari 2012 heeft bevestigd dat de werking van het ESM onder toezicht van het Europees Parlement zal staan; kijkt in dat opzicht uit naar de onderhandelingen over een overeenkomst met de Eurogroep waarin onder meer voorzien wordt in de mogelijkheid om hoorzittingen te organiseren en schriftelijke vragen te richten tot de directeur en de raad van bestuur van het ESM;

39.  benadrukt dat het Europees semester op geen enkele wijze de prerogatieven van het Europees Parlement en de nationale parlementen in gevaar mag brengen; dringt er bij de Commissie op aan te zorgen voor goede formele betrokkenheid van het Europees Parlement bij alle stappen van het Europees semester, teneinde de legitimiteit van beslissingen die alle burgers treffen te vergroten; verzoekt de Commissie om op zoek te gaan naar manieren om het proces meer zichtbaarheid te geven;

40.  benadrukt de noodzaak om de democratische verantwoordingsplicht tegenover het Europees Parlement en de nationale parlementen te vergroten ten aanzien van belangrijke beleidsaspecten van de werking van de eurozone, zoals het ESM, de beslissingen van de Eurogroep en de monitoring en evaluatie van financiële ondersteuningsprogramma's; verzoekt de Commissie in dat verband om een interne ex-postevaluatie van haar aanbevelingen en haar deelname aan de trojka uit te voeren en te publiceren;

41.  vraagt de lidstaten met klem om hun nationale parlementen, de sociale partners en het maatschappelijk middenveld actief te betrekken bij het proces van het Europees semester als geheel, en met name ten aanzien van de ontwikkeling, monitoring, evaluatie van en het debat over de nationale hervormingsprogramma's; dringt er bij de Commissie op die betrokkenheid te garanderen; benadrukt dat de toewijding van alle belanghebbenden bij de ontwikkeling van de noodzakelijke hervormingen cruciaal is voor de doorvoering en het succes ervan;

42.  benadrukt het belang van de dialoog tussen het Europees Parlement en de nationale parlementen met het oog op de verwezenlijking van een volledig operationeel Europees semester en het bereiken van voldoende democratische verantwoordingsplicht ten aanzien van alle betrokkenen; benadrukt het nut van de Europese parlementaire week over het Europees semester voor economische beleidscoördinatie (EPW 2013);

43.  betreurt het dat het standpunt van de Raad over de door de Commissie gedane landenspecifieke aanbevelingen niet in realtime bekendgemaakt is; betreurt het dat het overleg van de Europese Raad over het standpunt van de Raad ten aanzien van de landenspecifieke aanbevelingen niet in realtime bekendgemaakt is;

44.  wijst erop dat er een duidelijk onderscheid moet zijn tussen EU-bevoegdheden en nationale bevoegdheden en dat het Europees Parlement de instelling is waaraan op EU-niveau verantwoording moet worden afgelegd; vraagt dat wanneer er nieuwe bevoegdheden worden overgedragen aan of gecreëerd op het niveau van de Unie of wanneer er nieuwe instellingen van de Unie worden opgericht, een overeenkomstige democratische controle door en verantwoording aan het Europees Parlement wordt verzekerd;

Sectorale bijdragen betreffende het Europees semester 2013

Werkgelegenheid en sociaal beleid

45.  vindt het een goede zaak dat de Commissie erkent dat de belasting op arbeid moet worden verlaagd en dat moet worden gekozen voor andere bronnen van inkomsten, waardoor het proces van begrotingsconsolidatie eerlijker kan worden versneld;

46.  onderkent dat de landenspecifieke aanbevelingen van dit jaar vooral van belang zijn omdat de lidstaten daarin hun investeringsprioriteiten voor het cohesiebeleid in het volgende meerjarig financieel kader bepalen; pleit in dit verband voor meer gerichte EU-financiering van alle prioriteiten in de Europa 2020-strategie, met name via het beleid inzake groei en werkgelegenheid, waaronder de bestrijding van jeugdwerkloosheid en het creëren van duurzame, zekere en verplicht sociaal verzekerde banen met een toereikende beloning; toont zich bezorgd over de toenemende sociale en economische verschillen tussen de lidstaten;

47.  constateert dat diverse lidstaten ingrijpende hervormingen van de arbeidsmarkt hebben doorgevoerd, die bedoeld zijn voor de verbetering van de veerkracht, door grotere interne en externe flexibiliteit te hanteren, de segmentatie terug te dringen en de overgang tussen twee banen te vergemakkelijken; benadrukt dat hervormingen van de arbeidsmarkt moeten worden uitgevoerd met een ruime consensus onder de sociale partners;

48.  verzoekt de lidstaten en de Commissie in haar beleidsrichtsnoeren en landenspecifieke aanbevelingen, ervoor te zorgen dat de essentiële flexibiliteit die op de arbeidsmarkt nodig is, wordt gecompenseerd door het passende niveau van sociale bescherming dat kenmerkend is voor onze sociale markteconomie, en dat de hervormingen van de arbeidsmarkt bedoeld zijn voor de bevordering van een hoge werkgelegenheid en van de kwaliteit van het werk, een betere beheersing van sociale risico's, het boeken van vooruitgang bij de opname van kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt, de vermindering van armoede onder werkenden, het beter combineren van werk en gezin, de bevordering van gendergelijkheid, de bevordering van gezondheid en veiligheid op het werk, de versterking van de rechten van werknemers met atypische contracten en het bieden van een betere sociale bescherming aan zelfstandigen;

49.  constateert dat alle lidstaten aanbevelingen hebben ontvangen over de mate van arbeidsmarktparticipatie; verzoekt de lidstaten met lage arbeidsmarktparticipatiecijfers zich in overleg met de sociale partners meer in te zetten voor actieve, uitvoerige en inclusieve maatregelen voor de arbeidsmarkt, zoals diensten voor opleidingen en werkgelegenheid, en verdere hervormingen door te voeren om de toegang tot hoogwaardige werkgelegenheid te vergemakkelijken, werk en privéleven beter met elkaar in evenwicht te brengen, het vroegtijdig verlaten van de arbeidsmarkt te voorkomen, het concurrentievermogen te verbeteren en segmentatie van de arbeidsmarkt tegen te gaan, alsmede de vaardigheden van de werknemers af te stemmen op de eisen van de arbeidsmarkt;

50.  wijst erop dat vooral de situatie van werkloze jongeren verontrustend is en dat urgente maatregelen nodig zijn; pleit voor een Europees pact voor jeugdwerkgelegenheid om de lang geleden overeengekomen maatregelen ten uitvoer te leggen, en voor het toezeggen van nieuwe hulpmiddelen en maatregelen om jeugdwerkloosheid aan te pakken, het aantal jongeren zonder scholing, werk of stage en de armoede bij jongeren terug te dringen, waarbij rekening wordt gehouden met het kwalitatieve aspect van fatsoenlijk werk dat volledig voldoet aan de fundamentele arbeidsvoorwaarden;

51.  kijkt uit naar de vervroeging van het Jongerenwerkgelegenheidsinitiatief in overeenstemming met de oproep van de commissie EMPL via haar amendementen op de landenspecifieke aanbevelingen;

