VERSLAG over een Europese stedelijke agenda en de toekomst van deze agenda in het cohesiebeleid

1.6.2011 - (2010/2158(INI))

Commissie regionale ontwikkeling
Rapporteur: Oldřich Vlasák

Procedure : 2010/2158(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A7-0218/2011

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over een Europese stedelijke agenda en de toekomst van deze agenda in het cohesiebeleid

(2010/2158(INI))

Het Europees Parlement,

–   gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, inzonderheid titel XVIII,

–   gezien Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds[1],

–   gezien Verordening (EG) nr. 1080/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling[2],

–   gezien Beschikking 2006/702/EG van de Raad van 6 oktober 2006 betreffende communautaire strategische richtsnoeren inzake cohesie[3],

–   gezien Verordening (EG) nr. 397/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1080/2006 betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling met betrekking tot de subsidiabiliteit van investeringen in energie-efficiëntie en hernieuwbare energie op het vlak van huisvesting[4],

–   gezien Verordening (EU) nr. 1233/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2010 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 663/2009 tot vaststelling van een programma om het economische herstel te bevorderen via financiële bijstand van de Gemeenschap aan projecten op het gebied van energie[5],

 gezien zijn resolutie van 21 februari 2008 over de follow-up van de Territoriale Agenda en het Handvest van Leipzig: Europees actieprogramma voor ruimtelijke ontwikkeling en territoriale samenhang[6],

 gezien zijn resolutie van 21 oktober 2008 over governance en partnerschap op nationaal en regionaal niveau en als basis voor projecten op het gebied van regionaal beleid[7],

–   gezien zijn resolutie van 24 maart 2009 over de stedelijke dimensie van het cohesiebeleid in de nieuwe programmeringsperiode[8],

–   gezien zijn resolutie van 24 maart 2009 over het Groenboek territoriale cohesie en stand van de discussie over de toekomstige hervorming van het cohesiebeleid[9],

–   gezien zijn resolutie van 20 mei 2010 over de bijdrage van het cohesiebeleid aan de verwezenlijking van de Lissabon- en EU 2020-doelstellingen[10],

–   gezien zijn resolutie van 7 oktober 2010 over het cohesie- en regionaal beleid van de EU na 2013[11],

–   gezien de door het Europees Parlement gepubliceerde nota getiteld "follow-up van de Territoriale Agenda en het Handvest van Leipzig: Europees actieprogramma voor ruimtelijke ontwikkeling en territoriale samenhang",

–   gezien de Mededeling van de Commissie van 3 maart 2010, getiteld "EUROPA 2020 – Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei" (COM(2010)2020),

–   gezien het vijfde verslag van de Commissie over de economische, sociale en territoriale cohesie: de toekomst van het cohesiebeleid, van 9 november 2010,

–   gezien de Mededeling van de Commissie van 9 november 2010 "Conclusies van het vijfde verslag over de economische, sociale en territoriale samenhang: de toekomst van het cohesiebeleid" (COM(2010)642),

–   gezien het syntheseverslag van de Commissie van april 2010 over de ex-post-evaluatie van de door het EFRO (doelstellingen 1 en 2) gecofinancierde Cohesiebeleidsprogramma's 2000-06,

–   gezien het verslag van de Commissie van juni 2010 over de ex-post-evaluatie van de Cohesiebeleidsprogramma's 2000-06: het communautaire initiatief Urban II,

 gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) over "De noodzaak van een geïntegreerde benadering van stadsvernieuwing" van 26 mei 2010[12],

 gezien het advies van het Comité van de Regio's over "het belang van stadsvernieuwing voor de toekomst van stedelijke ontwikkeling in Europa" van 9-10 juni 2010[13],

 gezien de Territoriale Agenda van de EU – voor een meer concurrerend en duurzaam Europa van verschillende regio's ("de Territoriale Agenda") en het Handvest van Leipzig over duurzame Europese steden ("het Handvest van Leipzig"), die beide zijn aangenomen tijdens de informele Raad van ministers bevoegd voor ruimtelijke ordening en stedenbouw, gehouden op 24 en 25 mei 2007 in Leipzig,

 gezien de "verklaring van Toledo" aangenomen tijdens de informele Raad van ministers bevoegd voor stedenbouw in Toledo op 22 juni 2010,

 gezien het standpunt van de directeurs-generaal bevoegd voor stedenbouw over de Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's en de Europese Investeringsbank: Conclusies van het vijfde verslag over de economische, sociale en territoriale samenhang: de toekomst van het cohesiebeleid (COM(2010) 642/3),

 gezien de conclusies van de Europese Top van plaatselijke overheden, gehouden in Barcelona van 22 tot 24 februari 2010, getiteld "Local governments, the protagonist in the new Europe" (Plaatselijke overheden, de protagonisten in het nieuwe Europa),

 gezien het Convenant van Burgemeesters, op initiatief van en met ondersteuning door de Europese Commissie,

 gezien het onafhankelijke verslag, opgesteld op verzoek van de Commissie, getiteld "An Agenda for a Reformed Cohesion Policy" (Agenda voor een herzien cohesiebeleid – verslag van Fabrizio Barca) (2009),

–   gezien artikel 48 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie regionale ontwikkeling en het advies van de Commissie vervoer en toerisme (A7-0218/2011),

A. overwegende dat de EU kan worden gekenmerkt door haar policentrische ontwikkeling en de grote waaier van urbane gebieden en steden van verschillende grootte, die zeer verschillende bevoegdheden en middelen hebben; brengt tot uitdrukking dat het niet juist en zelfs problematisch zou zijn om een algemene definitie van "stedelijke gebieden" en meer in het algemeen van het begrip "stedelijk" te gaan hanteren, aangezien het moeilijk is om de verscheidenheid aan situaties in de lidstaten en regio's onder één noemer te brengen, en is daarom van mening dat een eventuele verplichte definitie en benoeming van stedelijke gebieden moet worden overgelaten aan de lidstaten, overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel en op basis van gemeenschappelijke Europese indicatoren; overwegende dat onderzocht moet worden hoe een functionele benadering kan resulteren in een gemeenschappelijke definitie van het begrip "stedelijk", waardoor het mogelijk wordt om een duidelijke definitie van de stedelijke dimensie van het Unie-beleid te creëren, en overwegende dat een definitie van de stedelijke dimensie op basis van de functies ervan nuttig zou zijn, in het bijzonder in het kader van het cohesiebeleid,

B.  overwegende dat de EU met haar beleid bijdraagt aan de duurzame ontwikkeling van stedelijke gebieden, terwijl in aanmerking moet worden genomen dat in aanvulling op nationale stedelijk beleid krachtens het subsidiariteitsbeginsel, Europees stedelijk beleid moet worden gedefinieerd,

C. overwegende dat steden een actieve bijdrage leveren aan het formuleren van de beleidsvormen van de EU, en een belangrijke rol spelen bij de geslaagde tenuitvoerlegging van de EU 2020-strategie; en overwegende dat het niet rekening houden met de stedelijke dimensie van de beleidsvormen van de EU, en met name van het cohesiebeleid, het bereiken van de EU 2020-doelstellingen in gevaar zou brengen,

D.  overwegende dat de steden een uniek architecturaal en cultureel potentieel hebben, dat ze veel kunnen bijdragen tot de sociale integratie, en een sociaal evenwicht tot stand kunnen brengen door het handhaven van de culturele diversiteit en van een permanente band tussen centrum en periferie,

E.  overwegende dat, voortbouwend op de ervaringen van de URBAN-initiatieven, stedelijke acties zijn geïntegreerd ('gemainstreamd') in het regelgevingskader voor de doelstellingen convergentie en regionale mededinging en werkgelegenheid voor de programmeringsperiode 2007-2013 overwegende dat het mainstreamen duidelijk tot meer middelen voor steden heeft geleid; overwegende dat het wenselijk zou zijn om binnen de operationele programma´s goed afgebakende doelstellingen voor stedelijke ontwikkeling vast te stellen teneinde concentratie van middelen te bevorderen,

