Terug naar het Europarl-portaal

Choisissez la langue de votre document :

 Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2002/2025(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A5-0060/2003

Ingediende teksten :

A5-0060/2003

Debatten :

Stemmingen :

Aangenomen teksten :

P5_TA(2003)0098

Aangenomen teksten
PDF 150kWORD 55k
Donderdag 13 maart 2003 - Straatsburg
Gender mainstreaming in het Europees Parlement
P5_TA(2003)0098A5-0060/2003

Resolutie van het Europees Parlement over gender mainstreaming in het Europees Parlement (2002/2025(INI))

Het Europees Parlement,

–   gelet op het EG-Verdrag, in het bijzonder artikel 2, artikel 3, lid 2, artikel 13 en artikel 141, lid 4, en op de jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie,

–   onder verwijzing naar artikel 23, eerste alinea, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie(1),

–   onder verwijzing naar het VN-Verdrag van 1979 inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW),

–   gezien het actieplatform dat tijdens de vierde Wereldvrouwenconferentie in Beijing op 15 september 1995 werd goedgekeurd,

–   gezien zijn resolutie van 18 mei 2000 over de follow-up van het actieplatform van Beijing(2),

–   gezien zijn resolutie van 11 februari 1994(3), zijn standpunt van 24 mei 1996(4) en zijn resolutie van 2 maart 2000 over vrouwen en besluitvorming(5),

–   gezien de resolutie van de Raad van 27 maart 1995(6) en Aanbeveling 96/694/EG van de Raad van 2 december 1996 betreffende de evenwichtige deelneming van vrouwen en mannen aan het besluitvormingsproces(7),

–   gezien zijn resolutie van 15 november 1996 over gelijke kansen voor vrouwen en mannen in overheidsdienst(8),

–   gezien zijn resoluties van 16 september 1997 over de mededeling van de Commissie "Integratie van de gelijke kansen voor vrouwen en mannen in alle communautaire beleidsvormen en acties"(9) en van 9 maart 1999 over het voortgangsrapport van de Commissie inzake de follow-up van de mededeling "Integratie van de gelijke kansen voor vrouwen en mannen in alle communautaire beleidsvormen en acties"(10),

–   gezien de resolutie van de Raad en van de ministers van Werkgelegenheid en sociaal beleid, in het kader van de Raad bijeen, van 29 juni 2000, betreffende de evenwichtige deelneming van vrouwen en mannen aan het beroeps- en gezinsleven(11),

–   gezien zijn besluit van 15 november 2000 over het voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende het programma in verband met de communautaire raamstrategie inzake de gelijkheid van mannen en vrouwen (2001-2005)(12) en zijn resolutie van 3 juli 2001(13) over de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement: Raamstrategie inzake de gelijkheid van mannen en vrouwen: Werkprogramma voor 2001,

–   gezien zijn resolutie van 18 januari 2001 over het verslag van de Commissie over de tenuitvoerlegging van Aanbeveling van de Raad nr. 96/694/EG van 2 december 1996 betreffende de evenwichtige deelneming van vrouwen en mannen aan het besluitvormingsproces(14),

–   gezien zijn resolutie van 25 september 2002 over vertegenwoordiging van vrouwen bij de sociale partners van de EU(15),

–   gezien Richtlijn 2002/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 tot wijziging van Richtlijn 76/207/EEG van de Raad betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen, en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden(16),

–   gezien het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Gemeenschappen, in het bijzonder de artikelen 1, onder a, 27, tweede subparagraaf, 28, 29 en 45, lid 1,

–   gezien het verslag van de Secretaris-generaal "Naar een nieuw personeelsbeleid", door het Bureau goedgekeurd in oktober 1997, en het evaluatieverslag van 22 maart 2001,

–   gezien de verslagen over gelijke kansen in het Secretariaat-generaal van het Europees Parlement, door het Bureau goedgekeurd in 1998 (verslag-Hoff), 2000 (verslag-Lienemann) en 2002 (verslag-Lalumière)(17),