52.  is ingenomen met het feit dat de Raad de Jeugdgarantie heeft aangenomen en dat er in het volgende meerjarig financieel kader zes miljard euro gereserveerd is voor het Jongerenwerkgelegenheidsinitiatief; verzoekt de lidstaten met spoed jeugdgarantieregelingen uit te voeren en op doeltreffende wijze gebruik te maken van de beschikbare middelen door activiteiten te richten op degenen die zich in de moeilijkste situatie bevinden;

53.  is ingenomen met het feit dat deze middelen de eerste twee jaar van het volgende meerjarig financieel kader kunnen worden gebruikt; benadrukt dat dit bedrag echter ontoereikend is om de jeugdwerkloosheid duurzaam te bestrijden en dat het slechts een eerste aanzet moet zijn om de jeugdwerkloosheid te bestrijden;

54.  spoort de Commissie aan het werk van de actieteams voor jeugdwerkgelegenheid voort te zetten en de lidstaten met de hoogste jeugdwerkloosheidspercentages te helpen de structuurfondsen van de EU in het meerjarig financieel kader voor 2007‑2013 te herprogrammeren en te richten op jongeren; is verheugd over de intentie van de Commissie om het Europees portaal voor beroepsmobiliteit (Eures) verder te ontwikkelen door de activiteiten daarvan te intensiveren en uit te breiden, en vooral door jeugdmobiliteit te stimuleren; constateert echter dat mobiliteit vrijwillig moet blijven en dat de inspanningen om banen en opleidingsplaatsen op locatie te creëren daardoor niet beperkt mogen worden;

55.  verzoekt de Commissie een voorstel in te dienen voor een kwaliteitskader voor stages dat onder meer de criteria voor een passende beloning, leerdoelen, arbeidsvoorwaarden en veiligheids- en gezondheidsnormen omvat; verzoekt de Commissie, de lidstaten en de sociale partners van de EU om de Alliantie voor leerlingplaatsen op ambitieuze wijze in te zetten;

56.  is van mening dat er, gezien het aantal werknemers, en met name jongeren, dat hun land van oorsprong achter zich laat om in een andere EU-lidstaat een baan te zoeken, dringend passende maatregelen moeten worden uitgewerkt om de overdraagbaarheid van pensioenrechten, en de voortzetting van werkloosheidsuitkeringen tijdens het zoeken naar werk in een andere lidstaat voor een periode van ten minste drie maanden, te garanderen; is ingenomen met de verbeteringen in het Europese portaal voor mobiliteit, en pleit ervoor om samen met de lidstaten in dit verband een specifieke strategie uit te werken;

57.  is verheugd over het feit dat in enkele landenspecifieke aanbevelingen voor het eerst de bijzondere situatie van de lidstaten met betrekking tot armoede wordt behandeld; keurt het ten sterkste af dat er in geen enkele landenspecifieke aanbeveling concreet wordt gesproken over arbeidsmarkten waarvan vrouwen uitgesloten zijn en waar geen maatregelen zijn voorzien om vrouwen op te nemen;

58.  benadrukt dat er concrete maatregelen nodig zijn voor een grotere arbeidsparticipatie van vrouwen, oudere werknemers en werknemers met een handicap door te zorgen voor efficiënte stimulansen om terug te keren op de arbeidsmarkt en er te blijven; herhaalt dat de kwaliteit, betaalbaarheid en toegankelijkheid van diensten in verband met voorschools onderwijs, kinderopvang en ouderenzorg een cruciale rol spelen;

59.  benadrukt dat langdurig werklozen moeten worden gesteund met het scheppen van banen en een aanpak voor geïntegreerde actieve integratie, waaronder positieve stimulansen om ze weer aan de slag te krijgen, zoals persoonlijke begeleiding en programma's om de overgang van sociale bijstand naar werk te vergemakkelijken, passende uitkeringsstelsels en toegang tot hoogwaardige diensten die hen helpen weer aansluiting te vinden op de arbeidsmarkt en die toegang bieden tot kwaliteitsbanen;

60.  wijst op de discrepantie tussen vraag en aanbod van vaardigheden en de knelpunten in veel regio's en sectoren, en op het feit dat bepaalde onderwijs- en opleidingsstelsels op dit vlak niet in staat zijn te voldoen aan de vraag op de markt en de behoeften van de werknemers; is ingenomen met de hervormingen van de stelsels van beroepsonderwijs en ‑opleiding, die verscheidene lidstaten doorgevoerd hebben om de vaardigheden en competenties af te stemmen op de behoeften van de arbeidsmarkt en van toekomstige werknemers, vooral van jongeren; benadrukt in dit verband de voordelen van duaal leren; herhaalt dat bijna alle lidstaten verdere maatregelen moeten nemen en meer moeten investeren in onderwijs en opleiding, onderzoek, innovatie en ontwikkeling;

61.  wijst erop dat naast de hervorming van de onderwijs- en opleidingensector ook een langdurige, duurzame, op criteria gebaseerde immigratiestrategie nodig is als antwoord op het tekort aan geschoolde arbeidskrachten en demografische veranderingen;

62.  constateert dat de crisis ernstige en langdurige gevolgen heeft voor het werkloosheidsniveau en de sociale situatie van de lidstaten, wat heeft geleid tot een onhoudbare toename van de armoede en sociale uitsluiting, met inbegrip van kinderarmoede, dakloosheid, sociale ongelijkheid, armoede onder werkenden en een overmatige schuldenlast van huishoudens; verzoekt de lidstaten in dit verband de sociale vangnetten te verstevigen en erop toe te zien dat de socialezekerheidsstelsels waarop de getroffen personen kunnen terugvallen, hun functie doeltreffend vervullen, en daarnaast te investeren in preventieve maatregelen;

Begrotingsbeleid

63.  herinnert eraan dat de EU-begroting, ondanks het feit dat ze zowel in absolute als in relatieve cijfers te beperkt is ten opzichte van de economische welvaart in de Unie, gezien haar rol als katalysator voor investeringen toch een belangrijke toegevoegde waarde heeft als instrument om de doelstellingen van de Europa 2020-strategie te bevorderen;

64.  betreurt dat de lidstaten de bijdrage die de EU-begroting kan leveren aan de versterking van het economisch bestuur en de begrotingscoördinatie in de gehele Unie blijven onderschatten; dringt er in dit opzicht, en met volledige inachtneming van de gezamenlijke verklaring van het Parlement, de Raad en de Commissie van december 2012 en van de resolutie van het Parlement van 3 juli 2013 over het politieke akkoord over het meerjarig financieel kader (MFK) 2014‑2020, bij de Raad op aan alle door de Commissie ingediende gewijzigde begrotingen voor 2013 integraal goed te keuren die in de loop van het jaar noodzakelijk blijken om het huidig meerjarig financieel kader met een schone lei af te sluiten;

65.  herhaalt dat het compromis dat op de Europese Raad van 8 februari 2013 over het MFK 2014‑2020 werd bereikt, niet voldoet aan de verwachtingen van het Parlement; benadrukt dat een overeenkomst over een dergelijk laag niveau uitsluitend kan worden aanvaard tegen de voorwaarden die in zijn resolutie van 3 juli 2013 zijn opgesomd;

