Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : O-0013/2006

Ingediende teksten :

O-0013/2006 (B6-0012/2006)

Debatten :

PV 13/03/2006 - 22
CRE 13/03/2006 - 22

Stemmingen :

Aangenomen teksten :


Volledig verslag van de vergaderingen
Maandag 13 maart 2006 - Straatsburg Uitgave PB

22. Vrij verkeer van werknemers en overgangsperioden (debat)
PV
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. Aan de orde is het laatstste onderwerp van vandaag: het debat over de mondelinge vraag (O-0013/2006) aan de Commissie van István Szent-Iványi, Graham Watson en Ignasi Guardans Cambó, namens de Fractie Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa, over vrij verkeer van werknemers en overgangsperioden (B6-0012/2006).

 
  
MPphoto
 
 

  István Szent-Iványi (ALDE), auteur. – (HU) Mijnheer de Voorzitter, dit jaar is uitgeroepen tot het Europees Jaar van de mobiliteit van werknemers. Voor 30 april moeten alle lidstaten beslissen of ze al dan niet hun arbeidsmarkt zullen openstellen. Het zal van deze beslissing afhangen of dit jaar echt het jaar van de mobiliteit van werknemers wordt of slechts in naam. We kunnen ons niet neerleggen bij een situatie waarin werknemers uit de nieuwe lidstaten tweederangs- en in bepaalde opzichten zelfs derderangsspelers op de arbeidsmarkt blijven.

Het vrije verkeer van personen is een van de vier fundamentele vrijheden, een fundamentele gedachte van de Europese Unie. Tijdens de Voorjaarsraad zullen de Europese staatshoofden en regeringsleiders het proces van Lissabon bespreken. Het proces van Lissabon is gedoemd te mislukken als we niet een verenigde, flexibele arbeidsmarkt creëren, en dat is niet mogelijk de liberalisering en de vrijheid van de arbeidsmarkt.

Onlangs heeft de Commissie een onderzoek gepubliceerd waaruit glashelder is gebleken dat de angsten en bezorgheden die in de oude lidstaten blijven bestaan ongegrond zijn. Lange tijd is men bang geweest voor een massale toevloed van arbeidskrachten in Groot-Brittannië, Ierland en Zweden, de drie landen die hun arbeidsmarkten hebben opengesteld. Deze is echter uitgebleven. Tegen alle verwachting in zijn de werkloosheidscijfers in deze landen niet gestegen.

Anderzijds is de hoeveelheid zwartwerk gedaald, zijn de overheidsinkomsten gestegen en is het concurrentievermogen van bedrijven verbeterd. In landen die hun arbeidsmarkt blijven afschermen daarentegen vindt illegale tewerkstelling nog steeds op aanzienlijke schaal plaats. Dit heeft de Commissie tot de ondubbelzinnige slotsom gebracht dat de winnaars van dit verhaal de landen zijn die het verkeer van arbeidskrachten uit de nieuwe lidstaten hebben geliberaliseerd.

Tot nu toe heb ik het gehad over het feit dat de burgers uit de nieuwe lidstaten tweederangsburgers zijn op de arbeidsmarkt. Sinds 23 januari echter zijn zij feitelijk in zeker opzicht derderangsburgers geworden, want op die datum werd de richtlijn van kracht waarin wordt bepaald dat de Europese Unie burgers van derde landen die ten minste vijf jaar legaal op het grondgebied van de Europese Unie hebben verbleven, toegang verleent tot werk in loondienst en als zelfstandige. Op zich hebben wij daar geen problemen mee, maar het betekent wel dat zelfs deze derdelanders in een gunstiger situatie verkeren dan de werknemers uit de nieuwe lidstaten.

Daarom wil ik de commissaris vragen hoe hij dit probleem denkt recht te zetten en hoe ervoor gezorgd kan worden dat werknemers uit de nieuwe lidstaten zich geen derderangsburgers voelen op de arbeidsmarkt. In dit stadium zou ik graag het besluit van Finland, Spanje en Portugal willen verwelkomen. Dit is zeer goed nieuws voor de liberalisering van de arbeidsmarkt, maar we wachten nog altijd op Frankrijk, Nederland en België om mee te doen en ook hun arbeidsmarkten te liberaliseren. Dat is namelijk in eenieders belang.

 
  
MPphoto
 
 

  Franco Frattini, vice-voorzitter van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wordt in het Toetredingsverdrag gekozen voor een genuanceerde benadering en heldere oplossingen, waardoor zowel de richtlijn betreffende langdurig ingezetenen en de overgangsregelingen voor het vrije verkeer van werknemers juridisch volledig compatibel kunnen worden toegepast. Ik zal dit uitvoerig toelichten.

In de eerste plaats gaat het om de toegang tot de arbeidsmarkt (voor de eerste maal). In een dergelijk geval wordt in het toetredingsverdrag bepaald dat een oude lidstaat voorrang moet geven aan onderdanen van de nieuwe lidstaten boven de onderdanen van derde landen. Deze regel geldt wanneer de oude lidstaat overgangsmaatregelen treft.

De tweede situatie betreft onderdanen van de nieuwe lidstaten die reeds in een oude lidstaat verblijven. Ook in dat geval bepaalt het toetredingsverdrag dat de onderdanen van nieuwe lidstaten die reeds verblijven en werken in een lidstaat die overgangsmaatregelen toepast, niet restrictiever mogen worden behandeld dan onderdanen van derde landen die eveneens in die lidstaat verblijven en werken. Dit betekent het volgende: een onderdaan uit een derde land kan op grond van de richtlijn als langdurig ingezetene wordt aangemerkt. In dat geval fungeert het toetredingsverdrag zodanig dat de oude lidstaten burgers van de nieuwe lidstaten die reeds legaal op hun grondgebied verblijven en werken, ten minste moeten behandelen volgens de normen die in de richtlijn worden gewaarborgd. Dit sluit het recht op vrije toegang tot de arbeidsmarkt in.

