VERSLAG over een bijzondere plaats voor kinderen in het externe optreden van de EU

29.1.2009 - (2008/2203(INI))

Commissie ontwikkelingssamenwerking
Rapporteur: Glenys Kinnock

Procedure : 2008/2203(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A6-0039/2009
Ingediende teksten :
A6-0039/2009
Debatten :
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over een bijzondere plaats voor kinderen in het externe optreden van de EU

(2008/2203(INI))

Het Europees Parlement,

–    gezien de mededeling van de Commissie van 5 februari 2008 over een bijzondere plaats voor kinderen in het externe optreden van de EU (COM(2008)0055),

–    gezien het werkdocument van de Commissiediensten van 5 februari 2008 over kinderen in nood- en crisissituaties (SEC(2008)0135),

–    gezien het werkdocument van de Commissiediensten van 5 februari 2008 over het EU-actieplan inzake de rechten van kinderen in het externe optreden (SEC(2008)0136),

–    gezien de mededeling van de Commissie van 9 april 2008 over de EU als wereldpartner in het ontwikkelingsproces - Versnelde verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen (COM(2008)0177),

–    gezien de conclusies van de Raad van 26 mei 2008 betreffende de bevordering en bescherming van de rechten van het kind in het externe optreden van de Europese Unie - de ontwikkelings- en humanitaire dimensie,

–    gezien de conclusies van de Europese Raad van 19 en 20 juni 2008,

–    gezien de richtsnoeren van de EU ter bevordering en bescherming van de rechten van het kind, als vastgesteld door de Raad in december 2007,

–    gezien de richtsnoeren van de EU inzake kinderen en gewapende conflicten, als vastgesteld door de Raad in december 2003 en laatstelijk bijgewerkt in juni 2008,

–    gezien de checklist voor de integratie van de bescherming van kinderen die getroffen worden door een gewapend conflict in de EVDB-missies, als vastgesteld door de Raad in mei 2006,

–    gezien het op 20 november 1989 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties aangenomen Verdrag inzake de rechten van het kind (CRC) en de facultatieve protocollen daarbij,

–    gezien het door de Raad op 18 juni 2008 vastgestelde EU-actieplan inzake de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling (MDG),

–    gezien de door de VN-Veiligheidsraad op zijn 5235ste zitting op 26 juli 2005 aangenomen resolutie 1612 (2005) over kinderen en gewapende conflicten,

–    gezien de ILO-verdragen nr. 138 inzake de minimumleeftijd, aangenomen op 26 juni 1973 in Genève, respectievelijk nr. 182 inzake het verbod op en spoedmaatregelen ter uitbanning van de ergste vormen van kinderarbeid, aangenomen op 17 juni 1999 in Genève,

–    gezien de door de Algemene Vergadering op 8 september 2000 aangenomen Millenniumverklaring van de Verenigde Naties,

–    gezien het slotdocument "A world fit for Children" van de in mei 2002 op het VN- hoofdkantoor gehouden speciale zitting van de VN over kinderen,

–    gezien de studie van de VN-Secretaris-generaal over geweld tegen kinderen, die op 11 oktober 2006 aan de Algemene Vergadering van de VN werd voorgelegd,

–    gezien het verslag "Children and the Millennium Development Goals" dat in december 2007 door UNICEF voor de Verenigde Naties werd opgesteld,

–    gezien het door UNICEF in december 2007 gepubliceerde verslag "The state of the world's children 2008",

–    gezien het door de VN-afdeling economische en sociale zaken in augustus 2008 gepresenteerde verslag over de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling 2008,

–    gezien de verbintenissen van Parijs om te voorkomen dat kinderen illegaal worden gerekruteerd of ingezet door strijdkrachten of gewapende groeperingen alsook de beginselen en richtsnoeren van Parijs betreffende bij strijdkrachten of gewapende groeperingen ingezette kinderen, die op 5 en 6 februari 2007 door de in Parijs bijeengekomen ministers en vertegenwoordigers van landen werden aangenomen,

–    gezien het in 1990 door de Organisatie van de Afrikaanse Unie (OAU) aangenomen Afrikaans Handvest inzake de rechten en het welzijn van het kind, dat op 29 november 1999 in werking is getreden,

–    gelet op de Overeenkomst van Cotonou[1] als gewijzigd[2], met name op artikel 9 betreffende "Essentiële elementen op het gebied van de rechten van de mens, de democratische beginselen en de rechtsstaat, en fundamenteel element met betrekking tot goed bestuur" en artikel 26 betreffende "Jeugdzaken",

–    onder verwijzing naar de door de Paritaire Parlementaire Vergadering op 19 februari 2004 in Addis Abeba aangenomen resolutie over de rechten van kinderen en kindsoldaten[3],

–    gezien de resolutie van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU over de sociale gevolgen van kinderarbeid en strategieën voor de strijd tegen kinderarbeid, die is aangenomen in Port Moresby op 28 november 2008,

–    gelet op het op 13 december 2007 in Lissabon ondertekende Verdrag van Lissabon tot wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap[4] en de geconsolideerde versie van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie[5], en met name op artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, volgens hetwelk de Europese Unie, "sociale uitsluiting en discriminatie" bestrijdt, en "sociale rechtvaardigheid en bescherming, de gelijkheid van vrouwen en mannen, de solidariteit tussen generaties en de bescherming van de rechten van het kind" bevordert en in de betrekkingen met de rest van de wereld bijdraagt "tot de vrede, de veiligheid, de duurzame ontwikkeling van de aarde, de solidariteit en het wederzijds respect tussen de volkeren, de vrije en eerlijke handel, de uitbanning van armoede en de bescherming van de mensenrechten, in het bijzonder de rechten van het kind",

–    onder verwijzing naar de Gemeenschappelijke verklaring van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, het Europees Parlement en de Commissie betreffende het ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie: "De Europese consensus"[6], en met name naar de eis bij de tenuitvoerlegging van het communautair ontwikkelingsbeleid stelselmatig rekening te houden met de rechten van het kind,

–    onder verwijzing naar de Gemeenschappelijke verklaring van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, het Europees Parlement en de Europese Commissie "De Europese consensus betreffende humanitaire hulp"[7], en met name naar de eis bijzondere aandacht te besteden aan kinderen en aan de leniging van hun specifieke noden,

–    gelet op het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie[8], en met name op artikel 24 betreffende de rechten van het kind,

–    gelet op het actieprogramma in Besluit nr. 293/2000/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 januari 2000 tot vaststelling van een communautair actieprogramma (het programma Daphne) (2000-2003) betreffende preventieve maatregelen ter bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen[9],

–    gezien de op 4 juni 2007 op het Europees Forum voor de rechten van het kind in Berlijn aangenomen beleidsverklaring waarin opnieuw de wens wordt geuit dat zowel in het kader van het intern als het extern beleid van de Europese Unie stelselmatig met de rechten van het kind rekening wordt gehouden,

–    gezien het in juli 2004 door het Global Partners Forum gepubliceerde kaderconcept voor de bescherming, zorg en ondersteuning van wezen en kwetsbare kinderen in een wereld met HIV en AIDS,

–    onder verwijzing naar zijn resolutie van 3 juli 2003 over kinderhandel en kindsoldaten[10],

–    onder verwijzing naar zijn resolutie van 5 juli 2005 inzake de uitbuiting van kinderen in ontwikkelingslanden, met speciale aandacht voor kinderarbeid[11],

–    onder verwijzing naar zijn resolutie van 16 januari 2008 "Naar een EU-strategie voor de rechten van het kind"[12],

–    gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–    gezien het verslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie cultuur en onderwijs en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A6‑0039/2009),

A.  overwegende dat verwezenlijking van de rechten van kinderen doorslaggevend is voor hun individuele levenskansen en voor het maken van vorderingen bij de bestrijding van armoede,

B.   overwegende dat de rolmodellen die een maatschappij aan haar kinderen overdraagt beslissend zijn voor hun toekomst: voor hun toegang tot voeding en onderwijs, hun deelname aan het arbeidsproces, hun positie in relaties en hun lichamelijke en geestelijke gezondheid,

C.  overwegende dat de in het Verdrag inzake de rechten van het kind vastgelegde doelstellingen verre van verwezenlijkt zijn,

D.  overwegende dat van de 2,2 miljard kinderen ter wereld 1,9 miljard (86%) kinderen in ontwikkelingslanden leven, en meer dan 98% van de kinderen die in extreme armoede leven, in ontwikkelingslanden woonachtig zijn,

E.   overwegende dat wereldwijd dagelijks meer dan 26.000 kinderen onder de vijf jaar sterven door oorzaken die grotendeels voorkomen hadden kunnen worden en dat uitgaande van de huidige tendens de MDG-doelstelling om kindersterfte met twee derde terug te dringen, niet voor 2045 zal worden bereikt,

F.   overwegende dat punt 9 van het actieprogramma dat werd goedgekeurd door de Vierde Wereldvrouwenconferentie, die van 4 tot 15 september 1995 in Beijing werd gehouden, ook een fundamenteel beginsel is waarnaar in alle internationale conferenties van het vorige decennium betreffende de rechten van het kind werd verwezen,

G.  overwegende dat, indien het Verdrag van Lissabon door alle lidstaten wordt geratificeerd, de bescherming van de rechten van het kind een specifieke doelstelling zal worden van het extern beleid van de Unie,