66.  is ervan overtuigd dat een geloofwaardige bijdrage van de EU om een einde te maken aan de huidige crisis gebaseerd moet zijn op een fundamentele wijziging van de wijze waarop de EU-begroting wordt gefinancierd, namelijk via echte eigen middelen;

67.  dringt er bij de lidstaten op aan hun uiterste best te doen om tijdig te beslissen over hun nationale programmering voor de structuurfondsen en het cohesiefonds, om vertragingen te vermijden bij het gebruik van deze fondsen die bedoeld zijn om groei en het creëren van banen te ondersteunen;

68.  benadrukt het belang van wetenschap en innovatie voor de strategische ontwikkeling van het concurrentievermogen, en bijgevolg voor het creëren van banen om in Europa de economische en financiële crisis te boven te komen;

Interne markt

69.  herinnert eraan dat de interne markt een belangrijke motor is voor groei en banen en een onmisbare rol moet spelen in de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei; merkt evenwel op dat dit potentieel in vele opzichten onbenut blijft;

70.  herhaalt dat het volledige economische en banenpotentieel van de dienstensector onaangeboord blijft; pleit voor de volledige en juiste tenuitvoerlegging van de EU-dienstenrichtlijn terwijl ook de openbaredienstverplichtingen, die universele toegang tot voordelige kwaliteitsdiensten voor iedereen kunnen waarborgen, worden nagekomen; verzoekt de lidstaten voornamelijk te investeren in hoogwaardige sociale diensten; constateert tegelijkertijd dat loon- en sociale normen moeten worden nageleefd; verzoekt de lidstaten obstakels in de detailhandel en overmatige beperkingen in de zakelijke dienstverlening en gereglementeerde beroepen op te heffen; pleit er tegelijkertijd voor om obstakels voor het vrije verkeer van werknemers op te heffen teneinde de mobiliteit te verbeteren en de aanwending van het menselijk kapitaal van de EU te optimaliseren;

71.  is verheugd over het feit dat in het Europees semester 2013 de jaarlijkse groeianalyse voor de eerste keer wordt onderbouwd met een verslag over de stand van zaken op het gebied van de integratie van de interne markt;

72.  betreurt het echter dat ondanks sterke aanwijzingen voor het belang van de interne markt voor het overwinnen van de crisis, de landenspecifieke aanbevelingen voor 2013 niet in voldoende mate betrekking hebben op de mogelijkheden voor groei, consumentenvertrouwen en banen die voortvloeien uit de goede tenuitvoerlegging en handhaving van de regels van de interne markt;

73.  ondersteunt de nadruk die in de landenspecifieke aanbevelingen van dit jaar wordt gelegd op het belang van het opheffen van ongerechtvaardigde beperkingen en belemmeringen voor de toegang tot de dienstensector; dringt er bij de lidstaten in kwestie op aan om de grootst mogelijke aandacht te besteden aan die aanbevelingen en om deze belemmeringen voor de groei van de interne markt met spoed op te heffen;

74.  verzoekt de Commissie in haar volgende jaarlijkse groeianalyse en het Europees semester 2014 prioriteit te geven aan de governance van de interne markt, en om in de volgende landenspecifieke aanbevelingen ten volle rekening te houden met cruciale groeigebieden, namelijk de dienstensector, de energiesector, de vervoersector en de digitale interne markt, alsmede met de in de Single Market Act I en II opgenomen maatregelen;

75.  betreurt het dat het gebrek aan nationale en Europese investeringen een belemmering is voor de verwezenlijking van de prioritaire doelstellingen op de cruciale terreinen energie, vervoer en de digitale markt als bedoeld in het verslag over de "Stand van zaken op het gebied van de integratie van de interne markt 2013 – bijdrage aan de jaarlijkse groeianalyse 2013";

76.  dringt er tegelijkertijd bij de lidstaten en de Commissie op aan zich meer in te spannen voor de handhaving van de wetgeving inzake de interne markt en het toezicht op deze handhaving, onder meer via regelmatige "EU-sweeps";

77.  herhaalt zijn oproep aan de Commissie om de governance van de interne markt te versterken door een jaarlijkse governance-cyclus voor de interne markt vast te stellen als een specifieke pijler van het Europees semester, met inbegrip van het scorebord voor de interne markt, een jaarverslag over de integratie van de interne markt als onderdeel van de jaarlijkse groeianalyse, begeleiding van de Europese Raad aan de lidstaten, nationale actieplannen gericht op de tenuitvoerlegging van de richtsnoeren inzake de interne markt en gerichte landenspecifieke aanbevelingen;

78.  maakt zich ernstige zorgen over de voortdurende onzekerheid van privé-investeerders, hun gebrek aan vertrouwen en hun terughoudendheid om te investeren, in het bijzonder ten gevolge van productiviteitsnormen met een voortdurende fragmentering van de interne markt en veranderingen in industriebeleid; betreurt het dat als gevolg van de crisis een milieu met weinig vertrouwen zowel privé-investeerders als instellingen van de financiële sector risico's sterk doet vermijden en herhaalt dat het werk ter versterking van de banksector moet worden voortgezet;

Regionaal beleid

79.  maakt zich ernstig zorgen over de sterke daling van openbare en particuliere investeringen in de productieve economie en vooral op lokaal en regionaal niveau; is van mening dat beslissende maatregelen noodzakelijk zijn om de product- en arbeidsmarkt te hervormen, een behoedzaam loonbeleid aan te nemen, het toekomstige groeimodel op innovatie te baseren en productie naar activiteiten met een hoge meerwaarde te verschuiven; is van mening dat een duurzaam economisch beleid zeer goede voorwaarden voor startende ondernemingen vereist; uit zijn sterke overtuiging dat de structuur- en investeringsfondsen essentieel zijn om elk tekort op bovenvermelde gebieden te voorkomen en te matigen en openbare investeringen aan te wakkeren; wijst op de mogelijkheden die in de lidstaten kunnen worden benut om openbare investeringen uit de structuurfondsen te ondersteunen door een zekere flexibiliteit te bieden voor de financiële procedures van deze fondsen, bijvoorbeeld door een verhoging van de cofinancieringspercentages van de landen die deelnemen aan een aanpassingsprogramma en financiële steun van de EU ontvangen, of door de annuleringsregel voor alle lidstaten met een jaar te verlengen in de programmeringsperiode 2007‑2013 (zoals ook het geval zal zijn voor de programmeringsperiode 2014‑2020);

80.  is van mening dat de betrokkenheid van regionale en lokale overheden bij de planning en uitvoering van de betreffende programma's, in het bijzonder de Europa 2020-strategie, moet worden vergroot teneinde op alle niveaus meer verantwoordelijkheidszin te kweken voor wat met de strategie wordt beoogd en de doelstellingen en resultaten voor het publiek inzichtelijker te maken;