Dezelfde logica geldt ook in de derde situatie die in de richtlijn wordt beschreven: het verkeer van langdurig ingezetenen tussen de lidstaten. Hier luidt de regel als volgt: werknemers uit een derde land die langdurig in een nieuwe lidstaat verblijven, mogen geen voorkeursbehandeling krijgen ten opzichte van de onderdanen van die staat. Met andere woorden, als er sprake is van mobiliteit naar een tweede lidstaat, kan een oude lidstaat een langdurig ingezetene uit een derde land geen vrije toegang tot zijn arbeidsmarkt verlenen, voorzover diezelfde vrije toegang niet verleend wordt aan een onderdaan van een nieuwe lidstaat. Hetzelfde geldt voor gelijksoortige situaties waarbij twee oude lidstaten zijn betrokken. Indien voor zowel de onderdaan van een nieuwe lidstaat als de langdurig ingezetene nationale maatregelen als een werkvergunning gelden, krijgt de onderdaan van de nieuwe lidstaat, die een Europees burger is, voorrang. Deze regel is van toepassing op beide gevallen van mobiliteit tussen de lidstaten.

Uit het bovenstaande blijkt dat de rechten die in de richtlijn zijn vastgelegd, in overeenstemming kunnen worden gebracht met de bepalingen van het toetredingsverdrag. Er hoeven geen voorstellen worden ingediend om de regels te veranderen, omdat er geen enkele afbreuk kan worden gedaan aan de voorkeursbehandeling van burgers van de nieuwe Europese lidstaten.

De Commissie is het er evenwel mee eens dat er ter verduidelijking betere informatie voor de lidstaten beschikbaar dient te komen en daarom ben ik van plan alle lidstaten een brief te sturen waarin de bestaande regels helder worden uiteengezet.

 
  
MPphoto
 
 

  Csaba Őry, namens de PPE-DE-Fractie. – (HU) Mijnheer de Voorzitter, er is een mondelinge vraag aan de Commissie ingediend. Deze betreft de kwestie van het vrije verkeer van werknemers uit de nieuwe lidstaten en de vraag of, binnen het huidige wetgevingskader, bepaalde groepen burgers van derde landen een aanmerkelijk gunstiger positie genieten dan burgers uit de nieuwe lidstaten, als het gaat om het verkeer tussen lidstaten voor arbeidsdoeleinden. Als dat inderdaad zo is, dan is dat duidelijk verkeerd en zouden we daar iets tegen moeten doen, om inbreuk op het beginsel van de communautaire preferentie zoals dat is neergelegd in de standstillbepaling van het toetredingsverdrag te voorkomen.

Echter, in artikel 21 van Richtlijn 2003/109/EG wordt bepaald dat onderdanen van derde landen die een vergunning tot langdurig verblijf in een tweede lidstaat hebben verkregen, toegang hebben tot de arbeidsmarkt. De interpretatie van het “toegang hebben” moet hier zijn dat, indien de betrokken personen al een vergunning tot langdurig verblijf hebben verkregen, de aanvraag van een werkvergunning niet kan worden afgewezen.

In feite vloeit de werkvergunning dus automatisch voort uit de vergunning tot langdurig verblijf. Dat betekent dat als bedrijven in het land van bestemming hen willen hebben, onderdanen van derde landen die afkomstig zijn uit andere lidstaten automatisch en onbeperkt toegang hebben tot de arbeidsmarkt, terwijl de toegang voor burgers uit de nieuwe lidstaten onmiskenbaar beperkt en beperkbaar is.

Een doelstelling om grotere mobiliteit te bewerkstelligen en de arbeidsmarkt flexibeler te maken en sterker te verenigen verdient natuurlijk te worden verwelkomd. Dat is duidelijk ook de bedoeling van Richtlijn 2003/109/EG, maar we moeten wel opletten dat de zaken in de juiste volgorde verlopen. Persoonlijk verwelkom ik de argumentatie die ik ook van de commissaris heb gehoord, en zou ik de aandacht willen vestigen op het feit dat we meer nodig hebben dan alleen een brief – wat we nodig hebben is een of andere procedurele regeling waarin precies wordt uiteengezet wat er moet gebeuren als er sprake is van concurrentie tussen een burger van een derde land en een burger van de Europese Unie. Wat ik bedoel is dat we een preciezere, gedetailleerdere leidraad nodig hebben, en dat is wat ik van de Europese Commissie zou verwachten.

 
  
MPphoto
 
 

  Alejandro Cercas, namens de PSE-Fractie. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, los van de reacties op wat er gebeurt en los van de interpretaties van de richtlijn, is dit ook een goede gelegenheid om onze stem te laten horen, en ik voeg de mijne bij degenen die zeggen dat dit probleem niet eerder kan worden opgelost dan wanneer deze overgangsperiode definitief is afgesloten. Hopelijk is dat zo snel mogelijk, zodat wij als Europeanen allemaal gelijk zijn, en we van het vrije verkeer van werknemers een belangrijk instrument maken voor het bevorderen van ons concurrentievermogen, onze werkgelegenheid en de integratie van de Europese Unie.

