Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Stadium plenaire behandeling
Kies een document :

Ingediende teksten :

RC-B6-0251/2005

Debatten :

PV 14/04/2005 - 16.3

Stemmingen :

PV 14/04/2005 - 17.3

Aangenomen teksten :


Aangenomen teksten
PDF 115kWORD 37k
Donderdag 14 april 2005 - Straatsburg
Lampedusa
P6_TA(2005)0138RC-B6-0251/2005

Resolutie van het Europees Parlement over Lampedusa

Het Europees Parlement,

–   gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens en met name artikel 14 daarvan,

–   gezien het Verdrag van Genève van 1951 betreffende de status van vluchtelingen en met name artikel 33, lid 1 ervan, dat grondig onderzoek van individuele gevallen vereist en uitzetting of terugleiding ("refoulement") van vluchtelingen verbiedt,

–   gezien het Europees Verdrag inzake de rechten van de mens, en met name Protocol 4, artikel 4 ervan, volgens hetwelk "collectieve uitzettingen van vreemdelingen verboden zijn",

–   gezien de Verklaring van Barcelona en het werkprogramma dat tijdens de Euro-mediterrane conferentie van 27-28 november 1995 werd goedgekeurd en dat de verdediging beoogt van de fundamentele rechten in het Middellandse-Zeegebied,

–   gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie(1), en met name artikel 18 ervan over het recht op asiel,

–   gelet op artikel 6 van het EU-Verdrag en artikel 63 van het EG-Verdrag,

–   gezien zijn schriftelijke vragen E-2616/04 en E-0545/05,

–   gelet op artikel 115, lid 5 van zijn Reglement,

A.   overwegende dat Lampedusa, een klein eiland van 20 km2 , bewoond door 5.500 mensen, gelegen midden in de Straat van Sicilië, een duidelijk beperkte capaciteit heeft voor de opvang en het onderbrengen van de grote aantallen immigranten en asielzoekers die regelmatig op zijn kust stranden, vaak onder wanhopige omstandigheden,

B.   verontrust over de collectieve uitzettingen van immigranten, die door de Italiaanse autoriteiten tussen oktober 2004 en maart 2005 vanaf het tot Italië behorende eiland Lampedusa werden ondernomen naar Libië,

C.   overwegende dat het Hoge Commissariaat voor de Vluchtelingen van de VN (UNHCR) de terugzending van 180 personen op 17 maart 2005 veroordeeld heeft, waarbij hij verklaarde dat het verre van vast staat dat Italië de nodige voorzorgsmaatregelen heeft genomen om ervoor te zorgen dat er geen bona fide vluchtelingen naar Libië werden teruggestuurd, dat niet als een veilig asielland kan worden beschouwd; dat het UNHCR ernstig het gebrek aan transparantie betreurde dat zowel van de zijde van de Italiaanse als van de Libische autoriteiten aan de dag werd gelegd,

D.   verontrust over de weigering van de Italiaanse autoriteiten op 15 maart 2005 om aan het UNHCR toegang te verlenen tot het detentiecentrum op Lampedusa, en dit terwijl volgens het UNHCR de Italiaanse autoriteiten de toegang wel verleend hebben aan Libische functionarissen,

E.   ernstig verontrust over het lot van honderden asielzoekers die naar Libië zijn teruggezonden, aangezien dit land het Verdrag van Genève inzake de vluchtelingen niet heeft ondertekend, geen functionerend asielsysteem heeft, geen werkelijke garantie voor de rechten van de vluchtelingen biedt en vaak overgaat tot willekeurige arrestatie, hechtenis en uitzetting; overwegende dat de uitgezette personen over het algemeen met handboeien aan werden afgevoerd, in onwetendheid van hun plaats van bestemming,

F.   bezorgd over de behandeling en de deplorabele levensomstandigheden van de personen die in de Libische kampen verblijven en over de recente grootschalige repatriëringen van vreemdelingen uit Libië naar hun land van oorsprong onder omstandigheden waarbij noch hun waardigheid, noch hun overleven wordt gegarandeerd; ook bezorgd over de informatie uit Libische bronnen als zouden er 106 personen zijn overleden bij deze uitzettingen,