F.  overwegende dat subsidiariteit in haar meest versterkte en uitgebreide vorm, zoals gedefinieerd in het VWEU, alsmede meerlagig bestuur en een beter gedefinieerd partnerschapsprincipe essentiële aspecten zijn voor de correcte uitvoering van alle EU-beleidsvormen, en overwegende dat de inzet van middelen en competenties van lokale en regionale autoriteiten dienovereenkomstig versterkt moeten worden,

G. overwegende dat de economische crisis van de afgelopen jaren nog meer ongelijkheid en maatschappelijk onbehagen heeft veroorzaakt in uitgestrekte metropolitane gebieden in de periferie; overwegende dat de plaatselijke overheden de crisis moeten aanpakken met concrete maatregelen voor armoedebestrijding en ondersteuning van de sociale samenhang en de werkgelegenheid,

H. overwegende dat in vrij veel gevallen een beleid op basis van ontwikkelingskernen dat gericht is op de bevordering van economische activiteit in de stad niet voldoende invloed heeft gehad, dat het effect in het omringende gebied beperkt is gebleven en het dus evenmin heeft bijgedragen aan een geïntegreerde ontwikkeling,

I.   overwegende dat steden ongeacht hun rijkdom of economische macht in een aantal wijken specifieke problemen kunnen hebben zoals extreme sociale ongelijkheid, armoede, sociale uitsluiting en hoge werkloosheid, die met ondersteuning van het cohesiebeleid verzacht of opgelost kunnen worden,

J.   overwegende dat vereenvoudiging van de uitvoering van het beleid, met inbegrip van de uitvoering van toezicht- en controlemechanismen, de doeltreffendheid helpt verbeteren, foutenpercentages vermindert, het beleidsontwerp gebruiksvriendelijker maakt en de zichtbaarheid verhoogt; en overwegende dat inspanningen om vereenvoudiging te bereiken moeten worden voortgezet en aangevuld met de vereenvoudiging van nationale en regionale procedures, zodat vertegenwoordigers van stedelijke gebieden de benutting van Europese fondsen beter kunnen sturen en beheren,

Context van de stedelijke dimensie

1.  stelt vast dat de Europese stedelijke agenda enerzijds de stedelijke dimensie van de beleidsvormen van de EU omvat, en met name het cohesiebeleid, en anderzijds de intergouvernementele dimensie van de inspanningen op het Europese niveau om het stedelijke beleid van de lidstaten te coördineren, dat wordt geïmplementeerd door informele vergaderingen van ministers, die worden gecoördineerd door de elkaar afwisselende voorzitterschappen van de Raad, met een actieve bijdrage van de Commissie; is in dit verband van mening dat plaatselijke overheden beter zouden moeten worden geïnformeerd en sterker zouden moeten worden betrokken bij de activiteiten van de intergouvernementele dimensie; beveelt aan te zorgen voor meer coördinatie tussen beide niveaus en een nauwere betrokkenheid van de plaatselijke overheden; benadrukt dat er een betere coördinatie moet komen tussen de besluiten en handelingen van overheden op communautair en nationaal niveau;

2.  wijst op de goedkeuring van de verklaring van Toledo en het referentiedocument van Toledo over stadsvernieuwing; deelt het standpunt dat er behoefte is aan meer continuïteit en coördinatie om te komen tot een gezamenlijk werkprogramma of "Europese stedelijke agenda"; verwelkomt het feit dat ministers de behoefte aan versterking van de samenwerking en coördinatie met het Europees Parlement hebben benadrukt alsmede de doelstelling van versterking van de stedelijke dimensie binnen het cohesiebeleid en de bevordering van duurzame stadsontwikkeling en geïntegreerde benaderingen door versterking en ontwikkeling van de instrumenten voor de uitvoering van het Handvest van Leipzig op alle niveaus; feliciteert de lidstaten en de Commissie met hun inspanningen om het proces van Marseille voort te zetten en een referentiekader voor duurzame Europese steden in te voeren; volgt met belangstelling de start van een testfase van het referentiekader; betreurt echter dat steden niet voldoende bij deze processen betrokken worden; verzoekt derhalve de Commissie en lidstaten om een betere informatiestroom te waarborgen voor niet deelnemende steden en om het Parlement op de hoogte te houden van verdere ontwikkelingen;

3.  benadrukt dat er naast de belangrijke bijdrage door de interventies van het cohesiebeleid aan de stedelijke ontwikkeling een groot aantal andere beleidsvormen (zoals het milieu, vervoer en energie) en programma's van de EU zijn die grote gevolgen hebben voor de stedelijke ontwikkeling; benadrukt dat er meer inzicht moet komen in de territoriale gevolgen van de beleidsvormen, en pleit voor meer aandacht voor de stedelijke agenda in de beleidsvormen van de EU; herhaalt zijn beroep op de Commissie om een territoriale evaluatie te verrichten van de gevolgen van sectorale beleidsvormen, en de bestaande mechanismen voor de effectbeoordeling uit te breiden; verwelkomt in deze context de ideeën die worden voorgesteld in het vijfde verslag over de economische, sociale en territoriale cohesie en het door ESPON uitgevoerde werk;

Lokale behoeften en/tegenover Europese prioriteiten

4.  wijst erop dat met name stedelijke gebieden de Europese beleidsvormen in de praktijk brengen; wijst erop dat stedelijke gebieden, waar 73% van de Europese bevolking woont, ongeveer 80% van het bbp genereren en ze tot 70% van de energie in de Unie verbruiken, en dat deze de belangrijkste centra van innovatie, kennis en cultuur zijn, onder andere door de bijdrage van de daar gevestigde kmo's, en dat ze daardoor een aanzienlijke bijdrage leveren aan de economische groei; wijst erop dat alleen die steden die hoogwaardige diensten kunnen leveren en die over een goede infrastructuur beschikken, in staat zijn toekomstige activiteiten met een grote toegevoegde waarde aan te trekken en te bevorderen; wijst erop dat zij anderzijds ook een prijs betalen voor hun economische productiviteit (het uitdijen van de steden, het dichtslibben van steden, opstoppingen, vervuiling, landgebruik, klimaatverandering, energie-onzekerheid, huizencrisis, ruimtelijke segregatie, criminaliteit, migratie, enz.), en te maken hebben met grote sociale verschillen (hoge werkloosheid, sociale onzekerheid en uitsluiting, sociale polarisatie, enz.) die hun rol als "motor voor de groei" in gevaar brengen; benadrukt dat niet alleen economische, maar ook sociale en ecologische ontwikkelingen in stedelijke gebieden grote gevolgen hebben voor de omliggende gebieden, en is van mening dat de stedelijke agenda duurzame, intelligente en inclusieve investeringen moet trachten aan te trekken om de rol van de stad te versterken; is derhalve van mening dat er goede redenen zijn om gezamenlijk te strijden voor de stedelijke gebieden in de EU, om de horizontale gevolgen van groei en ontwikkeling te beperken en tegelijkertijd steden te creëren die in economisch, sociaal en milieuopzicht duurzaam zijn;

5.  wijst erop dat stedelijke vervoersdiensten onder het subsidiariteitsbeginsel vallen; benadrukt evenwel dat Europese samenwerking, coördinatie en financiering lokale overheden in staat zouden stellen de uitdagingen waarmee zij worden geconfronteerd aan te gaan, met name wat vervoer betreft;

6.  is van mening dat het optimaliseren van de bijdrage van stedelijke gebieden aan de economische groei van de EU en het tegelijkertijd behouden of verbeteren van hun parameters als "goede plaatsen om te wonen" een gedeelde doelstelling is van het overheidsbestuur op Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau; benadrukt dat, hoewel deze doelstelling breed gedeeld wordt, de specifieke maatregelen om de doelstelling te bereiken van plaats tot plaats kunnen variëren; merkt op dat enkele regio’s en steden ten gevolge van historische ontwikkelingen in de tweede helft van de twintigste eeuw in het algemeen een breder palet van prioriteiten zullen moeten volgen met inbegrip van convergentie en is derhalve van mening dat voldoende flexibiliteit moet worden gewaarborgd, zodat bepaalde stedelijke gebieden de oplossingen kunnen vinden die het meest geschikt zijn voor hun behoeften, macro- en micro-omgeving en ontwikkelingscontext;