Ik schaar mij dan ook achter degenen die ervoor pleiten zo snel mogelijk een open-deuren-beleid in te voeren, en het lijkt mij wat dat betreft bijzonder belangrijk – en als Spanjaard ben ik er heel bij mee – dat de regering van mijn land heeft aangekondigd de beperkingen op te heffen die in deze overgangperioden van kracht waren.

We hebben dat gedaan, commissaris, omdat we als land een bepaalde ervaring hebben, omdat we een immigratieland en een emigratieland zijn. Bovendien is de afgelopen twee jaar opnieuw duidelijk gebleken dat die beperkingen die de landen van Midden- en Oost-Europa door het Europa van de vijftien zijn opgelegd, moeten worden opgeheven, om redenen van rechtvaardigheid en solidariteit, maar ook om redenen van rationaliteit en gezond verstand, en dat geldt nu meer dan ooit, in dit jaar van het vrije verkeer.

In de eerste plaats moeten we gehoor geven aan de behoefte aan rechtvaardigheid en solidariteit. Als Spanjaarden hebben wij ook zeven jaar in een overgangsperiode gezeten, en we voelden ons vernederd en onbillijk behandeld door toedoen van een situatie die niet gerechtvaardigd was, want naar bleek sloegen die xenofobe en racistische betogen de plank grotendeels mis. Er kwam helemaal geen golf van arbeidskrachten. De Spaanse werknemers hebben in de ontvangende landen nooit voor problemen gezorgd, integendeel.

De afgelopen twee jaar hebben we datzelfde zien gebeuren met de werknemers uit de nieuwe lidstaten: niet alleen creëren ze geen problemen, ze vormen ook een oplossing voor het gebrek aan arbeidskrachten, ze worden meer gekwalificeerd, en ze bevorderen het beeld van een globaal Europa.

Commissaris, mijn verzoek is dan ook dat de studie van de Europese Commissie gebruikt wordt om ervoor te zorgen dat meer landen de beperkingen opheffen, en dat er een dag komt waarop Europa werkelijk een Europa van alle Europeanen is, en waarop alle Europese werknemers dezelfde rechten hebben, omdat dat consequent is, omdat dat heel goed is voor het vrije verkeer en omdat Europa dat vrije verkeer nodig heeft als het de productie- en concurrentiestrijd van de Verenigde Staten wil winnen.

Het is zaak die grote markt van vrije burgers te creëren waarin geen problemen zullen bestaan, en waardoor we bovendien ons concurrentievermogen, ons productievermogen en het leven van onze burgers zullen kunnen verbeteren, zodat we niet alleen concrete problemen oplossen maar ook trachten om een visie op de toekomst te creëren, commissaris, teneinde deze belemmeringen uit de weg te ruimen.

 
  
MPphoto
 
 

  Sophia in ’t Veld, namens de ALDE-Fractie. – Voorzitter, ik kan me helemaal vinden in wat de voorgaande spreker gezegd heeft en overigens goedenavond commissaris Frattini voor de derde keer vandaag. We hoeven hier vanavond geen redenen op te voeren waarom burgers uit de nieuwe landen toegang moeten krijgen tot de arbeidsmarkt. Integendeel, het zijn de landen die hun markten blijven afschermen die moeten uitleggen waarom ze volwaardige mede-EU-burgers hun elementaire rechten blijven ontzeggen. Maar natuurlijk is het ook gewoon gezond economisch beleid om de beperkingen op te heffen.

De Europese economie en de arbeidsmarkt hebben de mensen nodig. Als wij als Europese Unie en als interne markt willen concurreren met grote markten buiten Europa, dan hebben we dynamische, jonge, goed opgeleide mensen nodig die mobiel zijn. Dat is waar we altijd naar gestreefd hebben binnen de Europese economie. Dus het dichthouden van de arbeidsmarkten is absoluut onzinnig. Bovendien is het een illusie dat deze beperkingen de werkers uit Oost-Europa tegenhouden. Die Oost-Europese werkers zijn er namelijk al lang, maar ze worden door malafide werkgevers uitgebuit en leven in mensonterende omstandigheden in ónze landen; ik vind dat een schande.

Het is dus om reden van de burgerrechten, de economie en solidariteit dat de beperkingen moeten worden opgeheven. Ik ben dan ook blij dat mijn land, Nederland, de beperking waarschijnlijk ook gaat opheffen – daar tekent zich nu toch een meerderheid voor af – en ik zou alle lidstaten willen oproepen om datzelfde te doen in het jaar van de mobiliteit.

 
  
MPphoto
 
 

  Elisabeth Schroedter, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, in sommige landen wil men de overgangsregeling handhaven, maar daar wordt vaak de verkeerde discussie gevoerd. Dat gebeurt ook in Duitsland. Het is namelijk heel populair om de mensen een rad voor ogen te draaien, en vooral om ze wijs te maken dat de arbeidsmarkt met overgangsregelingen kan worden beschermd. Het tegendeel is waar. Werknemers uit andere landen laten zich door overgangsregelingen niet tegenhouden. Aangezien ze geen legaal arbeidscontract kunnen krijgen moeten ze toevlucht nemen tot illegaal werk.

Vooral aan de buitengrens van Oost-Duitsland, waar ik vandaan kom, is het aantal gevallen van zwart werk en van schijnzelfstandigheid enorm gestegen, en wel vanwege de overgangsregelingen. Die drijven het loonniveau op. Legale arbeidscontracten kunnen we controleren, zwart werk niet. Dat leidt tot exploitatie en discriminatie van de werknemers.