Vrouwenrechten en gendergelijkheid

81.  is ingenomen met de landenspecifieke aanbevelingen betreffende maatregelen om de opvangfaciliteiten voor kinderen te verbeteren, belemmeringen voor tweede verdieners weg te nemen, de wettelijke pensioenleeftijd voor mannen en vrouwen te harmoniseren, aan de behoefte om werk en privéleven te combineren tegemoet te komen, met name door het bevorderen van de toegang tot nieuwe technologieën en tot opleidingen inzake het gebruik daarvan, en het dichten van gender- en pensioenkloven; spreekt zijn bezorgdheid uit over het feit dat veel aanbevelingen reeds in 2012 werden neergelegd, hetgeen wijst op een ontoereikende tenuitvoerlegging ervan in de lidstaten;

82.  benadrukt dat de lidstaten het aantal kinderen en jongeren die onderwijs volgen, moeten verhogen, en dat zij meer de nadruk moeten leggen op het probleem van voortijdige schoolverlating, met name door gegevens te verzamelen over de belangrijkste redenen ervan, zodat er beleid kan worden vastgesteld en uitgevoerd om het te voorkomen;

83.  verzoekt de Commissie en de lidstaten om in de nationale werkprogramma's rekening te houden met de genderdoelstellingen en bijzondere aandacht te besteden aan vrouwen die bejaarden verzorgen, aan alleenstaande moeders en vrouwen die kinderen hebben met een handicap; vraagt voorts dat rekening wordt gehouden met het probleem van vroegtijdige schoolverlating, aangezien steeds meer jongeren tussen 10 en 16 jaar niet meer naar school gaan, waardoor ontegenzeglijk veel potentieel voor de hele Unie verloren gaat;

84.  verzoekt de Commissie om in haar volgende jaarlijkse groeianalyse specifieke beleidsrichtsnoeren inzake het beperken van genderongelijkheden aan de orde te stellen, waaronder in het bijzonder richtsnoeren inzake het dichten van de loonkloof tussen mannen en vrouwen – die er vaak toe leidt dat vrouwen later in hun leven onder de armoedegrens belanden – alsmede de pensioenkloof tussen mannen en vrouwen, inzake het vergroten van de deelname van vrouwen aan de arbeidsmarkt en inzake het bestrijden van gendersegregatie op de arbeidsmarkt, aangezien de toekomstige welvaart van de EU in doorslaggevende mate zal afhangen van de vraag of zij haar arbeidspotentieel volledig zal weten te benutten;

85.  wijst op het belang van genderbewust begroten, teneinde alle regeringsbeleid en ‑programma's, de gevolgen ervan voor de middelentoewijzing en de mate waarin zij bijdragen tot de gelijkheid van mannen en vrouwen, onder de loep te nemen;

o
o   o

86.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Europese Raad en de regeringen van de lidstaten, de Europese Commissie, de nationale parlementen, alsmede aan de Europese CentraleBank.

(1) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0408.
(2) PB L 306 van 23.11.2011, blz. 12.
(3) PB L 306 van 23.11.2011, blz. 41.
(4) PB L 306 van 23.11.2011, blz. 8.
(5) PB L 306 van 23.11.2011, blz. 33.
(6) PB L 306 van 23.11.2011, blz. 25.
(7) PB L 306 van 23.11.2011, blz. 1.
(8) PB L 140 van 27.5.2013, blz. 1.
(9) PB L 140 van 27.5.2013, blz. 11.
(10) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0052.
(11) Europees Parlement, Directoraat-generaal intern beleid, Beleidsondersteunende afdeling C.


Migratiestromen in het Middellandse Zeegebied, met name in het licht van de tragische gebeurtenissen bij Lampedusa
PDF 137kWORD 31k
Resolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2013 over migratiestromen over de Middellandse Zee, in het bijzonder in het licht van de tragische gebeurtenissen bij Lampedusa (2013/2827(RSP))
P7_TA(2013)0448RC-B7-0474/2013

Het Europees Parlement,

–  gezien het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden,

–  gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens van 1948,

–  gezien de Verdragen van Genève van 1949 en de aanvullende protocollen hierbij,

–  gezien de verklaring van de hoge commissaris voor de vluchtelingen van de Verenigde Naties (UNHCR) van 12 oktober 2013,

–  gezien het verslag van april 2012 van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa met als titel "Lives lost in the Mediterranean Sea",

–  gezien de vorige verklaringen en het meest recente, in april 2013 gepubliceerde verslag van de speciale VN-rapporteur voor de mensenrechten van migranten over het beheer van de buitengrenzen van de EU en de gevolgen daarvan voor de mensenrechten van migranten,

–  gezien zijn resolutie van 9 oktober 2013 over maatregelen van de EU en de lidstaten om met de vluchtelingenstroom als gevolg van het conflict in Syrië om te gaan(1),

–  gezien Verordening (EU) nr. 439/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 tot oprichting van een Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken(2),

–  gezien het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van regels voor de bewaking van de zeebuitengrenzen in het kader van de operationele samenwerking gecoördineerd door het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (COM(2013)0197),

–  gezien Verordening (EU) nr. 1168/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad tot oprichting van een Europees agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (Frontex)(3),

–  gezien het standpunt van het Europees Parlement dat op 10 oktober 2013 in eerste lezing is goedgekeurd met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. .../2013 van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van het Europees grensbewakingssysteem (EUROSUR)(4),

–  gezien de gemeenschappelijke mededelingen van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 20 maart 2013 getiteld "Europees nabuurschapsbeleid: naar een sterker partnerschap" (JOIN(2013)0004),

–  gezien zijn resolutie van 7 april 2011 over de herziening van het Europees nabuurschapsbeleid – de zuidelijke dimensie(5),

–  gezien Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven(6),

–  gezien Besluit 2009/371/JBZ van de Raad van 6 april 2009 tot oprichting van de Europese politiedienst (Europol)(7),

–  gezien de mondelinge vraag O-000021/2013 – B7-0119/2013 van 25 februari 2013 betreffende een permanent EU-overbrengingssysteem op vrijwillige basis,

–  gezien het verslag van zijn Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken over het bezoek van een delegatie aan Lampedusa in november 2011,

–  gezien het bezoek van de voorzitter van de Commissie, José Manuel Barroso, en de commissaris voor Binnenlandse Zaken, Cecilia Malmström, aan Lampedusa op 9 oktober 2013 en het daaraan gerelateerde plenair debat op dezelfde dag over het migratiebeleid van de EU in het Middellandse Zeegebied, met bijzondere aandacht voor de tragische gebeurtenissen bij Lampedusa,

–  gezien zijn resolutie van 23 oktober 2013 over georganiseerde misdaad, corruptie en witwassen: aanbevelingen inzake de benodigde acties en initiatieven(8), en met name de opmerkingen over de strijd tegen mensenhandel en "handelaren in de dood",

–  gezien de artikelen 77, 78, 79 en 80 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en de artikelen 18 en 19 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

–  gezien artikel 110, leden 2 en 4, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat bij de meest recente tragische gebeurtenissen bij Lampedusa ten minste 360 migranten om het leven zijn gekomen, en nog veel meer mensen worden vermist;

B.  overwegende dat volgens de Internationale Organisatie voor Migratie sinds 1993 minstens 20 000 personen zijn omgekomen op zee, waaruit opnieuw blijkt dat al het mogelijke moet worden gedaan om de levens van mensen in gevaar te redden en dat de lidstaten hun internationale verplichtingen inzake redding op zee moeten nakomen;

