Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2014/2007(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A7-0135/2014

Ingediende teksten :

A7-0135/2014

Debatten :

PV 12/03/2014 - 12
CRE 12/03/2014 - 12

Stemmingen :

PV 13/03/2014 - 14.4
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P7_TA(2014)0240

Aangenomen teksten
PDF 254kWORD 98k
Donderdag 13 maart 2014 - Straatsburg
Werkgelegenheid en sociale aspecten van de rol en werkzaamheden van de trojka
P7_TA(2014)0240A7-0135/2014

Resolutie van het Europees Parlement van 13 maart 2014 over het onderzoeksverslag over de rol en activiteiten van de trojka (ECB, Commissie en IMF) aangaande de programmalanden van de eurozone (2014/2007(INI))

Het Europees Parlement,

–  gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en met name artikel 9, 151, 152 en 153,

–  gezien het Handvest van de grondrechten van de EU, en met name hoofdstuk IV (solidariteit),

–  gezien het herziene Europees Sociaal Handvest, en met name artikel 30 over het recht op bescherming tegen armoede en uitsluiting,

–  gezien de openbare hoorzitting die de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken op 9 januari 2014 hield over de werkgelegenheids- en sociale aspecten van de rol en activiteiten van de trojka aangaande de programmalanden van de eurozone,

–  gezien die vier ontwerp-beleidsnota's met evaluaties van de sociale en werkgelegenheidsaspecten en -uitdagingen in respectievelijk Griekenland, Portugal, Ierland en Cyprus, die in januari 2014 zijn opgesteld door de ondersteunende afdeling economisch bestuur (Economisch en wetenschapsbeleid) van DG IPOL,

–  gezien de economische dialoog en gedachtewisseling met de Griekse minister van Financiën en de Griekse minister van Arbeid, Sociale Zekerheid en Welzijn, die door de commissies EMPL en ECON op 13 november 2012 was georganiseerd,

–  gezien de vijf besluiten van het Europees Comité voor Sociale Rechten van de Raad van Europa van 22 april 2013 inzake pensioenregelingen in Griekenland(1),

–  gezien het 365ste verslag van het Comité voor vakbondsvrijheid van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO),

–  gezien zijn resolutie van 8 oktober 2013 over de gevolgen van de bezuinigingen op de begroting voor regionale en lokale overheden met betrekking tot de uitgaven in het kader van de EU-structuurfondsen in de lidstaten(2),

–  gezien zijn resolutie van 4 juli 2013 over het effect van de crisis op de toegang tot zorg voor kwetsbare groepen(3),

–  gezien zijn resolutie van 11 juni 2013 over sociale huisvesting in de Europese Unie(4),

–  gezien zijn resolutie van 15 februari 2012 over sociale en werkgelegenheidsaspecten in de jaarlijkse groeianalyse 2012(5),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 13 november 2013 getiteld "Jaarlijkse groeianalyse 2014" (COM(2013)0800), en het ontwerp van gezamenlijk verslag dat daaraan als bijlage is toegevoegd,

–  gezien zijn resolutie van 23 oktober 2013 over het Europees Semester voor economische beleidscoördinatie: uitvoering van de prioriteiten voor 2013(6),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 2 oktober 2013 getiteld "Versterking van de sociale dimensie van de Economische en Monetaire Unie" (COM(2013)0690),

–  gezien vraag O-000122/2013 – B7-0524/2013 aan de Commissie, en de daarmee samenhangende resolutie van het Parlement van 21 november 2013 over de mededeling van de Commissie getiteld "Versterking van de sociale dimensie van de Economische en Monetaire Unie (EMU)"(7),

–  gezien het EMPL-advies met het oog op zijn resolutie van 20 november 2012 over het verslag van de voorzitters van de Europese Raad, de Europese Commissie, de Europese Centrale Bank en de Eurogroep met als titel "Naar een echte Economische en Monetaire Unie"(8),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 16 december 2010 getiteld "Het Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting: een Europees kader voor sociale en territoriale samenhang" (COM(2010)0758), en zijn desbetreffende resolutie van 15 november 2011(9),

–  gezien zijn resolutie van 20 november 2012 over het sociale investeringspact - een reactie op de crisis(10),

–  gezien het verslag van Eurofound van 12 december 2013 getiteld "Industrial relations and working conditions in Europe 2012",

–  gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Naar sociale investering voor groei en cohesie – inclusief de uitvoering van het Europees Sociaal Fonds 2014-2020" (COM(2013)0083) van 20 februari 2013,

–  gezien vraag O-000057/2013 – B7-0207/2013 aan de Commissie, en de daarmee samenhangende resolutie van het Parlement van 12 juni 2013 over de mededeling van de Commissie met als titel "Naar sociale investering voor groei en cohesie - inclusief de uitvoering van het Europees Sociaal Fonds 2014-2020"(11),

–  gezien het vierde monitoringverslag van het Comité van de Regio's over Europa 2020 van oktober 2013,

–  gezien het IAO-werkdocument nr. 49 van 30 april 2013 getiteld "The impact of the eurozone crisis on Irish social partnership: A political economy analysis",

–  gezien het IAO-werkdocument nr. 38 van 8 maart 2012 getiteld "Social dialogue and collective bargaining in times of crisis: The case of Greece",

–  gezien het IAO-werkdocument van 30 oktober 2013 getiteld "Tackling the job crisis in Portugal",

–  gezien het verslag van Bruegel van 17 juni 2013 getiteld "EU-IMF assistance to euro-area countries: an early assessment" (Blueprint van Bruegel 19),

–  gezien de persberichten van Eurostat inzake euro-indicatoren van 12 februari 2010 (22/2010) en van 29 november 2013 (179/2013),

–  gezien OESO-beleidsnota inzake economie nr. 1 van 12 april 2012 getiteld "Fiscal consolidation: How much, how fast and by what means? – An Economic Outlook Report",