In Europa moeten we zorgen voor een geordende arbeidsmarkt met minimumnormen en een duidelijk basisprincipe: hetzelfde loon voor hetzelfde werk op dezelfde plaats. De overgangsregelingen leiden alleen maar tot uitstel van de dringend nodige hervormingen, en vooral creëren ze een vruchtbaar klimaat voor rechtse populisten. Dat is vooral schadelijk voor de Europese gedachte. Daarom doe ik als Duitse een beroep op u, zorg ervoor dat de overgangsregelingen niet worden verlengd, zorg ervoor dat de markt ook in Duitsland geopend wordt en er een duidelijke situatie ontstaat.

 
  
MPphoto
 
 

  John Whittaker, namens de IND/DEM-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, de fundamentele zwakte van de bouw van het huis dat Europa heet, ligt in het feit dat de lidstaten voor zichzelf zorgen zodra er nationale belangen op het spel staan. Zo werkt de politiek, ondanks beloften van solidariteit en Verdragsverplichtingen.

Deze specifieke klacht houdt in dat werknemers uit derde landen in de Unie niet gelijk worden behandeld. We hebben echter ook geen vrije dienstenmarkt en er is geen sprake van een uniforme toepassing van de EU-wetgeving. Wellicht het meest opvallende voorbeeld van niet-nakoming van de regels is het Stabiliteitspact, en zonder begrotingsdiscipline zal de euro het niet erg lang uithouden.

Wanneer bepaalde staten zich misdragen, vragen we de Commissie om actie te ondernemen. De Commissie kan echter niet veel doen en ik ben er niet van overtuigd dat het voorlichtingsoffensief van de heer Frattini zal helpen. Als de Commissie gelijke behandeling van werknemers eist, zullen sommige landen nog steeds gewoon nee zeggen. Als ze na aandringen toch ja zeggen, kunnen ze daar gemakkelijk onder uit komen.

 
  
MPphoto
 
 

  Adam Jerzy Bielan, namens de UEN-fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, de situatie waarin we ons sinds januari van dit jaar bevinden is paradoxaal. Tenslotte zijn de zogenaamde vijftien oude lidstaten verplicht om inwoners met een langdurige verblijfsstatus dezelfde behandeling op de arbeidsmarkt te geven als hun eigen burgers. Maar tegelijkertijd profiteren veel van diezelfde landen van de mogelijkheid die hen wordt geboden door het Toetredingsverdrag en houden ze een vrij verkeer van werknemers uit de tien nieuwe lidstaten tegen. Die situatie is strijdig met de bepalingen van het Toetredingsverdrag, die luiden dat de burgers van de lidstaten voorrang op de arbeidsmarkt hebben ten opzichte van burgers uit derde landen. Die strijdigheid kan worden weggenomen door de overgangsperiodes met beperkingen op toegang tot de arbeidsmarkt van de oude lidstaten voor burgers uit nieuwe lidstaten af te schaffen. Jammer genoeg hebben slechts drie lidstaten, Ierland, Zweden en Groot-Brittannië, hun arbeidsmarkten vanaf 1 mei 2004 opengesteld. Twee andere lidstaten, Spanje en Portugal, hebben aangegeven dat ze hun markten openstellen vanaf 1 mei van dit jaar. Helaas is men in de meeste andere lidstaten, zoals in Duitsland volgens mevrouw Schroedter, nog altijd bang voor een onbeheersbare toestroom van goedkope arbeid en verlies van banen. Die angst is volledig ongegrond. Gegevens van de Europese Commissie wijzen uit, dat in de meeste landen het aantal burgers uit de tien nieuwe lidstaten op de arbeidsmarkt voor en na de uitbreiding min of meer gelijk gebleven is. Afgezien van Oostenrijk is het aantal werknemers uit de nieuwe lidstaten in geen van de oude lidstaten hoger dan 1 procent van de actieve beroepsbevolking. In geen van de landen van de Europese Unie heeft een toestroom van werknemers uit de nieuwe lidstaten ervoor gezorgd dat de plaatselijke werknemers hun banen verloren. De werknemers uit de nieuwe lidstaten vullen bovendien vacatures die niet gevuld konden worden of doen werk dat voorheen niet bestond.

Mijnheer de Voorzitter, we moeten beseffen dat de Europese economie de concurrentie met Amerika niet aankan als we op ons continent niet zorgen voor meer arbeidsmobiliteit. Ook al registreren we in de Europese Unie een werkloosheid van acht procent, er zijn regio’s met een tekort aan werknemers. En dat terwijl niet alle Europeanen vrij werk mogen zoeken in de hele Unie. Jammer genoeg is het waarschijnlijk dat het grootste deel van de Europese arbeidsmarkt nog vijf jaar lang gesloten zal blijven voor burgers uit de nieuwe lidstaten. Daarom moet de Europese Commissie maatregelen nemen om deze strijdigheden in het communautair recht weg te nemen en het vrij verkeer van werknemers te vergroten.

 
  
MPphoto
 
 

  Jacek Protasiewicz (PPE-DE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik herinner me hoe ik bijna twee jaar geleden, enkele dagen na de historische uitbreiding van de Europese Unie, in deze zaal het woord nam om de regeringen van de zogenaamde “oude” lidstaten op te roepen meer moed te tonen en af te zien van de overgangsregelingen. Ik heb ze opgeroepen hun arbeidsmarkten te openen voor de burgers van de nieuwe lidstaten. Jammer genoeg hebben destijds slechts drie landen, Groot-Brittannië, Ierland en Zweden, de moed gehad om hun arbeidsmarkten te openen. De andere twaalf hebben toegegeven aan de angst van hun burgers, en misschien ook aan de druk van de publieke opinie, en hun markten gesloten voor de komst van werknemers uit de nieuwe lidstaten, vooral uit Midden- en Oost-Europa. Wat blijkt na twee jaar? Het blijkt dat de drie lidstaten, die de moed hadden hun arbeidsmarkten te openen, de grote winnaars zijn.

