Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2006/2135(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A6-0416/2006

Ingediende teksten :

A6-0416/2006

Debatten :

PV 31/01/2007 - 23
CRE 31/01/2007 - 23

Stemmingen :

PV 01/02/2007 - 7.11
CRE 01/02/2007 - 7.11
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P6_TA(2007)0021

Aangenomen teksten
PDF 136kWORD 55k
Donderdag 1 februari 2007 - Brussel
Discriminatie van vrouwen en meisjes in het onderwijs
P6_TA(2007)0021A6-0416/2006

Resolutie van het Europees Parlement over de discriminatie van vrouwen en meisjes in het onderwijs (2006/2135(INI))

Het Europees Parlement,

–   gelet op de beginselen neergelegd in artikel 2, artikel 3, lid 2, artikel 13, artikel 137, lid 1, onder i), en artikel 141 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

–   gelet op het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie afgekondigd in 2000 en met name op artikel 23,

–   gelet op het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden uit 1950,

–   gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens van de Verenigde Naties van 10 december 1948,

–   gezien de millennium-ontwikkelingsdoelstellingen (MOD's), en met name MOD 3 over het bevorderen van gendergelijkheid en de "empowerment" van vrouwen als basisvoorwaarde om onder andere gelijkheid te bewerkstelligen op elk onderwijsniveau en in alle beroepsgroepen,

–   gezien de vierde VN-wereldvrouwenconferentie gehouden te Beijing in september 1995, de verklaring en het actieplatform aangenomen in Beijing alsmede de documenten die later zijn aangenomen op de speciale VN zittingen Beijing +5 en Beijing +10 over verdere acties en initiatieven voor de implementatie van de verklaring van Beijing, aangenomen op 9 juni 2000, en het actieplatform aangenomen op 11 maart 2005,

–   gezien het Facultatief Protocol bij het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW) van de Verenigde Naties, aangenomen in 1999, dat stelt dat personen of groepen van personen, onder de rechtsmacht van een Staat die partij is, die stellen slachtoffer te zijn van schending door die staat van in het Verdrag genoemde rechten, mededelingen mogen doen aan de Commissie voor de uitbanning van discriminatie van vrouwen,

–   gezien de "Education For All Global monitoring reports van 2003/2004, 2005 en 2006 van UNESCO,

–   gezien de aanbevelingen van de Europese Raad, en met name zijn resolutie en actieprogramma, aangenomen op de zesde Europese ministeriële conferentie over gelijkheid van vrouwen en mannen, gehouden te Stockholm op 8 en 9 juni 2006,

–   gezien Aanbeveling 2006/143/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 februari 2006 over verdere Europese samenwerking op het gebied van de kwaliteitsborging in het hoger onderwijs (2006/143/EG)(1),

–   gezien Aanbeveling 98/561/EG van de Raad van 24 september 1998 over Europese samenwerking op het gebied van de kwaliteitsborging in het hoger onderwijs(2),

–   gezien zijn resoluties van 28 april 2005 over de situatie van de Roma in de Europese Unie(3) en van 1 juni 2006 over de situatie van de Roma-vrouwen in de Europese Unie(4),

–   gezien de mededeling van de Commissie van 4 juli 2006, getiteld "Op weg naar een EU-strategie voor de rechten van het kind" (COM(2006)0367),

–   gezien de mededeling van de Commissie van 1 maart 2006 over "Een routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen - 2006-2010" (COM(2006)0092),

–   gezien de mededeling van de Commissie van 1 juni 2005 over "Non-discriminatie en gelijke kansen voor iedereen – Een raamstrategie" (COM(2005)0224),

–   gezien de mededelingen van de Commissie van 19 februari 2004 (COM(2004)0115) en van 14 februari 2005 (COM(2005)0044) over gelijkheid tussen mannen en vrouwen,

–   gezien de mededeling van de Commissie van 5 februari 2003 met als titel "De rol van de universiteiten in het Europa van de kennis" (COM(2003)0058),

–   gezien de mededeling van de Commissie van 7 juni 2000 getiteld "Naar een communautaire raamstrategie inzake de gelijkheid van mannen en vrouwen (2001-2005)" (COM(2000)0335),

–   gezien de verklaring van de EU-ministers verantwoordelijk voor het beleid inzake gendergelijkheid gedaan op de conferentie van ministers voor gendergelijkheid gehouden te Luxemburg op 4 februari 2005,

–   gezien de verklaring inzake het decennium van de integratie van de Roma 2005-2015, op 2 februari 2005 te Sofia ondertekend door de eerste ministers van de deelnemende staten uit Centraal- en Zuidoost-Europa,

–   gezien de verklaring van Athene afgegeven tijdens de Europese conferentie over vrouwen aan de macht in 1992, die stelt dat vrouwen de helft van het wereldpotentieel aan talenten en competenties vertegenwoordigen,