C.  overwegende dat er op EU-niveau nog altijd onduidelijkheid bestaat over de taakverdeling tussen de verschillende betrokken entiteiten wat het bieden van bijstand aan schepen in nood betreft, alsook wat de coördinatie van opsporings- en reddingsacties betreft;

D.  overwegende dat mensensmokkelaars en mensenhandelaren illegale migratie exploiteren, en dat slachtoffers door criminele netwerken worden gedwongen, gelokt of misleid om naar Europa te komen, en overwegende dat deze criminele netwerken een ernstig risico vormen voor het leven van migranten en een uitdaging voor de EU;

E.  overwegende dat het beginsel van solidariteit en billijke verdeling van de verantwoordelijkheid is vastgelegd in artikel 80 van het VWEU;

F.  overwegende dat het nieuwe herziene gemeenschappelijk Europees asielstelsel (CEAS) ten doel heeft te voorzien in duidelijkere regels en een eerlijke en adequate bescherming te waarborgen van personen die internationale bescherming nodig hebben;

G.  overwegende dat de EU-wetgeving voorziet in een aantal instrumenten, zoals de visumcode en de Schengengrenscode, die het mogelijk maken visa te verlenen op humanitaire gronden;

H.  overwegende dat de lidstaten moeten worden aangemoedigd gebruik te maken van de middelen die beschikbaar worden gesteld in het kader van het Fonds voor asiel en migratie en van de middelen in het kader van de voorbereidende actie "Hervestiging van vluchtelingen in noodsituaties", die onder meer de volgende maatregelen omvat: steun voor mensen die reeds door het bureau van de hoge commissaris van de VN voor vluchtelingen (UNHCR) als vluchteling zijn erkend; ondersteuning van noodacties in het geval van groepen vluchtelingen, die als prioritair zijn aangemerkt en die het slachtoffer zijn van een gewapende aanval en geconfronteerd worden met extreem schadelijke en levensbedreigende omstandigheden; zo nodig, verstrekking van extra financiële steun in noodsituaties aan de diensten van het UNHCR en zijn verbindingsorganisaties in de lidstaten en op EU-niveau;

I.  overwegende dat Italië een nieuwe patrouille-, reddings- en surveillance-operatie "Mare Nostrum" heeft gelanceerd om de humanitaire reddingsacties in de Middellandse Zee te verbeteren;

J.  overwegende dat voorzitter Barroso tijdens zijn recente bezoek aan Lampedusa 30 miljoen EUR aan EU-middelen heeft toegezegd ter ondersteuning van de lokale bevolking;

1.  geeft uiting aan zijn diepe bedroefdheid over het verlies van mensenlevens bij Lampedusa; dringt er bij de Europese Unie en de lidstaten op aan meer te doen om verder verlies van mensenlevens op zee te voorkomen;

2.  is van mening dat Lampedusa een keerpunt moet zijn voor Europa en dat de enige manier om nieuwe tragedies in de toekomst te voorkomen een gecoördineerde aanpak is op basis van solidariteit en verantwoordelijkheid, en ondersteund door gemeenschappelijke instrumenten;

3.  dringt aan op humanitaire bijstand aan overlevenden van dergelijke tragische gebeurtenissen, en verzoekt de EU en de lidstaten zich in te zetten om de universele grondrechten van migranten te waarborgen, met name die van niet-begeleide minderjarigen;

4.  erkent dat de inwoners van Italië en Malta, en met name van Lampedusa, evenals niet-gouvernementele organisaties zoals Caritas en het Rode Kruis enorme inspanningen hebben geleverd bij de eerste opvang van en reddingsoperaties voor alle immigranten;

5.  is verheugd over de intentie van de Commissie om een task force op te richten met betrekking tot de kwestie van migratiestromen in het Middellandse Zeegebied; is van mening dat deze task force zowel een politiek als een operationeel onderdeel zou moeten omvatten; benadrukt in dit verband dat het Parlement bij een dergelijke task force moet worden betrokken op ofwel politiek ofwel technisch niveau; benadrukt tevens dat de oprichting van deze task force slechts als een eerste stap in de richting van een ambitieuzere aanpak moet worden beschouwd;

6.  vraagt om een verhoging van het budget voor het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO) en het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten (Frontex) om de lidstaten bij te staan in omstandigheden waarin extra technische en operationele bijstand aan de buitengrenzen vereist is, onder meer in situaties waarbij zich humanitaire noodgevallen en reddingsacties op zee voordoen; herinnert eraan dat een behoorlijke financiering van deze agentschappen essentieel is om een gecoördineerde aanpak te ontwikkelen; verzoekt de lidstaten om hun praktische samenwerking met het EASO en Frontex uit te breiden, onder meer door hulp in natura (gedetacheerde ambtenaren, materiële steun, enz.); verzoekt de Raad en de Commissie de mogelijkheid te overwegen om een EU-kustwacht op de richten en een nieuw Operationeel Bureau Frontex op te zetten in gebieden die kampen met hoge migratiedruk en in het bijzonder in het Middellandse Zeegebied, waarbij de desbetreffende kosten door de geselecteerde lidstaat worden gedragen;

7.  benadrukt dat het van belang is de verantwoordelijkheid op asielgebied te delen en beveelt aan een op objectieve criteria gebaseerd mechanisme in het leven te roepen om de druk te verminderen op die lidstaten die, absoluut of verhoudingsgewijs, grotere aantallen asielzoekers en begunstigden van internationale bescherming opvangen;

8.  onderstreept dat de overbrenging van personen die internationale bescherming genieten en van asielzoekers een van de meest concrete vormen van solidariteit en het delen van verantwoordelijkheid is; benadrukt het belang van projecten zoals het proefproject voor hervestiging binnen de EU vanuit Malta (Eurema-project) en de verlenging ervan, in het kader waarvan personen die internationale bescherming genieten van Malta naar andere lidstaten zijn en worden overgebracht, en pleit voor de ontplooiing van meer soortgelijke initiatieven;

9.  is ingenomen met de voorstellen van de Commissie om een opsporings- en reddingsoperatie van Cyprus tot Spanje in te zetten en Frontex te versterken door het budget en de capaciteit ervan uit te breiden, met het doel levens te redden en mensenhandel en ‑smokkel te bestrijden;

10.  roept de medewetgevers op snel overeenstemming te bereiken over nieuwe bindende interceptieregels voor door Frontex gecoördineerde operaties op zee teneinde doeltreffende en gecoördineerde reddingsmaatregelen op EU-niveau te verwezenlijken en ervoor te zorgen dat de operaties worden uitgevoerd met de volledige eerbiediging van de desbetreffende internationale mensenrechten en vluchtelingenwetgeving en ‑normen en verplichtingen krachtens het recht van de zee;

11.  verzoekt de Unie en de lidstaten de mogelijkheid te overwegen om mechanismen te creëren voor het vinden van veilige plaatsen voor het aan land brengen van geredde vluchtelingen en migranten;