De mededeling van de Europese Commissie van ongeveer een maand geleden, van februari als ik me goed herinner, geeft overduidelijk aan, dat juist in die landen die besloten hebben om hun arbeidsmarkten open te stellen, de werkloosheid niet gestegen is en de sociale problemen niet zijn toegenomen. Juist het tegenovergestelde is gebeurd. Hun economieën kregen een nieuwe impuls, en extra belastinginkomsten. Dat zijn de positieve gevolgen van het in praktijk brengen van een van de elementaire vrijheden van het Verdrag. Misschien is het wel de meest elementaire vrijheid van allemaal. De elementaire vrijheden vormen de basis van de Europese Unie. Wij moeten deze vrijheid in de praktijk brengen in alle 25 lidstaten van de Europese Unie.

Ik ben blij dat, nu binnenkort de eerste overgangsperiode afloopt nog enkele regeringen opnieuw overwegen hun arbeidsmarkten te openen, maar ik wil hier wel onderstrepen, dat het nog altijd een minderheid van de oude lidstaten betreft. Het gaat om een belangrijk probleem en vanuit deze zaal, waarin wij het woord nemen om over de resolutie van het Parlement te debatteren, moeten we de regeringen van de lidstaten oproepen om niet alleen te overwegen hun arbeidsmarkten te openen, maar om hun markten volledig te openen voor een vrij verkeer van werknemers.

 
  
MPphoto
 
 

  Csaba Sándor Tabajdi (PSE).(HU) Mijnheer de Voorzitter, ik zou mijn collega, István Szent-Iványi, willen bedanken dat hij dit onderwerp nogmaals op de agenda heeft gezet; dit is niet alleen van belang voor de lidstaten maar voor heel Europa. Ik zou commissaris Spidla willen bedanken voor het uitstekende samenvattende verslag dat hij heeft voorbereid en waarin hij een nauwkeurig en betrouwbaar beeld presenteert van de arbeidsmarktprocessen van de afgelopen tijd.

Waar Hongarije en de andere nieuwe lidstaten op uit zijn, is dat alle wettelijke en administratieve belemmeringen die het vrije verkeer van werknemers in de Europese Unie in de weg staan, worden opgeheven. Wij willen graag gelijkwaardige burgers van de Unie zijn. De openstelling van de arbeidsmarkt en de totstandbrenging van vrij verkeer van werknemers is geen cadeautje en geen gunst, maar een verstandig besluit van de negen oude lidstaten, dat gunstige effecten zou hebben voor alle burgers van de Europese Unie.

De concurrentiekracht van de EU staat op het spel. Ik hoop dat de negen oude lidstaten dat beseffen, en dat zij in april 2006, aan het einde van de overgangsperiode van twee jaar, een positief besluit zullen nemen en zich daarmee zullen aansluiten bij Finland, Spanje en Portugal, landen die hun arbeidsmarkten nu al openstellen.

Wij zijn het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Zweden dank verschuldigd, want zij waren de eersten die hun arbeidsmarkten openstelden. Deze stap heeft hun aanzienlijk voordeel opgeleverd. In Ierland is het werkloosheidscijfer de afgelopen twee jaar gedaald, onder andere vanwege de positieve effecten die werden teweeggebracht door de werknemers uit de nieuwe lidstaten. In het Verenigd Koninkrijk heeft de instroom van werknemers bijgedragen tot economische groei en een verbeterd concurrentievermogen. Beschuldigingen en angsten met betrekking tot massale immigratie en sociale dumping missen dan ook simpelweg iedere grond.

Ook Finland, Spanje en Portugal worden bedankt omdat zij hebben aangekondigd dat ook zij hun arbeidsmarkt zullen openstellen.

Het is buitengewoon hypocriet dat de negen oude lidstaten die hun beperkingen niet opheffen, wel arbeidskrachten uit derde landen toelaten, maar werknemers uit de nieuwe lidstaten de toegang ontzeggen. Op dit late uur wil ik commissaris Frattini tegenspreken. Wat hij zei geldt alleen voor de landen die hun arbeidsmarkten hebben opengesteld. In die landen is het inderdaad mogelijk om werknemers uit de nieuwe lidstaten voorrang te geven boven werknemers uit derde landen. In landen die hun arbeidsmarkt niet hebben opengesteld komt deze vraag niet eens aan de orde. De openstelling van de arbeidsmarkten is dus een kwestie van principes, van concurrentievermogen en van het uitbannen van discriminatie, en ook een kwestie van gelijkheid tussen de vijftien oude en de tien nieuwe lidstaten.