–   gezien de rapporten en toespraken van de Commissie Cultuur en Onderwijs en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid,

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A6-0416/2006),

A.   overwegende dat statistieken van de lidstaten uitwijzen dat in verhouding minder vrouwen dan mannen promoveren, en dat is gebleken dat door gendergebonden beperkingen minder vrouwen dan mannen zich bezighouden met levenslang leren,

B.   overwegende dat huishoudelijke en gezinstaken nog steeds grotendeels door vrouwen worden verricht, en dat de tijd die hen ter beschikking staat voor een voortgezette opleiding en levenslang leren bijgevolg beperkt is,

C.   overwegende dat de toegang tot het onderwijs, en met name het hoger onderwijs, vooral moeilijk is voor jonge mensen uit gezinnen met lage inkomens, en dat dit leidt tot een versterking van de traditionele voorkeur voor onderwijs voor jongens,

D.   overwegende dat de opmerkelijke vooruitgang die is geboekt op het gebied van gendergelijkheid in het onderwijs hoofdzakelijk betrekking heeft op positieve kwantitatieve ontwikkelingen, d.w.z. een stijging in het aantal vrouwen die toegang verkrijgt tot alle onderwijsniveaus, terwijl de kwalitatieve verschillen in termen van de keuze voor bepaalde studierichtingen en specialismen op basis van maatschappelijke opvattingen en de traditionele rollen van beide geslachten niet worden weggenomen,

E.   overwegende dat onderwijs een belangrijke Europese waarde en een fundamenteel recht is, en een sleutelinstrument vormt voor sociale insluiting; dat bepaalde vooroordelen over hoogopgeleide vrouwen nog steeds aanwezig zijn in de samenleving, en dat hoogopgeleide vrouwen vaak geen mogelijkheden zien om hun potentieel in het beroepsleven en het openbare leven waar te maken,

F.   overwegende dat in bepaalde culturen nog steeds traditionele en religieuze vooroordelen bestaan die een beperking vormen op de toegang van meisjes en jonge vrouwen tot het onderwijs,

G.   overwegende dat de media, in plaats van bewonderenswaardige voorbeelden die navolging verdienen, zoals Maria Skłodowska-Curie, gendergebonden stereotypen herhaaldelijk bestendigen en dat het traditionele beeld van vrouwen daardoor wordt versterkt,

H.   overwegende dat de toegang tot onderwijs voor meisjes en jonge vrouwen komende uit immigrantengezinnen of behorende tot nationale minderheden, en met name de Roma-minderheid, uitzonderlijk beperkt is en/of vaak gekenmerkt wordt door discriminatie en segregatie in scholen, met inbegrip van inhaalprogramma's, met weinig hulpmiddelen, ongemotiveerd en ongetraind personeel, slechte infrastructuur en ontoereikende onderwijsprogramma's en testmethodes,

I.   overwegende dat het veel lidstaten ontbreekt aan voldoende gefinancierde onderwijsbegrotingen en dat tegelijkertijd het onderwijs grotendeels door vrouwen wordt gegeven,

1.   wijst erop dat onderwijs en opleiding van meisjes en vrouwen een mensenrecht is en een wezenlijke factor is voor het ten volle kunnen uitoefenen van alle andere sociale, economische, culturele en politieke rechten;

2.   verheugt zich over het feit dat acht op de tien meisjes een studie aan een hogere onderwijsinstelling in de lidstaten van de EU voltooien, dat cijfers uitwijzen dat er gelijke kansen bestaan voor beide seksen betreffende het volgen van hoger onderwijs en dat vrouwen inderdaad meer gemotiveerd zijn wanneer zij geen genderbeperkingen ondervinden;

3.   wijst erop dat in het onderwijs en onderzoek meer vrouwen dan mannen afstuderen (59%), maar dat hun vertegenwoordiging consequent daalt naarmate zij hoger op de carrièreladder komen, van 43% gepromoveerden tot slechts 15% hoogleraren;

4.   verheugt zich over het feit dat, als onderdeel van het VN Millennium Project, diverse praktische stappen zijn ondernomen om genderongelijkheid met betrekking tot toegang tot onderwijs terug te dringen en dat de gelijkheid in toegang tot onderwijs voor beide seksen onderwerp is van open debatten in de lidstaten;

5.   verheugt zich over de hervorming van het universitair onderwijssysteem die het gevolg is van de Lissabonstrategie, zeker waar het gaat om levenslang leren, hetgeen de jonge vrouwen de mogelijkheid biedt om hun opleiding voort te zetten;

6.   verwelkomt het in 2000 uitgebrachte verslag van de Commissie over de kwaliteit van het schoolonderwijs, waarin één van de 16 geanalyseerde indicatoren de toegang tot onderwijs vanuit genderstandpunt behelst;