7.  beveelt aan dat de stedelijke dimensie van het cohesiebeleid, met als leidend beginsel het strategische concept van dienstbaarheid aan slimme, duurzame en inclusieve groei, gericht wordt op een drievoudige doelstelling: ten eerste moeten de stedelijke gebieden hulp krijgen om hun belangrijkste fysieke infrastructuur te ontwikkelen, als voorwaarde voor groei, zodat ze hun potentiële bijdrage aan de economische groei in Europa volledig kunnen leveren, de economie op een bredere basis kunnen plaatsen en kunnen bijdragen aan energie- en milieuduurzaamheid met name om de gebiedskwaliteit in de stadscentra te behouden en te verbeteren, zonder enige schade te berokkenen aan de rivieren; ten tweede moeten de stedelijke gebieden hulp krijgen om hun economische en sociale structuren alsmede hun milieubeleid te moderniseren door slim te investeren in infrastructuur en diensten die gebaseerd zijn op moderne technologie, en die terdege rekening houden met regionale, lokale en nationale omstandigheden; ten derde moeten de stedelijke gebieden worden gerenoveerd door besmette industriegebieden en terreinen te saneren, zonder daarbij echter de ontwikkeling van dwarsverbanden tussen stedelijke en plattelandsgebieden uit het oog te verliezen, ten einde de inclusieve groei te bevorderen, overeenkomstig de EU 2020-strategie;

8.  wijst erop dat het moderniseren van de infrastructuur door te investeren in intelligente technologieën veel potentieel heeft, en dat hardnekkige problemen in het stadsbestuur, energie-, watervoorzienings- en gebruiksbeheer, vervoer, toerisme, huisvesting, onderwijs, gezondheids- en sociale zorg, openbare veiligheid, enz. zouden kunnen worden aangepakt door het concept van "slimme stadsontwikkeling"; meent dat dergelijke investeringen in de ICT kunnen worden beschouwd als een krachtige motor voor economische groei en op innovatie gebaseerde economische activiteiten, waardoor de economie kan beschikken over de nodige elementen van openbare en particuliere investeringen, om op die manier te streven naar nieuw ondernemerschap, duurzame banen en intelligente groei overeenkomstig de doelstellingen van de EU 2020-strategie en van met name het innovatiepartnerschap op het gebied van intelligente steden;

9.  onderstreept dat de toepassing van intelligente systemen in belangrijke mate kan bijdragen tot de verbetering van de energie-efficiëntie en de veiligheid in de publieke sector, en verzoekt de Commissie en de lidstaten te zorgen voor een gecoördineerde en doeltreffende inzet van intelligente systemen in de hele EU, en met name in stedelijke gebieden; wijst erop dat met name steden een wezenlijke bijdrage kunnen leveren aan de bestrijding van klimaatverandering, bijvoorbeeld door slimme lokale openbaarvervoerssystemen, verbetering van de energieprestaties van gebouwen, duurzame wijkplanning, waarbij de trajecten naar werk en naar stedelijke instellingen zo kort mogelijk zijn, en andere maatregelen; verwelkomt in dit verband het Civitas-initiatief en het Convenant van Burgemeesters; onderstreept het belang van de inzet van beschikbare middelen met het oog op het uitvoeren van de actieplannen, die gebruikmaking van het lokale potentieel aan hernieuwbare energie moeten bevorderen, en vraagt de Commissie ervoor te zorgen dat beide initiatieven in de toekomst worden geactualiseerd;

10. benadrukt het belang van het cohesiebeleid voor het versterken van de sociale innovatie in stedelijke gebieden, met name in achterstandswijken, om de interne cohesie en het menselijk kapitaal te verbeteren, door een inclusieve en participatieve aanpak, of het nu gaat om opleiding en onderwijs (met name voor jongeren), toegang tot microkredieten of het bevorderen van de sociale economie;

Meerlagig bestuur en het partnerschapsprincipe

11. herhaalt zijn standpunt dat één van de zwakke punten van de Lissabon-strategie het gebrek aan goed functionerend meerlagig bestuur was en het feit dat regionale en lokale autoriteiten en het maatschappelijk middenveld onvoldoende betrokken waren bij de ontwerp-, uitvoerings-, communicatie- en evaluatiefasen van de strategie; benadrukt de behoefte aan een verbeterd bestuurssysteem voor de EU 2020-strategie met een grotere mate van integratie van alle belanghebbenden in alle fasen;

12. doet een beroep op de Commissie er in de toekomstige verordeningen voor te zorgen dat de lidstaten worden verplicht om politieke leiders van de belangrijkste stedelijke gebieden en verenigingen van plaatselijke en regionale overheden officieel te betrekken bij alle fasen van de besluitvorming over het cohesiebeleid (strategische planning, het definiëren van de voorgestelde "nationale strategische ontwikkelingscontracten") en de onderhandelingen daarover, onder meer door het opzetten van nieuwe soorten partnerschappen zoals een 'Territorial Pact' dat per lidstaat wordt uitgewerkt; verzoekt de Commissie de opleiding en training van stedelijke en lokale besturen te bevorderen om hen op deze manier bekend te maken met de programma’s en initiatieven in het kader van het stedelijk beleid, en verzoekt de plaatselijke overheden dienovereenkomstig om concrete actieplannen uit te werken in het kader van hun eigen ontwikkelingsstrategieën; is van mening dat dit de enige manier is om lokale behoeften in aanmerking te nemen en tegelijkertijd fragmentatie van strategische doelstellingen en oplossingen te voorkomen;

13. is van mening dat de band tussen lokale actieplannen en regionale/nationale mainstreamprogramma's versterkt moet worden; steunt het voorstel van de Commissie om in het cohesiebeleid meer aandacht te besteden aan lokale ontwikkeling door middel van actiegroepen en actieplannen van het Leader-type;

14. benadrukt dat stedelijke gebieden geen op zich staande elementen in hun regio zijn, en dat hun ontwikkeling derhalve goed moet worden gekoppeld aan de functionele gebieden er omheen en aan het platteland; vraagt om een verdere verheldering van de specifieke situaties zoals metropolitane gebieden, stadsregio's en agglomeraties, waarin functies sterk verweven zijn; is van mening dat meerlagig bestuur, territoriale programmering en het partnerschapsprincipe de meest doelmatige instrumenten zijn om te verhinderen dat het ontwikkelingsbeleid een gefragmenteerd en sectoraal beleid wordt; herinnert er in dat verband evenwel aan dat de interne synergieën niet altijd gewaarborgd zijn; verzoekt de Commissie de lidstaten er in het bijzonder toe aan te sporen om contacten en de uitwisseling van goede praktijken over plattelands-stedelijke strategieën te bevorderen, en in planningdocumenten met plattelands-stedelijke dimensies rekening te houden om goede verbanden tussen plattelands- en stedelijke gebieden te bevorderen;

15.  benadrukt de positieve rol die grensoverschrijdende samenwerking, transnationale samenwerking en het URBACT-initiatief spelen bij de netwerkactiviteiten van steden, de uitwisseling van beste praktijken en het genereren van innovatieve oplossingen; wijst erop dat de samenwerking tussen Europese steden uitstekend past in Doelstelling 3 (Europese territoriale coöperatie); is van oordeel dat in de periode 2014-2020 de stedelijke dimensie in de doelstelling van Europese territoriale coöperatie moet worden versterkt; pleit voor een grotere rol voor de steden in de netwerken voor interregionale en grensoverschrijdende samenwerking; is van mening dat ondersteunde netwerken gekoppeld moeten worden aan feitelijke ontwikkelingsprojecten en roept de Commissie op de platforms te verbeteren om een experimentele benadering voor stadsvernieuwing en -ontwikkeling mogelijk te maken; is van oordeel dat experimenten relevant zouden kunnen zijn, met name in het kader van het ESF, waar een brede territoriale strategie een aanvulling zou kunnen zijn op een aanpak gericht op speciale bevolkingsgroepen;