–  gezien de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010 getiteld "Europa 2020: Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei" (COM(2010)2020),

–  gezien het werkdocument van het Europees Vakbondsinstituut (EVI) van mei 2013 getiteld "The Euro crisis and its impact on national and European social policies",

–  gezien het verslag van de Commissie van juni 2013 getiteld "Ontwikkelingen op de arbeidsmarkt in Europa 2013" (reeks European Economy 6/2013),

–  gezien het document van Caritas Europa van februari 2013 getiteld "The impact of the European Crisis: a study of the impact of the crisis and austerity on the people, with a special focus on Greece, Ireland, Italy, Portugal and Spain”,

–  gezien de beleidsnota van Oxfam van september 2013 getiteld "A cautionary tale: the true cost of austerity and inequality in Europe",

–  gezien artikel 48 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A7-0135/2014),

A.  overwegende dat de ongekende economische en financiële crisis die de kwetsbaarheid van de overheidsfinanciën van sommige lidstaten heeft blootgelegd, en dat de maatregelen uit hoofde van het economische aanpassingsprogramma die in reactie op deze situatie zijn genomen door Griekenland (mei 2010 en maart 2012), Ierland (december 2010), Portugal (mei 2011) en Cyprus (juni 2013) directe en indirecte gevolgen hebben gehad voor de werkgelegenheidsniveaus en de levensomstandigheden van vele mensen; overwegende dat de Commissie alle programma's weliswaar formeel heeft ondertekend, maar dat het IMF, de Eurogroep, de Europese Centrale Bank (ECB), de Commissie en de betrokken lidstaten deze tezamen hebben uitgewerkt en de randvoorwaarden ervan hebben bepaald;

B.  overwegende dat wanneer de houdbaarheid van de economie en de begroting van de vier landen eenmaal is verzekerd, de inspanningen zich moeten concentreren op de sociale aspecten, met speciale aandacht voor het scheppen van werkgelegenheid;

C.  overwegende dat in artikel 9 VWEU is voorgeschreven: "Bij de bepaling en de uitvoering van haar beleid en optreden houdt de Unie rekening met de eisen in verband met de bevordering van een hoog niveau van werkgelegenheid, de waarborging van een adequate sociale bescherming, de bestrijding van sociale uitsluiting alsmede een hoog niveau van onderwijs, opleiding en bescherming van de volksgezondheid";

D.  overwegende dat in artikel 151 VWEU wordt gesteld dat maatregelen van de EU en haar lidstaten verenigbaar moeten zijn met de sociale grondrechten zoals vastgelegd in het Europees Sociaal Handvest van 1961 en in het Gemeenschapshandvest van de sociale grondrechten van werkenden van 1989, teneinde onder andere de sociale dialoog te bevorderen; overwegende dat in artikel 152 VWEU het volgende is bepaald: "De Unie erkent en bevordert de rol van de sociale partners op het niveau van de Unie, en houdt daarbij rekening met de verschillen tussen de nationale stelsels. Zij bevordert hun onderlinge dialoog, met inachtneming van hun autonomie";

E.  overwegende dat artikel 36 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie de Unie ertoe verbindt "overeenkomstig de Verdragen de toegang tot diensten van algemeen economisch belang die in de nationale wetgevingen en praktijken is geregeld, te erkennen en te eerbiedigen, teneinde de sociale en territoriale samenhang van de Unie te bevorderen"; overwegende dat in artikel 14 VWEU het volgende wordt vastgesteld: "gezien de plaats die de diensten van algemeen economisch belang in de gemeenschappelijke waarden van de Unie innemen, alsook de rol die zij vervullen bij het bevorderen van sociale en territoriale samenhang, dragen de Unie en de lidstaten er, in het kader van hun onderscheiden bevoegdheden en binnen het toepassingsgebied van de Verdragen zorg voor dat deze diensten functioneren op basis van beginselen en, met name economische en financiële, voorwaarden die hen in staat stellen hun taken te vervullen"; overwegende dat in artikel 345 VWEU wordt bepaald dat de Verdragen "de regeling van het eigendomsrecht in de lidstaten onverlet laten"; overwegende dat Protocol nr. 26 betreffende de diensten van algemeen belang dieper ingaat op de gedeelde waarden van de Unie met betrekking tot diensten van algemeen economisch belang;

F.  overwegende dat in artikel 6, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) is bepaald: "De Unie erkent de rechten, vrijheden en beginselen die zijn vastgesteld in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie van 7 december 2000 (...), dat dezelfde juridische waarde als de Verdragen heeft", en overwegende dat leden 2 en 3 van dat artikel bepalen dat de Unie toetreedt tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en dat deze rechten als algemene beginselen deel uitmaken van het recht van de Unie;

G.  overwegende dat het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie onder andere voorziet in het recht op collectieve onderhandelingen en collectieve actie (artikel 28), bescherming bij kennelijk onredelijk ontslag (artikel 30), rechtvaardige en billijke arbeidsomstandigheden en -voorwaarden (artikel 31), erkenning en eerbiediging van het recht op toegang tot socialezekerheidsvoorzieningen en sociale diensten, en, "om sociale uitsluiting en armoede te bestrijden", het recht op "bijstand ten behoeve van huisvesting, teneinde al diegenen die niet over voldoende middelen beschikken een waardig bestaan te verzekeren" (artikel 34), het recht op toegang tot preventieve gezondheidszorg en op medische verzorging (artikel 35), en erkenning en eerbieding van het recht op toegang tot diensten van algemeen economisch belang (artikel 36);