12.  verzoekt de Unie en haar lidstaten om een profilerings- en verwijzingsmechanisme op te zetten, met inbegrip van toegang tot een eerlijke en efficiënte asielprocedure voor degenen die wellicht internationale bescherming nodig hebben, gebaseerd op het inzicht dat het aan land brengen niet noodzakelijkerwijs impliceert dat het land waar op zee geredde personen worden ontscheept alleen de verantwoordelijkheid moet dragen;

13.  dringt er bij de lidstaten op aan ervoor te zorgen dat alle bepalingen van de verschillende instrumenten van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel (CEAS) correct worden toegepast; herinnert de lidstaten eraan dat mensen die om internationale bescherming vragen, naar de bevoegde nationale asielinstanties moeten worden doorverwezen en toegang moeten krijgen tot eerlijke en doeltreffende asielprocedures;

14.  roept de lidstaten op om, indien noodzakelijk, de toepassing van artikel 3, lid 2, van Verordening (EU) nr. 604/2013(9) te overwegen teneinde de verantwoordelijkheid te nemen voor de asielaanvragen van personen die het risico lopen geen toegang te krijgen tot hun rechten in een lidstaat die zijn verplichtingen niet kan nakomen; is eveneens van mening dat de lidstaten moeten overwegen artikel 15 van bovenvermelde verordening toe te passen teneinde familieleden samen te brengen;

15.  roept Frontex en de lidstaten op ervoor te zorgen dat alle grenswachten en ander personeel uit de lidstaten dat deelneemt aan Europese grenswachtteams, alsook het Frontex-personeel, opleiding krijgen in de relevante Unie- en internationale wetgeving en grondrechten, met inbegrip van mensenrechten, in overeenstemming met artikel 5 van de herziene Frontex-verordening;

16.  dringt er bij de EU en de lidstaten op aan de gemengde migratiestromen te monitoren met gebruikmaking van de beschikbare Europese en nationale instrumenten, en voor goede coördinatie en communicatie te blijven zorgen, bijvoorbeeld via het faciliteren van informatie-uitwisseling tussen de nationale kustwachtdiensten;

17.  vraagt de Unie, Frontex en de lidstaten ervoor te zorgen dat het bijstaan van migranten in nood en het redden van migranten op zee tot de belangrijkste prioriteiten behoren van de tenuitvoerlegging van de recent goedgekeurde EUROSUR-verordening;

18.  acht het van prioritair belang dat de instrumenten en middelen van de EU, onder meer die waarover Frontex (bv. EUROSUR) en Europol beschikken, beter worden gecoördineerd, zodat tezamen met derde landen krachtiger kan worden opgetreden tegen de criminele netwerken van mensenhandelaren en -smokkelaars;

19.  herinnert eraan dat solidariteit in de EU samen moet gaan met verantwoordelijkheid; herinnert eraan dat de lidstaten wettelijk verplicht zijn bijstand te verlenen aan migranten op zee;

20.  roept de lidstaten op hun prerogatief inzake redding van levens op zee te gebruiken in overeenstemming met hun internationale verplichtingen;

21.  is bezorgd over het feit dat steeds meer personen hun leven riskeren door de gevaarlijke overtocht per boot van de Middellandse Zee naar de EU te wagen; vraagt de lidstaten maatregelen te nemen die asielzoekers in staat stellen op een veilige en eerlijke manier toegang te verkrijgen tot het asielstelsel van de Unie;

22.  benadrukt dat legale binnenkomst in de EU beter is dan een gevaarlijkere illegale binnenkomst, die het risico van mensenhandel en verlies van mensenlevens kan inhouden;

23.  dringt aan op een meer holistische benadering van migratie teneinde te waarborgen dat met migratie verband houdende kwesties op een samenhangende manier kunnen worden aangepakt;

24.  spoort de EU aan een alomvattende strategie te ontwikkelen, met name voor het Middellandse Zeegebied, waarin arbeidsmigratie in de context wordt geplaatst van de sociale, economische en politieke ontwikkeling van de regio; verzoekt de EU en de lidstaten te kijken naar de beschikbare instrumenten in het kader van het visumbeleid van de EU en de EU-wetgeving inzake arbeidsmigratie;

25.  dringt er bij de lidstaten op aan strenge strafrechtelijke sancties in te stellen voor personen die mensenhandel naar en binnen de EU bevorderen, en breed opgezette voorlichtingscampagnes te lanceren om de aandacht te vestigen op de risico's die mensen lopen als zij hun leven toevertrouwen aan mensenhandelaren en smokkelaars;

26.  dringt bij de EU en de lidstaten aan op wijziging of herziening van alle wetgeving die personen die bijstand verlenen aan migranten in nood op zee strafbaar stelt; vraagt de Commissie Richtlijn 2002/90/EG van de Raad te herzien, waarin sancties zijn vastgelegd voor hulp bij illegale binnenkomst, illegale doortocht en illegaal verblijf teneinde te verduidelijken dat het verstrekken van humanitaire bijstand aan migranten in nood op zee moet worden toegejuicht, en geen daad is die ooit tot enige vorm van sanctie zou kunnen leiden;

27.  dringt aan op betere en efficiëntere samenwerking tussen de EU en derde landen, teneinde een herhaling van de tragische gebeurtenissen zoals die voor de kust van Lampedusa te voorkomen; beschouwt de overeenkomsten inzake migratiebeheer tussen de EU en landen die als doorvoerland naar de EU fungeren als prioriteit voor de Unie op de korte termijn, met inbegrip van de financiering van politievoorzieningen en opleidingen inzake wetshandhavingscapaciteiten, evenals bijstand aan deze landen - en de landen van herkomst van migranten - om hun economieën te diversifiëren en verbeteren, en benadrukt dat derde landen het internationaal recht moeten eerbiedigen met betrekking tot het redden van levens op zee en dat zij de bescherming van vluchtelingen en de eerbiediging van de grondrechten moeten waarborgen;

28.  vraagt de EU door te gaan met het bieden van humanitaire, financiële en politieke bijstand in crisisgebieden in Noord-Afrika en het Midden-Oosten, teneinde de onderliggende oorzaken van migratie en humanitaire problemen aan te pakken; verzoekt de EU derhalve de distributie van deze middelen te monitoren en het democratisch toezicht erop te vergroten, zodat zij enig positief effect kunnen sorteren, iets waar het tot nu toe aan heeft ontbroken;

29.  vraagt de EU en de lidstaten adequate, verantwoorde maatregelen te treffen met het oog op een mogelijke instroom van vluchtelingen in de lidstaten; vraagt de Commissie en de lidstaten de huidige situatie verder te volgen en te blijven werken aan noodplannen, capaciteitsopbouw, beleidsdialoog en de naleving van hun verplichtingen op het gebied van mensenrechten ten aanzien van de detentieomstandigheden;

30.  vraagt de lidstaten in overeenstemming met het bestaande internationale en EU-recht het beginsel van "non-refoulement" in acht te nemen; verzoekt de lidstaten onmiddellijk een einde te maken aan elke vorm van onrechtmatige en langdurige detentie, die in strijd is met het internationaal en Europees recht, en herinnert eraan dat maatregelen om migranten vast te houden altijd vergezeld moeten gaan van een administratief besluit, naar behoren gerechtvaardigd moeten zijn en slechts voor een beperkte periode mogen gelden;

31.  moedigt de lidstaten aan om in dringende behoeften te voorzien middels hervestiging in aanvulling op de bestaande nationale quota's, alsook door middel van toelating op humanitaire gronden;

32.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de parlementen en regeringen van de lidstaten, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties en de hoge commissaris van de VN voor vluchtelingen.