H.  overwegende dat de Commissie van de Raad de opdracht heeft gekregen na te gaan wat de impact van positieve stimulansen is voor de verkoop van zonder kinderarbeid vervaardigde producten, welke eventuele verdere maatregelen kunnen worden opgelegd voor producten die aan de hand van de ergste vormen van kinderarbeid zijn vervaardigd en hierover verslag uit te brengen,

I.    overwegende dat het recht van kinderen op onderwijs niet-onderhandelbaar is en dat onderwijs en beroepsopleiding een belangrijke rol spelen in de strategie voor de geleidelijke afschaffing van kinderarbeid,

J.    overwegende dat de commerciële uitbuiting van kinderen een grove schending is van hun menselijke waardigheid en in strijd is met de beginselen van sociale rechtvaardigheid,

K.  overwegende dat kopers van goederen uit de ontwikkelingslanden in een sleutelpositie zitten om goederen die geheel of gedeeltelijk met kinderarbeid geproduceerd zijn, op te sporen en de aankoop ervan te weigeren, waardoor zij directe en effectieve economische druk kunnen uitoefenen,

1.   is verheugd over bovengenoemde mededeling van de Commissie over een bijzondere plaats voor kinderen in het externe optreden van de EU, de bijgaande werkdocumenten van de Commissiediensten alsook de conclusies van de Raad dienaangaande, die belangrijke stappen voorwaarts betekenen in de richting van een Europese strategie voor de rechten van het kind;

2.   beseft dat de EU-instellingen weliswaar steeds meer belang hechten aan de rechten van het kind, doch onderstreept dat er nog heel wat moet gebeuren om de politieke toezeggingen in praktijk te brengen; onderstreept dan ook dat zonder adequate financiering verwezenlijking van de plannen niet mogelijk is;

3.   onderstreept dat ten aanzien van de bescherming van de rechten van het kind verwezenlijking van de MDG's absoluut noodzakelijk is en dringt er bij de lidstaten op aan hun verplichtingen voor wat betreft de beschikbaarstelling van adequate en voorzienbare financiële middelen volgens een budgettair tijdschema, met inachtneming van de termijn van 2010, na te komen;

4.   roept de Unie op om vastberaden verder te werken aan het elimineren van alle vormen van discriminatie van meisjes (vanaf het moment van conceptie) en toereikende middelen te reserveren voor het corrigeren van de uit deze discriminatie voortvloeiende asymmetrieën;

5.   is verheugd over de vier hoofdlijnen in het actieplan van de Commissie betreffende de rechten van kinderen in het externe EU-optreden, waaronder een globale, coherente en op de rechten van het kind gebaseerde benadering;

6.   beseft dat een op de rechten van het kind gebaseerde aanpak is afgestemd op de in het Verdrag betreffende de rechten van het kind vastgelegde normen en beginselen en gericht is op de verwezenlijking ervan;

7.   dringt erop aan dat de Europese Gemeenschap toetreedt tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en andere overeenkomsten die betrekking hebben op de uitoefening van de rechten van het kind, op adoptie, seksuele uitbuiting, kinderarbeid, de bescherming van kinderen in gewapende conflicten en seksueel misbruik van kinderen;

8.   verzoekt de Commissie en de lidstaten van de EU om de tenuitvoerlegging van het Verdrag van de VN inzake de rechten van het kind en de bijbehorende protocollen te bevorderen, en meer ondersteuning te bieden aan hervormingen van rechtsstelsels in derde landen die een betere bescherming van kinderen beogen;

9.   onderstreept dat bij alle maatregelen ter bescherming van de rechten van het kind de belangrijke rol van de ouders en naaste familie van het kind moet worden gerespecteerd, alsook die van voogden of degenen die als hoofdverantwoordelijke voor het kind zorgen, maar dat vooral de positie van moeders moet worden verbeterd;

10. wijst er echter op dat het in het belang van het kind kan zijn om tijdelijk van zijn gezin gescheiden te worden wanneer er thuis problemen zijn, indien het om een beschermingsmaatregel gaat, met name in het geval van ouders met psychosociale of psychiatrische problemen, huiselijk geweld, mishandeling;

11. onderstreept dat het dringend noodzakelijk is bijzondere aandacht te besteden aan de meest kwetsbare en sociaal uitgesloten meisjes en jongens, waaronder kinderen met handicaps, migrantenkinderen, kinderen van minderheden, van hun familie gescheiden kinderen, kinderen zonder begeleiding en kinderen zonder ouderlijke zorg;

12. onderstreept dat de EU, met het oog op de praktische tenuitvoerlegging van de op de rechten van het kind gebaseerde aanpak, moet overgaan tot een grondige analyse van de rechten van het kind, bij voorkeur in samenhang met de goedkeuring of herziening van de nationale, regionale en thematische strategiedocumenten, op grond waarvan doelgericht maatregelen en programma's in het belang van het kind kunnen worden geselecteerd; vraagt in dit verband aan de Commissie dat zij het Parlement zo snel mogelijk of bij de tussentijdse toetsing van ontwikkelingsprogramma's, een overzicht geeft van kindgerelateerde acties en financiële toewijzingen;

13. wijst erop dat de rechten van het kind stelselmatig in de politieke dialoog van de EU en de beleidsdiscussies met partnerlanden moeten worden opgenomen;

14. verzoekt de Commissie een verslag op te stellen waaruit blijkt of de bestaande internationale overeenkomsten tussen de Europese Unie en derde landen een bindende clausule betreffende de naleving van de rechten van het kind bevatten, dan wel of er aan overeenkomsten alsnog een dergelijke clausule kan worden toegevoegd;

15. acht het van belang dat de participatie van kinderen wordt geïnstitutionaliseerd en zowel in de partnerlanden als op EU-niveau financieel beter wordt ondersteund;

16. steunt de verdere ontwikkeling van bestaande jongeren- en kindernetwerken als permanente platforms voor de inschakeling en raadpleging van de kinderen, en verzoekt de Commissie deze netwerken stelselmatig uit te nodigen om aan de debatten over de strategiedocumenten per land deel te nemen alsook hun deelname aan de uitwerking van nationale planningsinstrumenten te bevorderen;

17. verzoekt de Commissie partnerlanden bij te staan bij de opstelling van kindervriendelijke begrotingsramingen, met name wanneer er sprake is van financiële steun van de Europese Gemeenschap en geïntegreerde allesomvattende nationale actieplannen voor kinderen te ontwikkelen met duidelijke ijkpunten, meetbare doelstellingen, tijdschema's en toetsings- en rapportagemechanismen inzake kinderrechten;

18. dringt erop aan dat de algemene EU-begrotingssteun fondsen moet omvatten voor capaciteitsopbouw voor de desbetreffende ministeries (zoals de ministeries van sociale zaken, gezondheid, onderwijs en justitie) om te verzekeren dat deze de geschikte beleidsmaatregelen en instrumenten hebben om diensten voor kinderen te financieren en uit te voeren;

19. onderstreept dat de EU in haar externe optreden de regeringen van derde landen ten stelligste ertoe moet aanmoedigen te voldoen aan de internationale normen inzake de rechten van het kind, vooral met betrekking tot het bieden van basisdiensten voor sociaal welzijn aan kinderen, zoals het verstrekken van gratis voeding op scholen en in crèches en de toegang tot gezondheidszorg; onderstreept tegelijkertijd dat het garanderen van billijke toegang tot onderwijs voor kinderen tijdens en na gewapende conflicten een belangrijke investering in de preventie van conflicten vormt;

20. stelt vast dat ondanks de recente positieve ontwikkelingen de institutionele en personele middelen van de EU die voor de rechten van het kind worden ingezet, op communautair vlak vooralsnog ontoereikend blijven;

21. beveelt aan een speciale EU-vertegenwoordiger te benoemen die erop toeziet dat het thema van de rechten van het kind de vereiste aandacht krijgt en de EU in dezen een voortrekkersrol vervult;

22. is van oordeel dat er in elke delegatie van de Commissie iemand moet worden belast met de kinderproblematiek en verzoekt de Commissie en de lidstaten erop toe te zien dat alle medewerkers op besluitvormingsniveau alsook bij de missies/delegaties naar behoren zijn geschoold en richtsnoeren krijgen met het oog op de inachtneming van de rechten van het kind in het externe optreden en veilige en doeltreffende kinderparticipatie;

23. dringt erop aan dat de bescherming van de rechten van het kind overeenkomstig het VN Verdrag inzake de rechten van het kind een centrale plaats krijgt in het meerjarenprogramma van het Bureau voor de grondrechten van de Europese Unie; is van mening dat dit Bureau een netwerk moet opbouwen met internationale organisaties, ombudsmannen voor kinderen en niet-gouvernementele organisaties om te kunnen profiteren van hun kennis en ervaring;

24. is verheugd over de toezegging van de Commissie om zich in te zetten voor de aanpak van schendingen van de rechten van het kind, zoals kinderarbeid, kinderhandel, inzetten van kindsoldaten, gevolgen van gewapende conflicten en alle andere vormen van geweld tegen kinderen, met inbegrip van seksuele uitbuiting en traditionele voor de gezondheid schadelijke gebruiken; onderstreept evenwel dat de nadruk op de diepere oorzaken en de voorkoming van schendingen van de rechten van het kind moet liggen;

25. verzoekt de Commissie om de bestrijding van straffeloosheid deel te laten uitmaken van haar externe optreden en betrekkingen met derde landen, als een belangrijke maatregel om schendingen van de rechten van het kind te voorkomen;

26. verzoekt de Commissie en de lidstaten prioriteit te verlenen aan de ontwikkeling van nationale kinderbeschermingsstrategieën en -systemen in partnerlanden ter ondersteuning van kinderen en families, alvorens de kinderen schade oplopen;