H.  overwegende dat de door de Commissie op 3 maart 2010 voorgestelde en door de Europese Raad op 17 juni 2010 goedgekeurde Europa 2020-strategie onder andere gericht is op de volgende centrale doelstellingen met als streefdatum 2020: 75 % van de mannen en vrouwen in de leeftijd van 20 tot 64 jaar moet werk hebben, het percentage voortijdige schoolverlaters moet worden teruggebracht tot minder dan 10 %, minstens 40 % van de bevolking in de leeftijd van 30 tot 34 jaar moet een hogeronderwijsdiploma hebben en het aantal mensen voor wie armoede of sociale uitsluiting dreigt moet dalen met 20 miljoen;

I.  overwegende dat de sterke daling van het bbp van Griekenland, Portugal en Ierland volgens het kwartaaloverzicht van de Commissie van oktober 2013 getiteld "EU Employment and Social Situation" vooral geleid heeft tot banenverlies;

J.  overwegende dat het Parlement in zijn resolutie van 21 november 2013 waardering uitsprak voor de mededeling van de Commissie van 2 oktober 2013 getiteld "Versterking van de sociale dimensie van de Economische en Monetaire Unie" en voor het voorstel van de Commissie om een scorebord van kernindicatoren op sociaal en werkgelegenheidsgebied vast te stellen, in aanvulling op de procedure voor macro-economische onevenwichtigheden (PMO) en het gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid (GVW) als een stap in de richting van een sociale dimensie van de EMU; benadrukt dat die indicatoren voldoende moeten zijn om de werkgelegenheids- en sociale situaties in de lidstaten op omvattende en transparante wijze te weerspiegelen; overwegende dat in de resolutie wordt benadrukt dat ervoor gezorgd moet worden dat dit toezicht gericht is op het beperken van de sociale verschillen tussen de lidstaten en op het bevorderen van opwaartse sociale convergentie en sociale vooruitgang;

K.  overwegende dat de beschikbare gegevens aantonen dat er in de vier landen een terugval plaatsvindt met betrekking tot de verwezenlijking van de sociale doelstellingen van Europa 2020 (zie bijlage 1), met uitzondering van de streefcijfers met betrekking tot voortijdige verlaters van onderwijs en opleidingen en het aantal mensen met een hogeronderwijsdiploma;

L.  overwegende dat de economische langetermijnvooruitzichten in deze landen beter worden; overwegende dat deze ontwikkeling moet bijdragen tot het scheppen van nieuwe banen in deze economieën en de dalende werkgelegenheidstrend moet keren;

1.  merkt op dat de EU-instellingen (de ECB, de Commissie en de Eurogroep) ook verantwoordelijk zijn voor de voorwaarden van de economische aanpassingsprogramma's; merkt tevens op dat houdbare overheidsfinanciën alsook adequate sociale bescherming voor de burgers moeten worden gewaarborgd;

2.  betreurt het feit dat het Parlement volledig werd uitgesloten in alle fasen van de programma's: de voorbereidende fase, de uitwerking van de opdrachten en het toezicht op de gevolgen van de resultaten van de programma's en bijbehorende maatregelen; merkt op dat, hoewel deze samenwerking met het Europees Parlement niet verplicht was vanwege het ontbreken van een rechtsgrondslag, de afwezigheid van de Europese instellingen en van Europese financiële mechanismen tot gevolg had dat de programma's moesten worden geïmproviseerd, hetgeen resulteerde in buiten de sfeer van de communautaire methode gesloten financiële en institutionele overeenkomsten; merkt in dit verband op dat de ECB besluiten heeft genomen die buiten haar mandaat vallen; wijst opnieuw op de hoedanigheid van de Commissie als hoedster van de Verdragen en herinnert eraan dat deze rol altijd moet worden geëerbiedigd; is van mening dat het politieke proces van het ontwerpen en uitvoeren van de aanpassingsprogramma's voor landen met ernstige financiële problemen alleen moet worden gestuurd door instellingen die daadwerkelijk democratisch controleerbaar zijn;

3.  betreurt het feit dat de programma's in kwestie werden ontwikkeld zonder voldoende middelen om de gevolgen ervan te evalueren aan de hand van effectbeoordelingen of coördinatie met het Comité voor de werkgelegenheid, het Comité voor sociale bescherming, de Raad Werkgelegenheid, Sociaal beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken (EPSCO) of de Commissaris voor werkgelegenheid en sociale zaken; betreurt daarnaast dat de IAO niet werd geraadpleegd en het feit dat, ondanks de belangrijke sociale gevolgen, de bij het Verdrag opgerichte adviesorganen, in het bijzonder het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) en het Comité van de Regio's (CvdR), niet werden geraadpleegd;

4.  betreurt dat de aan de financiële bijstand verbonden voorwaarden de sociale doelstellingen van de EU om verschillende redenen in het gedrang hebben gebracht:

   de EU was niet voorbereid op en beschikte niet over voldoende instrumenten om het hoofd te bieden aan de problemen waarmee zij geconfronteerd werd, met name de enorme staatsschuldencrisis, een situatie die een dringende oplossing vereiste om een faillissement te voorkomen;
   aangezien de programma's van bepaalde duur zijn, dient een aantal maatregelen in het kader van deze programma's geen langetermijnkarakter te hebben;
   de maatregelen zijn bijzonder belastend, vooral omdat de verslechtering van de economische en maatschappelijke situatie niet tijdig is opgemerkt, daar er niet veel tijd is uitgetrokken voor de tenuitvoerlegging ervan en er geen behoorlijke effectbeoordelingen zijn uitgevoerd van het verdelingseffect ervan op de verschillende groepen in de maatschappij;
   ondanks de oproepen van de Commissie zijn de resterende EU-middelen van het financieel kader 2007-2013 niet tijdig gebruikt;
   naast de maatregelen hadden er meer inspanningen ter bescherming van kwetsbare groepen kunnen worden geleverd, zoals maatregelen ter preventie van hoge armoedeniveaus, ontbering en gezondheidsverschillen als gevolg van het feit dat de lage-inkomensgroepen sterk afhankelijk zijn van de openbare gezondheidszorg;