(1) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0414.
(2) PB L 132 van 29.5.2010, blz. 11.
(3) PB L 304 van 22.11.2011, blz. 1.
(4) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0416.
(5) PB C 296 E van 2.10.2012, blz. 114.
(6) PB L 348 van 24.12.2008, blz. 98.
(7) PB L 121 van 15.5.2009, blz. 37.
(8) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0444.
(9) PB L 180 van 29.6.2013, blz. 31.


Opschorting van de SWIFT-overeenkomst ingevolge de NSA-spionagepraktijken
PDF 128kWORD 24k
Resolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2013 over de opschorting van de TFTP-overeenkomst naar aanleiding van het surveillanceprogramma van de NSA (2013/2831(RSP))
P7_TA(2013)0449RC-B7-0468/2013

Het Europees Parlement,

–  gezien artikel 16 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

–  gezien artikel 87 van het VWEU,

–  gezien artikel 225 van het VWEU,

–  gezien artikel 226 van het VWEU,

–  gezien artikel 218 van het VWEU,

–  gezien artikel 234 van het VWEU,

–  gezien artikel 314 van het VWEU,

–  gezien de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika inzake de verwerking en doorgifte van gegevens betreffende het financiële berichtenverkeer van de Europese Unie naar de Verenigde Staten ten behoeve van het Programma voor het traceren van terrorismefinanciering (TFTP-overeenkomst),

–  gezien zijn resolutie van 4 juli 2013 over het surveillanceprogramma van de Amerikaanse National Security Agency, surveillancediensten in verschillende lidstaten en de gevolgen daarvan voor de privacy van EU-onderdanen(1),

–  gezien Besluit van de Raad 2010/412/EU van 13 juli 2010 betreffende de sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika inzake de verwerking en doorgifte van gegevens betreffende het financiële berichtenverkeer van de Europese Unie naar de Verenigde Staten ten behoeve van het Programma voor het traceren van terrorismefinanciering(2) en de daaraan gehechte verklaringen van de Europese Commissie en de Raad,

–  gezien zijn resolutie van 17 september 2009 over de voorgenomen internationale overeenkomst inzake het beschikbaar stellen van gegevens over het betalingsverkeer aan het Ministerie van Financiën van de Verenigde Staten voor de preventie en bestrijding van terrorisme en van de financiering ervan(3),

–  gezien zijn standpunt van 11 februari 2010 over het voorstel voor een besluit van de Raad inzake de sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika inzake de verwerking en doorgifte van gegevens betreffende het betalingsberichtenverkeer van de Europese Unie naar de Verenigde Staten ten behoeve van het Programma voor het traceren van terrorismefinanciering(4),

–  gezien zijn resolutie van 5 mei 2010 over de aanbeveling van de Commissie aan de Raad om toestemming voor de start van onderhandelingen te geven voor een overeenkomst tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika inzake het beschikbaar stellen van gegevens over het betalingsverkeer aan het Ministerie van Financiën van de Verenigde Staten voor de preventie en bestrijding van terrorisme en van de financiering ervan(5),

–  gezien zijn standpunt van 8 juli 2010 over het ontwerpbesluit van de Raad betreffende de sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika inzake de verwerking en doorgifte van gegevens betreffende het financiële berichtenverkeer van de Europese Unie naar de Verenigde Staten ten behoeve van het Programma voor het traceren van terrorismefinanciering(6) en de aanbevelingen van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken,

–  gezien de verslagen van de Commissie van 30 maart 2011 (SEC(2011)0438) en van 14 december 2012 (SWD(2012)0454) over de gezamenlijke herziening van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika inzake de verwerking en doorgifte van gegevens betreffende het betalingsberichtenverkeer van de Europese Unie naar de Verenigde Staten ten behoeve van het Programma voor het traceren van terrorismefinanciering,

–  gezien het verslag van 1 maart 2011 over de controle op de tenuitvoerlegging door Europol van de TFTP-overeenkomst die in november 2010 door het gemeenschappelijk controleorgaan van Europol is uitgevoerd,

–  gezien de publieke verklaring van het gemeenschappelijk controleorgaan van Europol van 14 maart 2012 over de tenuitvoerlegging van de TFTP-overeenkomst,

–  gezien de beoordeling door het gemeenschappelijk controleorgaan van Europol van 18 maart 2013 met betrekking tot de resultaten van de derde controle op de uitvoering door Europol van zijn taken overeenkomstig de TFTP-overeenkomst,

–  gezien de brief d.d. 18 april 2011 van Paul Breitbarth, Nederlands College Bescherming Persoonsgegevens, aan het hoofd van de delegatie van de gezamenlijke EU-commissie herziening TFTP,

–  gezien de brief d.d. 7 juni 2011 van Jacob Kohnstamm, namens de Groep gegevensbescherming artikel 29, aan mevrouw Melissa A. Hartmann, Deputy Assistant Secretary, US Department of the Treasury,

–  gezien de brief van 21 december 2012 van Jacob Kohnstamm, namens de Groep gegevensbescherming artikel 29, aan Juan Fernando López Aguilar, voorzitter van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken,

–  gezien de brief d.d. 12 september 2013 van commissaris Malmström aan David Cohen, Under-Secretary of the US Department of the Treasury for Terrorism and Financial Intelligence, en gezien het antwoord van de heer Cohen d.d. 18 september 2013,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 13 juli 2011 getiteld "Een Europees systeem voor het traceren van terrorismefinanciering: beschikbare opties" (COM(2011)0429),

–  gezien de schriftelijke vragen E-011200/2010, E-002166/2011, E-002762/2011, E‑002783/2011, E-003148/2011, E-003778/2011, E-003779/2011, E-004483/2011, E-006633/2011, E‑008044/2011, E-008752/2011, E-000617/2012, E-002349/2012, E-003325/2012, E-007570/2012 en E-000351/2013,

–  gezien artikel 110, leden 2 en 4, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika inzake de verwerking en doorgifte van gegevens betreffende het financiële berichtenverkeer van de Europese Unie naar de Verenigde Staten ten behoeve van het Programma voor het traceren van terrorismefinanciering (hierna "de overeenkomst") op 1 augustus 2010 in werking is getreden;

B.  overwegende dat uit persberichten blijkt dat de nationale veiligheidsdienst van de VS (NSA) rechtstreeks toegang heeft gehad tot de IT-systemen van een aantal particuliere bedrijven en rechtstreeks toegang heeft gekregen tot betalingsberichten met betrekking tot financiële overmakingen en verwante gegevens door een verstrekker van diensten inzake internationaal betalingsberichtenverkeer die momenteel onder de overeenkomst valt;