16. het proces van "stedelijke regeneratie" en de "integrale aanpak" kunnen leiden tot het ontstaan van een nieuwe "stedelijke alliantie" die alle actoren samenbrengt die betrokken zijn bij het proces van stedenbouw; deze alliantie zou kunnen functioneren op basis van consensus en gelegitimeerd worden door nieuwe vormen van bestuur, waarin sociale en burgerlijke netwerken een belangrijke rol spelen, met als gemeenschappelijk doel de herwaardering, herwinning en heruitvinding van de "bestaande stad", waarbij optimaal gebruik wordt gemaakt van in de loop der geschiedenis opgebouwd menselijk, sociaal, materieel, cultureel en economisch kapitaal en waarbij deze elementen worden ingezet voor de bouw van efficiënte, innovatieve, intelligente, duurzamere en sociaal geïntegreerde steden;

17. herhaalt zijn oproep aan de Commissie om een uitwisselingsprogramma "Erasmus voor lokale en regionale overheden" te creëren ten einde de overdracht van goede praktijken te bevorderen binnen strategische lokale en stadsontwikkeling;

Subdelegeren van verantwoordelijkheden

18. benadrukt dat de gekozen plaatselijke overheden direct politieke verantwoording moeten afleggen over de strategische besluitvorming en de investeringen met belastinggeld; daarvoor moeten ze van de lidstaten de garantie krijgen dat ze over voldoende begrotingsmiddelen kunnen beschikken; is derhalve van oordeel dat om de doelstellingen van het cohesiebeleid en van de EU 2020-strategie te bereiken de gekozen plaatselijke instanties verplicht betrokken moeten worden bij de strategische besluitvorming, om in nauw overleg met hen de operationele programma’s vast te stellen, en dat er op grote schaal gebruikgemaakt moet worden van de mogelijkheid om bij de tenuitvoerlegging en de evaluatie van het cohesiebeleid verantwoordelijkheden te subdelegeren, onverminderd de financiële aasnprakelijkheid van de beheersautoriteiten en de lidstaten; benadrukt het feit dat de prioriteit van de plaatselijke overheden moet bestaan in het waarborgen van het welzijn en de levenskwaliteit van de burgers en de noodzaak om hen en alle andere actoren op dit terrein te betrekken bij de plaatselijke ontwikkelingsstrategieën;

19.  stelt voor om in de komende programmaperiode een van de volgende mogelijkheden te gebruiken bij de invulling van de stedelijke dimensie op het nationale niveau: onafhankelijke operationele programma's, beheerd door bepaalde overheden van stedelijke gebieden, gezamenlijke operationele programma's voor de stedelijke gebieden van een bepaalde lidstaat, algemene subsidies, het beschermen van maatregelen en middelen voor stedelijke gebieden in bepaalde regionale operationele programma's; erkent het belang van de toekomstige uitwerking van specifieke operationele programma's voor bepaalde stedelijke gebieden, die hun ontwikkelingspotentieel moeten gaan benutten;

20. waarschuwt dat, gezien het feit dat er in de EU grote verschillen bestaan wat betreft de schaal en mate van verstedelijking, in het bijzonder in gevallen waarin een regio hoofdzakelijk een plattelandsgebied is en in geringe mate verstedelijkt is, het aandeel van de middelen dat aan stedelijke acties wordt toegewezen evenals de algemene inhoud en prioriteiten van operationele programma's moeten worden overgelaten aan de beslissingsbevoegdheid van programmaopstellers die namens de regio in kwestie optreden;

Geïntegreerde strategische planning

21. pleit voor de beginselen van de geïntegreerde strategische planning, aangezien die de plaatselijke overheden kunnen helpen om af te stappen van het aanpakken van "individuele projecten", en over te stappen naar een meer strategische visie, over de sectoren heen, zodat ze het ontwikkelingspotentieel, waarover ze ter plaatse beschikken, kunnen benutten; benadrukt de toegevoegde waarde en het innoverende karakter van deze 'bottom-up'-aanpak, met name voor de achterstandswijken; op die manier zou de participatie van alle plaatselijke actoren kunnen worden gegarandeerd, wat ertoe zou leiden dat beter wordt ingegaan op wat er ter plaatse nodig en beschikbaar is; betreurt tegelijkertijd dat de vage gemeenschappelijke definitie in bepaalde gevallen slechts leidt tot een formele toepassing; roept de Commissie op de lidstaten te verzoeken om steun voor het ontwikkelen van de bestuurlijke capaciteit op plaatselijk niveau, met het oog op de ontwikkeling van geïntegreerde strategieën;

22. is van mening dat de stedelijke gebieden een essentiële rol spelen bij het omzetten van de macroregionale strategieën en de totstandbrenging van functionele geografische eenheden;

23. verzoekt de Commissie om onderzoek te verrichten om de bestaande praktijken van de lidstaten op het vlak van geïntegreerde strategische planning met elkaar te vergelijken en om, op basis van de uitkomsten van het onderzoek, specifieke EU-richtsnoeren voor de gebruikte methodes voor de planning van de geïntegreerde stadsontwikkeling op te stellen, waarbij ook de relatie tussen die plannen en andere documenten voor de planning moet worden verduidelijkt, en te streven naar juridisch gereglementeerde, efficiënte partnerschappen, waaronder grensoverschrijdende stedelijke partnerschappen; verzoekt de Commissie om geïntegreerde stadsplanning bij de wet voor te schrijven wanneer middelen van de EU worden gebruikt voor het cofinancieren van projecten; adviseert de plaatselijke overheden in de lidstaten om nieuwe publiek-private partnerschappen op te zetten en ook innovatieve strategieën te formuleren voor de ontwikkeling van de stedelijke infrastructuur, waarmee investeringen kunnen worden aangetrokken en het zakelijk klimaat kan worden gestimuleerd; dringt aan op een betere coördinatie tussen plaatselijke en regionale autoriteiten, waardoor zowel tussen steden en landelijke gebieden als tussen kleine, middelgrote of grote steden nieuwe partnerschappen voor een uitgebalanceerde regionale ontwikkeling tot stand kunnen komen; roept de Commissie tegelijkertijd op de technische ondersteuning te versterken met het oog op verbeterde geïntegreerde ontwikkelingsplanning, participerende beleidsvorming en strategische stadsontwikkeling;

24. staat achter het voorstel van de Commissie over het toekomstig gemeenschappelijk strategisch kader zoals opgenomen in de conclusies van het vijfde cohesieverslag, dat kan leiden tot meer synergieën tussen de fondsen, met name met het oog op verbetering van de samenwerking tussen stedelijke gebieden enerzijds en het platteland en de voorsteden anderzijds; benadrukt de Europese toegevoegde waarde van de horizontale en geïntegreerde aanpak binnen het cohesiebeleid, en pleit daartoe derhalve voor meer synergieën met het energie-, milieu- en vervoersbeleid, die met name relevant zouden zijn in de stedelijke gebieden en in de voorsteden, waar we in dat opzicht met grote uitdagingen worden geconfronteerd;

25. herhaalt zijn standpunt dat het uitsluitend indien voldoende middelen beschikbaar zijn voor specifieke stedelijke acties doeltreffend zal zijn om geïntegreerde stadsontwikkelingsplannen op te stellen, en beveelt derhalve aan dat beschikbare middelen gericht ingezet worden voor specifieke acties; is van oordeel dat een minimumniveau van steunintensiteit per programmeringsperiode voor achterstandswijken in stedelijke gebieden moet worden vastgesteld;

Alomvattende financiële planning

26. benadrukt dat onvermijdelijke besparingsmaatregelen op alle overheidsniveaus in de Europese Unie een ongekende druk hebben gelegd op alle soorten van overheidsbestedingen met inbegrip van strategische investeringen in economische ontwikkeling; is van mening dat er, in het belang van een verbeterde doeltreffendheid van investeringen, behoefte is aan betere coördinatie van alle beschikbare overheidsmiddelen (Europese, nationale, regionale, lokale en particuliere) en dat deze middelen op een meer strategische wijze moeten worden toegewezen;

27. is in dit verband voorstander van alomvattende financiële planning op lokale niveaus als een onscheidbare component van geïntegreerde ontwikkelingsplanning en roept iedere gebruiker van overheidsmiddelen op om, overeenkomstig het concept resultaatgerichtheid, zich strikt te houden aan het beginsel "geld voor projecten in plaats van projecten voor geld";

