Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2005/0236(COD)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A6-0058/2007

Ingediende teksten :

A6-0058/2007

Debatten :

PV 28/03/2007 - 20
CRE 28/03/2007 - 20

Stemmingen :

PV 29/03/2007 - 8.6
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P6_TA(2007)0093

Aangenomen teksten
PDF 464kWORD 181k
Donderdag 29 maart 2007 - Brussel
Naleving van vlaggenstaatverplichtingen ***I
P6_TA(2007)0093A6-0058/2007
Resolutie
 Geconsolideerde tekst

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 29 maart 2007 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de naleving van vlaggenstaatverplichtingen (COM(2005)0586 – C6-0062/2006 – 2005/0236(COD))

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2005)0586)(1),

–   gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 80, lid 2 van het EG­Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0062/2006),

–   gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme (A6-0058/2007),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) Nog niet in het PB gepubliceerd.


Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 29 maart 2007 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2007/…/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de naleving van vlaggenstaatverplichtingen
P6_TC1-COD(2005)0236

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 80, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's(2),

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)  De veiligheid van de scheepvaart in de Gemeenschap, van de burgers die er gebruik van maken en van de exploitanten die scheepvaartdiensten verrichten zelf, alsmede de bescherming van het milieu dienen te allen tijde te worden gewaarborgd.

(2)  Wat de internationale scheepvaart betreft, is een uitgebreid kader voor de verbetering van de maritieme veiligheid en de bescherming van het milieu tegen verontreiniging door schepen opgezet door middel van een aantal verdragen waarvoor de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) depositaris is.

(3)  In het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (United Nations Convention on the Law of the Sea, UNCLOS, 1982) en de verdragen waarvoor de IMO depositaris is, is bepaald dat de landen die partij zijn bij deze verdragen verantwoordelijk zijn voor het uitvaardigen van wetten en regels en voor het nemen van alle overige maatregelen die nodig zijn om die verdragen volledig ten uitvoer te leggen teneinde te garanderen dat, vanuit het oogpunt van de veiligheid van mensenlevens op zee en de bescherming van het mariene milieu, een schip geschikt is voor de dienst waarvoor het bestemd is en bemand wordt door vakbekwaam maritiem personeel.

(4)  De vertegenwoordigers van alle lidstaten van de Europese Unie in de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) hebben hun steun uitgesproken voor aanneming van het Verdrag betreffende maritieme arbeid (Maritime Labour Convention - MLC) van de IAO van 2006, dat strekt tot consolidatie van het bestaande corpus van instrumenten inzake maritiem arbeidsrecht tot één enkel instrument. Dit verdrag heeft ook betrekking op de vlaggenstaatverplichtingen en moet in deze richtlijn worden opgenomen van zodra deze in werking treedt.

(5)  Teneinde de doeltreffendheid van de IMO-verdragen in de Gemeenschap te garanderen, gezien het feit dat alle lidstaten partij moeten zijn bij de IMO-verdragen en moeten voldoen aan de verplichtingen die in die verdragen zijn vastgesteld met betrekking tot schepen die hun vlag voeren, moeten de verplichtingen van die verdragen in de Gemeenschapswetgeving worden opgenomen.

(6)  Die verplichtingen dienen te worden toegepast in samenhang met de relevante Gemeenschapswetgeving inzake de veiligheid van schepen, hun bemanning, passagiers en lading, inzake het voorkomen van verontreiniging door schepen en inzake de arbeidstijd van zeevarenden.

(7)  Enkele lidstaten zijn nog geen partij bij bepaalde IMO-verdragen, zoals het SOLAS-Protocol en het Protocol betreffende de uitwatering van schepen (beide uit 1988) en bijlage IV en VI van MARPOL, noch bij specifieke IMO-verdragen die expliciet in de Gemeenschapswetgeving worden vermeld; deze lidstaten moeten worden aangemoedigd om het proces waarbij zij partij worden bij die verdragen te voltooien.

