Ontwerpresolutie - B7-0164/2009Ontwerpresolutie
B7-0164/2009

ONTWERPRESOLUTIE over rookvrije ruimtes

23.11.2009

naar aanleiding van vraag voor mondeling antwoord B7‑0228/2009 – O‑0119/2009
ingediend overeenkomstig artikel 115, lid 5, van het Reglement

Theodoros Skylakakis namens de PPE-Fractie
Edite Estrela namens de S&D­Fractie
Frédérique Ries namens de ALDE-Fractie
Carl Schlyter namens de Verts/ALE-Fractie
Jiří Maštálka en Eva-Britt Svensson namens de GUE/NGL-Fractie
Marina Yannakoudakis namens de ECR­Fractie


Procedure : 2009/2751(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B7-0164/2009
Ingediende teksten :
B7-0164/2009
Aangenomen teksten :

B7‑0164/2009

resolutie van het Europees Parlement over rookvrije ruimtes

Het Europees Parlement,

–   gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 152, lid 4, tweede alinea,

–   gezien het Commissievoorstel van 30 juni 2009 voor een aanbeveling van de Raad betreffende rookvrije ruimten (COM(2009)0328),

–   gezien het Groenboek van de Commissie van 30 januari 2007 - Op weg naar een rookvrij Europa: beleidsopties op EU-niveau (COM(2007)0027),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 24 oktober 2007 over het Groenboek - "Op weg naar een rookvrij Europa: beleidsopties op EU-niveau"[1];

–   onder verwijzing naar zijn resoluties van 23 februari 2005 en 4 september 2008 over het Europees actieplan voor milieu en gezondheid 2004-2010,

–   gezien de WHO-kaderovereenkomst voor de bestrijding van tabaksgebruik (FCTC) uit 2003, en met name de artikelen 8 (bescherming tegen blootstelling aan tabaksrook) en 14 (maatregelen ter beperking van de vraag met betrekking tot tabaksverslaving en stoppen met roken),

–   gezien de Europese WHO-strategie uit 2004 voor een beleid dat aanzet tot stoppen met roken,

–   gezien de beleidsaanbevelingen van de WHO uit 2007 over de bescherming tegen passief roken,

–   gelet op het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind,

–   gezien de verklaring van de Raad over rookvrije ruimten,

–   gelet op artikel 115, lid 5, en artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

A. overwegende dat tabak met afstand de belangrijkste oorzaak is van vermijdbare dood, en dat hieraan in de EU ieder jaar een half miljoen mensen overlijden[2],

 

B.  overwegende dat naar schatting 25% van alle sterfgevallen door kanker in de Europese Unie aan het roken toe te schrijven is[3]; overwegende dat in de Europese Unie in 2002 volgens voorzichtige schattingen 7.300 volwassenen, onder wie 2.800 niet-rokers, zijn overleden ten gevolge van blootstelling aan tabaksrook in het milieu (TRM) op de plaats waar zij werkten; nog eens 72.000 gevallen van overlijden van volwassenen, onder wie 16.400 niet-rokers, houden verband met blootstelling aan TRM thuis[4],

 

C. overwegende dat 70% van de bevolking van de EU, volgens een Eurobarometeronderzoek uit maart 2009, niet-rokers zijn en dat een ruime meerderheid van de burgers voorstander is van een verbod in alle openbare ruimten (werk, restaurants, bars en cafés),

D. overwegende dat de gegevens waarin met name de gevolgen van langdurige en stelselmatige blootstelling van kinderen aan TRM centraal staan, hoewel duidelijk is dat kinderen in bijzondere mate gevoelig zijn voor TRM, ontoereikend of niet beschikbaar zijn, en dat een onderzoek dat relevante gegevens oplevert doelmatiger op pan-Europees niveau kan worden voorbereid en de voorkeur geniet boven 27 verschillende onderzoeken in de 27 lidstaten,

E.  overwegende dat blootstelling aan tabaksrook in het milieu (TRM) - ook aangeduid als passief roken - een belangrijke extra oorzaak is van sterfte, ziekte en handicaps in de EU,

F.  overwegende dat tabaksrook een complex toxisch mengsel is van meer dan 4.000 gas- en deeltjesvormige bestanddelen, waaronder 69 bekende kankerverwekkers en tal van toxische agentia,

G. overwegende dat TRM door het Internationaal Instituut voor Kankeronderzoek van de WHO is ingedeeld als stof waarvan bekend is dat hij kanker veroorzaakt,

H. overwegende dat er geen veilig niveau bestaat van blootstelling aan passief roken; dat eenieder recht heeft op een hoog niveau van bescherming van zijn gezondheid en beschermd moet worden tegen passief roken, en dat kinderen bijzonder gevoelig zijn voor tabaksvervuiling,

I.   overwegende dat rokers vaker voor korte of lange perioden ziekteverlof opnemen dan niet-rokers en ex-rokers, waardoor de enorme kosten van tabaksgebruik voor individuen, werkgevers, het bedrijfsleven en de economie als geheel nog stijgen,

