Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2012/2222(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A7-0049/2013

Ingediende teksten :

A7-0049/2013

Debatten :

PV 11/03/2013 - 25
CRE 11/03/2013 - 25

Stemmingen :

PV 12/03/2013 - 10.9
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P7_TA(2013)0076

Aangenomen teksten
PDF 149kWORD 32k
Dinsdag 12 maart 2013 - Straatsburg
Financiering van de EU-samenwerking met de landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan en met de landen en de gebieden overzee voor de periode 2014-2020
P7_TA(2013)0076A7-0049/2013

Resolutie van het Europees Parlement van 12 maart 2013 over de opstelling van het meerjarig financieel kader betreffende de financiering van de EU-samenwerking met de landen van Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan en de landen en gebieden overzee voor de periode 2014-2020 (Elfde Europees Ontwikkelingsfonds) (2012/2222(INI))

Het Europees Parlement,

–  gezien de op 23 juni 2000 door de landen van Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (de ACS-landen) enerzijds en de Europese Gemeenschap (EG) en de lidstaten anderzijds ondertekende Overeenkomst van Cotonou(1),

–  gezien deel IV van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en het LGO-besluit van 27 november 2001(2) waarmee de EU (voorheen de EG) verbonden wordt met een reeks landen en gebieden overzee (LGO's),

–  gezien het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie („LGO-besluit”) (COM(2012)0362), dat door de Commissie werd aangenomen op 16 juli 2012, en waarover momenteel wordt onderhandeld door de Raad,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 7 december 2011 over de opstelling van het meerjarig financieel kader betreffende de financiering van de EU-samenwerking met de landen van Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan en de landen en gebieden overzee voor de periode 2014-2020 (Elfde Europees Ontwikkelingsfonds) (COM(2011)0837),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 13 oktober 2011 met als titel „Het effect van het EU-ontwikkelingsbeleid vergroten: een agenda voor verandering” (COM(2011)0637),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 21 juni 2001 met als titel „Actieprogramma voor de horizontale integratie van het gendergelijkheidsaspect in de ontwikkelingssamenwerking van de Gemeenschap” (COM(2001)0295),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 12 september 2012 met als titel „Aan de basis van democratie en duurzame ontwikkeling: het maatschappelijke engagement van Europa in de externe betrekkingen” (COM(2012)0492),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 29 juni 2011 met als titel „Een begroting voor Europa 2020” (COM(2011)0500),

–  gezien de Europese consensus inzake ontwikkeling van 20 december 2005 alsook de Europese routekaart voor ontwikkeling en de hieruit voortvloeiende beleidslijnen,

–  gezien de Europese consensus over humanitaire hulp van 18 december 2007,

–  gezien de conclusies van de Raad van 29 juni 2012 en 15 oktober 2012,

–  gezien artikel 32 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap, dat op 23 december 2010 door de Europese Unie is geratificeerd,

–  gezien de resolutie over de integratie van personen met een handicap in ontwikkelingslanden van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU (ACP-EU/100.954/11),

–  gezien het Actieplan van de Europese Unie voor gendergelijkheid en empowerment van vrouwen in het kader van ontwikkelingssamenwerking (2010-2015),

–  gezien de EU-richtsnoeren inzake geweld tegen vrouwen en meisjes en de bestrijding van alle vormen van discriminatie van vrouwen en meisjes,

–  gezien artikel 48 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de adviezen van de Begrotingscommissie en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A7-0049/2013),

A.  overwegende dat het intern akkoord waarbij het tiende EOF is ingesteld op 31 december 2013 afloopt; overwegende dat de Commissie in haar mededeling COM(2011)0837 een ontwerp van intern akkoord presenteert dat vanaf 1 januari 2014 dit akkoord dient te vervangen;

B.  overwegende dat in de Raad wordt onderhandeld over dit voorstel voor de periode 2014-2020, zonder dat het Parlement hierbij is betrokken; overwegende dat het Parlement er echter door niets van wordt weerhouden een initiatiefverslag op te stellen betreffende het elfde EOF op basis van de mededeling van de Commissie over het ontwerp van intern akkoord;