C.  overwegende dat het Parlement in zijn bovenvermelde resolutie van 4 juli 2013 zijn Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken heeft gelast een grondig onderzoek in te stellen naar deze kwestie, in samenwerking met de nationale parlementen en de EU-VS-groep van deskundigen die door de Commissie in het leven is geroepen, en daarover aan het eind van het jaar verslag uit te brengen;

D.  overwegende dat na de afwijzing van de tijdelijke TFTP-overeenkomst een meerderheid van het Europees Parlement alleen ingestemd heeft met de huidige TFTP-overeenkomst wegens de aangescherpte beschermingsmaatregelen die de persoonsgegevens en privacyrechten van EU-burgers moeten waarborgen;

E.  overwegende dat het Amerikaanse Ministerie van Financiën een grote hoeveelheid relevante informatie omtrent deze overeenkomst als ‘EU-Geheim’ heeft geclassificeerd;

F.  overwegende dat volgens de Groep gegevensbescherming artikel 29 de huidige procedure voor uitoefening van het recht op toegang mogelijk niet adequaat is en dat het in de praktijk wellicht niet mogelijk is om het recht op rectificatie, schrapping en blokkering uit te oefenen;

G.  overwegende dat de Commissie heeft verklaard dat de overeenkomst weliswaar strikte waarborgen kent op het punt van gegevensdoorgifte;

H.  overwegende dat de Commissie werd verzocht uiterlijk op 1 augustus 2011 een juridisch en technisch kader voor het extraheren van gegevens op EU-grondgebied aan het Europees Parlement en de Raad voor te leggen, en uiterlijk op 1 augustus 2013 een voortgangsverslag over de ontwikkeling van een vergelijkbaar EU-systeem overeenkomstig artikel 11 van de overeenkomst;

I.  overwegende dat de Commissie niet een juridisch en technisch kader voor het extraheren van gegevens op het grondgebied van de EU heeft voorgelegd, maar op 13 juli 2011 een beschrijving heeft gepresenteerd van de verschillende stappen die zij heeft genomen om naar een dergelijk juridisch en technisch kader toe te werken, waarbij zij een aantal voorlopige resultaten bekendmaakte en enkele theoretische opties noemde voor een Europees systeem voor het traceren van terrorismefinanciering, zonder in details te treden;

J.  overwegende dat gesprekken tussen de diensten van de Commissie en de regering van de VS niet kunnen worden beschouwd als een onderzoek, en dat dit ook geldt voor het vertrouwen op verklaringen van de VS;

1.  is van mening dat, gezien het feit dat de bevordering van de vrijheid van het individu centraal staat in alle streven van de EU, veiligheidsmaatregelen – met inbegrip van maatregelen ter bestrijding van terrorisme – moeten worden getroffen met inachtneming van de regels van de rechtsstaat en onderworpen moeten zijn aan grondrechtelijke verplichtingen, inclusief die welke betrekking hebben op privacy- en gegevensbescherming;

2.  herhaalt dat elke doorgifte van persoonsgegevens in overeenstemming moet zijn met het recht van de EU en de lidstaten en met de verplichtingen op het gebied van de grondrechten, met inbegrip van de verplichtingen inzake privacy en gegevensbescherming;

3.  is ernstig verontrust over de onlangs onthulde documenten over de activiteiten van de NSA met betrekking tot rechtstreekse toegang tot betalingsberichten en verwante gegevens, hetgeen duidelijk in strijd zou zijn met de overeenkomst en met name met artikel 1 daarvan;

4.  dringt aan op een volledig technisch onderzoek ter plaatse naar de beschuldigingen als zouden de Amerikaanse autoriteiten onbevoegde toegang hebben gehad tot de SWIFT-servers of daartoe eventueel tersluiks gelegenheid hebben gecreëerd; betreurt dat geen enkele lidstaat daarnaar een onderzoek heeft ingesteld of gevraagd heeft een dergelijk onderzoek in te stellen, bij gebreke waarvan de feiten niet kunnen worden geverifieerd;

5.  wijst nogmaals op de noodzaak om gegevensuitwisselingsovereenkomsten met de VS te baseren op een consistent wettelijk kader voor gegevensbescherming dat voorziet in juridisch bindende normen voor de bescherming van persoonsgegevens, o.a. wat betreft doelspecificiteit, gegevensminimalisatie, doorgifte, toegang, correctie, schrapping en schadeloosstelling;

6.  vreest dat de overeenkomst niet is uitgevoerd overeenkomstig de bepalingen ervan, met name het bepaalde in de artikelen 1, 4, 12, 13, 15 en 16;

7.  dringt er bij de drie instellingen op aan dat zij zich zorgvuldig beraden over de gevolgen voor de mensenrechten van toekomstige alternatieven inzake gegevensuitwisseling waarbij de gegevensbeschermingsbeginselen, met name de voorwaarden van noodzaak en evenredigheid, volledig in acht moeten worden genomen;

8.  merkt op dat bij de noodzakelijkheids- en evenredigheidstoets van elke maatregel die de fundamentele rechten en vrijheden beperkt, rekening dient te worden gehouden met het geheel van bestaande veiligheidsmaatregelen ter bestrijding van terrorisme en zware criminaliteit; verzet zich dan ook tegen de tendens om elke veiligheidsmaatregel te rechtvaardigen met een algemene verwijzing naar de strijd tegen terrorisme of zware criminaliteit;

9.  verzoekt de Raad en de lidstaten in het licht van het bovenstaande toestemming te geven voor een onderzoek door het Centrum ter bestrijding van cybercriminaliteit van Europol naar de beschuldigingen van ongeoorloofde toegang tot gegevens over het betalingsverkeer die onder de overeenkomst vallen;

10.  dringt erop aan dat het bijzonder onderzoek door de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken naar de grootschalige surveillance van EU-burgers zich daarnaast ook richt op de beschuldigingen van ongeoorloofde toegang tot betalingsverkeersgegevens die onder de overeenkomst vallen;

11.  stelt zich op het standpunt dat de Commissie, ofschoon het Parlement volgens artikel 218 VWEU geen formele bevoegdheid heeft om het initiatief te nemen tot de opschorting of beëindiging van een internationale overeenkomst, niettemin zal moeten optreden indien het Parlement zijn steun voor een bepaalde overeenkomst intrekt; merkt op dat het Parlement bij de beraadslaging over het al dan niet verlenen van goedkeuring voor toekomstige internationale overeenkomsten, rekening zal houden met de reacties van de Commissie en de Raad in verband met deze overeenkomst;

12.  verzoekt de Commissie in het licht van het bovenstaande de overeenkomst op te schorten;

13.  verlangt dat alle relevante informatie en documenten direct voor behandeling door het Europees Parlement ter beschikking worden gesteld;

14.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en aan Europol.

(1) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0322.
(2) PB L 195 van 27.7.2010, blz. 3.
(3) PB C 224 E van 19.8.2010, blz. 8.
(4) PB C 341 E van 16.12.2010, blz. 100.
(5) PB C 81 E van 15.3.2011, blz. 66.
(6) PB C 351 E van 2.12.2011, blz. 453.

Juridische mededeling - Privacybeleid