27. roept de Commissie en de lidstaten op steun te verlenen aan institutionele structuren in partnerlanden voor de bescherming en de bevordering van kinderrechten, met inbegrip van onafhankelijke ombudspersonen;

28. meent dat ook inspanningen moeten worden geleverd om het begrip van en het respect voor kinderrechten bij ouders en verzorgers te doen toenemen, alsook bij degenen die met kinderen werken zoals leraren en gezondheidswerkers;

29. verzoekt de Raad en de Commissie om in het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid officiële geboorteregistratie als grondrecht en essentieel instrument voor de bescherming van de rechten van het kind op te nemen;

30. erkent dat verzorging en opvoeding in de vroege kinderjaren deel uitmaken van de rechten van het kind, waaronder inenting, ouderzorg, toegang tot crèche en kleuterschool, dat zich in de vroege kinderjaren essentiële ontwikkelingen voltrekken en dat ondervoeding en gebrek aan verzorging zowel tot lichamelijke als geestelijke gebreken kunnen leiden;

31. onderstreept dat de verwezenlijking van MDG 2 betreffende universeel lagereschoolonderwijs en MDG 3 betreffende gelijke kansen voor mannen en vrouwen bij de waarborging van de rechten van het kind centraal staat;

32. onderstreept dat doelgerichte acties voor meisjes nodig zijn om hun dezelfde kansen te geven als jongens om naar school te gaan, voldoende voedsel te krijgen, hun mening te kunnen uiten en toegang te krijgen tot gezondheidszorg;

33. dringt er bij de Unie op aan om in het kader van hulpprogramma's en de dialoog met de partnerlanden over het beleid prioriteit te verlenen aan het recht op onderwijs, vooral voor meisjes; benadrukt het belang van de bestrijding van de nog steeds bestaande discriminatie binnen arme gezinnen die geen schoolgeld voor al hun kinderen kunnen betalen en daarom alleen de jongens naar school sturen, ten koste van het onderwijs aan de meisjes;

34. benadrukt dat onderwijsfaciliteiten en -programma's 'meisjesvriendelijk' moeten zijn en bijvoorbeeld alternatieve vormen van onderwijs buiten de officiële instellingen of flexibele uren voor meisjes die voor broers en zussen zorgen, moeten aanbieden;

35. benadrukt dat investeren in onderwijs voor meisjes een investering is die de grootste invloed zal hebben op het gebied van armoedebestrijding, beperking van de bevolkingsaangroei, lagere zuigelingen- en kindersterfte, minder ondervoeding, stijgend schoolbezoek en betere gezondheid;

36. benadrukt dat goed onderwijs, met name in conflictsituaties en bij onveiligheid, prioriteit moet krijgen en juicht het voornemen van de Commissie toe om onderwijs een speciale plaats in haar humanitaire hulpacties te geven; onderstreept de noodzaak van operationele richtsnoeren waarbij de EU zich verbindt onderwijs op te nemen in elke fase van haar humanitaire hulpverlening, overeenkomstig de minimumnormen die zijn vastgesteld door het Netwerk van Agentschappen voor Onderwijs in Noodsituaties, en vraagt voldoende financiering en personeel op EU-niveau om de nieuwe beleidstoezegging te implementeren;

37. onderstreept dat geen enkel kind mag worden beroofd van het fundamenteel recht op onderwijs als gevolg van armoede en herhaalt zijn verzoek aan alle regeringen van de ontwikkelingslanden om een duidelijk tijdschema vast te stellen voor de snelle afschaffing van direct en indirect schoolgeld voor het basisonderwijs en tegelijk een hoog niveau van onderwijs te handhaven;

38. beklemtoont dat projecten voor de ontwikkeling van de sociale vaardigheden, tolerantie, solidariteit en het milieubesef van kinderen, met name in de context van de strijd tegen de klimaatverandering, van het allerhoogste belang zijn in de betrekkingen van de EU met derde landen;

39. herinnert eraan dat politieke toezeggingen voor coherente beslissingen ter zake van armoedebestrijding, hoogwaardig onderwijs en mensenrechten van doorslaggevende betekenis zijn om afbreuk te doen aan de inzet van kinderarbeid;

40. roept de Europese Gemeenschap en de lidstaten op tot krachtigere ondersteuning van eerlijke handel en etiketteringinitiatieven, die bedrijven ervan weerhouden gebruik te maken van kinderarbeid; beveelt aan dat de naleving van vrijwillige gedragscodes inzake fundamentele arbeidsrechten beter gecontroleerd moet worden en transparant moet worden voor de Europese consumenten; is van oordeel dat bij overheidsopdrachten naleving van de internationale regelgeving inzake kinderarbeid als voorwaarde moet worden gesteld;

41. verwelkomt het initiatief van de Raad om een studie uit te voeren naar de gevolgen van stimuleringsmaatregelen op de verkoop van producten die zonder kinderarbeid gemaakt zijn en naar mogelijke bijkomende maatregelen, onder meer handelsgerelateerde maatregelen; verzoekt de Commissie het Parlement op de hoogte te houden van de opzet, de uitvoering en de resultaten van deze studie;

42. spoort de Commissie aan een voorstel in te dienen voor een uniforme methode voor etikettering van in de Europese Unie ingevoerde producten, zodat kan worden vastgesteld dat deze vervaardigd zijn zonder het gebruik van kinderarbeid in elk stadium van de productieketen, door middel van bijvoorbeeld de vermelding "zonder kinderarbeid" op de verpakking van deze producten, waarbij tegelijk verzekerd wordt dat dit systeem in overeenstemming is met de internationale handelsvoorschriften van de WTO;

43. wijst met name op MDG 4 - terugdringen van de kindersterfte - en MDG 6 - bestrijding van HIV/AIDS, malaria en andere overdraagbare ziekten - en dringt er bij de Gemeenschap en andere donoren op aan de openbare gezondheidszorgsystemen zodanig te versterken dat zij de gehele bevolking kostenefficiënte kraam- zuigelingen- en kindergeneeskundige zorg kunnen verlenen en specifieke aan bepaalde ziekten gerelateerde maatregelen kunnen nemen, zoals de verstrekking van muskietennetten tegen malaria en antiretrovirale geneesmiddelen;

44. betreurt de druk die wordt uitgeoefend om het beleid in het kader van de seksuele en reproductieve gezondheid te ondermijnen, hetgeen een toename van ongewenste zwangerschappen en van abortus onder gevaarlijke omstandigheden bij jonge vrouwen tot gevolg heeft; dringt er bij de EU met klem op aan niet te bezuinigen op de financiële middelen voor het volledige scala aan maatregelen ter bevordering van de seksuele en reproductieve gezondheid, ten einde MDG 5 betreffende de gezondheid van zwangere vrouwen en moeders te verwezenlijken;

45. merkt op dat de voedselprijscrisis bijzonder nadelige gevolgen heeft voor kinderen en onderstreept de noodzaak van brede strategieën voor het verhogen van de voedselzekerheid, wat niet alleen toegang tot voldoende voedsel betekent maar ook toegang tot geschikte micronutriënten, veilig water, hygiëne en rioolwaterzuivering, gezondheidszorg, adequate kinderverzorging en een gezond milieu;

46. juicht het indrukwekkende beleidskader van de Europese Unie voor de aanpak van de tragische situatie van bij gewapende conflicten betrokken kinderen toe en dringt aan op meer controle-, bewustmakings- en scholingsmechanismen om een adequate tenuitvoerlegging ter plaatse te waarborgen;

47. meent dat aan alle EVDB-missies een adviseur kinderbescherming zou moeten deelnemen, en benadrukt dat in de opleiding van het personeel voor EVDB-missies ook aandacht moet worden besteed aan kwesties inzake kinderbescherming;

48. benadrukt dat in de programma's inzake ontwapening, demobilisatie en re-integratie (DDR) die ondersteund worden door EVDB-missies, rekening moet worden gehouden met de specifieke behoeften van kinderen;

49. vraagt dat extra aandacht gaat naar de behoeften van kindmoeders in conflict- en postconflictsituaties, aan vluchtelingenmeisjes en ontheemde meisjes, alsook aan meisjes die het slachtoffer zijn van verkrachting en seksueel geweld;

50. vraagt de Commissie te investeren in programma's voor de preventie en bestrijding van seksueel en genderspecifiek geweld tegen jongens en meisjes, die moeten voorzien in de ter beschikkingstelling van kits voor profylaxe na blootstelling om HIV-besmetting te voorkomen, steun voor diensten voor herstel en maatschappelijke re-integratie en mechanismen voor vertrouwelijke rapportage;

51. onderstreept dat de EU ook steun moet verlenen aan maatregelen ter bestrijding van stigmatisering en discriminatie, aangezien kwetsbare meisjes of jonge vrouwen vaak door hun gemeenschap worden verstoten, bijvoorbeeld de meisjes of vrouwen die HIV-positief zijn, het slachtoffer zijn van verkrachting of seksueel geweld, kinderen hebben gekregen door verkrachting of een abortus hebben ondergaan;

52. vestigt de aandacht op de bijzonder moeilijke situatie van kinderen met HIV en AIDS, alsook van kinderen die ten gevolge van AIDS wezen zijn geworden; veroordeelt in het bijzonder verkrachtingen van vrouwen en meisjes die gebaseerd zijn op de overtuiging dat geslachtsverkeer met een meisje dat nog maagd is AIDS zou kunnen genezen, en vraagt dat er gebruik wordt gemaakt van lokale voorlichtingscampagnes om deze foute veronderstelling uit de wereld te helpen en zo in de eerste plaats meisjes beter te beschermen;