–   gezien het derde actieplan 2001-2005 van het Comité gelijke kansen,

–   gezien zijn besluit van 10 april 2002 over kwijting in verband met de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2000(18), in het bijzonder de paragrafen 17 t/m 22,

–   gezien de hoorzitting over gender mainstreaming in het Europees Parlement, georganiseerd door de Commissie rechten van de vrouw en gelijke kansen, op 17 juni 2002 in Brussel,

–   gelet op artikel 163 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie rechten van de vrouw en gelijke kansen en het advies van de Commissie juridische zaken en interne markt (A5&nbhy;0060/2003),

A.   overwegende dat gelijkheid van vrouwen en mannen een fundamenteel beginsel van het Gemeenschapsrecht is en dat dit beginsel krachtens artikel 2 EG-Verdrag één van de taken is die door de Gemeenschap moet worden bevorderd,

B.   overwegende dat in artikel 3, lid 2, van het Verdrag het beginsel van gender mainstreaming wordt uiteengezet, door te stellen dat de Gemeenschap bij elk optreden streeft naar het opheffen van de ongelijkheden tussen vrouwen en mannen en het bevorderen van de gelijkheid van vrouwen en mannen,

C.   overwegende dat het actieplatform van Beijing gender mainstreaming heeft bekrachtigd als een effectieve strategie ter bevordering van de gelijkheid van vrouwen en mannen en heeft verklaard dat "regeringen en andere actoren moeten werken aan een actief en zichtbaar beleid voor het integreren van de gelijkheid van vrouwen en mannen in alle beleidsmaatregelen en programma's, teneinde ervoor te zorgen dat voorafgaand aan beslissingen een analyse wordt gemaakt van de invloed daarvan op vrouwen, respectievelijk mannen",

D.   overwegende dat gender mainstreaming betekent "de (re)organisatie, verbetering, ontwikkeling en evaluatie van beleidsprocessen, gericht op integratie van gelijkheid van vrouwen en mannen in het beleid op alle niveaus en in alle stadia, door de actoren die in de regel bij de besluitvorming betrokken zijn"(19),

E.   overwegende dat gender mainstreaming tot een eerlijker en democratischer samenleving leidt, waarin zowel vrouwen als mannen kunnen participeren, en dat het menselijk potentieel ten volle kan worden benut door rekening te houden met de diversiteit die vrouwen en mannen wordt vertegenwoordigd,

F.   overwegende dat het beleid van gender mainstreaming als onderdeel van een tweeledige benadering voor het verwezenlijken van de doelstelling van gelijkheid van vrouwen en mannen specifieke beleidsmaatregelen inzake gelijkheid en positieve acties aanvult en niet vervangt,

G.   overwegende dat positieve acties worden genoemd in artikel 141, lid 4, van het EG-Verdrag (met betrekking tot het beroepsleven), artikel 4 van het CEDAW, artikel 23, tweede alinea, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en in de aanbeveling van de Raad van 13 december 1982 over de bevordering van positieve actie voor vrouwen,

H.   overwegende dat de Commissie sinds 1996 een beleid hanteert van gender mainstreaming en integratie van de gelijke kansen voor vrouwen en mannen in alle communautaire beleidsvormen en acties,

I.   overwegende dat de Commissie met de instelling van de Groep van Commissarissen voor gelijke kansen duidelijk heeft gemaakt dat zij zich op het hoogste niveau inzet voor dit onderwerp; overwegende dat de Commissie voorts in elk directoraat-generaal en elke eenheid een organisatiestructuur heeft opgezet en instrumenten heeft ontwikkeld voor mainstreaming in het beleid en toezicht op het gender mainstreaming-proces,

J.   overwegende dat het Deense voorzitterschap van de Raad een ambitieuze aanpak heeft voorgesteld voor gender mainstreaming in de werkzaamheden van de Raad,

K.   overwegende dat een evenwichtige deelname van vrouwen en mannen aan besluitvorming een belangrijke voorwaarde is om te komen tot een beleid waarbij rekening wordt gehouden met gender-aspecten en dientengevolge integrerend onderdeel uitmaakt van een gender mainstreaming-aanpak,