C.  overwegende dat de Commissie niet voornemens is het EOF op te nemen in de begroting voor 2014 maar slechts vanaf 2021, hetgeen zeer betreurenswaardig is; overwegende dat het nodig is dit vanaf heden voor te bereiden, zodat het niet leidt tot een vermindering van de middelen die worden toegewezen aan het partnerschap ACS-EU en aan de ontwikkelingssamenwerking in het algemeen;

D.  overwegende dat het nodig is voldoende middelen uit te trekken voor het elfde EOF, zodat de Unie de op internationaal niveau vastgestelde verbintenissen betreffende ontwikkeling kan naleven en 0,7% van het bbp aan ontwikkelingshulp kan besteden, en zo kan bijdragen aan de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling (MDG's);

E.  overwegende dat uit de verslagen over de vooruitgang bij het behalen van de MDG's blijkt dat de resultaten ongelijk zijn en dat met name de MDG's op het gebied van de gezondheid van moeder en kind in 2015 in de meeste ACS-landen niet zullen worden gehaald;

F.  overwegende dat de financiële voorstellen voor de periode 2014-2020 die momenteel worden besproken in de Raad zorgwekkend zijn voor de toekomst van het Europese ontwikkelingsbeleid maar ook voor de associatie van de LGO's met de EU;

G.  overwegende dat de hulpverlening van de EU, ondanks het feit dat er nog veel vooruitgang dient te worden geboekt, steeds doeltreffender is en dat de communautaire maatregelen met het oog op internationale solidariteit worden ondersteund door meer dan drie vierde van de Europese burgers;

H.  overwegende dat innovatieve financieringen onmisbaar zijn voor de toename van de openbare ontwikkelingssteun, door de economische en financiële wereld op een duurzamere manier te doen bijdragen;

I.  overwegende dat de donoren moeten stoppen met pleiten voor het beginsel van de eigen inbreng van de partnerlanden terwijl ze hen tegelijkertijd de nodige financiële middelen ontzeggen om hun instellingen en hun dienstverlening aan de bevolking te consolideren;

J.  overwegende dat het dringend nodig is dat de ontwikkelingslanden zich een belastingstelsel toemeten dat gebaseerd is op de bijdragecapaciteit van hun burgers;

K.  overwegende dat de Commissie in haar mededeling betreffende de agenda voor verandering voornemens is het beginsel van differentiatie toe te passen bij de toewijzing van middelen van het Europese ontwikkelingsbeleid, waarvan het elfde EOF deel uitmaakt, en de beginselen van thematische concentratie invoert, alsook de gebruikmaking van een combinatie van subsidies en leningen en van ondersteuning van de privésector;

L.  overwegende dat in de Europese consensus inzake ontwikkeling en de Overeenkomst van Cotonou de centrale rol wordt erkend die de maatschappelijke organisaties en de plaatselijke en regionale autoriteiten spelen bij de bestrijding van armoede en bij de inspanningen op het vlak van goed bestuur;

M.  overwegende dat in het LGO-besluit de specificiteit van de LGO's wordt erkend, die worden geconfronteerd met andere problemen dan de ACS-landen; overwegende dat de LGO's dus niet meer onder het EOF moeten vallen, maar onder een ad-hoc financieel instrument dat wordt opgenomen in de begroting van de EU;

N.  overwegende dat in partnerschapsovereenkomst 2000/483/EG tussen de ACS-landen enerzijds en de EG en de lidstaten anderzijds, die op 23 juni 2000 in Cotonou is ondertekend, is bepaald dat „op een systematische manier rekening dient te worden gehouden met de situatie van vrouwen en genderkwesties op alle vlakken, zowel politiek, economisch als sociaal”;

O.  overwegende dat in het actieplan van de Europese Unie het belang wordt onderkend van de inzet van vrouwen en een gendergelijkheidsperspectief voor de ontwikkeling van de partnerlanden en de verwezenlijking van de MDG's; overwegende dat gelijkheid van mannen en vrouwen volgens de „agenda voor verandering” een van de prioriteiten van het optreden van de EU is;