Werkgelegenheid

5.  merkt op dat de extreem moeilijke economische en financiële crisis en het aanpassingsbeleid in de vier landen hebben geleid tot hogere werkloosheidscijfers en meer banenverlies, en tot meer langdurig werklozen, en in sommige gevallen tot verslechterde arbeidsomstandigheden; wijst op de bijzondere rol die de werkloosheidscijfers vervullen voor de instandhouding van sociale bescherming en pensioenstelsels, alsmede voor de verwezenlijking van de sociale en werkgelegenheidsdoelstellingen van Europa 2020;

6.  wijst erop dat de verwachting dat interne devaluatie groei en nieuwe banen zou opleveren om het concurrentievermogen te herstellen, niet is ingelost; benadrukt het feit dat deze niet-uitgekomen verwachting een tendens weerspiegelt om het structurele karakter van de crisis, alsook het belang om de binnenlandse vraag, investeringen en kredietverstrekking aan de reële economie op peil te houden, te onderschatten; benadrukt het procyclische karakter van de bezuinigingsmaatregelen en het feit dat deze in bepaalde gevallen niet vergezeld zijn gegaan van structurele veranderingen en hervormingen, waarbij speciale aandacht uitgaat naar kwetsbare bevolkingsgroepen, opdat een door sociale samenhang en werkgelegenheid gekenmerkte groei kan worden bewerkstelligd;

7.  wijst erop dat de hoge percentages werklozen en gedeeltelijk werklozen, in combinatie met de loonsverlagingen in zowel de openbare als de particuliere sector en, in een aantal gevallen, het ontbreken van doeltreffend optreden tegen belastingontwijking in combinatie met een verlaging van de bijdragen, een bedreiging vormen voor de houdbaarheid en de toereikendheid van de publieke socialezekerheidsstelsels, omdat er zo gaten ontstaan in de financiering van de sociale zekerheid;

8.  wijst erop dat de verslechterende omstandigheden van en het verlies aan kmo's een van de belangrijkste oorzaken van het verlies aan arbeidsplaatsen en de grootste bedreiging voor toekomstig herstel zijn; merkt op dat in het aanpassingsbeleid geen rekening is gehouden met strategische sectoren die in aanmerking moesten worden genomen om toekomstige groei en sociale samenhang te waarborgen; wijst erop dat dit geleid heeft tot een aanzienlijk verlies aan arbeidsplaatsen in strategische sectoren, zoals de industrie en de O&O&I-sector; wijst erop dat de vier landen zich moeten inspannen om de nodige gunstige voorwaarden te scheppen voor ondernemingen, en met name kmo's, opdat zij hun bedrijf op de lange termijn op een duurzame manier kunnen ontwikkelen; wijst erop dat vele banen verloren zijn gegaan in elementaire publieke sectoren, zoals de gezondheidszorg, het onderwijs en sociale overheidsdiensten;

9.  betreurt het feit dat de werkloosheid het hoogst is onder jongeren, en dat de situatie op dit vlak in het bijzonder ernstig is in landen zoals Griekenland (waar de werkloosheid meer dan 50 % bedraagt), Portugal en Ierland (waar de werkloosheid in 2012 de 30 % overschreed) en Cyprus (waar ze ongeveer 26,4 % bedraagt); merkt op dat deze cijfers sinds het begin van de crisis al vijf jaar aanhouden; betreurt het feit dat als jongeren toch een baan vinden, velen van hen -gemiddeld 43 %, vergeleken met 13 % van de volwassen werknemers- vaak in onzekere omstandigheden of op basis van deeltijdse arbeidsovereenkomsten werken, waardoor het hen zwaar valt onafhankelijk van hun familie te leven en waardoor innovatiepotentieel en knowhow verloren gaan, met alle gevolgen van dien voor productie en groei;

10.  merkt op dat de meest kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt – langdurig werklozen, vrouwen, migrerende werknemers en mensen met een handicap – het zwaarst hebben geleden en te kampen hebben met een hogere werkloosheid dan de nationale gemiddelden; wijst op de scherpe stijging van het aantal langdurig werkloze vrouwen en oudere werknemers en de extra moeilijkheden waarmee deze werknemers zullen worden geconfronteerd als zij willen terugkeren op de arbeidsmarkt zodra de economie uiteindelijk herstelt; benadrukt dat deze werknemers behoefte hebben aan gerichte maatregelen;

11.  waarschuwt dat indien deze enorme verschillen, met name in het geval van de jongere generatie, niet worden weggewerkt, ze uiteindelijk de arbeidsmarkt van de vier landen structurele schade kunnen berokkenen, het herstelvermogen van de landen kunnen fnuiken, een onvrijwillige migratie kunnen veroorzaken die de effecten van een aanhoudende braindrain verder verergeren, en de aanhoudende verschillen tussen lidstaten die werkgelegenheid creëren en lidstaten die goedkope arbeidskrachten leveren, kunnen vergroten; betreurt dat negatieve sociale en economische ontwikkelingen tot de belangrijkste motivaties van jongeren behoren om te migreren en het recht van vrij verkeer uit te oefenen;

12.  is bezorgd over het feit dat in sommige gevallen en sectoren niet alleen banen verloren gaan, maar ook de kwaliteit van banen achteruit gaat, de onzekere werkgelegenheid toeneemt en de fundamentele arbeidsnormen verslechteren; benadrukt dat de lidstaten gerichte inspanningen moeten leveren om de toename van onvrijwillige deeltijdarbeid en tijdelijke arbeidsovereenkomsten, onbetaalde stages en leerlingplaatsen, schijnzelfstandigen en de activiteiten van de zwarte economie aan te pakken; merkt voorts op dat, hoewel het vaststellen van lonen niet onder de bevoegdheden van de EU valt, de programma's van invloed zijn geweest op de minimumlonen: in Ierland moest het minimumloon met bijna 12 % worden verlaagd (een besluit dat later echter is gewijzigd), en in Griekenland werd een drastische verlaging van 22 % voorgeschreven;