J.   overwegende dat kinderen zelf niet kunnen instemmen met blootstelling aan TRM in gesloten ruimten en het recht hebben beschermd te worden en geen schade te ondervinden van acties die hun gezondheid aantasten,

K. overwegende dat blootstelling aan tabaksvervuiling tijdens de zwangerschap een hogere kans op afwijkingen, miskramen, dood- en voortijdig geboren kinderen, storingen van de groei van de foetus, geringere hoofdomtrek en een lager geboortegewicht tot gevolg kan hebben, en overwegende dat er verband is tussen passief roken en middenoorontstekingen, verminderde longwerking, astma en wiegendood,

L.  overwegende dat is aangetoond dat de invoering van antirookbeleid tot gevolg heeft gehad dat de arbeidsomstandigheden als geheel verbeteren en dat ziekten die verband houden met roken zoals acute storingen van de hartkransslagader, aandoeningen van de luchtwegen en ontstekingen van de hartspier minder voorkomen,

M. overwegende dat de door tabaksgebruik veroorzaakte kosten ten laste van de gezondheidsstelsels door de bevolking als geheel worden gedragen en niet door hen die ze veroorzaken,

N. overwegende dat de EU en 26 van de 27 lidstaten de FCTC reeds hebben ondertekend en geratificeerd; eveneens wijzend op de preambule bij de Grondwet van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) waarin wordt gesteld dat het genot van de grootst mogelijke mate van gezondheid een van de fundamentele rechten van ieder mens is,

O. overwegende dat de partijen overeenkomstig artikel 8 van de FCTC wettelijk verplicht zijn tot aanneming en tenuitvoerlegging in sectoren van bestaande nationale jurisdictie zoals bepaald bij de nationale wetgeving, en tot actieve bevordering op andere niveaus van jurisdictie van de aanneming en tenuitvoerlegging van doelmatige maatregelen om mensen te beschermen tegen passief roken op alle gesloten werkplekken, in het openbaar vervoer en in gesloten openbare ruimten en indien van toepassing op andere openbare plaatsen,

P.  overwegende dat het Europees Parlement de lidstaten heeft verzocht vóór eind oktober 2009 een onbeperkt rookverbod in te voeren in alle gesloten werkplekken, met inbegrip van grootkeukens, alsook in alle gesloten openbare gebouwen en het openbaar vervoer in de Europese Unie,

Q. overwegende dat de nationale wetgeving per lidstaat aanzienlijk verschilt,

1.  betreurt dat de voorzitterschap heeft besloten de aanbeveling van de Raad aan te nemen zonder het Parlement om advies te vragen;

2.  eerbiedigt het subsidiariteitsbeginsel, maar betreurt dat het thema rookvrije ruimten op EU-niveau, hoewel de Gemeenschap bevoegd is op het gebied van wetgeving inzake werkplekken, tot dusverre is aangepakt via niet-bindende resoluties en aanbevelingen;

3.  betreurt dat door het ontbreken van algemene regelgeving over rookvrije ruimten in de meeste lidstaten (met name in de horeca- en vrijetijdssector) ongelijkheden ontstaan tussen verschillende beroeps- en sociaal-economische groepen; het is bijvoorbeeld drie maal waarschijnlijker dat werknemers in de horeca gedurende vijf uur per dag blootstaan aan tabaksrook dan bureaupersoneel;

4.  wijst erop dat het Parlement consequent voorstander is geweest van krachtiger maatregelen om de tabaksverslaving aan te pakken en het passief roken van jongeren terug te dringen;

5.  wijst op de ernstige schadelijke gevolgen van passief roken, de specifieke gevolgen die schadelijke stoffen kunnen hebben tijdens de gevoelige kindertijd, en op het feit dat kinderen niet beschikken over het wettelijke vermogen in te stemmen met stelselmatige, langdurige blootstelling aan milieus vol rook;

6.  wijst erop dat de verschillen in nationale wetgeving tot gevolg hebben dat er per lidstaat enorme verschillen bestaan in bescherming tegen passief roken;

7.  acht het van wezenlijk belang dat in de huidige wetgeving inzake rookverboden in de lidstaten wettelijke zekerheid wordt geboden en tegelijkertijd het beginsel van gelijkheid tussen verschillende soorten horeca-etablissement wordt geëerbiedigd;

8.  spreekt zijn waardering uit voor het feit dat de EU actief bezig is met de opstelling van een algemeen tabaksbestrijdingsbeleid dat gekenmerkt wordt door wetgevende maatregelen, steun voor Europadekkende acties om roken te voorkomen en op te geven, verwerking van tabaksbestrijding in een reeks andere vormen van Gemeenschapsbeleid en de EU op de kaart zetten als een belangrijke factor in de tabaksbestrijding op mondiaal niveau;