53. wijst op de noodzaak om het VN-Verdrag inzake de bescherming van de rechten van alle migrerende werknemers en hun gezinsleden na te leven, teneinde zo de rechten van kinderen van migrantenfamilies te waarborgen;

54. verzoekt de EU om het thematische programma inzake asiel en migratie, dat deel uitmaakt van het Instrument voor ontwikkelingssamenwerking, in te zetten voor het verlenen van steun aan zeer kwetsbare groepen, zoals migrantenkinderen en arme kinderen;

55. doet een beroep op de Europese Unie om in haar externe optreden specifieke aandacht te schenken aan de situatie van kinderen die worden geconfronteerd met discriminatie, met inbegrip van kinderen die met de wet in aanraking komen en kinderen die van hun vrijheid worden beroofd en in gesloten inrichtingen worden geplaatst; onderstreept dat kinderen gemakkelijker toegang zouden moeten krijgen tot de rechter en tot gespecialiseerde bijstand, en dat hun leeftijd in aanmerking moet worden genomen tijdens de gehele gerechtelijke procedure door middel van speciale beschermingsmaatregelen;

56. verzoekt de Raad en de Commissie om bij het opstellen van hulpprogramma's en onderhandelingen met derde landen over actieplannen inzake justitie en binnenlandse zaken de kwestie van de jeugdrechtspraak aan de orde te stellen waarbij niet alleen moet worden gelet op de ratificatie van de desbetreffende internationale en regionale regelgeving, maar ook op de daadwerkelijke toepassing ervan;

57. verlangt van de Commissie en de lidstaten een coherenter beleid ter zake van kinderen en inachtneming van de rechten van het kind op andere belangrijke beleidsterreinen zoals veiligheid, klimaatverandering, migratie en de doeltreffendheid van hulp;

58. vraagt dat alle communautaire beleidsmaatregelen die van invloed kunnen zijn op kinderen in derde landen, vóór goedkeuring worden onderworpen aan een systematische beoordeling inzake de gevolgen voor kinderrechten, alsook aan latere beoordelingen; onderstreept dat kinderen als een aparte en onderscheiden groep moeten worden beschouwd aangezien zij niet op dezelfde manier als volwassenen beïnvloed worden;

59. verwelkomt het initiatief dat gelanceerd wordt in bovengenoemde conclusies van de Raad om de werkverdeling op het gebied van kinderrechten beter te coördineren en te verdiepen, door de bestaande maatregelen en activiteiten van de Commissie en de lidstaten in een aantal proeflanden in kaart te brengen;

60. is bezorgd over het feit dat er nog steeds geen proeflanden zijn aangewezen en vraagt de lidstaten nauw samen te werken met de Commissie om ervoor te zorgen dat deze taak snel wordt uitgevoerd;

61. verzoekt de Commissie procedures, criteria en indicatoren uit te werken om ervoor te zorgen dat de normaliter in aanmerking komende kinderrechten niet uit het oog worden verloren en is het eens met de Commissie dat naast het centraal stellen van de rechten van het kind, ook specifieke acties in het kader van de geografische fondsen en het Europees Ontwikkelingsfonds, eventueel in niet-centrale sectoren, moeten worden ondernomen;

62. is van oordeel dat het op een nog beter afgestemde en gecoördineerde wijze controle kan uitoefenen op het nakomen van de EU-verplichtingen inzake de waarborging van de rechten van het kind, bijvoorbeeld in het kader van het jaarverslag over de mensenrechten;

63. stelt voor dat de interparlementaire assemblees (PPV ACS-EU, Eurolat, Euromediterrane parlementaire vergadering) kinderorganisaties van het gastland uitnodigen op hun bijeenkomsten en steunt de oprichting van interregionale jeugdfora, zoals een Euro-Afrikaans jongerenplatform;

64. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en de parlementen van de lidstaten, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties en de co-voorzitters van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU.

  • [1]  PB L 317 van 15.12.2000, blz.3.
  • [2]  PB L 209 van 11.8.2005, blz. 27.
  • [3]  PB C 26 van 29.1.2004, blz. 17.
  • [4]  PB C 306 van 17.12.2007, blz.1.
  • [5]  PB C 115 van 9.5.2008.
  • [6]  PB C 46 van 24.2.2006, blz. 1.
  • [7]  PB C 25 van 30.1.2008, blz. 1.
  • [8]  PB C 364 van 18.12.2000, blz. 1.
  • [9]  PB L 34 van 9.2.2000, blz. 1.
  • [10]  PB C 74 E van 24.3.2004, blz. 854.
  • [11]  PB C 157 E van 6.7.2006, blz. 84.
  • [12]  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0012.

TOELICHTING

"Er is geen taak in deze wereld zo heilig als onze zorg voor kinderen. Er is geen plicht belangrijker dan te zorgen dat hun rechten worden gerespecteerd, hun welzijn wordt beschermd, hun levens vrij zijn van angst en gebrek, en zij in vrede groot kunnen worden." (Kofi Annan[1])

Inleiding

De in 2000 aangenomen millenniumverklaring is een blauwdruk voor verandering. Hierin staan onze gemeenschappelijke waarden en onze gemeenschappelijke ambities verwoord. Toch weten wij allemaal dat de realiteit er voor de meeste van de twee miljard kinderen op deze wereld[2] geheel anders uitziet, en wij weten evenzeer dat de doelstellingen die zijn verwoord in het Verdrag inzake de rechten van het kind en die zijn overeengekomen op de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in 1989 nog altijd niet zijn verwezenlijkt.

Er bestaat grote ongelijkheid wereldwijd. Dit kan duidelijk worden afgelezen aan het feit dat, alhoewel de kindersterfte wereldwijd daalt, bijna drie kwart van de 62 landen die geen of nauwelijks vooruitgang boeken ten aanzien van de overlevingskansen van kinderen (MDG 4), in Afrika ligt. Elke dag sterven er 30 000 kinderen voor hun vijfde verjaardag, terwijl met eenvoudige, betaalbare middelen hun levens zouden kunnen worden gered. Uitgaande van de huidige trend zal de millenniumdoelstelling om de kindersterfte met twee derde te verminderen pas in 2045 worden gerealiseerd.

In veel landen is de eerder opgetekende afname van de kindersterfte weer ongedaan gemaakt door HIV, en de huidige crisis met de voedselprijzen zal dit alleen maar verergeren, en dat terwijl ondervoeding al de oorzaak vormt van één derde van de kindersterfte. Als onvolgroeide meisjes groot worden, zijn zij vatbaarder voor ziekten, hetgeen weer tot complicaties kan leiden bij bevallingen. Als wij dergelijke gebreken verhelpen door de overlevingskansen van kinderen en het onderwijs te verbeteren, kunnen wij tevens de economische groei stimuleren en zo de ongelijkheid terugbrengen.

De zienswijzen van kinderen verdienen en behoeven aandacht. Kinderen vertellen ons zelf dat zij willen worden gehoord en dat zij willen dat hun opvattingen en zienswijzen, en hun hoop en dromen, bijdragen aan de inspanningen om een betere wereld voor kinderen te creëren. Bij onze inspanningen om de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling te verwezenlijken moeten wij binnen onze strategieën, initiatieven en financieringsprioriteiten meer plaats inruimen voor die prioriteiten die door kinderen vóór kinderen worden aangegeven.

Zoals de zeventien jaar oude Khairul Azri zei op de Speciale zitting van de VN voor kinderen: “Volwassenen begrijpen er niets van. Wanneer worden kinderen vaardig genoeg geacht om actief deel te nemen en bij te dragen? Als je hen niet de gelegenheid geeft deel te nemen, zullen zij die vaardigheden ook niet opdoen. Geef ons al jong de kans en zie wat wij allemaal kunnen.”

Een belangrijk onderdeel van al onze inspanningen voor de rechten van het kind is te zorgen dat de politiek zich op het hoogste niveau aan de problemen gaat wijden. De EU moet in haar partnerschappen met ontwikkelingslanden invloed uitoefenen op het overheidsbeleid van deze landen om kinderlevens te redden door investeringen te stimuleren in onder andere schoon water, hygiëne, onderwijs aan vrouwen en meisjes, en de gezondheid en voeding van zwangere vrouwen en kinderen.

Het is prijzenswaardig dat alle EU-instellingen er steeds meer belang aan hechten dat wordt gezorgd dat de rechten van het kind een plaats krijgen en worden erkend in de desbetreffende beleidsmaatregelen en -programma’s. Het in Lissabon ondertekende Hervormingsverdrag noemt een aantal malen hoe belangrijk het is om rekening te houden met de belangen van het kind,[3] overeenkomstig het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind. De richtsnoeren van de Raad ter bevordering en bescherming van de rechten van het kind, de mededeling van de Commissie getiteld “Naar een EU-strategie voor de rechten van het kind”, en de richtsnoeren voor kinderen die worden getroffen door gewapende conflicten, vormen, tezamen met hun bijgewerkte versies, belangrijke bouwstenen voor de volwaardige EU-strategie die momenteel wordt ontwikkeld. De mededeling getiteld “Een bijzondere plaats voor kinderen in het externe optreden van de EU” en de conclusies van de Raad inzake “Bevordering en bescherming van de rechten van het kind in het externe optreden van de EU – de dimensies van ontwikkelingssamenwerking en humanitaire hulp” zijn welkome stappen op weg naar een doelmatig en alomvattend beleid inzake kinderen in derde landen.