13.  wijst er nogmaals op dat de grootste aandacht in de Europa 2020-strategie naar het werkloosheidscijfer uitgaat, omdat hieruit blijkt of er voldoende menselijke en financiële middelen zijn om ons economische en sociale model te handhaven; verzoekt de vertraagde werkloosheid niet te verwarren met een herstel van verloren banen, omdat de toegenomen emigratie niet in aanmerking is genomen; merkt op dat de terugval van de werkgelegenheid in de industrie al een probleem was voordat de programma's werden gelanceerd; benadrukt dat er behoefte is aan meer en betere banen; herinnert eraan dat in de vier landen in de afgelopen vier jaar 2 miljoen banen verloren zijn gegaan, oftewel 15 % van het arbeidsaanbod in 2009; is ingenomen met het feit dat uit recente gegevens blijkt dat de werkgelegenheidscijfers voor Ierland, Cyprus en Portugal licht zijn toegenomen;

Armoede en sociale uitsluiting

14.  is bezorgd dat de programma's als voorwaarde voor financiële bijstand aanbevelingen omvatten voor specifieke bezuinigingen op werkelijke sociale uitgaven op belangrijke gebieden, zoals pensioenen, basisvoorzieningen, gezondheidszorg en in sommige gevallen farmaceutische producten voor de basisbescherming van de meest kwetsbaren, alsook op milieubescherming, in plaats van aanbevelingen die de nationale regeringen meer speelruimte geven om te bepalen waar er bespaard zou kunnen worden; vreest dat deze maatregelen voornamelijk van invloed zijn op de bestrijding van armoede, in het bijzonder kinderarmoede; herinnert eraan dat de bestrijding van armoede, in het bijzonder kinderarmoede, een van de doelstellingen van de lidstaten moet blijven en dat het fiscale en begrotingsconsolidatiebeleid deze doelstelling niet in de weg mag staan;

15.  uit zijn ongerustheid over het feit dat bij de opstelling en de tenuitvoerlegging van de economische aanpassingsprogramma's onvoldoende aandacht is besteed aan de gevolgen van het economische beleid voor de werkgelegenheid of aan de sociale impact ervan, en dat in het geval van Griekenland de werkhypothese gebaseerd bleek te zijn op een onjuiste veronderstelling met betrekking tot het economisch multiplicatoreffect, waardoor het niet mogelijk was tijdig maatregelen te treffen om de meest kwetsbaren te beschermen tegen armoede, armoede op het werk en sociale uitsluiting; verzoekt de Commissie sociale indicatoren in aanmerking te nemen bij de onderhandelingen over de bijstelling van de economische aanpassingsprogramma's en te gebruiken ter vervanging van de landenspecifieke aanbevelingen, teneinde de noodzakelijke omstandigheden te scheppen voor groei en ongehinderde naleving van de fundamentele sociale beginselen en waarden van de EU;

16.  merkt op dat in de EU sinds 2010 in Griekenland, Ierland en Portugal de sociale uitgaven het sterkst zijn gedaald, ondanks het feit dat de Commissie in haar kwartaaloverzicht van oktober 2013 ("EU Employment and Social Situation") het belang benadrukt van uitgaven voor sociale bescherming als waarborg tegen sociale risico's;

17.  benadrukt dat er in sommige gevallen nieuwe vormen van armoede ontstaan die de midden- en werkende klasse treffen, waarbij er door problemen bij de aflossing van hypotheken en de hoge energieprijzen energiearmoede ontstaat en er steeds meer uitzettingen en gedwongen verkopen plaatsvinden; is bezorgd over aanwijzingen dat het aantal daklozen en mensen die van de woningmarkt zijn uitgesloten, toeneemt; herinnert eraan dat dit een schending van de grondrechten vormt; beveelt aan dat de lidstaten en hun plaatselijke overheden een neutraal huisvestingsbeleid ter bevordering van sociale en betaalbare huisvesting invoeren, het probleem van leegstand aanpakken en een doeltreffend preventiebeleid uitvoeren om het aantal uitzettingen te beperken;

18.  uit zijn ongerustheid over het feit dat de regionale en territoriale ongelijkheden worden vergroot door de sociale en economische situatie (op micro- en macroniveau) in deze landen, waardoor de door de EU verkondigde doelstelling van meer interne regionale samenhang wordt ondermijnd;

19.  wijst erop dat internationale en maatschappelijke organisaties ervoor hebben gewaarschuwd dat de nieuwe regeling voor salarisschalen, rangindeling en ontslag in de publieke sector gevolgen heeft voor de kloof tussen mannen en vrouwen; merkt op dat de IAO haar bezorgdheid heeft geuit over de onevenredige gevolgen van nieuwe, flexibele arbeidsvormen voor het salaris van vrouwen; wijst er voorts op dat de IAO de regeringen heeft gevraagd toezicht te houden op de impact van de bezuinigingen op de beloning van mannen en vrouwen in de particuliere sector; merkt bezorgd op dat de verkleining van de loonkloof tussen mannen en vrouwen in de programmalanden tot stilstand is gekomen en dat de loonkloof in deze landen groter is dan het gemiddelde in de EU; wijst erop dat de loonverschillen en de afname van de werkgelegenheid onder vrouwen meer aandacht moeten krijgen in de programmalanden;