(8)  Krachtens Richtlijn 2007/../EG van het Europees Parlement en de Raad van ... inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties(4) moeten de lidstaten handelen overeenkomstig de relevante bepalingen van de bijlage en het aanhangsel bij IMO-resolutie A.847-(20) betreffende richtsnoeren ter ondersteuning van vlaggenstaten bij de toepassing van IMO-instrumenten, teneinde te garanderen dat de bevoegde instanties van de lidstaten in staat zijn de bepalingen van de internationale verdragen te doen naleven, met name de bepalingen inzake de inspectie en controle van schepen en inzake de afgifte van wettelijk voorgeschreven certificaten en certificaten van vrijstelling.

(9)  IMO-resolutie A.847-(20) is ingetrokken bij IMO-resolutie A.973-(24) betreffende de Code voor de toepassing van verplichte IMO-instrumenten, waarin de bepalingen zijn opgenomen die door de vlaggenstaten verplicht moeten worden toegepast.

(10)  De lidstaten moeten zich doeltreffend en consequent kwijten van hun vlaggenstaatverplichtingen overeenkomstig de IMO-verdragen, rekening houdende met IMO-resolutie A.973-(24).

(11)  De IMO-verdragen verlenen vlaggenstaten het recht schepen van de toepassing van de in de IMO-verdragen vastgestelde basisregels voor vlaggenstaten vrij te stellen en gelijkwaardige regels toe te passen en laten een groot aantal vereisten over aan het oordeel van de nationale maritieme instanties. Hoewel een zekere mate van flexibiliteit bij de toepassing van specifieke maatregelen noodzakelijk wordt geacht, kan dit laatste tot gevolg hebben dat niet alle lidstaten hetzelfde veiligheidsniveau handhaven en dat de concurrentie tussen vlaggenstaten wordt verstoord.

(12)  In artikel 12 van Richtlijn 98/18/EG van de Raad van 17 maart 1998 inzake veiligheidsvoorschriften en -normen voor passagiersschepen(5) heeft de Commissie zich ertoe verbonden de aanzet te geven tot de vaststelling van geharmoniseerde interpretaties van technische veiligheidsnormen voor passagiersschepen die voor internationale reizen worden gebruikt. Hetzelfde moet, voorzover nodig, gebeuren voor soortgelijke bepalingen met betrekking tot andere scheepstypes waarop de IMO-verdragen van toepassing zijn, waarbij per geval en op verzoek van de betrokken partijen naar een geschikte oplossing moet worden vastgesteld, zonder evenwel afbreuk te doen aan het recht van de IMO om zelf geharmoniseerde interpretaties vast te stellen.

(13)  De middelen waarover de maritieme instanties van de lidstaten beschikken om te voldoen aan hun vlaggenstaatverplichtingen moeten in verhouding staan tot de omvang en de aard van hun vloot en gebaseerd zijn op de relevante IMO-vereisten.

(14)  Op basis van de ervaring die de lidstaten in de praktijk hebben opgedaan, moeten minimumcriteria voor deze middelen worden vastgesteld.

(15)  De bepalingen inzake verandering van vlaggenstaat die in de IMO-verdragen en de Gemeenschapswetgeving inzake maritieme veiligheid zijn opgenomen, moeten worden versterkt door de procedures die door de IMO worden aanbevolen in MSC/Circ.1140/ MEPC/Circ.424 van 20 December 2004 betreffende de overdracht van schepen tussen landen verplicht te doen naleven; dit moet ook leiden tot grotere transparantie in de verhoudingen tussen vlaggenstaten en bijdragen tot de veiligheid op zee.

(16)  De lidstaten moeten met betrekking tot de schepen die onder hun vlag varen, geharmoniseerde eisen inzake certificering en controle door de vlaggenstaat toepassen, zoals vastgelegd in de relevante procedures en richtsnoeren die als bijlage zijn toegevoegd aan de door de algemene vergadering van de IMO aangenomen resolutie A.948-(23) inzake richtsnoeren voor controle in het kader van het geharmoniseerde systeem voor controle en certificering.

(17)  Strikt en nauwgezet toezicht op de erkende organisaties die namens lidstaten de taken van vlaggenstaten uitoefenen, aangepast aan de omvang en de aard van de vloot van de lidstaten, moet leiden tot een algemene verbetering van de kwaliteit van de prestaties van schepen die de vlag van een lidstaat voeren.