Er bestaat een brede en bemoedigende consensus over hoe wij verder moeten. Het is echter nu aan de EU om te zorgen dat de toezeggingen ter bevordering en bescherming van de rechten van het kind ook werkelijk in praktijk worden gebracht. Om die speciale plaats voor kinderen te concretiseren is het nodig dat de nadruk komt te liggen op de tenuitvoerlegging, en op welke instellingen, processen en investeringen vereist zijn.

Kinderen als rechthebbenden

De richtsnoeren die worden voorgesteld in het Actieplan van de Commissie inzake de rechten van het kind in het externe optreden van de EU zijn bemoedigend en geven blijk van een alomvattende en samenhangende benadering van de rechten van het kind. Alhoewel wij verwelkomen dat er wordt verwezen naar kinderarbeid, kinderhandel, kinderen die worden getroffen door gewapende conflicten en alle vormen van geweld tegen kinderen, met inbegrip van seksuele uitbuiting en schadelijke traditionele praktijken, zouden wij het moeten betreuren dat deze prioriteiten niet zijn vastgesteld aan de hand van een passende benadering op basis van de rechten van het kind.

De EU zal een grondige analyse van de rechten van het kind moeten verrichten, op basis waarvan de prioritaire acties kunnen worden geselecteerd. Dit zal moeten gebeuren wanneer landelijke, regionale en thematische strategiedocumenten worden aangenomen of beoordeeld. Aan de hand van een op rechten gebaseerde benadering moet daarnaast de manier worden veranderd waarop wij de prioritaire acties benaderen. De Commissie moet bijvoorbeeld rekening houden met de vereisten voor het recht op onderwijs bij de programmering van onderwijs, en het recht op gezondheid in de programmering van de gezondheidszorg, en moet daarnaast zorgen dat zelfs de meest achtergestelde kinderen, met inbegrip van gehandicapte kinderen en wezen, gelijke toegang krijgen tot gezondheidszorg, onderwijs, welzijn en justitie. In dit opzicht is het sprekend dat in de richtsnoeren van de Raad ten aanzien van mensenrechten daadwerkelijk wordt aanbevolen dat de rechten van het kind worden opgenomen in de politieke dialoog, het politieke beleid en de sectorgesprekken.

De documenten van de Commissie en de Raad erkennen het recht van kinderen dat er rekening wordt gehouden met hun opvattingen.[4] Om dit in praktijk te brengen en te zorgen dat er middelen beschikbaar komen en actie wordt ondernomen, moeten er nieuwe initiatieven worden opgezet in partnerlanden en op EU-niveau. Het personeel van de EU moet vaker en beter getraind worden, met name ten aanzien van hoe de inspraak van kinderen doelmatig en veilig kan worden opgezet. Kinderinspraak moet beginnen op lokaal niveau en wanneer er beslissingen worden genomen over de financiering, moet de Commissie prioriteit geven aan projecten met kinderinspraak die uitgaan van bestaande netwerken of deze ondersteunen. Het is de vraag of grootschalige, eenmalige vergaderingen wel zo effectief zijn. Kindernetwerken en -organisaties zouden stelselmatig moeten bijdragen aan de landelijke strategiedocumenten en de nationale planningsinstrumenten, zoals strategiedocumenten voor armoedebestrijding.

Kinderorganisaties dienen met name te worden ondersteund in situaties van kwetsbaarheid, waar jonge mensen van cruciaal belang zijn voor de verzoening en de wederopbouw. Verder dient in partnerlanden steun te worden gegeven aan docenten, gezondheidswerkers en overigen die dagelijks aan de zijde van kinderen werken.

Oorzaken en preventie

Om tot duurzame verbetering voor kinderen te komen moeten wij ons richten op de wortels van de schendingen van de rechten van het kind. Dit betekent dat de armoede moet worden bestreden, er kwalitatief onderwijs moet worden geboden en de discriminatie moet worden aangepakt. De vooruitgang ten aanzien van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling vormt daarom de kern van al onze inspanningen om vast te stellen met welke nadelen kinderen worden geconfronteerd. Wij moeten de herhaalde toezeggingen van de EU om de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling te financieren verwelkomen, maar tegelijkertijd erkennen dat een aantal lidstaten nalaat de nodige toezeggingen te doen ten aanzien van geplande begrotingssteun om de ijkpunten voor 2010 te halen. Gelet op de huidige financiële crisis, zullen sommigen wellicht redeneren dat het verwezenlijken van de doelstellingen nu waarschijnlijk moeilijker is dan ooit. Toch kunnen wij niet maar gewoon toekijken hoe elke drie seconden een kind sterft of hoe elke minuut een vrouw in haar kraambed sterft.

De verwezenlijking van MDG 2 inzake algemeen basisonderwijs staat centraal bij onze inspanningen om schendingen van de rechten van het kind te voorkomen. Onderwijs helpt bij de strijd tegen armoede en ongelijkheid. Elk jaar scholing verhoogt het loon dat mannen en vrouwen ontvangen met gemiddeld 10 procent.

Gendergelijkheid op alle onderwijsniveaus is de voornaamste doelstelling van MDG 3. Van de 800 miljoen analfabeten wereldwijd is twee derde van het vrouwelijke geslacht. Vrouwen en meisjes worden simpelweg niet opgenomen in de investeringen die worden gedaan in onderwijs en moeten vaak hard werken, bijvoorbeeld brandhout sprokkelen of water halen. Onderwijs aan vrouwen wordt vandaag de dag gezien als de sociale investering met het absoluut hoogste rendement. Onderwijs aan meisjes betekent dat deze een betere kans hebben om zich in hun levensonderhoud te voorzien. Een meisje dat de basisschool heeft doorlopen zal minder snel HIV/aids opdoen en minder kinderen baren, die op hun beurt een twee keer zo grote kans hebben om te worden geïmmuniseerd en volwassen te worden.

Kwalitatief onderwijs moet een prioriteit zijn in conflictsituaties en situaties van kwetsbaarheid: van de 72 miljoen kinderen die wereldwijd niet naar school gaan, leeft meer dan de helft (37 miljoen) in kwetsbare landen die getroffen worden door conflicten. Juist in dit soort landen is onderwijs van groot belang omdat het kan fungeren als baken van normaliteit in het leven van kinderen. Ook vormt het een belangrijk wapen om het conflict te overwinnen en de herintegratie van door oorlog verscheurde samenlevingen te bevorderen. Maar de hulptoezeggingen zijn nog altijd ontoereikend, en slechts 5% van de officiële ontwikkelingshulp aan door conflicten getroffen landen wordt besteed aan onderwijs.

Het plan van de Commissie om onderwijs aan te pakken in het kader van haar humanitaire hulpacties is een positieve ontwikkeling. Het is nu van belang om onder het personeel bewustzijn te creëren, en vanuit het directoraat-generaal Humanitaire hulp operationele richtsnoeren te ontwikkelen die de EU verplichten onderwijs op te nemen in al haar humanitaire acties en deze in te richten conform de minimumstandaarden voor onderwijs in noodsituaties, aanhoudende crises en vroege herstelwerkzaamheden van het Netwerk van Agentschappen voor Onderwijs in Noodsituaties (INEE).

Behalve de prioritaire acties die zijn opgenomen in het actieplan van de Commissie en die gericht zijn op het bereiken van eindeffecten, moeten ook de preventieve maatregelen worden uitgebreid. Op landelijk niveau zijn nationale kinderbeschermingsstrategieën en ‑systemen, en bijbehorende wetgeving, beleidsmaatregelen en diensten van het allergrootste belang. Zowel de ministeries van Sociale Zaken en Justitie als kinderbeschermingsnetwerken moeten steun krijgen, opdat zij kinderen en gezinnen die risico lopen in een vroeg stadium kunnen aanwijzen en hun ondersteunende diensten kunnen bieden voordat de kinderen echt beschadigd zijn. Methoden voor kindvriendelijke begroting, toezicht en verslagleggingmechanismen voor kinderen, coördinerende organen en onafhankelijke instellingen zoals de ombudsman voor kinderen op nationaal niveau, dienen te worden ondersteund en versterkt.

Bevordering van universele geboorteregistratie moet een prioriteit zijn. Een niet bij geboorte geregistreerde baby wordt het recht op een officiële identiteit, een erkende naam, een familiegeschiedenis en een nationaliteit ontzegd. Door registratie krijgt elk kind een afzonderlijke wettelijke identiteit. Zonder deze bescherming zijn kinderen kwetsbaarder voor kinderarbeid, gedwongen inlijving bij militaire eenheden, vroeg huwelijk etc. De overgrote meerderheid van de ongeregistreerde kinderen wordt geboren in ontwikkelingslanden. Van deze landen heeft een derde een geboorteregistratiecijfer van minder dan 50%.

Instellingen

Passende instellingen zijn noodzakelijk, maar nog niet voldoende om meer in het algemeen de uitvoering van het mensenrechten- en kinderbeleid van de EU te waarborgen. De recente ontwikkelingen op EU-niveau zijn bemoedigend,[5] maar de institutionele architectuur blijft ontoereikend. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de EU-strategie inzake kinderrechten moet helder worden omschreven en er moeten structuren worden ontwikkeld om de coördinatie daarvan mogelijk te maken.