20.  wijst erop dat uit cijfers van Eurostat en de Commissie alsook uit diverse andere studies blijkt dat, in sommige gevallen, de ongelijke inkomensverdeling tussen 2008 en 2012 is toegenomen en de bezuinigingen op het vlak van sociale en werkloosheidsuitkeringen, evenals de loonsverlagingen ten gevolge van structurele hervormingen, het armoedeniveau hebben doen toenemen; merkt voorts op dat de Commissie in haar verslag melding maakt van een relatief hoog armoedeniveau onder werkenden vanwege de inperking of bevriezing van lage minimumlonen;

21.  betreurt het feit dat het aantal mensen voor wie armoede of sociale uitsluiting dreigt in de meeste gevallen is toegenomen; merkt voorts op dat achter deze statistieken een nog hardere werkelijkheid schuilgaat, namelijk dat wanneer het bbp per hoofd van de bevolking achteruitgaat, ook de armoedegrens naar beneden opschuift, waardoor we mensen die we tot voor kort als arm beschouwden nu niet langer als arm beschouwen; wijst erop dat de krimp van het bbp, de sterke afname van publieke en particuliere investeringen en de daling van investeringen in O&O in de programmalanden leiden tot een afname van het potentiële bbp en op de lange termijn tot armoede;

22.  is ingenomen met het feit dat de Commissie in voornoemde studies erkent dat de Europa 2020-streefcijfers enkel in de gehele EU kunnen worden gehaald als er een drastische ommekeer van de huidige tendensen wordt bewerkstelligd;

23.  betreurt het feit dat de programma's, althans voor Griekenland, Ierland en Portugal, een aantal uitvoerig omschreven voorschriften voor de hervorming van het gezondheidszorgstelsel en uitgavenbeperkingen omvatten, die gevolgen hebben gehad voor de kwaliteit en algemene toegankelijkheid van sociale voorzieningen, met name op het gebied van gezondheidszorg en sociale zorg, ondanks het feit dat in artikel 168, lid 7, VWEU is bepaald dat de EU de bevoegdheden van de lidstaten zal eerbiedigen; is bezorgd over het feit dat dit er in sommige gevallen toe heeft geleid dat een aantal mensen geen ziektekostenverzekering of toegang tot sociale bescherming kregen, waardoor het risico van extreme armoede en sociale uitsluiting alsmaar groter wordt, zoals blijkt uit het groeiende aantal armen en daklozen en uit het feit dat zij geen toegang hebben tot basisgoederen en -diensten;

24.  betreurt dat er geen gerichte inspanningen zijn geleverd om ondoelmatigheden op te sporen in gezondheidszorgstelsels en in besluiten om bezuinigingen over de hele linie op gezondheidszorgbegrotingen door te voeren; waarschuwt dat de toepassing van eigen bijdragen ertoe kan leiden dat patiënten hun zorgvraag uitstellen, waardoor de financiële last bij de huishoudens komt te liggen; waarschuwt dat loonsverlagingen voor gezondheidspersoneel negatieve gevolgen voor de veiligheid van de patiënt kunnen hebben en kunnen leiden tot migratie van gezondheidspersoneel;

25.  herhaalt dat artikel 12 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (ICESCR) voorziet in eenieders recht op het hoogst haalbare niveau van lichamelijke en geestelijke gezondheid; merkt op dat alle vier de landen het Verdrag hebben ondertekend en dus het recht op gezondheid voor iedereen erkennen;

26.  wijst er opnieuw op dat de Raad van Europa de bezuinigingen op het Griekse openbare pensioenstelsel al heeft afgekeurd, omdat ze in strijd zouden zijn met artikel 12 van het Europees Sociaal Handvest van 1961 en met artikel 4 van het daarbij horende protocol, door te stellen dat "de betwiste bepalingen van het nationale recht niet aan het toepassingsgebied van het Handvest worden onttrokken omdat ze aan de vereisten van andere wettelijke verplichtingen voldoen"(12); merkt op dat deze doctrine van het op een bevredigend niveau houden van het pensioenstelsel teneinde gepensioneerden een waardig leven te garanderen, over het algemeen geldig is in de vier landen en derhalve in aanmerking had moeten worden genomen;

27.  betreurt de bezuinigingen op hulpmiddelen waarmee personen met een handicap zelfstandig kunnen leven;

28.  wijst erop dat toen het Comité van deskundigen van de IAO de toepassing van Verdrag nr. 102 in het geval van de Griekse hervormingen evalueerde, het de radicale hervormingen van het pensioenstelsel streng bekritiseerde, en dat dezelfde kritische waarneming in het 29ste jaarverslag van de IAO is opgenomen; wijst er opnieuw op dat Verdrag nr. 102 in het algemeen geldig is in de vier landen en derhalve in aanmerking had moeten worden genomen;

29.  benadrukt dat door de toenemende sociale armoede in de vier landen dankzij particuliere inspanningen, familienetwerken en hulporganisaties tevens meer solidariteit ontstaat onder de meest kwetsbare groepen; benadrukt dat dit soort tussenkomst geen structurele oplossing voor het probleem mag worden, zelfs al wordt de situatie van de meest behoeftigen erdoor verlicht en worden de kwaliteiten van Europees burgerschap erdoor aangetoond;

30.  stelt tot zijn bezorgdheid vast dat de GINI-coëfficiënt geleidelijk is gestegen, in tegenstelling tot de algemene dalende trend in de eurozone, wat erop wijst dat de ongelijkheid bij de verdeling van de welvaart in de programmalanden aanzienlijk is toegenomen;

Schooluitval

31.  is ingenomen met het feit dat het aantal voortijdige schoolverlaters in de vier landen achteruitgaat; merkt op dat dit deels te wijten zou kunnen zijn aan de moeilijkheden die jongeren ondervinden bij hun zoektocht naar werk; herinnert eraan dat het dringend noodzakelijk is de kwalitatief hoogwaardige beroepsopleidingsstelsels te herstellen, aangezien dit een van de beste manieren is om de inzetbaarheid van jongeren op de arbeidsmarkt te verbeteren;