(18)  De naleving van minimumcriteria door inspecteurs van vlaggenstaten moet gelijke kansen voor alle maritieme instanties garanderen en bijdragen tot de kwaliteit van de prestaties van schepen die een vlag van een lidstaat voeren.

(19)  De lidstaten hebben een verplichting als vlaggenstaat bij onderzoeken van ongevallen en incidenten.

(20)  De specifieke regels die de lidstaten moeten volgen bij onderzoeken van ongevallen in de sector maritiem vervoer zijn vastgesteld in Richtlijn 2007//EG van het Europees Parlement en de Raad van ... tot vaststelling van de grondbeginselen voor het onderzoek van ongevallen in de zeescheepvaartsector en tot wijziging van de Richtlijnen 1999/35/EG en 2002/59/EG(6).

(21)  De verplichte toepassing van de IMO-beginselen inzake minimumbemanningssterkte moet bijdragen tot een verbetering van de kwaliteit van de prestaties van schepen die de vlag van een lidstaat voeren.

(22)  De ontwikkeling van gegevensbanken met essentiële informatie over schepen die de vlag van een lidstaat voeren en schepen die uit het register van een lidstaat zijn uitgeschreven, draagt bij tot de transparantie van de prestaties van een vloot van hoge kwaliteit, maakt het mogelijk beter toezicht te houden op de vlaggenstaatverplichtingen en garandeert gelijke kansen voor alle maritieme instanties.

(23)  Een beoordeling van de prestaties van vlaggenstaten en, indien nodig, corrigerende maatregelen moeten garanderen dat alle lidstaten op de witte lijst staan van het Memorandum van Overeenstemming van Parijs betreffende havenstaatcontrole.

(24)  De lidstaten hebben zich ertoe verbonden aan te tonen dat zij de verplichte IMO-instrumenten naleven, zoals gevraagd in resolutie A.974-(24) betreffende het kader en de procedures voor het vrijwillige auditprogramma van de IMO-lidstaten, dat op 1 december 2005 door de algemene vergadering van de IMO is aangenomen.

(25)  Het vrijwillige auditprogramma van de IMO-lidstaten is opgesteld volgens de standaardbenadering voor kwaliteitsbeheer; het bevat beginselen, criteria, auditgebieden, auditprocessen en -procedures die geschikt zijn om te bepalen in welke mate de lidstaten hun verplichtingen en verantwoordelijkheden als vlaggenstaat, die zijn vastgesteld in verplichte IMO-verdragen waarbij zij partij zijn, naleven en handhaven. Dit auditproces kan dus al in de Gemeenschapswetgeving betreffende maritieme veiligheid worden opgenomen.

(26)  Een kwaliteitscertificering van de administratieve procedures, overeenkomstig ISO- of gelijkwaardige normen, moet verder bijdragen tot gelijke kansen voor alle maritieme instanties.

(27)  Om te garanderen dat scheepseigenaars die schepen onder de vlag van een lidstaat exploiteren en scheepseigenaars die schepen onder de vlag van een ander land exploiteren over gelijke kansen beschikken, moeten synergieën tot stand worden gebracht tussen vlaggenstaten die zich ertoe verbinden de Code voor de toepassing van verplichte IMO-instrumenten na te leven, zoals vastgesteld door de IMO in resolutie A.973(24) van 1 december 2005, en die bereid zijn een audit te ondergaan overeenkomstig de bepalingen van IMO-resolutie A.974(24).

(28)  De Commissie moet de opstelling bevorderen conform de in de resoluties A.973-(24) en A.974-(24) van de IMO neergelegde voorwaarden van een memorandum van overeenstemming teneinde tussen vlaggenstaten synergieën tot stand te brengen, en voorzien in maatregelen waardoor registratie van schepen in de registers van de lidstaten bevorderd wordt, in die zin dat wanneer derde landen die de garantie kunnen bieden dat zij een deugdelijk kwaliteits- en controlesysteem hanteren, de mogelijkheid wordt geboden met de Europese Gemeenschap akkoorden te sluiten om te kunnen profiteren van het prestige dat de communautaire normen bieden en in aanmerking te komen voor de administratieve faciliteiten die daaraan zijn verbonden, dit binnen het heersende klimaat van mondiale concurrentie tussen nationale registers en maritieme autoriteiten over het algemeen kan leiden tot een betere naleving van de IMO-verdragen en tot de uitschakeling van het fenomeen van internationale dumping.