Doelstellingen van het elfde EOF

1.  herinnert eraan dat de voornaamste doelstelling van zowel het Europese ontwikkelingsbeleid (krachtens artikel 208 van het VWEU) als van de Overeenkomst van Cotonou en de Europese consensus voor ontwikkeling bestaat in de terugdringing, en op termijn de volledige uitroeiing van de armoede; staat er bijgevolg op dat ten minste 90% van de in het kader van het elfde EOF aan de ACS-landen toegewezen middelen voldoen aan de door de Commissie voor Ontwikkelingsbijstand van de OESO vastgestelde criteria voor officiële ontwikkelingshulp (ODA);

2.  is van mening dat het met het oog op de verwezenlijking van deze doelstellingen nodig is meer inspanningen te leveren voor de MDG's waarvoor het minste vooruitgang is geboekt, en met name de doelstellingen die betrekking hebben op de sociale basisvoorzieningen en de gelijkheid van mannen en vrouwen, zoals vastgesteld in de artikelen 22, 25 en 31 van de Overeenkomst van Cotonou; herbevestigt zijn steun voor het initiatief en de MDG-contracten, en verzoekt de Commissie en de lidstaten om, in overleg met de ACS-landen, in het elfde EOF een aandeel van 20% toe te wijzen aan de verstrekking van maatschappelijke basisvoorzieningen, met name op het vlak van gezondheidszorg en basisonderwijs, om MDG's 2, 3, 4, 5 en 6 te kunnen verwezenlijken alsook de andere verplichtingen met betrekking tot ontwikkeling die op internationaal niveau zijn vastgesteld; wenst in dit opzicht dat de in het Actieprogramma voor de horizontale integratie van het gendergelijkheidsaspect in de ontwikkelingssamenwerking van de Unie voorgestelde prestatie-indicatoren op het gebied van gendergelijkheid in het kader van het elfde EOF en de programmering ervan worden toegepast om te waarborgen dat de specifieke acties en de bevordering van gendergelijkheid in alle programma's op de juiste manier worden uitgevoerd en gevolgd;

3.  verzoekt de Commissie en de partnerlanden om prioriteit te verlenen aan de steun ter versterking van de gezondheidsstelsels om de toegang tot basiszorg voor de gezondheid van moeder en kind en voor reproductieve gezondheid te waarborgen, waarbij de nadruk wordt gelegd op de armste bevolkingsgroepen en de bestrijding van hiv/aids, eraan herinnerend dat deze doelstellingen millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling zijn waarvoor de vooruitgang in vele ACS-landen teleurstellend was;

4.  is van mening dat om bovenstaande doelstelling te verwezenlijken het van wezenlijk belang is de kwetsbaarste groepen in de samenleving, met inbegrip van onder andere vrouwen, kinderen en personen met een handicap, te betrekken bij alle projecten voor armoedebestrijding, zowel bij de programmering, de uitvoering als bij de evaluatie ervan;

5.  is verheugd over het voornemen van de Commissie om vraagstukken betreffende sociale bescherming in ontwikkelingslanden op meer strategische en gecoördineerde wijze te benaderen en verzoekt om de ontwikkeling, in samenwerking met de ACS-landen, van geïntegreerd beleid op het gebied van sociale bescherming waarin eveneens rekening wordt gehouden met de ondersteuning van basismechanismen zoals de invoering van een minimum niveau van sociale zekerheid in het kader van het elfde EOF;

Bevordering van de economische en sociale ontwikkeling van de LGO's

6.  herinnert eraan dat het EOF niet alleen het ACS/EU-partnerschap financiert, maar ook de LGO/EU-associatie, waartoe met name 26 LGO's behoren;

7.  is ingenomen met het feit dat in het LGO-besluit wordt erkend dat het nodig is een nieuw duurzaam partnerschap met de LGO's tot stand te brengen, rond vier nieuwe doelstellingen:

   vergroting van het concurrentievermogen van de LGO's;
   versterking van hun aanpassingsvermogen;
   vermindering van hun kwetsbaarheid;
   bevordering van hun samenwerking met andere partners;

8.  betreurt het ontbreken van een financieel instrument voor de LGO's dat in de begroting van de Unie kan worden opgenomen om democratisch en transparant toezicht op de in dit kader toegekende middelen mogelijk te maken;