28. benadrukt de communautaire toegevoegde waarde van de kruisfinanciering tussen het EFRO en het ESF met het oog op de flexibiliteit voor projecten voor sociale insluiting en de plaatselijke plannen en strategieën voor geïntegreerde ontwikkeling; verzoekt de Commissie om flexibelere voorwaarden vast te leggen voor deze kruisfinanciering, zodat het gebruik ervan wordt bevorderd en die regels geen hindernis vormen bij het opstellen en uitvoeren van deze plannen/strategieën; wijst op het elkaar aanvullende karakter van deze fondsen; wijst erop dat vooral in stedelijke gebieden die onder sociale uitsluiting of milieuvervuiling lijden met ESF-financiering steun kan worden geboden aan gezamenlijke lokale projecten van de gemeente, de derde en de particuliere sector om uitsluiting te voorkomen; is van mening dat het benutten van synergieën tussen de bestaande Europese fondsen zou leiden tot een significante stijging van de financieringsmogelijkheden;

29. is van mening dat de dynamiek van stedelijke gebieden kan worden bevorderd door werkelijke synergieën tussen de verschillende Europese financieringsinstrumenten tot stand te brengen, met name op het vlak van onderzoek en innovatie;

30. wijst erop dat de nieuwe instrumenten voor de financiële engineering, overeenkomstig de beginselen "projecten voor geld" en "geld voor projecten", die in de huidige programmaperiode ter beschikking gesteld zijn, veelbelovend zijn; benadrukt de noodzaak om schaalbare instrumenten voor financial engineering te creëren die levensvatbaar en haalbaar kunnen zijn voor stedelijke gebieden die veel kleiner zijn; doet een beroep op de Commissie om de ervaringen met deze instrumenten te evalueren, en ze waar nodig aan te passen om hun concurrentiepositie vergeleken met normale commerciële producten op de financiële markten te verbeteren, zodat ze ‘gebruiksvriendelijker’, praktischer, aantrekkelijker en daardoor doeltreffender worden; is van mening dat de rentetarieven van de financiële instrumenten van de EIB in dit verband moeten worden verlaagd ten opzichte van commerciële leningen; houdt rekening met de positieve resultaten van het gebruik van de nieuwe instrumenten voor financiële engineering en roept de lidstaten op om voortdurend en zo efficiënt mogelijk gebruik te maken van het potentieel van deze financiële instrumenten;

31. is van mening dat met name het initiatief 'Jessica' het meeste effect kan hebben wanneer het op het niveau van de steden wordt uitgevoerd, en stelt daarom teleurgesteld vast dat bepaalde lidstaten de implementatie ervan willen centraliseren;

32. roept de Commissie op te waarborgen dat de financiële stromen tussen Europese, nationale en subnationale niveaus in de toekomst op de meest doeltreffende en flexibele manier worden georganiseerd; betoont zich bezorgd over het huidige lage niveau van voorfinanciering voor projecten en is van mening dat in de toekomst via de voorschriften moet worden gewaarborgd dat lidstaten een duidelijkere plicht hebben om voorfinanciering te gebruiken voor betalingen aan overheidsbegunstigden zoals stedelijke autoriteiten;

33. roept de Commissie op te werken aan de best mogelijke harmonisatie van regels voor bepaalde EU-fondsen en -programma’s uit hoofde waarvan stedelijke en lokale ontwikkelingsprojecten in aanmerking komen voor cofinanciering, ten einde de bureaucratische lasten tot het minimum te beperken en potentiële fouten bij de uitvoering te voorkomen;

34. verzoekt het Comité van de Regio’s de ideeën uit te werken over hoe er beter invulling kan worden gegeven aan de stedelijke dimensie van toekomstig cohesiebeleid;

35. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en het Comité van de Regio's.

  • [1]  PB L 210 van 31.7.2006, blz. 25.
  • [2]  PB L 210 van 31.7.2006, blz. 1-11.
  • [3]  PB L 291 van 21.10.2006, blz. 11.
  • [4]  PB L 126 van 21.5.2009, blz. 3.
  • [5]  PB L 346 van 30.12.2010, blz. 5.
  • [6]  PB C 184 E van 6.8.2009, blz. 95.
  • [7]  PB C 15 E van 21.1.2010, blz. 10.
  • [8]  PB C 117 E van 6.5.2010, blz. 73.
  • [9]  PB C 117 E van 6.5.2010, blz. 65.
  • [10]  Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0191.
  • [11]  Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0356.
  • [12]  PB C 21 van 21.1.2011, blz. 1.
  • [13]  PB C 267 van 1.10.2010, blz. 25.

TOELICHTING

Doel en inhoud van het verslag

Het doel van dit verslag is om een vervolg te geven aan zijn voorganger "over de stedelijke dimensie van het cohesiebeleid in de nieuwe programmeringsperiode" en om de laatste ontwikkelingen inzake de Europese stedelijke agenda tegen het licht te houden. Sinds 2009 zijn er nieuwe bijdragen geleverd aan de ontwikkeling van deze kwestie; andere worden de komende weken verwacht. Het verslag heeft betrekking op diverse aspecten van de stedelijke dimensie van het cohesiebeleid die volgens de Commissie regionale ontwikkeling cruciaal of een uitdaging zijn voor het toekomstige cohesiebeleid, dat tot een volwaardig en doeltreffend beleid ten aanzien van de steden in de EU moet uitgroeien.

Vragen in verband met de definities

In Europa zijn er ongeveer 5 000 steden met een bevolking van tussen 5 000 en 50 000 inwoners en bijna 1 000 steden met een inwonertal van boven 50 000. Europa kan worden gekenschetst door territoriale diversiteit en polycentrische ontwikkeling; het relatief dichte stedelijke netwerk telt weinig zeer grote steden. In de Europese Unie woont slechts 7% van de mensen in steden van meer dan vijf miljoen inwoners, tegenover 25% in de Verenigde Staten van Amerika[1]. Volgens het verslag Stand van zaken in Europese steden ("State of European Cities Report"[2]) zijn de sterkste groeicijfers voor de stedelijke bevolking genoteerd in Spanje, waar sommige stedelijke gebieden hun bevolking zagen groeien met een jaarlijks gemiddelde van 2% of meer. Ook steden in Ierland, Finland en Griekenland lieten bevolkingsgroeicijfers zien die tot de hoogste in de EU behoorden. Veel stedelijke gebieden in Centraal- en Oost-Europa daarentegen hadden in dezelfde periode te maken met een globale bevolkingsafname. Voor vrijwel alle steden geldt dat de voorsteden groeien, en als ze al kleiner worden, dan is de bevolkingsafname er in de regel kleiner dan in de kernstad.

Door de aanzienlijke nationale verschillen is er geen internationale consensus over een gemeenschappelijke definitie van het begrip "stedelijk", die van toepassing zou zijn op alle landen, of zelfs maar op alle landen binnen een regio. Er zijn veel pogingen gedaan om tot een gemeenschappelijke definitie van het begrip "stedelijk" te komen. Er zijn definities van de VN[3], de Wereldbank[4], de OESO[5], en van afzonderlijke landen. De meeste, zo niet alle definities zijn gebaseerd op statistische informatie over bevolkingsaantallen en -dichtheid. Hoewel de ruimtelijke spreiding van de bevolking natuurlijk van land tot land verschilt, hebben de Europese instellingen tot nu toe de indeling gevolgd die Eurostat[6] heeft vastgesteld in zijn "European regional and Urban statistics Reference guide" (Europese referentiegids voor regionale en stedelijke statistieken). Hierin worden vier ruimtelijke schaalniveaus onderscheiden waarvoor waarnemingen worden verzameld. Deze lopen uiteen van de centrale stad, het stedelijke gebied in ruimere zin (Larger Urban Zone – LUZ), het stadsgewest ("Kernel") voor negen hoofdsteden waar de functionele regio meerdere bestuurlijke eenheden beslaat, en tot slot het tussenstedelijke gebied of stedelijk ommeland (subcity district – SCD). Hoewel de definitie van Eurostat volledig toepasbaar is voor statistische doeleinden, lijkt het, met het oog op de bestaande verschillen en uiteenlopende benaderingen, zeer moeilijk om een algemene, duidelijke definitie op te stellen van het begrip "stedelijk" in het kader van cohesiebeleid. Om die reden moet het definitieprobleem, overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel, worden overgelaten aan de lidstaten.