L.   overwegende dat ondanks de geleidelijke toename van het percentage vrouwen in het EP van 17,5% na de verkiezingen in 1979 tot 31,5% na de verkiezingen in 1999, vrouwen nog altijd sterk ondervertegenwoordigd zijn in leidinggevende en verantwoordelijke functies in de politieke besluitvormingsorganen van het EP (in het bijzonder in het Bureau, dat slechts twee vrouwelijke ondervoorzitters telt en in de Conferentie van voorzitters, die slechts één vrouwelijke co-voorzitter kent),

M.   overwegende dat de participatie en vertegenwoordiging van vrouwen in de politiek in een aantal kandidaat-lidstaten lager is dan het EU-gemiddelde en dat het huidige percentage vrouwen in het Europees Parlement zou kunnen afnemen als er niets wordt ondernomen om ervoor te zorgen dat vrouwen zich in deze landen verkiesbaar kunnen en willen stellen,

N.   overwegende dat vrouwen in de hogere rangen van de Administratie van het EP sterk ondervertegenwoordigd zijn en dat er sinds de verslagen van het Bureau van 1998 en 2000 een gebrek aan vooruitgang is; overwegende dat het op 3 september 2002 door het Bureau goedgekeurde verslag specifiek gericht op toegang voor vrouwen tot verantwoordelijke functies in het Parlement (aanwerving en benoeming, loopbaanontwikkeling) en hiervoor doelstellingen bevat,

O.   overwegende dat het Parlement in zijn bovengenoemde resolutie van 18 januari 2001 oproept tot bevordering van gender-evenwicht op alle beleidsterreinen en in alle commissies op nationaal, internationaal en EU-niveau, waarbij het vertegenwoordigingspercentage van elke sekse niet lager mag zijn dan 40%,

P.   overwegende dat de Europese Raad van Lissabon van 23 en 24 maart 2000 het belang van bevordering van alle aspecten van gelijke kansen in het beroepsleven heeft erkend en zijn goedkeuring heeft gehecht aan de doelstelling van verhoging van de arbeidsparticipatie van vrouwen tot meer dan 60% in 2010,

Q.   overwegende dat overeenkomstig de bovengenoemde resolutie van de Raad van 29 juni 2000 de doelstellingen van evenwichtige deelname van vrouwen en mannen aan het beroeps- en gezinsleven en evenwichtige participatie van vrouwen en mannen in het besluitvormingsproces twee buitengewoon relevante voorwaarden vormen voor gelijkheid van vrouwen en mannen,

R.   overwegende dat in dezelfde resolutie van de Raad de instellingen en organen van de Europese Gemeenschappen, in hun hoedanigheid van werkgever, ertoe worden opgeroepen maatregelen te nemen ter bevordering van een evenwichtige aanwerving en loopbaanontwikkeling van vrouwen en mannen, teneinde de horizontale en verticale segregatie van de arbeidsmarkt te voorkomen,

1.   zegt toe een beleidsplan voor gender mainstreaming aan te nemen en uit te voeren; stelt vast dat het algemene doel van dit beleid is de gelijkheid van vrouwen en mannen te bevorderen door middel van een daadwerkelijke en doeltreffende opneming van het gender-perspectief in beleid en activiteiten, met inbegrip van besluitvormingsstructuren en de administratie, zodat de uiteenlopende gevolgen die maatregelen hebben voor vrouwen en mannen worden beoordeeld voordat besluiten worden genomen; is van oordeel dat een en ander kwaliteitswaarborging impliceert die betrekking heeft op zowel processen en structuren als inhoud, en die in het kader van een gender managementconcept ontwikkeld wordt;