9.  spreekt zijn waardering uit voor de bereidheid van de Europese Unie het gebruik van tabak te bestrijden en voor de samenhang van haar beleid die de laatste tijd blijkt, doordat uiterlijk in 2010 de rechtstreekse subsidie aan de tabaksteelt wordt beëindigd in aansluiting op de hervorming van de tabakssector in 2004 (verordening (EG) nr. 864/2004 van 29 april 2004 tot wijziging van verordening (EG) nr. 1782/2003);

10. wijst erop dat de bindende wetgeving op de grondslag van de artikelen 137 en 152 van het Verdrag zou kunnen resulteren in de grootste beperkingen van TRM-dominantie en de belasting van gezondheid en economie die daaruit voortvloeit; erkent echter dat in deze artikelen, en met name in artikel 137, de specifieke problemen van kinderen niet rechtstreeks worden aangepakt;

11. wijst erop dat uitsluitend een volledig rookverbod in alle gesloten werkplekken, met inbegrip van grootkeukens, en alle openbare gebouwen en vervoer, de gezondheid van werknemers en niet-rokers kan beschermen, en het voor rokers aanzienlijk gemakkelijker kan maken op te houden;

12. spreekt zijn waardering uit voor de acties van de lidstaten die reeds doelmatige maatregelen hebben genomen om te zorgen voor bescherming tegen passief roken; verzoekt de lidstaten voorschriften te blijven invoeren over de bescherming van niet-rokers in de sector bescherming van de gezondheid van werknemers en de huidige maatregelen ter bescherming van niet-rokers uit te breiden;

13. verzoekt de Commissie bij het Parlement en de Raad een voorstel in te dienen voor wetgeving om in de sector bescherming van de gezondheid van werknemers uiterlijk in 2011 een rookverbod in te stellen op alle gesloten werkplekken, o.m. alle gesloten openbare gebouwen en het openbaar vervoer in de EU;

14. verzoekt de Commissie om een verslag over de kosten die op de nationale gezondheidstelsels en de economie van de EU drukken als gevolg van roken en de gevolgen van verontreiniging met tabaksrook;

15. stelt voor dat de Raad de lidstaten aanbeveelt met alle betrokken partijen permanente dialoog en raadpleging in te stellen overeenkomstig de tenuitvoerleggingsrichtlijnen in artikel 5, lid 3 die op de conferentie van belanghebbenden in 2009 zijn opgesteld om de steun van alle actoren te waarborgen bij de tenuitvoerlegging van nationale tabaksbestrijdingsstrategieën en -programma's;

16. verzoekt de Commissie andermaal een voorstel in te dienen tot wijziging van richtlijn 2001/37/EG over tabaksproducten, dat in ieder geval de wijzigingen bevat in de resolutie van het Europees Parlement uit 2007 ;

17. verzoekt de Commissie om een algemeen onderzoek naar de gevolgen van langdurige, stelselmatige blootstelling van kinderen aan passief roken op alle plaatsen waar zij verkeren;

18. moedigt de Commissie aan op EU-niveau steunmaatregelen te blijven uitvoeren, bijvoorbeeld bewustmakingsmaatregelen;

19. verzoekt de Commissie en de lidstaten de aanbeveling en de optimale werkmethoden van de lidstaten te gebruiken als grondslag voor bijdragen tot de formulering van richtsnoeren voor de tenuitvoerlegging van artikel 14 (Maatregelen ter beperking van de vraag met betrekking tot tabaksverslaving en ophouden met roken), dat moet worden aangenomen op de volgende conferentie van partijen bij de WHO-Kaderovereenkomst ter bestrijding van tabak;

20. moedigt de Commissie aan in combinatie met nationale voorlichtingscampagnes ter ontmoediging van het roken, de steunmaatregelen ter uitvoering op EU-niveau voort te zetten, bij voorbeeld bewustmakingsmaatregelen o.a. via informatie op de verpakkingen van tabaksproducten;

21. acht het van wezenlijk belang dat de Commissie, evenals het geval is bij de maatregelen ten behoeve van een Europa zonder tabak, in nauwe samenwerking met de lidstaten, zorgt dat zij de beschikking krijgt over nieuwe middelen ter bestrijding van de illegale handel in en namaak van tabaksproducten, met name op Internet, daar deze onmiddellijke en grotere gevaren met zich meebrengen voor de gezondheid van de consument;

22. verzoekt de lidstaten die reeds hebben geratificeerd, gezien de noodzaak van krachtige maatregelen ter waarborging van volledige en nauwkeurige controle en tenuitvoerlegging, de voorgestelde aanbevelingen overeenkomstig hun verplichtingen uit hoofde van artikel 8 van de FCTC ten uitvoer te leggen en aan de Commissie iedere twee jaar verslag te doen van de vooruitgang die zij bij de tenuitvoerlegging boeken;

23. verzoekt de Voorzitter en het Bureau die immers tot taak hebben de lidstaten een voorbeeld te stellen, andermaal met onmiddellijke ingang voor alle delen van het Europees Parlement een rookverbod zonder uitzonderingen aan te nemen; dringt aan strenge handhaving van dit verbod;

24. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de WHO.