Historische ontwikkeling

Historisch gezien heeft de stedelijke dimensie altijd los gestaan van het merendeel van de structurele ingrepen. Vanaf 1990 waren er stedelijke proefprojecten en vanaf 1994 konden dankzij het communautaire initiatiefprogramma URBAN geïntegreerde modellen voor lokale ontwikkeling worden gestimuleerd.

Terwijl in de vorige programmaperiode specifieke middelen werden toegekend aan de verschillende stedelijke initiatieven, is dit niet het geval voor de periode 2007-2013. Na de goedkeuring van de nieuwe verordeningen betreffende de structuurfondsen is het beleid voor stedelijke ontwikkeling geïntegreerd (gemainstreamd) in de doelstellingen op het gebied van cohesie, hetgeen een duidelijke bevestiging vormt van het belang dat de Unie hecht aan dit aspect van het cohesiebeleid. Bij het opstellen van de NSR's en OP's, werden de lidstaten dus aangemoedigd, maar niet verplicht, daarin duurzame stedelijke ontwikkeling als een strategische prioriteit op te nemen. Het achterwege laten daarvan zou, gezien het belang van steden en stedelijke agglomeraties voor de Europese economie, ieder voornemen tenietdoen om een dynamische speler te zijn bij de inspanningen van de Unie om haar doelstellingen te bereiken.

De nu bestaande, herziene regelgeving biedt de beheersautoriteiten de mogelijkheid hun toevlucht te nemen tot een breed scala aan publiek-private samenwerkingsverbanden voor het beheer van fondsen die zijn bestemd voor stedelijke ontwikkeling. Zo kan met de structuurfondsen een onderneming voor financial engineering worden gefinancierd, zoals risicokapitaalfondsen, garantiefondsen of fondsen waaruit leningen worden verstrekt aan privépersonen. De Europese Commissie en de EIB hebben drie financiële instrumenten ontwikkeld, te weten JEREMIE[7], JASPERS[8] en JESSICA[9]. JESSICA (Joint European Support for Sustainable Investment in City Areas - gezamenlijke Europese steun voor duurzame investering in stedelijke gebieden) is het belangrijkst voor stedelijke ontwikkeling. Het beoogt met de beschikbare financiële middelen een hefboomeffect tot stand te brengen. De terugverdiende fondsen moeten weer worden geïnvesteerd in stedelijke ontwikkeling, of opnieuw worden toegewezen aan de bestuursautoriteit voor andere stedelijke projecten. Jessica bevindt zich op dit moment in wezen nog in de beginfase.

Omschrijving van het onderwerp

Uit statistieken[10] van de Europese Commissie blijkt dat van 2007 tot 2013 ongeveer 21,1 miljard euro gereserveerd is voor stadsontwikkeling, dat is 6,1 procent van de totale begroting van de EU voor het cohesiebeleid. 3,4 miljard euro daarvan is bedoeld voor het herstel van industriegebieden en het schoonmaken van vervuilde grond, 9,8 miljard voor herstelprojecten in de steden en op het platteland, 7 miljard voor schoon vervoer in de stad en 917 miljoen voor huisvesting. Ook andere investeringen in infrastructuur, onderzoek, innovatie, vervoer, milieubescherming, onderwijs, gezondheid en cultuur hebben duidelijke gevolgen voor de steden.

Grafiek: Middelen voor de stedelijke ontwikkeling van 2007 tot 2013

 

Bron: DG REGIO SFC2007

Achtergrond van het voorstel

Het hoofddoel van de versterkte stedelijke agenda moet zijn om de ontwikkeling en kwalitatieve aanpassing van de infrastructuur en diensten in Europese steden ten goede te komen. Enerzijds moeten toekomstige maatregelen nauw verband houden met algemene EU-prioriteiten om een bijdrage uit de EU-begroting te rechtvaardigen. De EU 2020-strategie betreft echter voornamelijk toekomstige ontwikkelingen. Van even groot belang is het om verschillen tussen Europese steden te overbruggen. Dit moet naar voren komen in de prioriteiten van het toekomstige cohesiebeleid. De ontwikkeling van de stedelijke agenda moet geen eenrichtingsverkeer zijn, zij dient ook breed te worden gedragen. De ervaringen met de Lissabonstrategie kunnen hierbij tot lering strekken. Het is daarom cruciaal dat de steden hun stem laten horen en dat daar op EU-niveau goed naar wordt geluisterd.

Plaatselijke behoeften en/tegenover Europese prioriteiten?

In Europa zijn de steden de centra van economische activiteit, innovatie en werkgelegenheid, en toch worden ze met allerlei uitdagingen geconfronteerd. Er bestaat een trend om in de voorsteden te gaan wonen, armoede en werkeloosheid zijn geconcentreerd in wijken in het centrum, de opstoppingen nemen toe. Dat zijn ingewikkelde problemen, die een geïntegreerde aanpak vergen. Dat geldt niet alleen voor vervoer en huisvesting, maar ook voor programma's voor opleiding en werkgelegenheid, die gericht moeten zijn op wat er ter plaatse nodig is. Het regionaal beleid en het cohesiebeleid van Europa gaan deze uitdagingen aan.

Aan de ene kant is er een duidelijk besef dat de medefinanciering van de EU hand in hand moet gaan met de algemene, in de EU 2020-strategie opgenomen prioriteiten. De inhoud is erop gericht om het hoofd te bieden aan nieuwe uitdagingen en tijdelijke repercussies van de economische neergang. Anderzijds is uw rapporteur van mening dat het oorspronkelijke doel van het cohesiebeleid (de stedelijke agenda inbegrepen) niet mag worden opgegeven. Dat doel is: het wegnemen van huidige discrepanties.

Overigens hebben lokale autoriteiten, wanneer hun gevraagd wordt prioriteiten te stellen, de neiging de voorkeur te geven aan investeringen inzake discrepanties en achterstanden, en dan pas in aanpassingen aan mondiale ontwikkelingen. Het is van cruciaal belang om het juiste evenwicht tussen beide te vinden. Uw rapporteur is van mening dat EU-financiering niet zuiver in de plaats moet komen van het vroegere tekort aan investeringen. Aan de andere kant moet op EU-niveau niet te veel worden voorgeschreven, om te voorkomen dat het EU-aanbod niet aansluit bij de plaatselijke vraag. De rechtvaardiging is wellicht gelegen in investeringen in stedelijke ontwikkeling (SMART) om de stedelijke infrastructuur en diensten naar een kwalitatief hoger niveau te tillen.

Subdelegatie van verantwoordelijkheden (besluitvorming, projectselectie, financiën)

Het subsidiariteitsbeginsel is een kardinaal element als het gaat om Europees optreden in regionale en stedelijke ontwikkeling. Uw rapporteur huldigt de opvatting dat gemeenschappelijke prioriteiten en maatregelen ter ondersteuning, en niet ter vervanging, moeten dienen van initiatieven op plaatselijk niveau. De vraag "welke maatregelen op welk niveau?" is in dit opzicht cruciaal. Hij bepleit dat elk niveau zijn sterke punten benut:

· EU-niveau – voorzien in financiële middelen, gegevens (benchmarking, mondiale trends), methodiek gebaseerd op gedeelde beste praktijken, richtsnoeren voor meerlagig bestuur, vaststelling van minimumnormen voor programma's om te voldoen aan EU-prioriteiten;

· Nationaal niveau – formele medeverantwoordelijkheid voor steden in het onderhandelen over en opzetten en uitvoeren van programma's, het voorzien in instrumenten en middelen voor specifieke nationale prioriteiten op het gebied van stedelijke ontwikkeling die EU-prioriteiten aanvullen;

· Regionaal niveau – steden medeverantwoordelijk maken voor de regionale operationele programma's (zie boven), het coördineren van de regionale en lokale strategische ontwikkelingsplannen, het tot stand brengen van structuren voor een dergelijke coördinatie, het voorzien in instrumenten en middelen voor specifieke regionale prioriteiten op het gebied van stedelijke ontwikkeling die landelijke- en EU-prioriteiten aanvullen;

· Lokaal niveau – analyse, strategische planning en besluitvorming, projectselectie (niet noodzakelijkerwijs het "beheren" van de fondsen), geïntegreerde financiële planning (EU-, nationale, regionale, lokale en particuliere middelen).