2.   is van mening dat zijn beleidsplan gebaseerd dient te zijn op de volgende prioriteiten:

   a) het kenbaar maken van politieke wil en inzet op het hoogste niveau, door middel van de oprichting van een Groep op hoog niveau inzake gender-gelijkheid; deze groep zou kunnen bestaan uit de Voorzitter van het EP en leden van het Bureau, de voorzitters van de betrokken commissies en de secretaris-generaal;
   b) opneming van gender mainstreaming in de werkzaamheden van het Europees Parlement, enerzijds door middel van effectieve activiteiten ter zake door de bevoegde commissie en anderzijds door het gender-perspectief te integreren in de werkzaamheden van de andere commissies en delegaties;
   c) gender-evenwicht in besluitvormingsprocessen, door middel van verhoging van het aantal vrouwen in de bestuursorganen van het EP, in de bureaus van commissies en delegaties en in andere verantwoordelijke functies, in de samenstelling van delegaties, alsook bij andere taken zoals waarneming bij verkiezingen;
   d) integratie van gender-analyse in alle stadia van het begrotingsproces als instrument voor de bevordering van transparantie en gelijkheid, teneinde ervoor te zorgen dat in gelijke mate rekening wordt gehouden met de behoeften en prioriteiten van vrouwen en mannen, alsook om de gevolgen van EU-hulpbronnen voor vrouwen en mannen te kunnen beoordelen;
   e) een doeltreffend media- en voorlichtingsbeleid waarin stelselmatig rekening wordt gehouden met de gelijkheid van vrouwen en mannen, stereotypes uit den boze zijn en rekening wordt gehouden met de behoeften en opvattingen van vrouwen, en waarmee niet alleen voorlichting wordt verschaft over gender mainstreaming maar dit beleid ook wordt aanmoedigt;

3.   onderstreept de behoefte aan toereikende financiële en menselijke hulpbronnen, zodat de EP-organen kunnen worden voorzien van de noodzakelijke instrumenten, waaronder gender-analyse en -beoordelingsinstrumenten, passende gender-expertise (onderzoek en documentatie, geschoold personeel, deskundigen) en naar geslacht uitgesplitste statistieken en data;

4.   verzoekt de conferenties van commissie- en delegatievoorzitters om aan de hand van voorstellen van de bevoegde commissie aanbevelingen te doen aan de Conferentie van voorzitters over de wijze waarop gender mainstreaming concreet ten uitvoer kan worden gelegd in de werkzaamheden van commissies en delegaties;

5.   stelt de onderstaande richtsnoeren voor ten behoeve van de toepassing van gender mainstreaming in de beleidswerkzaamheden van de commissies en delegaties:

   - het benoemen van een commissie-/delegatielid (de voorzitter of een ondervoorzitter) tot verantwoordelijke voor de toepassing van gender mainstreaming in de werkzaamheden van de commissie/delegatie;
   - het aanwijzen van prioritaire gebieden of onderwerpen waar gender mainstreaming zou kunnen worden toegepast en het uitvoeren van een project of initiatief op dit gebied;
   - het opstellen van een jaarlijkse beoordeling van de activiteiten en resultaten op het gebied van gender mainstreaming;
   - voorzien in hulpverlening aan commissies en delegaties door secretariaatsmedewerkers die passende scholing hebben gevolgd en die samen een netwerk van mainstreaming-deskundigen kunnen vormen;

6.   acht versterking van het secretariaat van de bevoegde commissie noodzakelijk om de werking ervan te maximaliseren en haar leden naar behoren te kunnen assisteren bij de coördinatie van de tenuitvoerlegging en de verdere ontwikkeling van gender mainstreaming op alle beleidsterreinen;

7.   beschouwt monitoring en evaluatie als een essentieel onderdeel van de mainstreaming-strategie; stelt in verband hiermee voor dat de bevoegde commissie jaarlijks een verslag opstelt over gender mainstreaming in de werkzaamheden van de commissies en delegaties van het EP, met inbegrip van aanduiding en beoordeling van gevallen waarin geen rekening is gehouden met de gender-dimensie; wenst dat dit verslag wordt voorgelegd aan de plenaire vergadering; is van opvatting dat het jaarlijks verslag over gender mainstreaming in de beleidswerkzaamheden van het EP samen met het verslag voor het Bureau inzake gelijke kansen in het Secretariaat-generaal van het EP, de weergave vormen van de stand van zaken met betrekking tot de gelijkheid van vrouwen en mannen in het gehele EP;