De voorgestelde informele deskundigenwerkgroep van de EU-lidstaten inzake kinderrechten moet zo snel mogelijk haar werkzaamheden opnemen. De werkgroep moet ook toezicht houden op de uitvoering van de conclusies van de Raad en verslag doen van de specifieke acties die worden opgezet in de proeflanden. Er moet routinematige en periodieke coördinatie plaatsvinden tussen de diverse werkgroepen van de Raad inzake kinderaangelegenheden en binnen een versterkte Interinstitutionele groep voor kinderrechten. De planning en uitvoering in de proeflanden, zoals aangekondigd in de conclusies van de Raad, moet zo snel mogelijk beginnen met als doel de bestaande instellingen te testen en leermateriaal op te doen.

Verder moet het feit worden aangepakt dat het directoraat-generaal Externe betrekkingen in Brussel slechts een halve aanstelling voor kinderaangelegenheden heeft. Feitelijk zou in elke EU-delegatie iemand specifieke verantwoordelijkheid moeten hebben voor de rechten van het kind. Op Raadsniveau zou een speciale EU-vertegenwoordiger voor de rechten van het kind, met ervaring en deskundigheid op dat vlak, kunnen zorgen voor zichtbaarheid en leiderschap. Behalve de deskundigen zou de hele staf van de Commissie moeten worden getraind en voorzien van richtsnoeren inzake belangrijke kwesties op het gebied van kinderrechten en de mogelijke effecten van de diverse soorten programma’s voor de rechten van het kind.

Instrumenten en procedures

Mainstreaming is alles goed en wel, maar als er geen helder proces is, worden de nagestreefde doelstellingen niet verwezenlijkt. Vertegenwoordigers van kinderbeschermingsnetwerken moeten worden uitgenodigd voor programmatische debatten. Adviesgroepen uit het maatschappelijk middenveld en VN-agentschappen kunnen met hun technische expertise een bijdrage leveren. In landelijke en thematische strategiedocumenten moeten richtsnoeren worden aangegeven voor elk van de concentratiesectoren waarin kwesties op het vlak van kinderrechten worden vastgesteld, zodat kan worden aangegeven hoe de kinderrechten kunnen worden gemainstreamd en wat de relevante gegevensbronnen en indicators zijn. In de begrotingssteun, met inbegrip van de contracten voor de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling, moeten specifieke doelstellingen en indicators voor kinderen worden opgenomen. In dit opzicht zijn de intenties van de Commissie om partnerlanden aan te moedigen nationale actieplannen voor kinderen te ontwikkelen met duidelijke ijkpunten, meetbare doelstellingen, tijdschema’s en beoordelingsmechanismen, dan ook zeer welkom.

De tussentijdse beoordeling van de landelijke strategiedocumenten voor Azië, Centraal-Azië en landen uit het Midden-Oosten, evenals voor Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, moet niet alleen worden gebruikt als een gelegenheid voor een grondige analyse van de kinderrechtensituatie, maar ook voor systematische beoordelingen van wat er tot nu toe is bereikt. Waar nodig, moeten landelijke en thematische strategiedocumenten worden aangepast overeenkomstig de beginselen van plaatselijk eigenaarschap, om zo te zorgen voor deelname van kinderen en organisaties uit het maatschappelijk middenveld.

Investeringen

Het is van cruciaal belang dat de Commissie goed weet hoe de gedane toezeggingen moeten worden omgezet naar voorspelbare en langdurige programmering en financiële toezeggingen. Daarbij kan het nodig zijn speciale kinderprogramma’s op te zetten uit hoofde van de geografische programma’s voor Azië, Centraal-Azië en landen uit het Midden-Oosten, mogelijk in de niet-financiële sectoren, en uit hoofde van het EOF. Op dezelfde manier als is gedaan voor de seksen in de Donoratlas 2008, moet de Commissie een overzicht publiceren van waar en hoe de middelen ter ondersteuning van specifieke millenniumdoelstellingen voor kinderen worden gebruikt. Financiële hulpmiddelen en procedures moeten flexibeler worden gemaakt om snel, maar duurzaam te kunnen reageren op programma’s voor de rechten en behoeften van kinderen.

Beleidssamenhang voor kinderen

Er zijn EU-beleidsterreinen die een direct effect hebben op kinderen, zonder te worden genoemd in de mededeling, bijvoorbeeld migratie en de hervorming van de veiligheidssector. Er is niet alleen behoefte aan beleidssamenhang tussen de diverse sectoren (zodat alle sectoren dezelfde doelstellingen ondersteunen), maar er moet ook worden gezorgd dat het ene beleidsterrein het andere niet in de weg zit.

Wanneer effectbeoordelingen plaatsvinden, zoals ten aanzien van de handel, dan moeten kinderen niet worden beschouwd alsof zij gelijk zijn aan volwassenen.

De rol van het Parlement

Het Parlement moet een meer gecoördineerde en systematische rol spelen bij het toezicht op de EU-toezeggingen ten aanzien van kinderen. Het Jaarverslag inzake de mensenrechten van het Europees Parlement moet een duidelijk hoofdstuk bevatten waarin de mate van toewijding aan de kinderrechten wordt geanalyseerd. De parlementaire commissies moeten elk een lid uit hun midden benoemen die de kinderrechten gaat volgen en fungeert als contactpunt. Verder kunnen er voor Parlementsleden trainingssessies worden georganiseerd om de nodige expertise te creëren.

Parlementsleden die de Paritaire Parlementaire Vergadering bijwonen en die de ACS en het Europees Parlement vertegenwoordigen, moeten voortbouwen op de bestaande initiatieven inzake de deelname en betrokkenheid van kinderen door kinderorganisaties uit het gastland uit te nodigen. Ook door Eurolat moeten dergelijke initiatieven worden genomen. Een andere optie is om een jeugdplatform voor de EU en Afrika, dat bijdraagt aan de gemeenschappelijke actieplannen voor de EU en Afrika, en een jeugdplatform voor de Paritaire Parlementaire Vergadering op te zetten.

Door middel van zijn recht op democratische controle speelt het Europees Parlement een steeds belangrijkere rol bij het opstellen van strategieën en programma’s. Om te zorgen dat in het commentaar en de conclusies van het Parlement rekening wordt gehouden met de problemen op het vlak van de kinderrechten, moeten de commissies gemeenschappelijke richtsnoeren opstellen voor de analyse van de voorstellen van de Commissie.

Er moet gestreefd worden naar meer betrokkenheid en steun van de nationale parlementen in derde landen. Hun controle van de programma’s (en in het geval van de ACS, van landelijke en regionale strategiedocumenten) vormt een essentieel onderdeel van de inspanningen om te zorgen dat hun regeringen voldoende prioriteit geven aan de rechten en belangen van het kind.

  • [1]  De toestand van de kinderen in de wereld, 2000.
  • [2]  In artikel 1 van het Verdrag inzake de rechten van het kind van de Verenigde Naties wordt een kind gedefinieerd als iemand die nog niet de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt: “Voor de toepassing van dit Verdrag wordt onder een kind verstaan ieder mens jonger dan achttien jaar, tenzij volgens het op het kind van toepassing zijnde recht de meerderjarigheid eerder wordt bereikt.”
  • [3]  Artikel 3 en artikel 24 van het Verdrag van Lissabon.
  • [4]  VN-Verdrag inzake de rechten van het kind, artikel 12.
  • [5]  Dit betreft onder meer het EU-forum voor de rechten van het kind, de dienstenoverschrijdende groep inzake kinderrechten met een subgroep voor externe betrekkingen, de coördinator van de Commissie voor de rechten van het kind, de ontwikkeling van de Unicef-toolkit en de start van het trainingsproces inzake kinderrechten.

ADVIES van de Commissie buitenlandse zaken (20.1.2009)

aan de Commissie ontwikkelingssamenwerking

inzake een bijzondere plaats voor kinderen in het externe optreden van de EU
(2008/2203(INI))

Rapporteur: Milan Horáček

SUGGESTIES

De Commissie buitenlandse zaken verzoekt de ten principale bevoegde Commissie ontwikkelingssamenwerking onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.   wijst erop dat de wereldbevolking voor de helft uit kinderen bestaat; benadrukt in dit verband dat de rechten van het kind als een prioriteit van het ontwikkelingsbeleid van de EU gezien moeten worden; wijst erop dat het Verdrag van de VN inzake de rechten van het kind de rechten van het kind tot een onvervreemdbaar deel van de mensenrechten in het algemeen heeft gemaakt en verzoekt de Raad en de Commissie derhalve om die rechten aan de orde te stellen bij alle bilateraal en multilateraal politiek overleg en overleg over mensenrechten, en de rechten van het kind tot onderdeel van hun sociaal, economisch en onderwijsbeleid te maken;

2.   verzoekt de Commissie en de Raad hoge prioriteit toe te kennen aan de rechten van het kind in hun dialoog met ontwikkelde en middeninkomenlanden, en eensgezind op te treden in uiterst problematische kwesties (zoals de rol van China in Sudan, kinderen in gewapende conflicten, enz.);

3.   verzoekt de Commissie en de lidstaten van de EU om de tenuitvoerlegging van het Verdrag van de VN inzake de rechten van het kind en de bijbehorende protocollen te bevorderen, en meer ondersteuning te bieden aan hervormingen van rechtsstelsels in derde landen die een betere bescherming van kinderen beogen;

4.   verzoekt de Commissie om meer samenhang aan te brengen in de maatregelen ter ondersteuning van de rechten van het kind, bijvoorbeeld tussen het EIDHR en thematische en geografische begrotingslijnen, en om rekening te houden met de meest kwetsbare kinderen, met name kinderen die verwikkeld zijn in gewapende conflicten en postconflictsituaties en kinderen in de minst ontwikkelde landen;