 
  
MPphoto
 
 

  Šarūnas Birutis (ALDE).(LT) Wat kan ik nog toevoegen aan de opmerkingen die alle collega’s die voor mij aan het woord zijn geweest al hebben gemaakt? Het vrije verkeer van personen is een fundamentele vrijheid die wordt gewaarborgd maar vooralsnog alleen afgekondigd in het Gemeenschapsrecht. De nieuwe lidstaten verwachten van de oudgedienden in de Europese Unie dat deze hun arbeidsmarkten zo snel mogelijk openstellen voor de nieuwkomers, menende dat de oudgedienden hier enkel baat bij zullen hebben, hoewel het het soevereine recht van elk van hen is om dit niet te doen totdat het ook werkelijk verplicht wordt. Volgens de statistieken van de Europese Commissie was de toevloed van arbeidskrachten uit de nieuwe landen niet zo groot als werd gedreigd. Meerdere lidstaten verdienen onze felicitaties met hun besluit hun arbeidsmarkt met ingang van mei open te stellen voor de nieuwe leden van de Europese Unie. Vrij verkeer van arbeid, liberalisering van de dienstenmarkt en andere maatregelen zouden bijdragen tot een grotere concurrentiekracht van de Europese Unie en bovendien het vertrouwen van de burgers in het EU-lidmaatschap opvijzelen. Naar mijn mening moeten de lidstaten van de Europese Unie maatregelen treffen om onmiddellijk de discriminatoire beperkingen op legale tewerkstelling waar de burgers van Litouwen en andere nieuwe lidstaten mee te maken hebben, op te heffen. Dan zouden mensen daadwerkelijk van hun rechten kunnen profiteren en zouden zij de gelegenheid krijgen om legaal belasting te betalen. Het is tijd om de stereotiepe oude denkpatronen te doorbreken en te beseffen dat vrijheid en gezonde concurrentie de drijvende kracht vormen achter de vooruitgang in Europa.

 
  
MPphoto
 
 

  Konrad Szymański (UEN). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, de waarheid is hard. De oude lidstaten hebben hun markten maar al te graag geopend, waar zij een concurrentieel voordeel hadden, namelijk voor het vrij verkeer van kapitaal, maar waar de nieuwe lidstaten het overwicht hebben, houden zij hun markten gesloten. Voorbeelden hiervan zien we op de dienstenmarkt en ook op de arbeidsmarkt.

Sinds 23 januari, door de meest recente toepassing van de inwonersrichtlijn kan de situatie op de arbeidsmarkt van burgers van buiten de Europese Unie zelfs gunstiger zijn dan die van burgers van de nieuwe lidstaten. Uw uitleg, mijnheer de Commissaris, is interessant, maar niet helemaal overtuigend. Het lijkt me, dat het Parlement hier veel meer over moet horen. Dit is duidelijk in tegenspraak met de beginselen van de toetredingsverdragen. Het loont de moeite om hier in deze zaal voor de zoveelste keer te onderstrepen, dat alle lidstaten, die hun arbeidsmarkt hebben geopend, hun werkloosheid niet hebben zien toenemen, en ook geen andere problemen hebben ondervonden van maatschappelijke aard, zoals uitkeringsfraude. Integendeel, de goedkopere arbeid uit de nieuwe lidstaten gaf hun economieën een nieuwe impuls. Na twee jaar kunnen we categorisch vaststellen, dat er geen economische rechtvaardiging is voor de overgangsregeling.

Zoals de bedoeling van de Commissie was, staat dit jaar in het teken van de mobiliteit van werknemers. Dan moeten we benadrukken, dat de lage mobiliteit van werknemers mede samenhangt met het gesloten houden van de arbeidsmarkten in de meeste lidstaten. Als de lidstaten vasthouden aan deze regeling waar economisch geen reden voor is, dan wordt het jaar 2006 misschien niet het jaar van de Europese mobiliteit, maar het jaar van de Europese hypocrisie.

 
  
MPphoto
 
 

  Othmar Karas (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, ik ben blij met deze discussie. Ik ben namelijk niet een van diegenen die deze vraag willen beantwoorden door vast te stellen wie de winaars en wie de verliezers zijn, door de ouderen en de jongeren tegen elkaar uit te spelen. In een samenleving moeten we samenleven.

Het is heel belangrijk dat we hier en nu in alle duidelijkheid vaststellen dat de vier vrijheden grondrechten van de Europese Unie zijn. Een van de principes van de Europese Unie is het verbod op discriminatie. De vier vrijheden zijn de kern van de Interne Markt. Door de vier vrijheden te garanderen maken we van de interne markt een thuismarkt. Deze politieke principes van de EU zijn duidelijk, we staan er allemaal achter en we moeten ze zo snel mogelijk toepassen. Een van de redenen waarom we dat nog niet hebben gedaan, is dat de wetgeving van land tot land varieert. De sociale wetgeving, de lonen, het belastingrecht en het arbeidsrecht zijn verschillend. We hebben 19 miljoen werklozen, de economische groei is laag – al gaat het in de nieuwe lidstaten godzijdank wat beter dan in de oude lidstaten. Dat leidt ertoe dat de burgers bang zijn en zich zorgen maken. Ook in mijn land, dat de langste buitengrens met de nieuwe lidstaten heeft, werken al meer werknemers uit die nieuwe lidstaten.

We moeten echter, voor zover het Verdrag en het Europese recht dat toelaten, ingaan op de zorgen en de angsten van de burgers. Wij blokkeren niet, we zorgen voor aanvaardbare overgangsregelingen. Overgangsregelingen zijn echter niet ons doel, het is ons doel om de vier vrijheden toe te passen, de angst van de burgers weg te nemen en samen te zoeken naar oplossingen. We moeten elkaar niet de schuld geven, we moeten met elkaar praten.

 
  
MPphoto
 
 

  Harald Ettl (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, met elkaar praten is niet altijd even makkelijk, met al die talen. Daarom is er een goede reden waarom we in het Europees Parlement de voorstellen van de Europese Commissie in de Parlementaire Commissies behandelen en bespreken. De Commissie werkgelegenheid en sociale zaken is bevoegd voor deze kwestie. Nu is er echter plotseling een vraag gesteld en vindt er tussentijdse discussie plaats. Dat had volgens mij echt niet gehoeven. Er zullen wel redenen voor zijn, maar het had volgens mij echt niet gehoeven.