8.   beklemtoont de belangrijke rol die politieke partijen vervullen bij de tenuitvoerlegging van gender mainstreaming en het veranderen van gender-stereotypes via hun programma's en activiteiten, alsook bij het bevorderen van de participatie van vrouwen in de politiek;

9.   verzoekt de Conferentie van voorzitters te bespreken hoe gender mainstreaming, eventueel via wijziging van het Reglement van het Europees Parlement, onderdeel kan worden van de activiteiten van de fracties; verzoekt haar voorts te komen met voorstellen voor concrete maatregelen ter zake, onder meer om het evenwicht tussen vrouwen en mannen in het Bureau van het Europees Parlement en in de bureaus van de commissies en delegaties te waarborgen;

10.   herhaalt zijn oproepen aan de Commissie om, evenals het EP zelf heeft toegezegd te doen, de kandidaat-lidstaten ertoe aan te moedigen programma's en campagnes op te zetten voor vrouwelijke politici en kandidaten, teneinde ervoor te zorgen dat zij voorbereid zijn voor de EU-instellingen en voor de Europese verkiezingen van 2004, zodat het percentage vrouwelijke leden in het EP toeneemt;

11.   dringt aan op het opstellen van richtsnoeren voor gender-neutraal taalgebruik in EP-teksten en op herziening van in EP-documenten gebruikte terminologie en taal; is van mening dat hiervoor scholing nodig is voor alle medewerkers die betrokken zijn bij het schrijven van administratieve teksten, alsook voor de ambtenaren van de Vertaaldienst;

12.   verzoekt alle gespecialiseerde commissies erop toe te zien dat alle uit de EU-begroting gefinancierde programma's en activiteiten op hun bevoegdheidsterreinen gender mainstreaming bevorderen en elk jaar verslag uit te brengen over hun activiteiten met betrekking tot gender mainstreaming en gender-budgettering;

Gender mainstreaming in het Secretariaat-generaal van het EP

13.   verzoekt om de invoering van een samenhangend en alomvattend kader voor gender mainstreaming in de Administratie van het EP in nauwe samenwerking met het directoraat-generaal Personeelszaken en het Comité gelijke kansen en met betrokkenheid van vertegenwoordigers van het personeel; is van mening dat in een dergelijk beleidsplan alle bestaande initiatieven moet worden gecoördineerd, dat er doelstellingen en prioriteiten, inclusief de wijze waarop deze moeten worden verwezenlijkt, moeten worden aangegeven en dat het moet worden aangevuld met naar geslacht uitgesplitste data en statistieken, indicatoren, duidelijke doelen en benchmarks;

14.   is ingenomen met de versterking van de Eenheid gelijke kansen bij het directoraat-generaal Personeelszaken en met de benoeming, in maart 2001, van "gelijke-kansencorrespondenten" in elk directoraat-generaal; acht het noodzakelijk de rol en de taken van deze correspondenten duidelijk te omschrijven;

15.   herinnert aan de mogelijkheden die worden genoemd in artikel 141, lid 4, van het EG-Verdrag en de van toepassing zijnde bepalingen van Richtlijn 2002/73/EG, die voorzien in positieve maatregelen ten gunste van het ondervertegenwoordigde geslacht bij aanwerving, loopbaanontwikkeling en andere beroepsactiviteiten;

16.   acht bewustmakingsacties, voorlichting en professionele scholing van essentieel belang voor het ondersteunen van veranderingen in houding en gedrag; verzoekt om de opneming van gender-mainstreaming-modules in de opleidingsplannen van elk directoraat-generaal voor personeel op alle niveaus, te beginnen met het hogere management, en om een specifiek programma van conferenties en seminars;