(29)  Het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (EMSA), opgericht bij Verordening (EG) nr. 1406/2002 van het Europees Parlement en de Raad(7), moet de nodige bijstand verlenen om te garanderen dat deze richtlijn ten uitvoer wordt gelegd.

(30)  De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(8).

(31)  Daar de doelstellingen van het voorgenomen optreden, namelijk de opstelling en toepassing van passende maatregelen op het beleidsterrein maritiem vervoer, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve, wegens de omvang van het optreden, beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

1.  Deze richtlijn heeft tot doel:

   a) te garanderen dat de lidstaten zich doeltreffend en consequent kwijten van hun vlaggenstaatverplichtingen overeenkomstig de IMO-verdragen en de desbetreffende IAO-instrumenten;
   b) de veiligheid te verbeteren en verontreiniging te voorkomen door schepen die onder de vlag van een lidstaat actief zijn;
   c) te voorzien in een mechanisme voor geharmoniseerde interpretatie van de maatregelen die in de IMO-verdragen zijn vastgesteld en die aan het oordeel van de partijen bij deze verdragen zijn overgelaten.

2.  Deze richtlijn laat de in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2099/2002 van het Europees Parlement en de Raad(9) en Richtlijn 1999/63/EG van de Raad(10) genoemde communautaire maritieme wetgeving onverlet.

Artikel 2

Definities

1.  Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

  a) "IMO-verdragen": de volgende verdragen met de daarop betrekking hebbende protocollen en wijzigingen, alsmede de daarmee verband houdende verplichte codes die in het kader van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) zijn aangenomen, in hun meest actuele versie:
   i) het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee uit 1974 (SOLAS 74);
   ii) het Internationaal Verdrag betreffende de uitwatering van schepen van 1966 (LL 66);
   iii) het Internationaal Verdrag betreffende de meting van schepen van 1969 (Tonnage 69);
   iv) het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen (MARPOL);
   v) het Internationaal Verdrag betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst (STCW 1978);
   vi) het Verdrag inzake internationale bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee van 1972 (COLREG 72);
   vii) de veiligheidscodex voor schepen die aan dek ladingen hout transporteren van 1991;
   viii) de veiligheidscodex voor bulkcarriers voor vaste lading van 1965 (BC code);
   b) "specifieke IMO-verdragen": het Protocol van Torremolinos van 1993 met betrekking tot het Internationaal Verdrag van Torremolinos voor de beveiliging van vissersvaartuigen van 1977 en het Internationaal Verdrag inzake de controle op schadelijke aangroeiwerende systemen op schepen van 2001;

c)   "vlaggenstaatcode (FSC)": delen 1 en 2 van de "Code voor de toepassing van de verplichte IMO-instrumenten", aangenomen bij IMO-resolutie A.973(24);

   d) "schepen": schepen en vaartuigen waarop een of meer IMO-verdragen van toepassing zijn;
   e) "instanties": de bevoegde maritieme autoriteiten van de lidstaat wiens vlag het schip of vaartuig mag voeren;
   f) "gekwalificeerd controleur van de vlaggenstaat": een werknemer uit de openbare sector of een andere persoon die door de bevoegde autoriteit van een lidstaat gemachtigd is om controles en inspecties uit te voeren met betrekking tot de certificaten en die voldoet aan de in bijlage II gespecificeerde criteria inzake kwalificaties en onafhankelijkheid;
   g) "erkende organisatie": een organisatie die is erkend overeenkomstig Richtlijn 2007/…/EG [inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties];
   h) "certificaten": wettelijk voorgeschreven certificaten met betrekking tot IMO-verdragen.

2.  Maatregelen tot wijziging van de definities van lid 1, onder a) tot en met c), in het licht van nieuwe verdragen of bepalingen, kunnen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 18, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure.