32.  is ingenomen met het feit dat het aantal mensen met een hogeronderwijsdiploma in de vier landen is toegenomen; merkt op dat dit deels te wijten zou kunnen zijn aan de noodzaak die jongeren ervaren om hun toekomstige kansen op de arbeidsmarkt te verbeteren;

33.  betreurt het feit dat, met name vanwege de besnoeiingen in de overheidsfinanciering, de kwaliteit van de onderwijsstelsels deze positieve ontwikkeling niet volgt, waardoor de problemen waarmee jongeren die geen baan hebben en geen onderwijs of opleiding volgen (NEET's) en kinderen met bijzondere behoeften te kampen hebben, nog groter worden; merkt op dat deze maatregelen concrete gevolgen kunnen hebben voor de kwaliteit van het onderwijs alsook voor het beschikbare materiaal en personeel, het aantal leerlingen per klas, de leerplannen en de centralisering van scholen;

Sociale dialoog

34.  benadrukt dat de sociale partners op nationaal niveau hadden moeten worden geraadpleegd of betrokken bij het aanvankelijke ontwerp van de programma's; betreurt het feit dat de voor de vier landen ontworpen programma's bedrijven in sommige gevallen vrij laten om niet deel te nemen aan collectieve arbeidsovereenkomsten en om sectorale loonakkoorden met directe gevolgen voor de structuur en waarde van de in de respectieve nationale grondwetten vastgestelde collectieve arbeidsovereenkomsten te herzien; wijst erop dat het Comité van deskundigen van de IAO heeft verzocht om de sociale dialoog te hervatten; betreurt dat het beginsel van collectieve vertegenwoordiging wordt ondermijnd, waardoor de automatische verlenging van collectieve arbeidsovereenkomsten, die in sommige landen zo van belang is, in het geding komt, met als gevolg dat het aantal van kracht zijnde collectieve arbeidsovereenkomsten aanzienlijk is gedaald; staat afwijzend tegenover de verlaging van de minimumlonen en de bevriezing van de nominale minimumlonen; benadrukt dat deze situatie het gevolg is van beperkte structurele hervormingen die enkel een deregulering van de arbeidsrelaties en loonsverlagingen met zich meebrengen, wat indruist tegen de algemene doelstellingen van de EU en het beleid van de Europa 2020-strategie;

35.  herinnert eraan dat er geen pasklare oplossing bestaat die van toepassing is op alle lidstaten;

Aanbevelingen

36.  verzoekt de Commissie de sociale en economische gevolgen van de economische en financiële crisis en de aanpassingsprogramma's die zijn uitgevoerd als reactie hierop in de vier landen grondig te bestuderen, teneinde een duidelijk inzicht te verkrijgen in de gevolgen voor de werkgelegenheid en de socialebeschermingsstelsels op zowel korte als lange termijn, en voor het Europees sociaal acquis, met bijzondere aandacht voor de bestrijding van armoede, het behoud van een goede sociale dialoog en het evenwicht tussen flexibiliteit en zekerheid in de arbeidsrelaties; verzoekt de Commissie om bij de voorbereiding van deze studie haar adviesorganen te raadplegen, evenals het Comité voor de werkgelegenheid en het Comité voor sociale bescherming; stelt voor om het EESC te vragen een speciaal rapport op te stellen;

37.  verzoekt de Commissie om de IAO en de Raad van Europa te vragen verslagen op te stellen over mogelijke herstel- en stimuleringsmaatregelen die nodig zijn om de sociale situatie in deze landen, de financiering van deze landen en de houdbaarheid van de overheidsfinanciën te verbeteren, en om de volledige naleving van het Europees Sociaal Handvest en het daarbij horende protocol en van de kernverdragen van de IAO en IAO-verdrag nr. 94 te waarborgen, aangezien de uit deze instrumenten voortvloeiende verplichtingen zijn beïnvloed door de economische en financiële crisis en de door de trojka gevraagde budgettaire aanpassingsmaatregelen en structurele hervormingen;

38.  verzoekt de EU, met het oog op de opofferingen die deze landen hebben gemaakt, om na beoordeling en indien nodig met voldoende financiële middelen steun te verlenen aan het herstel van de normen voor sociale bescherming, de strijd tegen armoede en de ondersteuning van onderwijsdiensten, met name de diensten gericht op kinderen met bijzondere behoeften en mensen met een handicap, en de hernieuwing van de sociale dialoog door middel van een sociaal herstelplan; verzoekt de Commissie, de ECB en de Eurogroep om de bestaande uitzonderlijke maatregelen waar nodig en zo snel mogelijk te evalueren en te herzien;

39.  verlangt dat bovengenoemde wettelijke verplichtingen zoals vastgesteld in de Verdragen en in het Handvest van de grondrechten worden nageleefd, daar niet-naleving een inbreuk op het primaire recht van de EU inhoudt; verzoekt het Bureau voor de grondrechten van de Europese Unie de gevolgen van de maatregelen voor de mensenrechten grondig te beoordelen en aanbevelingen uit te vaardigen in geval van schendingen van het Handvest;

40.  verzoekt de trojka en de lidstaten in kwestie de programma's zo snel mogelijk te beëindigen en crisisbeheersmechanismen te ontwikkelen die alle EU-instellingen, met inbegrip van het Parlement, in staat stellen de sociale doelstellingen en beleidsplannen te verwezenlijken, ook die op het vlak van de individuele en collectieve rechten van personen voor wie de dreiging van sociale uitsluiting het grootst is, zoals vastgelegd in de Verdragen, in Europese overeenkomsten met sociale partners en in andere internationale verplichtingen (IAO-verdragen, het Europees Sociaal Handvest en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens); roept op tot grotere transparantie en politieke betrokkenheid bij het ontwerp en de uitvoering van de aanpassingsprogramma's;