Ik wil ter inleiding wel zeggen dat de mededeling van de Commissie, die bedoeld is om de overgangsperiode voor het vrije verkeer van werknemers snel af te sluiten, volgens mij inhoudelijk nog gebrekkig en in deze vorm economisch nog niet consequent is. Degenen die deze vraag vandaag hebben gesteld, beweren dat de burgers uit de tien nieuwe lidstaten (EU-10) slechter worden behandeld dan burgers uit derde landen. Ze hebben de feiten echter niet goed bestudeerd. Het is een feit dat de participatie op de arbeidsmarkt van burgers uit de EU-10 die in Duitsland wonen drie procent hoger is dan die van burgers van derde landen. In Oostenrijk is dit verschil zelfs zes procent. Het voordeel van de EU-10 is nog groter in Groot-Brittannië en in Ierland. Bovendien hebben we sinds de toetreding slechts gegevens voor één jaar. Daarom kunnen we nog geen serieuze prognoses maken voor de ontwikkeling op de arbeidsmarkt op de middellange en lange termijn, wat de Commissie wel doet.

De conclusie van de Commissie dat het openen van de arbeidsmarkt positieve gevolgen heeft gehad voor de economische groei en voor de werkgelegenheid is voor de referentieperiode gewoon fout. In de EU-25 is de economische groei in 2005 vergeleken met 2004 duidelijk gedaald, vooral in Groot-Brittannië, waar de groei 1,4 procent lager lag, en waar de immigratie tien keer hoger lag dan de Britse regering had voorspeld. Ook de werkloosheid is vrijwel niet meer gedaald, wat in de jaren daarvoor wel was gebeurd. Daarom doe ik een beroep op de Commissie om snel onderzoek te laten verrichten en zonder vooroordelen te analyseren welke migratiestromen van werknemers er plaats vinden en wat de gevolgen daarvan zijn.

Dat is goed voor de Commissie, maar het is ook goed voor het voortzetten van een zinvolle dialoog. Bovendien kunnen we de overgangstermijnen alleen maar snel inkorten – en ook ik wil dat graag – als we zorgen voor een degelijk concept en goede begeleidende maatregelen. Daarbij denk ik bijvoorbeeld aan de herziening van de detacheringsrichtlijn. Daarvan zou iedereen profiteren, zo kunnen we zorgen voor een betere dialoog tussen de partijen en kunnen we de angst en de zorgen van de ene partij een beetje wegnemen. De discussie die we vandaag voeren is volgens mij volkomen fout.

 
  
MPphoto
 
 

  Danutė Budreikaitė (ALDE).(LT) We zijn nu twee jaar verder sinds het begin van de laatste uitbreidingsronde, en het eerste deel van de zevenjarige overgangsperiode loopt ten einde. De oude lidstaten moeten tot een besluit komen om de overgangsperiode te verlengen dan wel te beëindigen. Het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Zweden hebben hun arbeidsmarkten direct al opengesteld en hebben daarvan geprofiteerd. Tegelijkertijd hebben zij de nieuwe lidstaten gestimuleerd hun eigen arbeidskrachten wat anders te bezien en beter op waarde te schatten. De arbeidsmarkt van de Unie van vijftien is niet overspoeld door arbeidskrachten uit de nieuwe lidstaten. De openstelling heeft de aanzet gegeven tot legalisering van wat voordien zwartwerk was. Wie echt weg wil, wordt door geen overgangsperiode tegengehouden. Het vrije verkeer van personen is de kernwaarde van de Europese Gemeenschap. Op 26 januari is een richtlijn van de Raad van kracht geworden volgens welke burgers van derde landen die vijf jaar in de EU hebben gewoond de vrijheid krijgen om zich in ieder EU-land te verplaatsen, te studeren, te werken of eenvoudigweg te wonen. Waarom heeft de Raad een richtlijn goedgekeurd die discriminerend is jegens de nieuwe landen? Waarom is er zo enorm veel verzet tegen het herstellen van het recht? Het is goed nieuws dat Finland, Spanje en Portugal van plan zijn de overgangsperiode te beëindigen. Het initiatief om de overgangsperioden in te voeren kwam van Oostenrijk en Duitsland. Uit de resultaten van de afgelopen twee jaar is gebleken dat de nieuwe landen geen bedreiging vormen. Ik dring er bij Oostenrijk en de overige resterende lidstaten op aan om de discriminerende overgangsperiode en deze discriminerende opvatting van de nieuwe lidstaten los te laten.

 
  
MPphoto
 
 

  Toomas Hendrik Ilves (PSE).(ET) Ik wil in ruimere zin vragen: waarom hebben de nieuwe lidstaten het gevoel dat de kloof tussen hen en de oude lidstaten steeds breder wordt?