Artikel 3

Tenuitvoerlegging van het internationale kader

1.  De lidstaten worden partij bij de IMO-verdragen en bij de specifieke IMO-verdragen. Deze verplichting geldt echter alleen voor de verdragen in de versie op de datum waarop deze richtlijn in werking treedt.

2.  Lidstaten die op de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn nog geen partij zijn bij alle IMO-verdragen en specifieke IMO-verdragen leiden de procedure voor de bekrachtiging van het desbetreffende verdrag of de toetreding ertoe in overeenkomstig hun nationale wetgeving. Binnen negentig dagen na de inwerkingtreding van deze richtlijn stellen zij de Commissie in kennis stellen van de datum waarop zij naar verwachting hun akte van bekrachtiging of toetreding zullen neerleggen bij de secretaris-generaal van de Internationale Maritieme Organisatie.

3.  Elke lidstaat zorgt binnen zijn instanties voor een duidelijke taakverdeling met betrekking tot het opzetten en ontwikkelen van beleidsmaatregelen om de vlaggenstaatverplichtingen van de IMO-verdragen ten uitvoer te leggen, om te garanderen dat zijn instanties in staat zijn een wezenlijke bijdrage te leveren tot de totstandkoming van nationale wetgeving en om de tenuitvoerlegging en handhaving van die wetgeving in goede banen te leiden.

4.  Met name ten aanzien van de internationale scheepvaart leven de lidstaten de in de IMO-verdragen vastgestelde vlaggenstaatverplichtingen volledig na overeenkomstig de voorwaarden van de IMO-verdragen en met betrekking tot de in die verdragen vermelde schepen, en houden zij rekening met de bepalingen van de vlaggenstaatcode (FSC) in bijlage I bij deze richtlijn.

5.  De lidstaten verbeteren de geschiktheid van de maatregelen die zijn genomen om de IMO-verdragen ten uitvoer te leggen voortdurend. Deze verbetering geschiedt via nauwgezette en doeltreffende toepassing en handhaving van de toepasselijke nationale wetgeving en via continu toezicht op de naleving.

6.  Overeenkomstig de in artikel 18, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure kunnen, hetzij op initiatief van de Commissie, hetzij op verzoek van een of meerdere betrokken instantie(s) of exploitant(en) maatregelen worden vastgesteld om:

   a) geharmoniseerde procedures te ontwikkelen voor de toepassing van uitzonderingen en gelijkwaardige maatregelen die overeenkomstig de IMO-verdragen worden uitgevoerd;
   b) geharmoniseerde interpretaties op te stellen van aangelegenheden die in de IMO-verdragen aan het oordeel van de nationale instanties worden overgelaten;
   c) de interpretatie en toepassing van de bepalingen die in de verdragen zijn vastgesteld te harmoniseren.

Artikel 4

Middelen en procedures voor het naleven van de eisen inzake veiligheid en voorkoming van verontreiniging

1.  Elke lidstaat zorgt ervoor dat zijn instanties over passende middelen beschikken die in verhouding staan tot de omvang en aard van hun vloot. Deze middelen moeten:

   a) het mogelijk maken de eisen van de verdragen en specifieke verdragen van de IMO, de vlaggenstaatcode en de desbetreffende IAO-instrumenten na te leven;
   b) het mogelijk maken onderzoek te doen naar ongevallen die zich voordoen met schepen welke onder zijn vlag varen en doeltreffend en tijdig maatregelen te nemen om vastgestelde tekortkomingen te verhelpen;
   c) het mogelijk maken de ontwikkeling, documentatie en beschikbaarstelling te garanderen van op de eisen van de IMO betrekking hebbende richtsnoeren die voldoen aan de eisen van de staten als verdragsluitende partijen;
   d) voldoende gekwalificeerd personeel omvatten om de nationale wetgeving ter uitvoering van de IMO-verdragen toe te passen en af te dwingen, inclusief gekwalificeerde inspecteurs van de vlaggenstaat belast met het uitvoeren van onderzoeken, audits, controles en inspecties;
   e) voldoende gekwalificeerd vlaggenstaatpersoneel omvatten om onderzoek te doen naar incidenten waarbij schepen die de vlag van de desbetreffende vlaggenstaat voeren, worden aangehouden door havenstaten; en
   f) voldoende gekwalificeerd vlaggenstaatpersoneel omvatten om onderzoek te doen naar incidenten waarbij de geldigheid van een certificaat of goedkeuring of de bekwaamheid van personen die houder zijn van certificaten of goedkeuringen die op bevoegdheid van die vlaggenstaat zijn afgegeven, in twijfel worden getrokken door havenstaten.