Meerlagig bestuur en partnerschapsbeginsel

Voor de toekomstige ontwikkeling van de stedelijke agenda is een bezinning op de ervaringen met recente "stedelijke mainstreaming" van groot belang. Alvorens verdere stappen te zetten moet er een behoorlijke evaluatie van het mainstreamingproces worden uitgevoerd, met een lijst van sterke en zwakke punten. Dit moet leiden tot een lijst van aanbevelingen of normen voor een duidelijker geregelde plaatselijke betrokkenheid bij het opstellen en uitvoeren van beleid.

Geïntegreerde strategische planning

Algemeen wordt erkend dat geïntegreerde strategische planning een belangrijk middel is om te zorgen voor doelmatigheid en een holistische benadering van lokale ontwikkeling. Aan de andere kant verschillen de omschrijving en het begrip ervan per lidstaat. Het is wellicht dienstig om een gemeenschappelijk richtsnoer vast te stellen. Uw rapporteur stelt daarom voor dat het EP de Commissie verzoekt een dergelijk richtsnoer in het leven te roepen en de inspanningen op het gebied van technische bijstand op te voeren. Tegelijkertijd zullen lidstaten ook worden aangemoedigd gebruik te maken van de beschikbare bijstand in stadsplanning.

Algemene financiële planning, waaronder toekomstige financiële engineering

De ervaring leert dat in veel gevallen ideeën voor projecten ontstaan op grond van de beschikbaarheid van fondsen, in plaats van dat ze gebaseerd zijn op werkelijke behoeften en strategische prioriteiten. Het is een van de voornaamste uitdagingen voor het ontwikkelingsbeleid en ook het cohesiebeleid. Deze "projecten voor geld"-benadering zou moeten worden vervangen door een "geld voor projecten"-benadering: projecten moeten niet worden opgezet om beschikbare fondsen aan te spreken, maar om aan strategische doelen te beantwoorden.

Uw rapporteur is van mening dat de steden genoeg flexibiliteit moet worden geboden om de fondsen te gebruiken voor de echte prioriteiten. De ontwikkelingsprojecten moeten niet worden opgezet om beschikbare fondsen aan te spreken, maar om aan strategische doelen te beantwoorden. Mogelijkheden voor regionale, nationale en EU-financiering moeten worden gecoördineerd om een heel scala aan specifieke behoeften te bestrijken.

  • [1]  Commissie van de Europese Gemeenschappen, Groenboek Territoriale Cohesie: Van territoriale diversiteit een troef maken, Brussel, 2008.
  • [2]  Rapport "State of European Cities": Adding Value to the European Urban Audit, 2007 beschikbaar via http://ec.europa.eu/regional_policy/sources/docgener/studies/pdf/urban/stateofcities_2007.pdf.
  • [3]  http://unstats.un.org/unsd/demographic/sconcerns/densurb/Defintion_of%20Urban.pdf.
  • [4]  http://siteresources.worldbank.org/DATASTATISTICS/Resources/table3_10.pdf.
  • [5]  http://stats.oecd.org/glossary/detail.asp?ID=6492.
  • [6]  http://epp.eurostat.ec.europa.eu/cache/ITY_OFFPUB/KS-RA-07-005/EN/KS-RA-07-005-EN.PDF.
  • [7]  Vereenvoudigt de toegang tot financiering voor startende ondernemingen, en ondersteunt de ontwikkeling van microbedrijven en KMO's.
  • [8]  Steunt de voorbereiding van grote projecten.
  • [9]  Steunt "financial engineering" op het gebied van stedelijke ontwikkeling.
  • [10]  http://ec.europa.eu/regional_policy/themes/statistics/2007_urban.pdf.

ADVIES van de Commissie vervoer en toerisme (1.12.2010)

aan de Commissie regionale ontwikkeling

inzake een Europese stedelijke agenda en de toekomst van deze agenda in het cohesiebeleid
(2010/2158(INI))

Rapporteur voor advies: Anna Rosbach

SUGGESTIES

De Commissie vervoer en toerisme verzoekt de ten principale bevoegde Commissie regionale ontwikkeling onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

A. overwegende dat mobiliteit en toegang tot vervoer essentiële factoren van stadsontwikkeling zijn, met name in meervoudig kansarme wijken, en dat vervoer een grote invloed kan hebben op de regionale ontwikkeling, de economie, het milieu en de welvaart van een stedelijk gebied en op zijn burgers,

B.  overwegende dat de meeste vervoersknooppunten (met name van de trans-Europese vervoersnetwerken (TEN-V's)) en intermodale hubs zich in stedelijke gebieden bevinden, en overwegende dat stedelijke mobiliteit een essentiële rol speelt in de vlotte werking van deze strategische punten wat voor- en natransport en intermodale verbindingen betreft,

C. overwegende dat betere algemene vervoersprestaties, naast doelstellingen met betrekking tot milieu, verkeersdoorstroming en energieprestaties, een centraal onderdeel van de EU 2020-strategie vormen, met name in stedelijke gebieden, waar ongeveer 75% van de EU-burgers woont en die 85% van het bbp van de EU vertegenwoordigen,

1.  wijst op het belang van een efficiënt, veilig, betaalbaar en milieuvriendelijk vervoersnet bij het verwezenlijken van duurzame stadsvernieuwing, en wijst erop dat ook zorgvuldige regionale planning en stadsplanning in dit verband van essentieel belang zijn als basisvoorwaarden voor een goed functionerend en duurzaam vervoerssysteem;

2.  benadrukt de ondersteunde rol die het cohesiebeleid, alsook de structuurfondsen en het Cohesiefonds, kunnen spelen bij de bevordering van stedelijke mobiliteit; wijst de Commissie erop dat het belangrijk is ervoor te zorgen dat stedelijke gebieden in alle regio's van de EU dergelijke steun kunnen ontvangen, aangezien de ernst van de specifieke problemen van stedelijke gebieden niet alleen met het bbp samenhangt;

3.  onderschrijft nogmaals de beginselen die zijn vermeld in zijn resolutie over een actieplan inzake stedelijke mobiliteit (2008/2217(INI)) en vraagt dat de twintig maatregelen die de Commissie in haar actieplan inzake stedelijke mobiliteit (COM(2009) 490) voorstelt, worden uitgevoerd;

4.  wijst erop dat stedelijke vervoersdiensten onder het subsidiariteitsbeginsel vallen; benadrukt evenwel dat Europese samenwerking, coördinatie en financiering lokale overheden in staat zouden stellen de uitdagingen waarmee zij worden geconfronteerd aan te gaan, met name wat vervoer betreft;

5.  verzoekt de Commissie, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel en met aandacht voor de verschillen tussen en de specifieke kenmerken van stedelijke gebieden, te werken aan een betere coördinatie van het vervoersbeleid en het cohesiebeleid op stedelijk niveau, in samenwerking met de lidstaten, de regio's en de lokale belanghebbenden, rekening houdend met doelstellingen als sociale inclusie, veiligheid, concurrentievermogen en milieubescherming; vraagt nogmaals dat een geïntegreerde aanpak verplicht wordt bij de programmering en selectie van projecten van de structuurfondsen en het Cohesiefonds;

6.  is verheugd dat de Commissie in het vijfde verslag over de economische, sociale en territoriale cohesie aankondigt van plan te zijn een ambitieus Urban-programma op te zetten en in het cohesiebeleid meer rekening te houden met stedelijke gebieden;