9.  roept op tot een betere samenwerking tussen de ultraperifere gebieden, de ACS-landen en de derde landen die grenzen aan de LGO's, tot een gecombineerd gebruik van de verschillende financiële instrumenten die op deze regio's en landen van toepassing zijn, en tot een betere toegang van de LGO's en de ultraperifere gebieden tot de plenaire zittingen van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU, als waarnemers, onverminderd het interne reglement van de vergadering;

Opneming in de begroting en financiële toewijzing

10.  dringt eens te meer aan op het feit dat het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) in de begroting wordt opgenomen in de volgende programmeringsperiode en zeker vanaf 2021, met de volledige overdracht ervan naar rubriek 4 van het MFK („Europa als Wereldspeler”), omdat dit zou bijdragen aan een efficiëntere bevordering van de prioriteiten van de Unie en van de thematische ondersteuning, en zou zorgen voor beter democratisch toezicht en een hogere zichtbaarheid en voorstelbaarheid van de acties van de EU als 's werelds grootste donor van ontwikkelingshulp, alsook voor een betere samenhang;

11.  vraagt de Commissie de opneming in de begroting van het EOF in de best mogelijke omstandigheden voor te bereiden door regelmatig het Europees Parlement te informeren en door middel van nauw overleg met de ACS-landen, om hun toekomstige betrokkenheid bij de uitvoering van het EOF te waarborgen;

12.  is verheugd dat de verdeelsleutels van de lidstaten in het elfde EOF in de buurt komen van de verdeelsleutels die van kracht zijn voor de EU-begroting en is verheugd over het feit dat de duur van de programmeringsperiode van het elfde EOF is afgestemd op de looptijd van het meerjarig financieel kader van de Unie;

13.  steunt het voorstel van de Commissie om een totaalbedrag van 30 319 000 000 EUR (prijzen van 2011) toe te kennen aan het elfde EOF, en wenst dat de voor het elfde EOF en voor de andere ontwikkelingsinstrumenten, met inbegrip van het financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking, vastgelegde bedragen ervoor kunnen zorgen dat het huidige niveau van de officiële ontwikkelingshulp (ODA) van de Unie kan worden aangehouden, of zelfs verhoogd, en dat op die manier kan worden bijgedragen tot het bereiken van de gemeenschappelijke doelstelling van de lidstaten van de Unie om 0,7% van hun bbp te besteden aan ODA;

14.  onderstreept, gezien het hoge risico op rampen in bepaalde ACS-landen, het belang van hoge investeringen in de vermindering van risico's op rampen in de door het EOF gefinancierde ontwikkelingsprogramma's; onderstreept dat deze investeringen van wezenlijk belang zijn om in een noodsituatie in de behoeften te kunnen voorzien en de weerbaarheid van de ACS-landen te verhogen;

15.  betreurt ten zeerste de op 8 februari 2013 door de lidstaten bereikte overeenkomst die een vermindering met 11% van de in juli 2012 door de Commissie voorgestelde begroting van het elfde EOF in het vooruitzicht stelt; legt de nadruk op de ernstige tegenstrijdigheid tussen de herhaalde toezeggingen van de Raad om tegen 2015 de doelstellingen op het vlak van ontwikkelingshulp te bereiken en de aanzienlijke verlagingen van de kredieten die voor internationale ontwikkeling worden gereserveerd in zowel de nationale begrotingen als in de begroting van de Unie;

16.  is van mening dat de Unie en haar lidstaten, als eerste verstrekkers van ODA, door dergelijke begrotingsbezuinigingen door te voeren een groot deel van de verantwoordelijkheid zullen dragen indien de doelstelling om de armoede in de wereld met de helft terug te dringen niet wordt bereikt tegen 2015;

17.  benadrukt het belang van een begroting van de Unie waarmee de bestaande uitdagingen kunnen worden aangegaan, met name in tijden van crisis, aangezien ze financieringen toelaat die niet kunnen worden gedragen op nationaal niveau, in het bijzonder op het vlak van ontwikkelingsfinanciering; roept in dit opzicht, en om ervoor te zorgen dat de begroting van de Unie niet meer wordt gegijzeld door de enkelvoudige kwestie van het niveau van de betalingskredieten, krachtig op tot de totstandbrenging van eigen middelen, bijvoorbeeld door een belasting op financiële transacties;