41.  verzoekt de Commissie en de Raad evenveel aandacht te besteden aan sociale onevenwichtigheden en aan de correctie ervan als aan macro-economische onevenwichtigheden, en erop toe te zien dat de aanpassingsmaatregelen erop gericht zijn sociale rechtvaardigheid te waarborgen en een evenwicht mogelijk te maken tussen economische groei en werkgelegenheid, de uitvoering van structurele hervormingen en begrotingsconsolidatie; verzoekt beide instellingen voorts prioriteit te verlenen aan banencreatie en ondersteuning van ondernemerschap, en hiertoe evenveel aandacht te besteden aan de EPSCO en de prioriteiten van deze raad als aan ECOFIN en de Eurogroep en om, indien nodig, voorafgaand aan Eurotoppen een bijeenkomst van de ministers van werkgelegenheid en sociale zaken van de Eurogroep te organiseren;

42.  beveelt aan dat de Commissie en de lidstaten uitgaven aan volksgezondheid en onderwijs niet beschouwen als uitgaven waarop kan worden bezuinigd, maar als investeringen van de overheid in de toekomst van het land, die moeten worden geëerbiedigd en verhoogd teneinde het economisch en sociaal herstel te bevorderen;

43.  beveelt de programmalanden aan om, zodra het hoogtepunt van de financiële crisis achter de rug is, samen met de EU-instellingen herstelplannen voor de werkgelegenheid uit te voeren, teneinde hun economieën in voldoende mate te herstellen om de sociale situatie van vóór het programma terug te krijgen, aangezien dit noodzakelijk is om de macro-economische aanpassing te consolideren en de wanverhoudingen in de overheidssectoren, zoals de schulden en het begrotingstekort, in evenwicht te brengen; benadrukt dat er herstelplannen voor de werkgelegenheid moeten worden uitgevoerd, waarbij het volgende in aanmerking wordt genomen:

   de noodzaak om snel het kredietwezen te herstellen, met name voor kmo's,
   de noodzaak om gunstige voorwaarden te scheppen voor ondernemingen, opdat zij hun activiteiten op de lange termijn en op een duurzame manier kunnen ontplooien, en om met name te zorgen voor sterkere kmo's, daar zij een centrale plaats innemen bij het scheppen van banen,
   optimale benutting van de kansen die worden geboden door de EU-structuurfondsen, met name het ESF,
   een echt werkgelegenheidsbeleid met dynamische maatregelen voor de arbeidsmarkt,
   kwalitatief hoogwaardige en Europese openbare arbeidsvoorzieningsdiensten, een beleid van stijgende lonen,
   een Europese werkgelegenheidsgarantie voor jongeren,
   de noodzaak om een eerlijk verdelingseffect te waarborgen, en
   een programma voor werkloze huishoudens, en tot slot een behoedzamer begrotingsbeheer;

44.  verzoekt de Commissie een voortgangsverslag over de Europa 2020-doelstellingen op te stellen, met specifieke aandacht voor het gebrek aan vooruitgang in de programmalanden, en om met voorstellen te komen om deze landen een geloofwaardig traject in de richting van alle Europa 2020-doelstellingen te laten volgen;

45.  beveelt aan dat de lidstaten bij toekomstige arbeidshervormingen rekening houden met de flexizekerheidscriteria om het concurrentievermogen van ondernemingen te stimuleren, zoals uiteengezet in de Europa 2020-strategie, met inachtneming van andere elementen zoals energiekosten, oneerlijke concurrentie, sociale dumping, een eerlijk en doeltreffend financieel stelsel, begrotingsbeleid dat gunstig is voor groei en werkgelegenheid, en in het algemeen alles wat de ontwikkeling van de reële economie en ondernemerschap ten goede komt; verzoekt de Commissie sociale effectbeoordelingen uit te voeren voordat zij de programmalanden ingrijpende hervormingen oplegt, en rekening te houden met de overloopeffecten van deze maatregelen, zoals de gevolgen voor de armoede, sociale uitsluiting, misdaadcijfers en vreemdelingenhaat;

46.  dringt aan op spoedmaatregelen om de toename van het aantal daklozen in de programmalanden te voorkomen en verzoekt de Commissie deze maatregelen via beleidsanalyse en de bevordering van goede praktijken te ondersteunen;

47.  wijst erop dat de Commissie overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 472/2013 uiterlijk 1 januari 2014 aan het Parlement een verslag moet voorleggen over de toepassing van deze verordening; roept de Commissie op dit verslag onverwijld voor te leggen en hierin ook de gevolgen van deze verordening voor de bestaande economische aanpassingsprogramma's te beoordelen;

48.  verzoekt de Commissie en de lidstaten het maatschappelijk middenveld, patiëntenorganisaties en beroepsorganen te raadplegen over toekomstige maatregelen op het gebied van gezondheid binnen de aanpassingsprogramma’s, en gebruik te maken van het Comité voor sociale bescherming, teneinde ervoor te zorgen dat de hervormingen de doeltreffendheid van de systemen en de middelen verhogen zonder de meest kwetsbare groepen en de belangrijkste sociale bescherming, waaronder de aanschaf en het gebruik van geneesmiddelen, de belangrijkste basisbehoeften en de bescherming van het medisch personeel, in gevaar te brengen;

o
o   o

49.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) http://www.coe.int/T/DGHL/Monitoring/SocialCharter/NewsCOEPortal/CC76-80Merits_en.asp
(2) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0401.
(3) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0328.
(4) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0246.
(5) PB C 249 E van 30.8.2013, blz. 4.
(6) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0447.
(7) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0515.
(8) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0430.
(9) PB C 153 E van 31.5.2013, blz. 57.
(10) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0419.
(11) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0266.
(12) Europees Comité voor sociale rechten, Besluit ten gronde, 7 december 2012, klacht nr. 78/2012, blz. 10.

Juridische mededeling - Privacybeleid