17.   beveelt aan gender te integreren in alle documenten en regelingen in het kader van het personeelsbeleid en bestaande regels en beleidsrichtsnoeren te herzien in het licht van het gender-perspectief en dienovereenkomstig aan te passen;

18.   beveelt aan dat elk DG prioritaire gebieden aanwijst die geschikt worden geacht om te beginnen met gender mainstreaming; is van mening dat de resultaten acties of initiatieven op dit gebied over alle DG's dienen te worden verspreid in samenwerking met het Comité gelijke kansen, de Eenheid gelijke kansen en het netwerk van gelijke-kansencorrespondenten; is voorts van mening dat geslaagde en bijzonder interessante initiatieven/projecten tijdens de activiteiten ter gelegenheid van de Internationale Dag van de vrouw (8 maart) gepresenteerd zouden kunnen worden als de beste praktijken;

19.   roept het Personeelscomité ertoe op een actieve rol te spelen bij de uitvoering van de mainstreaming-strategie in het Secretariaat-generaal van het EP, door te streven naar gender-evenwicht bij het aanwijzen van zijn vertegenwoordigers in alle raden en commissies en bij de verdeling van verantwoordelijke functies onder zijn leden; benadrukt het belang van bewustmaking over kwesties betreffende gender-gelijkheid, alsook het belang van specifieke scholing voor de leden van het Personeelscomité;

20.   onderstreept nogmaals het belang van de totstandbrenging van gender-evenwicht in het besluitvormingsproces als belangrijke voorwaarde voor de verwezenlijking van een gender-geöriënteerd beleid, en

   a) spreekt zijn volledige steun uit voor de aanbevelingen in het verslag-Lalumière van 2002 betreffende de toegang van vrouwen tot verantwoordelijke functies, zoals door het Bureau goedgekeurd op 3 september 2002, alsook voor de voorgestelde maatregelen betreffende vergelijkende onderzoeken, aanwerving en loopbaanontwikkeling;
   b) verzoekt, bij wijze van aanvulling op de aanbevelingen van het Bureau en de maatregelen in het actieplan 2001-2005 van het Comité gelijke kansen, om de invoering van een mentorsystemen als onderdeel van loopbaanbegeleiding en op basis van het beginsel van gelijke kansen; verzoekt voorts om een onderzoek waarin de voortgang van de loopbanen van vrouwelijke personeelsleden van alle categorieën wordt geanalyseerd en vergeleken met die van mannelijke collega's, en om eenzelfde onderzoek voor deeltijdwerkers in vergelijking met personeel dat voltijds werkt;
   c) vestigt de aandacht op het feit dat 70,4% van het personeel in categorie C vrouw is; acht het noodzakelijk de maatregelen voor het vergemakkelijken van de doorstroming naar een hogere categorie versneld ten uitvoer te leggen, met name gezien het sinds 1998 afnemende aantal vrouwen in categorie B (zie het verslag-Lalumière aan het Bureau); is van opvatting dat dergelijke maatregelen zullen bijdragen tot verkleining van de kloof tussen vrouwen en mannen waar het gaat om carrièrevooruitzichten;
   d) herinnert aan de door de secretaris-generaal in zijn verslag uit 1997 aan het Bureau geuite noodzaak "de arbeidsomgeving aan te passen om ervoor te zorgen dat ambtenaren die part-time werken, voor het overgrote deel vrouwen, of thuis werken (telewerken) ten aanzien van opleidingsmogelijkheden, bevordering en mobiliteit niet worden gediscrimineerd";
   e) is ingenomen met de vooruitgang die is geboekt bij het streven naar gender-evenwicht in jury's en comités voor aanwerving, selectie en vergelijkende onderzoeken; beveelt aan doelen te stellen voor het bereiken van pariteit bij de vertegenwoordiging van bestuursambtenaren en leden van het Personeelscomités in statutaire raden en raadgevende comités;

21.   beschouwt werkregelingen en maatregelen om vrouwen en mannen in staat te stellen hun beroeps- en gezinsleven te combineren als een prioritair gebied voor de invoering van gender mainstreaming; vestigt in verband hiermee de aandacht op de volgende kwesties:

   - het treffen van de noodzakelijke voorzieningen, in het bijzonder door het systematisch vervangen van personeel dat in deeltijd werkt, om ervoor te zorgen dat werken in deeltijd in alle directoraten-generaal wordt toegestaan aan personeel dat daar om verzoekt (zie paragraaf 21 van zijn eerder genomen besluit van 10 april 2002) en ervoor te zorgen dat deeltijdwerk voor zowel mannen als vrouwen als een reële optie wordt beschouwd;
   - het introduceren van flexibele tijdschema's die wellicht beter aansluiten bij de specifieke arbeidsbehoeften van het EP en ertoe bijdragen dat het personeel beroeps- en gezinsleven beter kan combineren;
   - het verschaffen van adequate en goed georganiseerde kinderopvangfaciliteiten (crèches, kinderdagverblijven, centra voor naschoolse opvang, medische zorg, flexibele werktijden, enz.), om bij het EP werkzame ouders, zowel vrouwen als mannen, te helpen, mede met het oog op de toenemende behoefte als gevolg van de uitbreiding;
   - waarborging van het recht om terug te keren in de oorspronkelijke, of een gelijkwaardige, functie na een periode van onbetaald verlof om gezinsredenen en/of ouderschapsverlof;
   - het onderzoeken van de mogelijkheden om telewerken, op vrijwillige en tijdelijke basis, uit te breiden naar andere diensten dan de Vertaaldienst;
   - het aanpakken van algemene kwesties op het gebied van de arbeidsorganisatie, met name lange werktijden, late vergaderingen en dienstreizen;

22.   acht het van essentieel belang ervoor te zorgen dat de menselijke waardigheid, privacy en integriteit worden geëerbiedigd en dat pesten op het werk wordt bestreden; herinnert eraan dat volgens sommige onderzoeken vrouwen vaker het slachtoffer zijn van pesterijen op het werk zijn dan mannen(20); verwacht van het in 2000 opgerichte Adviescomité pesterijen op het werk dat het een steeds doeltreffender rol zal gaan spelen bij het voorkomen en bestrijden van pesterijen;

23.   steunt de anti-discriminatiebepaling, overeenkomstig artikel 13 van het Verdrag, alsmede de omkering van de bewijslast in gevallen waarin directe of indirecte discriminatie kan worden verondersteld, zoals opgenomen in het voorstel van de Commissie voor een verordening van de Raad tot wijziging van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen (COM(2002) 213);

o
o   o

24.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Comité gelijke kansen en de regeringen van de kandidaat-lidstaten.

(1) PB C 364 van 18.12.2000, blz. 1.
(2) PB C 59 van 23.2.2001, blz. 258.
(3) PB C 61 van 28.2.1994, blz. 248.
(4) PB C 166 van 10.6.1996, blz. 269.
(5) PB C 346 van 4.12.2000, blz. 82.
(6) PB C 168 van 4.7.1995, blz. 3.
(7) PB L 319 van 10.12.1996, blz. 11.
(8) PB C 362 van 2.12.1996, blz. 337.
(9) PB C 304 van 6.10.1997, blz. 50.
(10) PB C 175 van 21.6.1999, blz. 72.
(11) PB C 218 van 31.7.2000, blz. 5.
(12) PB C 337 E van 28.11.2000, blz. 196.
(13) PB C 65 E van 14.3.2002, blz. 43.
(14) PB C 262 van 18.9.2001, blz. 248.
(15) P5_TA(2002)0438.
(16) PB L 269 van 5.10.2002, blz. 15.
(17) PE 318.444/BUR.
(18) P5_TA(2002)0167.
(19) Verslag van de deskundigengroep van de Raad van Europa over gender mainstreaming, EG-S-MS (98) 2.
(20) Resolutie van het EP van 20 september 2001 over pesterijen op het werk (PB C 77 E van 28.3.2002, blz. 138).

Juridische mededeling - Privacybeleid