18.  wenst, ongeacht de verdeelsleutels en bedragen die uiteindelijk voor het elfde EOF worden vastgesteld, dat het bedrag dat in de verdeling van de totale toewijzingen van het EOF aan de LGO's wordt toegewezen gelijk is aan het door de Commissie voorgestelde bedrag;

19.  wenst dat in het kader van het elfde EOF, de verhouding van de middelen die worden toegewezen aan de samenwerking tussen de ACS-landen onderling en de regionale samenwerking identiek is aan die voor het tiende EOF, waarbij evenwel dient te worden gezorgd voor de beschikbaarheid van niet-toegekende en flexibele middelen en voor maximale complementariteit met het toekomstige pan-Afrikaanse programma, voorzien binnen het kader van het komende financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking, aangezien met een gedeelte van deze middelen het nieuwe schema om exogene schokken met een internationale dimensie (met name financiële, humanitaire of voedselcrises) die een ACS-land kunnen treffen, op te vangen, zal worden gefinancierd, evenals humanitaire noodhulp; benadrukt het belang van deze programma's die bijdragen tot de versterking van de capaciteit van ACS-landen om zich voor te bereiden op schokken, van hun weerbaarheid en van de coördinatie van de noodmaatregelen en de maatregelen op het vlak van rehabilitatie en ontwikkeling;

20.  is van mening dat het nodig is om ongeveer 5% van de middelen van het EOF toe te wijzen aan ondersteunende uitgaven van de Commissie, om een doeltreffend beheer van dit instrument te waarborgen;

Hervorming van het Europees ontwikkelingsbeleid en het elfde EOF

21.  herinnert eraan dat de Overeenkomst van Cotonou het belangrijkste referentiekader voor het elfde EOF moet blijven;

22.  is van oordeel dat de concrete uitvoering van het beginsel van differentiatie bij de toegang tot middelen uit het elfde EOF enkel positief kan zijn indien dit beginsel wordt gekoppeld aan een kwetsbaarheidsindex, die dient als aanvulling op het criterium van het bbp, en die een nationale index voor het meten van de armoede en ongelijkheid omvat, en die rekening houdt met de bijzondere situatie van de kleine insulaire ontwikkelingslanden, overeenkomstig artikel 2, laatste streepje, van de Overeenkomst van Cotonou; herinnert eraan dat enkel de instandhouding van een nauwe politieke dialoog de aanvaarding van dit beginsel door onze ACS-partners mogelijk zal maken;

23.  erkent echter dat, in het kader van de politieke dialoog, de toepassing van het beginsel van differentiatie een onmisbaar middel is dat toelaat de ACS-landen met een gemiddeld en hoger gemiddeld inkomen vooruitgang te laten boeken op weg naar de totstandbrenging van een „welvaartsstaat” en de uitwerking van nationaal beleid ter herverdeling van de rijkdom en ter bestrijding van de armoede en de ongelijkheden;

24.  staat er echter op dat het belangrijk is alle nationale enveloppen te behouden in het kader van het elfde EOF, gelet op het feit dat de Europese ontwikkelingshulp nog steeds een doorslaggevende invloed kan hebben in bepaalde ACS-landen met een gemiddeld en hoger gemiddeld inkomen, ter begeleiding van de hervormingen met het oog op de vermindering van de ongelijkheden;

25.  is van mening dat de differentiatie eveneens rekening dient te houden met de bijzondere situatie van kwetsbare landen, uitgaande van het beginsel dat de gevolgen voor de bevolking van een mislukte staat zeer negatief zijn en de geboekte vooruitgang op het vlak van ontwikkeling ongedaan maken; benadrukt dat de vestiging van de rechtsstaat in een mislukte staat veel moeilijker is en langer duurt dan versterkte steun aan landen die als kwetsbaar worden geïdentificeerd, en staat er in dit opzicht op dat de hele Sahel en de Hoorn van Afrika bijzondere aandacht moeten krijgen in het kader van de programmering van het elfde EOF;