7.   verheugt zich over de oprichting van een Europees instituut voor gendergelijkheid, ook de vinger aan de pols zou moeten houden inzake de toegankelijkheid tot het onderwijs voor beide seksen, niet alleen in de individuele lidstaten maar ook wereldwijd;

8.   beveelt de evaluatie van het beleid inzake gelijke toegang tot onderwijs aan op basis van een beoordeling van genderspecifieke statistieken, om de ongelijkheden die nog bestaan bij het verkrijgen van toegang tot en het behalen van bepaalde hogere academische diploma's beter in kaart te kunnen brengen en te kunnen oplossen, ook op postdoctoraal niveau en in het wetenschappelijk onderzoek, alsmede op het gebied van levenslang leren;

9.   vraagt de lidstaten erop toe te zien dat het vrouwen die voor kinderen zorgen en vrouwen die vanwege het krijgen van kinderen gestopt zijn met hun opleiding makkelijker wordt gemaakt om toegang te krijgen tot onderwijs;

10.   beveelt een dialoog met werkgevers, de sociale partners en andere belanghebbenden aan, om hen te stimuleren gunstige arbeidsvoorwaarden te creëren die de toegang tot het onderwijs en levenslang leren verbeteren voor vrouwen die hun opleiding hebben onderbroken en vrouwen met weinig diploma's;

11.   verwijst naar het feit dat de loonverschillen tussen vrouwen en mannen nog steeds op onaanvaardbaar hoge niveaus liggen en er geen duidelijke aanwijzingen zijn dat deze worden verminderd; wijst erop dat vrouwen gemiddeld 15% minder verdienen dan mannen als gevolg van zowel het niet naleven van de wetgeving inzake gelijke beloning als van een aantal structurele ongelijkheden, zoals arbeidsmarktsegregatie, verschillen in werkpatronen, toegang tot onderwijs en opleidingen, bevooroordeelde evaluatie- en beloningssystemen en stereotypen;

12.   roept de Commissie en de lidstaten op alle beschikbare middelen aan te wenden voor het uitbannen van gangbare stereotypen die discriminatie van vrouwen op de werkvloer in de hand werken, iets wat in het bijzonder een rol speelt bij wetenschappen en technologie, waar vrouwen erg slecht vertegenwoordigd zijn, en om bijzondere aandacht te verlenen aan gendergebonden zaken en de betreffende gegevens regelmatig te controleren en te evalueren;

13.   roept de lidstaten op de toegang voor vrouwen tot verantwoordelijke en leidinggevende functies bij de overheid en in het bedrijfsleven te stimuleren, waarbij zij in het bijzonder aandacht dienen te besteden aan academische functies;

14.   moedigt de Commissie aan om de beginselen van gelijkheid en gelijke toegang tot het onderwijs voor meisjes in haar betrekkingen met derde landen, en in het bijzonder haar nabuurschaps- en ontwikkelingshulpbeleid, te bevorderen;

15.   dringt erop aan dat de lidstaten de positie versterken van vrouwelijke leerkrachten op hogere niveaus binnen het onderwijssysteem en in centra waar besluiten worden genomen over onderwijszaken, waar hun mannelijke collega's nog steeds in de meerderheid zijn;

16.   benadrukt de noodzaak de leerplannen op alle onderwijsniveaus en de inhoud van schoolboeken te veranderen; beveelt afstemming aan van de opleiding van leraren en overig onderwijspersoneel op de eisen van een evenwichtig genderbeleid, en opname van dat genderbeleid als onderdeel van lerarenopleidingen en aanverwante opleidingen;

17.   beveelt de Commissie en de lidstaten aan om een beleid voor nationale, etnische en culturele minderheden te voeren en, met name voor de Roma-minderheid, dat gericht is op de toegang tot kwaliteitsonderwijs en het scheppen van gelijke onderwijsomstandigheden voor jongens en meisjes, met inbegrip van voorschoolse en nulniveauprogramma's, daarbij met name aandacht bestedend aan een multiculturele benadering die de integratie mogelijk maakt van jonge vrouwen en meisjes van minderheids- en immigrantengroepen in het reguliere onderwijsstelsel, met het oog op het bestrijden van dubbele discriminatie;

18.   roept de Raad, de Commissie en de lidstaten op alle noodzakelijke maatregelen te nemen om de rechten van geïmmigreerde vrouwen en geïmmigreerde meisjes te beschermen en de discriminatie die zij in hun gemeenschap van herkomst ondervinden te bestrijden door alle vormen van cultureel en religieus relativisme die de fundamentele rechten van vrouwen zouden kunnen schenden, te verwerpen;

19.   beveelt de lidstaten aan om de bewustmaking over gelijke toegang tot onderwijs op alle niveaus, in het bijzonder bij kwetsbare gemeenschappen, aan te moedigen, met als doel om alle vormen van vooroordelen weg te nemen en zodoende de toegang tot onderwijs van meisjes en jonge vrouwen te vergemakkelijken;