G.   gelet op het bilaterale akkoord tussen Italië en Libië, waarvan men meent dat het aan de Libische autoriteiten het toezicht op de stroom van migranten toevertrouwt en waarin dit land zich ertoe verplicht om door Italië uitgezette personen weer op te nemen, een akkoord waarvan de inhoud nog geheim is,

H.   verontrust over het feit dat het Italië ontbreekt aan een wetgeving betreffende het recht op asiel,

I.   gelet op het verzoek dat het Europees Hof voor de rechten van de mens op 6 april 2005 tot Italië heeft gericht om inlichtingen te verstrekken over de situatie op Lampedusa, ingevolge zaak nr. 11593/05, die aanhangig is gemaakt door een groep uitgezette migranten,

1.   doet een beroep op de Italiaanse autoriteiten en op alle lidstaten om zich te onthouden van collectieve uitzettingen van asielzoekers en "onregelmatige migranten" naar Libië, evenals naar andere landen, en te garanderen dat er een individueel onderzoek wordt gedaan naar de asielverzoeken en dat de hand wordt gehouden aan het beginsel van het verbod op refoulement;

2.   is van mening dat de collectieve uitzettingen van migranten door de Italiaanse autoriteiten naar Libië, met inbegrip met die van 17 maart 2005, een schending vormen van het beginsel van het verbod op refoulement uitzetting en is van oordeel dat de Italiaanse autoriteiten nagelaten hebben hun internationale verplichtingen na te komen door geen garanties te bieden dat het leven van de door hen uitgezette personen in het land van oorsprong niet wordt bedreigd;

3.   verzoekt de Italiaanse autoriteiten om aan het UNHCR vrije toegang te garanderen tot het detentiecentrum in Lampedusa en tot de personen die daar zijn vastgehouden en die misschien internationale bescherming nodig hebben;

4.   verzoekt de Commissie, als hoedster van de Verdragen, toe te zien op het respect van het recht op asiel in de Europese Unie, overeenkomstig artikel 6 van het EU-Verdrag en artikel 63 van het EG-Verdrag, ervoor te zorgen dat er een einde komt aan de collectieve uitzettingen, en van Italië, evenals van de andere lidstaten, te eisen dat zij hun verplichtingen uit hoofde van het EU-recht moeten nakomen;

5.   herinnert aan de noodzaak van een communautair immigratie- en asielbeleid, dat zou moeten berusten op het openen van legale kanalen voor immigratie en de vaststelling van een gemeenschappelijke standaard van de bescherming van de fundamentele rechten van de immigranten en asielzoekers over de gehele Europese Unie, zoals door de Europese Raad van Tampere in 1999 werd vastgesteld en bevestigd werd in het programma van Den Haag;

6.   herhaalt zijn ernstige voorbehoud ten aanzien van de op een kleinste gemene deler gebaseerde aanpak in de ontwerprichtlijn betreffende asielprocedures (COM(2002)0326) en verzoekt de lidstaten om zorg te dragen voor een snelle omzetting van Richtlijn 2004/83/EG(2) inzake minimumnormen voor de erkenning van vluchtelingen;

7.   doet een beroep op de Commissie om een transparante dialoog over dit onderwerp te voeren en het resultaat openbaar te maken van zijn technische missie naar Libië over illegale immigratie, welke in november/december 2004 plaatsvond;

8.   doet een beroep op Libië om toegang te verlenen aan internationale waarnemers, om een eind te maken aan de uitzettingen en willekeurige arrestaties van migranten, om het Verdrag van Genève over de status van vluchtelingen te ratificeren en over te gaan tot erkenning van het mandaat van het UNHCR, en verlangt verder dat elk wederopnemingsakkoord met Libië openbaar wordt gemaakt;

9.   verlangt dat een delegatie, bestaande uit leden van zijn bevoegde commissies, naar de vluchtelingencentra in Lampedusa en in Libië wordt gezonden, opdat deze zich op de hoogte stelt van de reikwijdte van het probleem en nagaat in hoeverre het optreden van de Italiaanse en Libische autoriteiten legitiem is;

10.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de regering van Libië, alsmede aan het Hoge Commissariaat voor de Vluchtelingen van de VN..

(1) PB C 364 van 18.12.2000, blz. 1.
(2) PB L 304 van 30.9.2004, blz. 12.

Juridische mededeling - Privacybeleid