26.  constateert dat het programma voor verandering nieuwe voorstellen bevat, met name de combinatie van subsidies en leningen en steun aan de particuliere sector; bevestigt dat gebruikmaking van deze nieuwe mechanismen er in de eerste plaats op gericht moet zijn de ingezetenen van ontwikkelingslanden te vrijwaren van armoede en de afhankelijkheid van steunverlening, en bij te dragen aan de versterking van de particuliere sector in de ACS-landen, met het gevaar om in het tegengestelde geval een ontwikkeling en groei in de hand te werken die onevenwichtig zijn; verzoekt de Commissie het Europees Parlement op de hoogte te brengen van de uitkomst van het onderzoek waartoe zij onlangs opdracht heeft gegeven over de deelname van de particuliere sector aan de ontwikkeling en de uitbreiding van de activiteiten voor het combineren van subsidies en leningen van de Unie;

27.  erkent dat de nieuwe financieringswijzen, zoals de combinatie van subsidies en leningen, duidelijke voordelen bieden nu de overheidsmiddelen schaars zijn geworden; verzoekt de Commissie en de EIB toch diepgaande en onafhankelijke effectbeoordelingen uit te voeren om de gevolgen van deze nieuwe financieringsmodaliteiten voor de armoede, het milieu enz. te berekenen; is in dit opzicht verheugd over de recente invoering van het kader voor resultatenmeting (REM, Results Measurement Framework), dat de EIB in staat stelt het effect in termen van ontwikkeling van al haar verrichtingen buiten de Unie te meten; verzoekt de Commissie om richtsnoeren en nauwkeurige criteria bekend te maken ter verduidelijking van de beginselen aan de hand waarvan projecten moeten worden geselecteerd in het kader van de uitvoering van deze nieuwe soorten instrumenten; roept tot slot op tot een versterking van de synergieën en de complementariteit tussen de activiteiten van de Commissie, de EIB en de andere Europese bilaterale financiële instellingen, zoals de ontwikkelingsbanken;

28.  erkent voorts dat het belangrijk is de particuliere sector en in het bijzonder micro-ondernemingen en kmo's te ondersteunen om de creatie van rijkdom en de totstandkoming van een gunstig ondernemingsklimaat te bevorderen met het oog op meer inclusieve en duurzame groei die een impact heeft op de vermindering van de armoede;

29.  neemt kennis van de instelling van een „EU-platform voor externe samenwerking en ontwikkeling”, met het Parlement als waarnemer, om de bestaande harmoniseringsmechanismen voor het combineren van subsidies en leningen sturing te bieden; is van mening dat noch het maatschappelijk middenveld, noch de EIB, op adequate wijze bij deze nieuwe structuur betrokken zijn; verzoekt de Commissie dan ook het maatschappelijk middenveld rechtstreeks bij de werkzaamheden van het platform te betrekken en in het beheer van het platform de unieke rol van de EIB als financiële instelling van de EU, te erkennen;

30.  neemt kennis van de door de Commissie in haar programma voor verandering voorgestelde thematische concentratie; benadrukt dat de concentratie de specifieke behoeften van bepaalde landen niet mag maskeren en herinnert eraan dat, aangezien democratische eigen verantwoordelijkheid aan de basis ligt van de doeltreffendheid van de hulpverlening, de dialoog met alle ontwikkelingsactoren, en met name de vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld en de plaatselijke autoriteiten, evenals de flexibiliteit, de kern moeten vormen van de vaststelling van de concentratiesectoren die zullen worden opgenomen in de nationale indicatieve programma's;

31.  roept op tot de onmiddellijke tenuitvoerlegging van de resolutie over de integratie van personen met een handicap in ontwikkelingslanden van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU, in het bijzonder de artikelen 19, 20, 21 en 22, om te waarborgen dat het elfde EOF inclusief en voor iedereen toegankelijk is;

32.  is verheugd over het feit dat het door de VN ontwikkelende initiatief „Duurzame energie voor iedereen” in het kader van het tiende EOF een aanzienlijke steun, ter waarde van 500 miljoen euro, van de Unie krijgt, en verzoekt om de voortzetting hiervan in het kader van het elfde EOF;