20.   beveelt de lidstaten aan hun studieprogramma's aan te passen aan de behoeften van jonge mensen met banen, en van mensen, in het bijzonder meisjes en vrouwen, die voor kleine kinderen zorgen of met zwangerschapsverlof zijn; is van mening dat met de huidige technische mogelijkheden hiervoor doeltreffende oplossingen kunnen worden gevonden;

21.   roept op tot grotere inspanningen om cognitief begaafde jonge personen, en in het bijzonder meisjes of jonge vrouwen, en jonge personen met leerproblemen, zoals dyslexie, dyspraxie, rekenstoornis en ADHD, te erkennen en hen beter te steunen;

22.   dringt er bij de lidstaten op aan om de gebruikte testmethoden aan een reëvaluatie te onderwerpen, wanneer besloten wordt om kinderen, en in het bijzonder Roma-kinderen, naar scholen voor kinderen met leerproblemen te sturen;

23.   juicht het invoeren en het gebruik toe van onderwijsprogramma's gefinancierd met EU-middelen en andere bronnen - met inbegrip van de non-profitsector - ten bate van onderwijs van meisjes en jonge vrouwen uit sociaal achtergestelde gezinnen; verwelkomt in het bijzonder het gebruik van bestaande programma's en ondersteuningsfondsen, alsook het zoeken naar nieuwe vormen van financiering; benadrukt tegelijkertijd de noodzaak om, met het oog op de toekomst, in alle lidstaten veel meer te investeren in het onderwijs voor jongeren;

24.   stelt de lidstaten voor gebruik te maken van het genderbegrotingsinstrument in hun begroting, die vooral het onderwijsveld ten goede zullen komen, en op die manier een tegenwicht te bieden voor genderspecifieke onrechtvaardigheden;

25.   beveelt de lidstaten aan een nationaal onderwijsbeleid in te stellen dat alle meisjes, alsmede jongens, in staat stelt met het verplichte onderwijs te starten, het te blijven volgen en het af te ronden, en op naleving van dit beleid toe te zien, alsmede er aldus zorg voor te dragen dat zij op school blijven totdat zij de wettelijke minimumleeftijd hebben bereikt voor toetreding tot de arbeidsmarkt;

26.   wijst op het essentiële belang van een nauwkeurige beoordeling van statistische gegevens over gendervraagstukken, evenals over andere aspecten van meervoudige discriminatie zoals etniciteit, vooral omdat er met betrekking tot kinderen en jongeren vaak nog geen specifieke statistische gegevens met een gendergebonden differentiëring voorhanden zijn; herinnert eraan dat dit een van de taken van het nieuwe instituut voor gendergelijkheid is;

27.   roept de lidstaten op om de media te stimuleren een positief beeld van vrouwen en mannen en hun gendereigenschappen te geven door hen op een waardige manier in beeld te brengen, een beeld dat vrij is van bevooroordeelde en vertekende concepten die leiden tot kleinering of onderwaardering van een of beide seksen;

28.   wijst op de noodzaak om nieuwe vormingstechnologieën aan te passen aan de onderwijsbehoefte van vrouwen, zoals de mogelijkheid van leren op afstand met behulp van computertechnologie;

29.   roept de lidstaten en de Commissie op stappen te ondernemen om de digitale genderkloof te dichten als onderdeel van de strategie van Lissabon, met het doel de informatiemaatschappij uit te breiden door maatregelen die de gelijkheid tussen mannen en vrouwen bevorderen en acties om de toegang voor vrouwen te vergemakkelijken, waarbij de verwerving van e-capaciteiten gestimuleerd wordt en door het uitvoeren van programma's die voorzien in specifieke acties om vrouwen uit kwetsbare groepen te bereiken en gebrek aan evenwicht tussen stedelijke en plattelandsgebieden te compenseren;

30.   beveelt de lidstaten aan flexibelere programma's voor volwassenenonderwijs en levenslang leren te ontwikkelen, zodat werkende vrouwen en moeders hun opleiding kunnen voortzetten in programma's die aansluiten op hun uurroosters, zodat vrouwen een betere toegang hebben tot onderwijs en de mogelijkheid deel te nemen aan alternatieve onderwijsprogramma's, zodat zij onafhankelijker kunnen worden en in staat zijn een betekenisvolle bijdrage te leveren aan de maatschappij, en daarmee de gendergelijkheid verder te bevorderen;

31.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB L 64 van 4.3.2006, blz. 60.
(2) PB L 270 van 7.10.1998, blz. 56.
(3) PB C 45 E van 23.2.2006, blz. 129.
(4) PB C 298 E van 8.12.2006, blz. 283.

Juridische mededeling - Privacybeleid