5.   verzoekt de Commissie om de kwesties van straatkinderen en de strijd tegen kinderhandel tot onderdeel te maken van haar beleid tegenover de oostelijke en zuidelijke buurlanden, en de ENPI- en EIDHR-middelen hiertoe te coördineren; onderstreept de noodzaak om de oorzaken van kinderhandel en de handel in organen te analyseren en weg te nemen, met name wanneer de slachtoffers Romakinderen zijn;

6.   doet een beroep op de EU om steun voor zeer kwetsbare groepen, zoals migrantenkinderen en arme kinderen, toe te voegen aan het thematische programma inzake asiel en migratie dat deel uitmaakt van het Instrument voor ontwikkelingssamenwerking;

7.   onderstreept dat de EU in haar externe optreden de regeringen van derde landen ten stelligste ertoe moet aanmoedigen te voldoen aan de internationale normen inzake de rechten van het kind, vooral met betrekking tot het bieden van basisdiensten voor sociaal welzijn aan kinderen, zoals het verstrekken van gratis voeding op scholen en in crèches en de toegang tot gezondheidszorg; onderstreept tegelijkertijd dat het garanderen van billijke toegang tot onderwijs voor kinderen tijdens en na gewapende conflicten een belangrijke investering in de preventie van conflicten vormt;

8.   verzoekt de Commissie om de bestrijding van straffeloosheid deel te laten uitmaken van haar externe optreden en betrekkingen met derde landen, als een belangrijke maatregel om schendingen van de rechten van het kind te voorkomen;

9.   doet een beroep op de Europese Unie om in haar externe optreden specifieke aandacht te schenken aan de situatie van kinderen die worden geconfronteerd met discriminatie, met inbegrip van kinderen die met de wet in aanraking komen en kinderen die van hun vrijheid worden beroofd en in gesloten inrichtingen worden geplaatst; onderstreept dat kinderen gemakkelijker toegang zouden moeten krijgen tot de rechter en tot gespecialiseerde bijstand, en dat hun leeftijd in aanmerking moet worden genomen tijdens de gehele gerechtelijke procedure door middel van speciale beschermingsmaatregelen;

10. verzoekt de Raad en de Commissie om bij onderhandelingen met derde landen over actieplannen inzake justitie en binnenlandse zaken de kwestie van de jeugdrechtspraak aan de orde te stellen waarbij niet alleen moet worden gelet op de ratificatie van de desbetreffende internationale en regionale regelgeving, maar ook op de daadwerkelijke toepassing ervan;

11. benadrukt dat het in de betrekkingen van de EU met ontwikkelde en middeninkomenlanden eveneens van belang is kinderen uitzicht te bieden op een waardige toekomst door de versterking van hun maatschappelijke positie, waardensysteem, mogelijkheden en visie;

12. beklemtoont dat projecten voor de ontwikkeling van de sociale vaardigheden, tolerantie, solidariteit en het milieubesef van kinderen, met name in de context van de strijd tegen de klimaatverandering, van het allerhoogste belang zijn in de betrekkingen van de EU met ontwikkelde en middeninkomenlanden;

13. onderstreept dat het overdreven gebruik door kinderen van de televisie, computerspelletjes en het internet gemakkelijk tot geweldpleging, isolement, depressie, obesitas en afwijkend sociaal gedrag leidt; is derhalve van oordeel dat het toezicht op de inhoud alsmede advies- en voorlichtingscampagnes voor ouders zouden moeten worden bevorderd.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

20.1.2009

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

46

0

1

Bij de eindstemming aanwezige leden

Vittorio Agnoletto, Angelika Beer, Monika Beňová, Călin Cătălin Chiriţă, Giorgos Dimitrakopoulos, Michael Gahler, Jas Gawronski, Alfred Gomolka, Klaus Hänsch, Richard Howitt, Ioannis Kasoulides, Maria Eleni Koppa, Helmut Kuhne, Vytautas Landsbergis, Johannes Lebech, Philippe Morillon, Baroness Nicholson of Winterbourne, Raimon Obiols i Germà, Vural Öger, Janusz Onyszkiewicz, Justas Vincas Paleckis, Ioan Mircea Paşcu, Alojz Peterle, João de Deus Pinheiro, Samuli Pohjamo, Bernd Posselt, Libor Rouček, Christian Rovsing, Flaviu Călin Rus, Katrin Saks, José Ignacio Salafranca Sánchez-Neyra, György Schöpflin, Hannes Swoboda, István Szent-Iványi, Charles Tannock, Inese Vaidere, Geoffrey Van Orden, Ari Vatanen, Andrzej Wielowieyski, Zbigniew Zaleski, Josef Zieleniec

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Alexandra Dobolyi, Árpád Duka-Zólyomi, Kinga Gál, Aurelio Juri, Aloyzas Sakalas, Inger Segelström

ADVIES van de Commissie cultuur en onderwijs (6.11.2008)

aan de Commissie ontwikkelingssamenwerking

inzake een bijzondere plaats voor kinderen in het externe optreden van de EU
(2008/2203(INI))

Rapporteur: Ljudmila Novak

SUGGESTIES

De Commissie cultuur en onderwijs verzoekt de ten principale bevoegde Commissie ontwikkelingssamenwerking onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  verwelkomt het initiatief van de Commissie, waarin duidelijk wordt gesteld dat alle overeenkomsten inzake fundamentele mensenrechten evenzeer gelden voor kinderen als voor volwassenen; onderstreept dat kinderen ook enkele aanvullende specifieke rechten genieten, zoals bijvoorbeeld de rechten van het kind die zijn verankerd in het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind;

2.  dringt erop aan dat de bescherming van de rechten van het kind overeenkomstig het VN‑Verdrag inzake de rechten van het kind een centrale plaats krijgt in het meerjarenprogramma van het Bureau voor de grondrechten van de Europese Unie; is van mening dat dit Bureau een netwerk moet opbouwen met internationale organisaties, ombudsmannen voor kinderen en niet-gouvernementele organisaties om te kunnen profiteren van hun kennis en ervaring;

3.  dringt erop aan dat in alle maatregelen en acties in het kader van het buitenlands beleid van de Europese Unie rekening wordt gehouden met de rechten van het kind; dit geldt in het bijzonder voor het Europese nabuurschapsbeleid, de strategische partnerschappen en het uitbreidingsproces; acht het van belang dat doeltreffende middelen worden ingezet om de rechten van het kind effectief te beschermen;

4.  verzoekt de Commissie een verslag op te stellen waaruit blijkt of de bestaande internationale overeenkomsten tussen de Europese Unie en derde landen een bindende clausule betreffende de naleving van de rechten van het kind bevatten, dan wel of er aan overeenkomsten alsnog een dergelijke clausule kan worden toegevoegd;

5.  dringt erop aan dat de Europese Gemeenschap toetreedt tot het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind en de twee vrijwillige protocollen ervan, alsook tot de desbetreffende overeenkomst van de Raad van Europa, het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en andere overeenkomsten die betrekking hebben op de uitoefening van de rechten van het kind, op adoptie, seksuele uitbuiting, kinderarbeid, de bescherming van kinderen in gewapende conflicten en seksueel misbruik van kinderen;

6.  verzoekt de lidstaten die nog niet zijn ingegaan op de oproep van het VN-Comité voor de rechten van het kind om een ombudsman voor kinderen te benoemen, dat zo spoedig mogelijk te doen; roept tegelijk de Europese Unie en de lidstaten ertoe op financiële middelen vrij te maken voor het Europees netwerk van ombudsmannen voor kinderen;

7.  dringt er bij de Commissie op aan haar inspanningen ter ondersteuning van ontwikkelingslanden bij de omzetting van de bepalingen van het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind en van de vrijwillige protocollen in nationaal recht op te voeren;

8.  acht het van wezenlijk belang dat er optimaal aandacht wordt besteed aan onderwijs voor kinderen en moeders, met name binnen het samenwerkingsbeleid met ontwikkelingslanden, en dat armoede onder kinderen wordt benaderd als een van de oorzaken van jeugdcriminaliteit, drugsverslaving, geweld en sociale uitsluiting;

9.  wijst erop dat toekomstige benaderingen uitsluitend succes kunnen opleveren indien niet-gouvernementele organisaties, ouderverenigingen en onderwijsinstellingen doelgericht en efficiënt toezicht houden op deze voor de lange termijn opgezette maatregelen; benadrukt dat nationale initiatieven en nationaal beleid in grotere mate bij dergelijke benaderingen dienen te worden betrokken;

10. wijst erop dat iedere strategie ten aanzien van kinderrechten gebaseerd moet zijn op de vier grondbeginselen van het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind: bescherming tegen alle vormen van discriminatie, voorrang aan het belang van het kind, het recht van het kind op leven en persoonlijke ontwikkeling, evenals het recht van het kind op vrijheid van meningsuiting.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

6.11.2008

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

21

3

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Maria Badia i Cutchet, Ivo Belet, Nicodim Bulzesc, Marie-Hélène Descamps, Jolanta Dičkutė, Věra Flasarová, Milan Gaľa, Vasco Graça Moura, Luis Herrero-Tejedor, Ruth Hieronymi, Ramona Nicole Mănescu, Manolis Mavrommatis, Ljudmila Novak, Dumitru Oprea, Zdzisław Zbigniew Podkański, Christa Prets, Pál Schmitt, Helga Trüpel, Thomas Wise, Tomáš Zatloukal