33.  is verheugd over het feit dat de landbouw, in het bijzonder de ondersteuning van familiebedrijven, tot de prioriteiten van het toekomstige Europese ontwikkelingsbeleid behoort; herinnert aan de slecht nagekomen verplichting die de ACS-landen in de verklaring van Maputo zijn aangegaan om 10% van hun nationale begrotingsontvangsten aan landbouw en plattelandsontwikkeling te besteden;

34.  benadrukt dat de thematische concentratie de algemene begrotingssteun, die zou moeten bijdragen aan de verbetering van het beheer van de overheidsfinanciën van begunstigde landen, niet in gevaar mag brengen; wenst dat dit instrument een belangrijke plaats behoudt in het elfde EOF, en dat tegelijkertijd de dialoog inzake mensenrechten tussen de Commissie en de ACS-landen wordt versterkt;

Democratische controle

35.  neemt kennis van de vrijwillig door de Commissie aangegane verplichting om het Europees Parlement op de hoogte te brengen van de strategiedocumenten in het kader van het elfde EOF, maar betreurt het gebrek aan concrete zeggenschap van het Parlement over de zo door de Commissie genomen maatregelen; herinnert voorts aan de eveneens centrale rol die de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU kan spelen bij het democratische toezicht op alle strategiedocumenten van het EOF, overeenkomstig artikel 17 van de Overeenkomst van Cotonou, in het bijzonder lid 2, derde streepje;

36.  herhaalt dat het belangrijk is het beginsel „democratische eigen verantwoordelijkheid” te eerbiedigen, zoals gedefinieerd in het programma voor de doeltreffendheid van de hulp; vraagt daarom aan de Commissie om steun te blijven verlenen aan de versterking van de capaciteiten van de nationale parlementen en de rekenkamers van de ACS-landen, alsook aan de informatieverstrekking aan het maatschappelijk middenveld, en verzoekt de ACS-landen hun nationale parlementen op een actieve manier te betrekken, om ervoor te zorgen dat de in de per land opgestelde strategiedocumenten vooropgestelde betaling van middelen onderworpen is aan parlementaire controle achteraf; uit in dit opzicht zijn waardering voor de werkzaamheden van het Bureau voor de bevordering van de parlementaire democratie, die van onschatbare waarde zijn; beveelt echter eveneens aan dat alle ministeries deelnemen aan de besprekingen tussen de nationale ordonnateur en de betrokken delegatie van de Unie, om ervoor te zorgen dat deze documenten een volledig beeld geven van de behoeften inzake ontwikkeling op nationaal niveau;

37.  is van oordeel dat transparantie en verantwoordingsplicht bij de toewijzing van de middelen van het EOF en toezicht op de gefinancierde projecten, met inbegrip van rechtstreekse steun aan nationale begrotingen, van wezenlijk belang zijn;

38.  benadrukt de onmisbare bijdrage die de maatschappelijke organisaties en de plaatselijke en regionale autoriteiten leveren aan het verstrekken van basisvoorzieningen, democratische controle, de ondersteuning van gemarginaliseerde groepen en de bevordering van de mensenrechten en de gelijkheid tussen vrouwen en mannen, en nodigt de Commissie, de LGO's en de ACS-landen uit om bij de programmering, de uitvoering en de beoordeling van het elfde EOF nauw samen te werken met de maatschappelijke organisaties en de plaatselijke en regionale autoriteiten en deze te raadplegen, overeenkomstig de artikelen 2, 6 en 70 van de Overeenkomst van Cotonou; vraagt de Commissie om in de voortgangsverslagen die gepland zijn voor de opvolging van het elfde EOF een deel op te nemen met gedetailleerde informatie over de stand van zaken met betrekking tot de raadplegingen op nationaal niveau van de maatschappelijke organisaties en de plaatselijke en regionale autoriteiten door de delegaties van de Unie;