2.  Elke lidstaat voorziet in de opleiding van controleurs van de vlaggenstaat en in het toezicht op de inspecteurs en controleurs van de vlaggenstaat, en van de kuststaat in geval van incidenten of tekortkomingen, en houdt tevens toezicht op de activiteiten van erkende organisaties waaraan de lidstaat overeenkomstig het bepaalde in artikel 7 zijn bevoegdheid heeft toevertrouwd.

3.  Elke lidstaat ontwikkelt en handhaaft de capaciteit om ontwerpen voor de bouw en uitrusting van schepen te beoordelen, goed te keuren en toe te laten, alsook om en technische beslissingen te nemen; deze capaciteit moet in verhouding staan tot de omvang en aard van zijn vloot.

4.  Minimumeisen voor de tenuitvoerlegging van de in de leden 1 en 2 genoemde verplichtingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 18, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure.

Artikel 5

Registratie van een schip onder de vlag van een lidstaat

1.  Vóór de registratie van een schip controleren de betrokken lidstaten de identiteit van het schip, inclusief het IMO-scheepsidentificatienummer, voorzover nodig, en de overige documenten betreffende het schip, zodat kan worden voorkomen dat het schip onder de vlag van twee of meer landen tegelijk zou varen. Voor schepen die eerder in het register van een andere vlaggenstaat waren opgenomen, moet worden aangetoond dat zij uit dat register zijn geschrapt of dat het register van die staat toestemming heeft verleend voor de overgang.

2.  Alvorens een schip voor het eerst in zijn register op te nemen, vergewist de betrokken lidstaat zich ervan dat het bewuste schip aan de toepasselijke internationale regelgeving voldoet en over de documenten beschikt die dat aantonen. Zo nodig - maar in ieder geval wanneer het geen pas gebouwd schip betreft - neemt de lidstaat contact op met de vorige vlaggenstaat van het schip en verzoekt hij deze hem de nodige documenten en gegevens te doen toekomen.

3.  Wanneer een lidstaat een andere lidstaat daarom verzoekt, is de vorige vlaggenstaat verplicht de bewuste documenten en gegevens over te dragen, als bepaald in Verordening (EG) nr. 789/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende de overdracht van vracht- en passagiersschepen tussen registers binnen de Gemeenschap(11).

4.  Wanneer een andere vlaggenstaat informatie vraagt over een schip dat uit het register van een lidstaat is geschrapt, verstrekt die lidstaat onverwijld bijzonderheden over tekortkomingen, niet-naleving van de toepasselijke tijdschema's van de lidstaat en andere veiligheidsinformatie aan de andere vlaggenstaat.

5.  De leden 1, 2 en 4 zijn van toepassing onverminderd artikel 4 van Verordening (EG) nr. 789/2004.

Artikel 6

Het garanderen van de veiligheid van schepen die de vlag van een lidstaat voeren

1.  De lidstaten nemen alle nodige maatregelen om te garanderen dat de schepen die gerechtigd zijn hun vlag te voeren de internationale regels en normen naleven. Deze maatregelen bewerkstelligen onder meer het volgende:

   a) schepen mogen zich pas op zee begeven wanneer zij voldoen aan de internationale regels en normen;
   b) de lidstaten voeren periodieke inspecties uit van de schepen om na te gaan of de werkelijke toestand van het schip en zijn bemanning beantwoordt aan de certificaten van het schip;
   c) tijdens de onder b) genoemde periodieke inspecties gaat de inspecteur op gepaste wijze en onder gebruikmaking van de noodzakelijke middelen na of de bemanning van het schip vertrouwd is met de specifieke taken en met de afspraken, installaties, uitrusting en procedures aan boord van het schip;
   d) de lidstaten gaan na of alle bemanningsleden van het schip over de nodige bekwaamheid en middelen beschikken om in noodgevallen hun activiteiten doeltreffend te coördineren en de taken uit te voeren die van essentieel belang zijn voor de veiligheid of voor de voorkoming of beperking van verontreiniging;
   e) de lidstaten stellen nationale wetten en regels vast die voorzien in voldoende strenge sancties om de schepen ervan te weerhouden de internationale regels te overtreden;
   f) wanneer schepen de internationale regels en normen hebben overtreden, leiden de lidstaten, na onderzoek, gerechtelijke procedures in, ongeacht de plaats waar de overtreding heeft plaatsgevonden;
   g) de lidstaten stellen nationale wetten en regels vast die voorzien in voldoende strenge sancties om de personen die houder zijn van certificaten of goedkeuringen die onder de bevoegdheid van die lidstaat zijn afgegeven, ervan te weerhouden de internationale regels te overtreden; en
   h) na onderzoek leiden de lidstaten gerechtelijke procedures in tegen houders van certificaten of goedkeuringen die de internationale regels en normen hebben overtreden, ongeacht de plaats waar de overtreding heeft plaatsgevonden.

2.  De lidstaten voorzien overeenkomstig het bepaalde in Richtlijn 2002/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 betreffende de invoering van een communautair monitoring- en informatiesysteem voor de zeescheepvaart(12) in de ontwikkeling en toepassing van een passend controle- en toezichtsprogramma voor schepen die onder hun vlag varen, om, mede via het communautair gegevensuitwisselingssysteem SafeSeaNet, tijdig en adequaat te kunnen reageren op verzoeken om informatie of opheldering die worden ingediend door haven- of kuststaten in geval van incidenten of tekortkomingen.

3.  Lidstaten of erkende organisaties die optreden namens lidstaten, gaan pas over tot de afgifte van certificaten aan een schip of tot de goedkeuring van certificaten wanneer zij hebben vastgesteld dat het schip voldoet aan alle toepasselijke eisen.

4.  Lidstaten verstrekken pas een internationaal bekwaamheidscertificaat of goedkeuring aan een persoon wanneer zij hebben vastgesteld dat die persoon aan alle toepasselijke eisen voldoet.

5.  Lidstaten garanderen dat hun schepen gecontroleerd zijn overeenkomstig de relevante procedures en richtsnoeren van de meest actuele versie van het geharmoniseerde controle- en certificeringssysteem, dat als bijlage bij resolutie A.948-(23) van de algemene vergadering van de IMO is gevoegd.

6.  Wanneer schepen die de vlag van een lidstaat voeren worden aangehouden door havenstaten, neemt die vlaggenstaat maatregelen overeenkomstig de richtsnoeren van bijlage III.

7.  Bijlage III kan worden gewijzigd overeenkomstig de in artikel 18, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure om de richtsnoeren te verbeteren in het licht van de ervaring die is opgedaan bij de toepassing van de bestaande regelingen.

Artikel 7

Overdracht van bevoegdheid voor wettelijk verplichte taken

1.  Onverminderd Richtlijn 94/57/EG of Richtlijn 2007/.../EG [inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties] ontwikkelen of handhaven lidstaten die de inspectie en certificering van hun schepen aan erkende organisaties hebben toevertrouwd de capaciteit om permanent toezicht en permanente controle uit te oefenen op de controle- en certificeringsactiviteiten van de erkende organisaties die namens hen optreden; deze capaciteit moet in verhouding staan tot de omvang en aard van hun vloot.

De lidstaten voorzien in een directe internetverbinding tussen hun instanties en de erkende organisaties en zorgen ervoor dat het personeel dat betrokken is bij het toezicht op de erkende organisaties goed op de hoogte is van de regels van die organisaties en van de vlaggenstaat en in staat is om in de praktijk doeltreffend toezicht te houden op de erkende organisaties.

2.  De lidstaten waarop lid 1 van toepassing is, voorzien in de mogelijkheid aanvullende onderzoeken in te stellen naar schepen die hun vlag voeren teneinde te garanderen dat deze voldoen aan de IMO-verdragen en nationale eisen.