Ten eerste noem ik de dienstenrichtlijn. De vrees bestond dat de nieuwe lidstaten hoogwaardiger diensten zouden gaan aanbieden dan de oude lidstaten en daarom werd de tenuitvoerlegging van een van de Europese grondrechten, die vijftig jaar lang alleen op papier bestond, tegengehouden. Op denigrerende wijze werd gezegd dat er bij het vrij verkeer van diensten sprake was van “sociale dumping” en werden de burgers van de oude lidstaten bang gemaakt met de mythische Poolse loodgieter. Deze retoriek vernederde de nieuwe lidstaten en gaven hun burgers het gevoel dat zijn geen mensen zouden zijn. Er was echter geen conflict tussen linkse en rechtse krachten en de oude lidstaten vonden gemakkelijk een compromis: sommigen beschermden hun grote ondernemingen en anderen hun vakbonden. De Oost-Europese landen openden echter hun markten al lang voordat zij lid werden van de Europese Unie en daarom hebben grote ondernemingen uit de oude lidstaten jarenlang gemakkelijk ondernemingen in Oost-Europa kunnen opkopen, zonder beperkingen van een dienstenrichtlijn. Men kwam op onze markt en kocht die op, maar toen wij aan de beurt waren, werd de deur voor ons gesloten. Hieronder lijden niet alleen de kleine ondernemingen en de burgers van de nieuwe lidstaten, maar ook de consumenten in de oude lidstaten.

Ten tweede maakt de beperking van het vrij verkeer van werknemers tweederangsburgers van de nieuwe Europeanen. Afhankelijk van hun nationaliteit hebben sommige burgers van de Europese Unie het recht zich vrij te bewegen en anderen niet. Neoprotectionisme in de Europese Unie beperkt de rechten van de burgers van de nieuwe lidstaten, waarbij vaak gebruik wordt gemaakt van xenofobe retoriek, zoals wij in de debatten over de dienstenrichtlijn hebben gemerkt. Hoewel de arbeidsmarkt gesloten is, werven de oude lidstaten al jarenlang maar wat graag de werknemers waaraan zij een gebrek hebben, zoals artsen, verplegers en IT-specialisten. Zij zullen het niet in hun hoofd halen deze werknemers te beledigen door ze met dumping te associëren, want de werving is vaak zelfs door de overheid gefinancierd.

Ten derde is er nu een richtlijn ten uitvoer gelegd die stelt dat niet-EU-burgers die vijf jaar in een lidstaat wonen het recht hebben zich vrij te bewegen, terwijl de burgers van de nieuwe EU-lidstaten dat recht niet hebben. Wat kan men hieruit concluderen? Burgers uit de nieuwe lidstaten zijn niet eens tweederangs-, maar derderangsburgers.

Mijn vraag is welke maatregelen Europa gaat nemen om ervoor te zorgen dat dit ontoelaatbare protectionisme en deze evidente discriminatie niet het onlangs herenigde Europa zullen splijten.

 
  
MPphoto
 
 

  Vladimír Maňka (PSE). (SK) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer Frattini, dames en heren, ik heb het verslag van de Commissie van 8 februari, waarin naar voren komt dat de mobiliteit van werknemers binnen de Europese Unie positieve gevolgen heeft gehad, met belangstelling gelezen. Arbeidsmigranten hebben bijgedragen tot het oplossen van tekorten op de arbeidsmarkt, omdat zij gezorgd hebben voor een grotere geschoolde beroepsbevolking, een kleiner potentieel voor illegale tewerkstelling en, over het geheel genomen, voor meer efficiëntie in Europa.

Een maand geleden hebben wij in eerste lezing een verslag behandeld en aangenomen over de openstelling van de dienstenmarkt in de Europese Unie. Ik noem deze dienstenrichtlijn omdat er een moment kan komen dat deze nauw zal raken aan de vrijheid van verkeer voor werknemers. Er kan namelijk een kritiek punt worden bereikt als enerzijds de dienstenrichtlijn van kracht wordt en anderzijds een land nog steeds verkiest om het vrije verkeer voor werknemers te belemmeren. Dit zou betekenen dat werknemers worden beperkt in hun vrijheid om van baan te veranderen, ook al zouden niet alleen zijzelf baat hebben bij dergelijke veranderingen maar ook het land van bestemming. Een land kan dit risico vermijden door af te zien van de overgangsperiode te beëindigen.

Dames en heren, vrij verkeer van werknemers is op zichzelf natuurlijk geen oplossing voor de instandhouding van het sociale model van een bepaalde staat. Met de verslechterende overheidstekorten als gevolg van de globalisering, de vergrijzing en technologische veranderingen is het hoe dan ook niet mogelijk om inefficiënte modellen in stand te gehouden. Vrij verkeer van werknemers is echter zeker niet de oorzaak van deze problemen en kan dat ook niet zijn. Vanuit de Europese wetgeving kan lidstaten niet worden opgelegd al dan niet af te zien van de overgangsperiode. Deze staten zouden echter alle mogelijke maatregelen moeten treffen om de werkelijke oorzaken van hun economische problemen aan te pakken. Dan zullen ze het vrije verkeer van werknemers als een voordeel zien in plaats van als een bedreiging.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. Hiermee is dit onderdeel beëindigd.

Schriftelijke verklaring (artikel 142)

 
  
MPphoto
 
 

  Jules Maaten (ALDE). – De VVD-Eurofractie is er voorstander van dat de “oude” lidstaten de beperkingen op werknemers uit de nieuwe lidstaten opheffen. Alle Europese landen hebben er economisch baat bij de grenzen open te stellen. Bijvoorbeeld in Nederland kampen we met tekorten in de sectoren metaal, tuinbouw, landbouw en de gezondheidszorg. In Groot-Brittannië, Ierland en Zweden zijn de open grenzen een succes gebleken. Als we de voordeur van het slot halen hebben we zelf in de hand wie we binnen laten in plaats van dat we krampachtig proberen de illegale achterdeurtjes gesloten te houden. Dat blijkt onmogelijk, want elk jaar zien we weer dat vooral de seizoensgebonden arbeid door illegale werknemers wordt verricht.

 
Juridische mededeling - Privacybeleid