Doeltreffendheid van de ontwikkeling

39.  herbevestigt de voordelen van de gemeenschappelijke programmering van de steun tussen de Unie en de lidstaten, die toelaat de zichtbaarheid, de impact en de doeltreffendheid van het Europese ontwikkelingsbeleid te verbeteren, en dubbel werk en verspillingen te voorkomen; onderstreept echter dat het nodig is de regels van het gemeenschappelijke kader voor de meerjarige programmering te verdiepen en te verduidelijken; benadrukt de uiterst belangrijke rol die de delegaties van de EU kunnen spelen die voor nog meer transparantie in dit proces moeten zorgen, met name door naast de overheden ook de niet-gouvernementele actoren van de betreffende begunstigde landen bij de werkzaamheden te betrekken;

40.  vraagt de Commissie nauwgezet artikel 19 C, lid 1, van bijlage IV van de Overeenkomst van Cotonou na te leven die de naleving van de sociale en ecologische normen tot voorwaarde maakt voor het behalen van overheidsopdrachten die worden gefinancierd uit het elfde EOF in de ACS-landen, om zo de beginselen van duurzame ontwikkeling en de sociale verantwoordelijkheid van ondernemingen te bevorderen;

41.  benadrukt dat de bestrijding van de armoede en het streven naar doeltreffende ontwikkeling met name afhankelijk zijn van de capaciteit om de inkomsten op nationaal niveau te mobiliseren, wat inhoudt dat efficiënte en duurzame stelsels voor belastinginning een prioriteit moeten vormen van het ACS-EU-partnerschap, om zo de belastinginning te verbeteren en belastingontwijking en de toevlucht tot belastingparadijzen te voorkomen;

42.  is ingenomen met de mededeling van de Commissie met als titel „De toekomstige strategie inzake EU-begrotingssteun aan derde landen”; benadrukt het belang van artikel 96 van de Overeenkomst van Cotonou, op basis waarvan de steunverlening aan een land kan worden opgeschort indien dit land de beginselen van de overeenkomst niet naleeft;

43.  herinnert eraan dat begrotingssteun zeer veel voordelen biedt, zoals het bijbrengen van verantwoordelijkheidsgevoel, een preciezere evaluatie van de resultaten, een grotere samenhang van het gevoerde beleid, een betere voorspelbaarheid en een maximale benutting van de middelen die rechtstreeks ten goede komt van de bevolkingen;

44.  benadrukt dat rekening moet worden gehouden met de situatie van vrouwen, niet alleen als kwetsbare bevolkingsgroep, maar ook als groep die het ontwikkelingsbeleid actief kan faciliteren; benadrukt in dit opzicht dat vrouwen een cruciale rol spelen op het vlak van voeding en voedselzekerheid - niet in de laatste plaats omdat ze verantwoordelijk zijn voor 80% van de landbouw in Afrika - hoewel ze nog steeds zelden eigenaar kunnen worden van het land dat zij verbouwen; benadrukt evenzo dat vrouwen zich bekwaam hebben getoond om problemen en conflicten op te lossen, en dringt er daarom bij de Commissie en de ACS-landen op aan de rol van vrouwen in actiegroepen en werkgroepen te versterken;

45.  verzoekt de Commissie gebruik te maken van de prestatie-indicatoren die vastgelegd zijn in het Europese actieplan inzake gelijke kansen voor mannen en vrouwen en versterking van de positie van vrouwen binnen de ontwikkelingssamenwerking;

o
o   o

   46. verlangt dat de Commissie het Europees Parlement in kennis stelt van de vorderingen bij de uitvoering van het Europese actieplan inzake gelijke kansen voor mannen en vrouwen en versterking van de positie van vrouwen binnen de ontwikkelingssamenwerking;
   47. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden, alsook aan de regeringen en parlementen van de EU-lidstaten en, in voorkomend geval, van de ACS-landen en de LGO's.

(1) PB L 317 van 15.12.2000, blz. 3. Overeenkomst herzien in Luxemburg op 25 juni 2005 (PB L 287 van 28.10.2005, blz. 4) en in Ouagadougou op 22 juni 2010 (PB L 287 van 4.11.2010, blz. 3).
(2) PB L 314 van 30.11.2001, blz. 1. Besluit gewijzigd bij Besluit 2007/249/EG (PB L 109 van 26.4.2007, blz. 33).

Juridische mededeling - Privacybeleid