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Erna Hennicot-Schoepges, Ewa Tomaszewska, Cornelis Visser, Jaroslav Zvěřina

ADVIES van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (20.1.2009)

aan de Commissie ontwikkelingssamenwerking

inzake een bijzondere plaats voor kinderen in het externe optreden van de EU
(2008/2203(INI))

Rapporteur voor advies: Anna Záborská

SUGGESTIES

De Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid verzoekt de ten principale bevoegde Commissie ontwikkelingssamenwerking onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

–    gelet op het actieprogramma uit Besluit nr. 293/2000/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 januari 2000 tot vaststelling van een communautair actieprogramma (het programma Daphne) (2000-2003) betreffende preventieve maatregelen ter bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen[1],

A.  overwegende dat punt 9 van het actieprogramma dat werd goedgekeurd door de Vierde Wereldvrouwenconferentie, die van 4 tot 15 september 1995 in Beijing werd gehouden, ook een fundamenteel beginsel is waarnaar in alle internationale conferenties van het vorige decennium betreffende de rechten van het kind werd verwezen,

1.   herinnert eraan dat het externe optreden van de EU wat betreft de rechten van het kind op de waarden en beginselen zou moeten steunen zoals geformuleerd in de Universele Verklaring van de rechten van de mens, met name in de artikelen 3, 16, 18, 23, 25, 26 en 29, en het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind en de daarbij behorende facultatieve protocollen;

2.   veroordeelt alle gevallen van mishandeling van kinderen, ook binnen het gezin, en wijst erop dat kinderen wereldwijd de belangrijkste slachtoffers van allerlei vormen van misbruik zijn; onderstreept dat er dus dringender dan ooit doortastend tegen deze plaag moet worden opgetreden;

3.   benadrukt dat het noodzakelijk is om de strijd tegen kinderarbeid op te voeren in landen waar zij om economische redenen of om te kunnen overleven gedwongen zijn te werken; wijst erop dat de moeilijke, ontoelaatbare en gevaarlijke omstandigheden waarin deze kinderen zich bevinden niet alleen hun kwetsbaarheid ten opzichte van volwassenen vergroten, maar ook het meest nadelige effect ervan nog versterken, te weten het feit dat zij hierdoor niet naar school kunnen gaan;

4.   onderstreept dat bij alle maatregelen ter bescherming van de rechten van het kind de belangrijke rol van de ouders en naaste familie van het kind moet worden gerespecteerd, alsook die van voogden of degenen die als hoofdverantwoordelijke voor het kind zorgen, maar dat vooral de positie van moeders moet worden verbeterd;

5.   wijst op de noodzaak om het VN-Verdrag inzake de bescherming van de rechten van alle migrerende werknemers en hun gezinsleden na te leven, teneinde zo de rechten van kinderen van migrantenfamilies te waarborgen;

6.   wijst er echter op dat het in het belang van het kind kan zijn om tijdelijk van zijn gezin gescheiden te worden wanneer er thuis problemen zijn, indien het om een beschermingsmaatregel gaat, met name in het geval van ouders met psychosociale of psychiatrische problemen, huiselijk geweld, mishandeling en seksueel misbruik;

7.   benadrukt dat het doorslaggevende belang van het kind zwaarder moet wegen dan iedere andere overweging en dat daarom niet alleen naar de meest geschikte oplossingen voor in de steek gelaten kinderen en wezen moet worden gezocht, maar dat ook moet worden nagedacht over de noodzaak om deze kinderen, die veel emotioneel en psychologisch leed hebben gekend, op te vangen in adoptiegezinnen buiten hun land van herkomst wanneer in eigen land geen oplossing kan worden gevonden;

8.   veroordeelt alle vormen van geweld jegens kinderen, te weten fysiek, psychologisch, seksueel of structureel geweld, de betrokkenheid van kinderen bij gewapende conflicten, slavernij, smokkel of handel in kinderen of hun organen, uitbuiting door kinderarbeid, kinderpornografie, kinderprostitutie en pedofilie, alsmede alle vormen van geweld die verband houden met extreme armoede, als gevolg waarvan ze geen toegang hebben tot basisgezondheidszorg, hun lichamelijke en geestelijke ontwikkeling wordt ondermijnd, ze het slachtoffer worden van ondervoeding en honger moeten lijden; laakt de eugenetische discriminatie op grond van het geslacht, die in sommige landen steeds vaker voorkomt; roept de Commissie op werk te maken van een hulpprogramma en psychologische bijstand voor kinderen die bij massaverkrachtingen verwekt zijn en voor hun moeders;

9.   acht het absoluut noodzakelijk te eisen dat ieder kind, waar ook ter wereld, vanaf zijn geboorte een identiteit heeft;

10. veroordeelt in het bijzonder de specifieke schendingen van de rechten van vrouwen en meisjes, zoals de zogenaamde "eremisdaden", gedwongen huwelijken, genitale verminkingen en andere schadelijke traditionele gebruiken die nooit gerechtvaardigd kunnen worden noch getolereerd mogen worden, en verlangt dat er meer inspanningen worden geleverd om de toegang van meisjes tot het onderwijs te verbeteren; wijst er in dit verband op dat onderwijs een belangrijk instrument is om hen beter tegen uitbuiting te beschermen;

11. benadrukt dat de problemen waarmee jonge meisjes worden geconfronteerd beter moeten worden aangepakt en stelt in dit verband voor om in een allesomvattende opleiding te voorzien, die niet alleen aandacht heeft voor algemene ontwikkeling, maar hen ook beter leert omgaan met problemen uit het dagelijks leven en problemen die in tijden van crisis de kop opsteken;

12. roept de staten die ontwikkelingshulp ontvangen of verlenen, op in alle onderlinge contacten systematisch een gezondheidsclausule te verwerken ter bescherming van kinderen die getroffen worden door extreme armoede en ondervoeding, longontsteking, diarree of malaria, aangezien deze ziekten de voornaamste oorzaak van kindersterfte in de ontwikkelingslanden vormen, en verzoekt hen hierbij voor een genderspecifieke aanpak te kiezen om een einde te maken aan de meervoudige discriminatie van vrouwen en meisjes; roept de Commissie op om meer financiële steun toe te kennen voor kindgerelateerde gezondheidsprioriteiten in programma's voor ontwikkelingssamenwerking;

13. roept de Unie op om vastberaden verder te werken aan het elimineren van alle vormen van discriminatie van meisjes (vanaf het moment van conceptie), en toereikende middelen te reserveren voor het corrigeren van de uit deze discriminatie voortvloeiende asymmetrieën;

14. dringt er bij de Unie op aan om in het kader van hulpprogramma's en de dialoog met de partnerlanden over het beleid prioriteit te verlenen aan het recht op onderwijs, vooral voor meisjes; benadrukt het belang van de bestrijding van de nog steeds bestaande discriminatie binnen arme gezinnen die geen schoolgeld voor al hun kinderen kunnen betalen en daarom alleen de jongens naar school sturen, ten koste van het onderwijs aan de meisjes;

15. roept de Commissie op om in het ontwikkelingsbeleid van de Unie de nadruk te leggen op het belang en de noodzaak van de geboorteregistratie van alle kinderen in derde landen, en in haar hulpprogramma’s de eis op te nemen dat de geboorte van elk kind geregistreerd wordt;

16. roept de verantwoordelijke humanitaire en internationale hulporganisaties op ervoor te zorgen dat de nodige middelen en de steun die kinderen toekomt, daadwerkelijk bij hen terechtkomen en niet worden verspild;

17. vestigt de aandacht op de bijzonder moeilijke situatie van kinderen met HIV en AIDS, alsook van kinderen die ten gevolge van AIDS wezen zijn geworden; veroordeelt in het bijzonder verkrachtingen van vrouwen en meisjes die gebaseerd zijn op de overtuiging dat geslachtsverkeer met een meisje dat nog maagd is AIDS zou kunnen genezen, en vraagt dat er gebruik wordt gemaakt van lokale voorlichtingscampagnes om deze foute veronderstelling uit de wereld te helpen en zo in de eerste plaats meisjes beter te beschermen.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

20.1.2009

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

17

2

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Edit Bauer, Emine Bozkurt, Hiltrud Breyer, Edite Estrela, Ilda Figueiredo, Claire Gibault, Lívia Járóka, Rodi Kratsa-Tsagaropoulou, Urszula Krupa, Roselyne Lefrançois, Siiri Oviir, Marie Panayotopoulos-Cassiotou, Zita Pleštinská, Eva-Britt Svensson, Anna Záborská

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Gabriela Creţu, Iratxe García Pérez, Anna Hedh, Maria Petre

  • [1]  PB L 34 van 9.2.2000, blz. 1.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

21.1.2009

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

28

0

2

Bij de eindstemming aanwezige leden

Margrete Auken, Thijs Berman, Josep Borrell Fontelles, Danutė Budreikaitė, Marie-Arlette Carlotti, Thierry Cornillet, Corina Creţu, Alexandra Dobolyi, Beniamino Donnici, Fernando Fernández Martín, Juan Fraile Cantón, Alain Hutchinson, Madeleine Jouye de Grandmaison, Filip Kaczmarek, Maria Martens, Luisa Morgantini, José Ribeiro e Castro, Toomas Savi, Frithjof Schmidt, Jürgen Schröder, Feleknas Uca, Anna Záborská, Jan Zahradil, Mauro Zani

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Maria Berger, Raymond Langendries, Miguel Angel Martínez Martínez, Manolis Mavrommatis, Anne Van Lancker

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2)

Michael Cashman