7.  ondersteunt ten volle het gebruik en de bevordering van geïntegreerde plannen voor duurzame stedelijke mobiliteit, met inbegrip van stedelijke logistieke plannen voor goederen en diensten; vraagt de Commissie aanbevelingen en leidraden voor het opstellen van deze plannen te publiceren, onder meer betreffende de ontwikkeling van infrastructuur voor zachte weggebruikers (fietspaden, voetgangerszones enz.) die volledig met het openbaar vervoer geïntegreerd is, betere stadsplanning en regelmatige verbindingen met omliggende gebieden en plattelandsgebieden, rekening houdend met belangrijke criteria zoals veiligheid, de levenskwaliteit van de bewoners, het milieu en economische efficiëntie; stelt voor van het bestaan van dergelijke plannen een voorwaarde te maken voor EU-financiering voor stedelijke vervoersprojecten;

8.  wijst erop dat in de stedelijke mobiliteitsplannen verkeersveiligheidsstrategieën moeten worden opgenomen die speciale aandacht besteden aan zwakke weggebruikers;

9.  is van mening dat geïntegreerde reservering van tickets op stedelijk, intercity- en regionaal niveau essentieel is voor stedelijke mobiliteit en dringt er bij de Commissie op aan best practices te bevorderen wat betreft bestaande regelingen binnen de EU en zo nodig specifieke maatregelen voor te stellen;

10.  benadrukt het belang van toegankelijk en duurzaam openbaar vervoer van hoge kwaliteit en intermodale mobiliteitsketens voor stedelijke en voorstedelijke gebieden, verstedelijkte gebieden en aangrenzende plattelandsgebieden als onderdeel van het antwoord op ongebreidelde stadsuitbreiding, en verzoekt de Commissie en de lidstaten de uitwisseling van best practices op dit vlak te bevorderen;

11. steunt in dit verband maatregelen ter bevordering van de meest duurzame vormen van stedelijk openbaar vervoer, zoals metro's, trams en voertuigen met een lage CO2-uitstoot, alsook andere gezonde, niet-gemotoriseerde vervoerswijzen zoals fietsen; moedigt lokale en regionale overheden aan hun stedelijk voertuigenpark te vernieuwen met milieuvriendelijkere voertuigen en vervoerswijzen;

12. wijst erop dat het gebruik van snelle, schone rivierschepen de ecologische voetafdruk van het stedelijk vervoer in aanzienlijke mate kan helpen verkleinen, en verzoekt de Commissie en de lidstaten de uitwisseling van best practices op dit vlak te bevorderen;

13. benadrukt dat stedelijke gebieden door hun dichtheid het meest onder verkeersopstoppingen, luchtverontreiniging en geluidshinder te lijden hebben en daar ook de grootste veroorzakers van zijn; verzoekt de Commissie het gebruik van het openbaar vervoer in deze gebieden aan te moedigen als alternatief voor de auto;

14. verzoekt de Commissie het handvest van Leipzig voor duurzame Europese steden ten uitvoer te leggen en het Parlement van de ontwikkelingen ter zake op de hoogte te houden;

15. onderstreept het essentiële belang van duurzame vervoersinfrastructuur voor de regio's en steden van Europa en verzoekt de Commissie de bestaande financieringsbronnen te optimaliseren en innovatieve financieringsoplossingen te verstrekken voor de ontwikkeling van deze infrastructuur, via proefprojecten en de bevordering van netwerken zoals het SmartCities-project, zonder afbreuk te doen aan de verbindingen tussen stad en platteland;

16. benadrukt dat in beleid inzake investeringen, tarieven en openbaredienstverplichtingen dat specifiek van invloed is op het openbaar vervoer rekening moet worden gehouden met de essentiële rol van het openbaar vervoer ten aanzien van de sociale cohesie, teneinde een gelijke toegang tot werk, onderwijs en cultuur te waarborgen en het ontstaan van stedelijke getto's te voorkomen;

17. verzoekt de Commissie bij de volgende transversale herziening van de verordeningen betreffende passagiersrechten speciale aandacht te besteden aan personen met beperkte mobiliteit en aan inspraak van betrokken burgerverenigingen;

18. is van mening dat de economische crisis moet worden aangegrepen als een gelegenheid om het vervoersbeleid te richten op innovatieve en ecologische vervoerswijzen en interoperabele intelligente vervoerssystemen; steunt in dit verband het Civitas-initiatief en het burgemeestersconvenant, en verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat beide initiatieven in de toekomst worden geactualiseerd met maatregelen om het bestuur van het stadsvervoer en intercityvervoer te verbeteren; onderstreept dat de toepassing van intelligente vervoerssystemen in belangrijke mate zal bijdragen tot de verbetering van de energie-efficiëntie en de veiligheid in de vervoerssector, en verzoekt de Commissie en de lidstaten te zorgen voor een gecoördineerde en doeltreffende inzet van intelligente vervoerssystemen in de hele EU, en met name in stedelijke gebieden;

19. verzoekt de Commissie en de lidstaten te investeren in intelligente vervoerssystemen die innoverende diensten bieden in verband met verschillende vervoerswijzen en verkeersbeheer en meer gecoördineerde en "slimmere" vervoersnetwerken;

20. is van mening dat cohesiebeleid van grote invloed is wanneer wordt gekozen voor een geïntegreerde aanpak die aspecten als transport (comodaliteit), landgebruik, natuurbescherming, klimaatbescherming, geluidsvermindering en energie-efficiëntie behelst;

21. benadrukt de mogelijkheden van de structuurfondsen en het Cohesiefonds bij de voltooiing van het TEN-V-programma, met name in stedelijke gebieden, maar betreurt het gebrek aan coördinatie tussen cohesiebeleid en vervoersbeleid; roept de lidstaten op meer gebruik te maken van de beschikbare middelen; betreurt het gebrek aan duidelijkheid en informatie over de uitvoering van de lopende projecten;

22. meent dat steden de voornaamste knooppunten van de TEN-V's vormen en – overeenkomstig artikel 170 van Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie – een centrale rol in de territoriale, economische en sociale cohesie spelen; verzoekt de Commissie bij de herziening van de TEN-V's duidelijk de link te leggen tussen deze knooppuntsteden en hun respectieve havens, luchthavens en logistieke centra;

23. verzoekt de Commissie innovatieve, echt doeltreffende financieringswijzen te gebruiken voor vervoersinfrastructuur en -systemen (Europese obligaties, de "gulden regel" enz.) en herhaalt zijn verzoek om de begroting voor de TEN-V's te verhogen.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

1.12.2010

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

33

1

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Inés Ayala Sender, Georges Bach, Izaskun Bilbao Barandica, Antonio Cancian, Michael Cramer, Christine De Veyrac, Ismail Ertug, Carlo Fidanza, Knut Fleckenstein, Mathieu Grosch, Juozas Imbrasas, Dieter-Lebrecht Koch, Werner Kuhn, Jörg Leichtfried, Eva Lichtenberger, Marian-Jean Marinescu, Hella Ranner, Vilja Savisaar-Toomast, Debora Serracchiani, Brian Simpson, Keith Taylor, Silvia-Adriana Ţicău, Giommaria Uggias, Thomas Ulmer, Dominique Vlasto, Artur Zasada, Roberts Zīle

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Zigmantas Balčytis, Philip Bradbourn, Spyros Danellis, Dominique Riquet, Joachim Zeller, Janusz Władysław Zemke

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 187, lid 2)

David-Maria Sassoli

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

26.5.2011

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

36

0

2

Bij de eindstemming aanwezige leden

François Alfonsi, John Bufton, Alain Cadec, Salvatore Caronna, Francesco De Angelis, Tamás Deutsch, Elie Hoarau, Danuta Maria Hübner, Juozas Imbrasas, María Irigoyen Pérez, Seán Kelly, Mojca Kleva, Constanze Angela Krehl, Petru Constantin Luhan, Ramona Nicole Mănescu, Riikka Manner, Iosif Matula, Erminia Mazzoni, Jan Olbrycht, Wojciech Michał Olejniczak, Markus Pieper, Tomasz Piotr Poręba, Georgios Stavrakakis, Nuno Teixeira, Michael Theurer, Michail Tremopoulos, Lambert van Nistelrooij, Kerstin Westphal

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Karima Delli, Cornelia Ernst, Karin Kadenbach, James Nicholson, Maurice Ponga, Elisabeth Schroedter, László Surján, Patrice Tirolien, Derek Vaughan, Sabine Verheyen