3.  De in lid 2 bedoelde aanvullende onderzoeken moeten met tussenpozen van niet meer dan twaalf maanden worden uitgevoerd voor schepen die:

   a) sedert minder dan twee jaar in het register van de lidstaat zijn ingeschreven, en
   b) op enigerlei tijdstip in de afgelopen 12 maanden zijn aangehouden krachtens Richtlijn 95/21/EG van de Raad van 19 juni 1995 betreffende de naleving, met betrekking tot de schepen die gebruik maken van havens in de Gemeenschap en varen in de onder de jurisdictie van de Lid-Staten vallende wateren, van internationale normen op het gebied van de veiligheid van schepen, voorkoming van verontreiniging en leef- en werkomstandigheden aan boord (havenstaatcontrole)(13) of krachtens Richtlijn 2007/…/EG van het Europees Parlement en de Raad van ... [betreffende havenstaatcontrole](14).

4.  Zodra de krachtens artikel 5, lid 2, van Richtlijn 2007/…/EG [inzake havenstaatcontrole] vastgestelde inspectieregels in werking zijn getreden, zijn de in de leden 2 en 3 van dit artikel bedoelde aanvullende onderzoeken hoe dan ook niet verplicht voor schepen waaraan overeenkomstig die richtlijn een laag risicoprofiel is toegekend.

5.  De lidstaten waarop lid 1 van toepassing is, moeten voorts:

   a) specifieke instructies geven aan hun erkende organisaties, waarin is uiteengezet welke acties moeten worden ondernomen wanneer een schip niet-zeewaardig wordt bevonden zonder gevaar voor het schip of de personen aan boord, of wanneer het schip een onredelijke bedreiging vormt voor het mariene milieu; en
   b) alle passende nationale wetgevingsinstrumenten en de interpretaties ervan die uitvoering geven aan de bepalingen van de IMO-verdragen ter beschikking stellen van hun erkende organisaties of aangeven of de normen van de instantie op enig gebied verder gaan dan de eisen van het verdrag.

6.  De voor de vaststelling van de onderzoeksprocedures en controlesystemen voor aanvullende onderzoeken en van de minimumcriteria voor controleurs en inspecteurs die deze verrichten, noodzakelijke richtsnoeren worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 18, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure.

Artikel 8

Controleurs van vlaggenstaten

1.  De lidstaten bepalen en leggen schriftelijk vast wat de verantwoordelijkheden en bevoegdheden zijn van alle personeelsleden van de vlaggenstaat die werkzaamheden met betrekking tot de veiligheid en voorkoming van verontreiniging beheren, uitvoeren en controleren, alsook de onderlinge relaties tussen deze personeelsleden.

2.  De lidstaten garanderen dat het personeel dat verantwoordelijk is voor de uitvoering van controles, inspecties en audits op schepen en bij maatschappijen, voldoet aan de minimumcriteria van bijlage II.

3.  De lidstaten garanderen dat de scholing, opleiding en supervisie van andere dan de in lid 2 bedoelde personeelsleden die bijstand verlenen bij de uitvoering van de vlaggenstaatverplichtingen in verhouding staan tot de taken die zij gemachtigd zijn uit te voeren.

4.  De lidstaten zien er op gepaste wijze en onder gebruikmaking van de noodzakelijke middelen op toe dat er een gedocumenteerd systeem voor de permanente bijscholing van de in de leden 1 tot en met 3 bedoelde personeelsleden wordt toegepast en dat hun kennis voortdurend wordt geactualiseerd en aangepast aan de taken waartoe zij zijn aangesteld en die zij gemachtigd zijn uit te voeren.

5.  De vlaggenstaat verstrekt niet alleen aan controleurs die namens de vlaggenstaat taken uitvoeren aan boord of aan de romp van schepen, maar zo nodig ook aan de overige in lid 3 bedoelde personeelsleden identificatiedocumenten ter staving van het hun verleende gezag.

6.  Bijlage II kan worden gewijzigd overeenkomstig de in artikel 18, lid 2 bedoelde regelgevingsprocedure om de richtsnoeren te verbeteren in het licht van de ervaring die is opgedaan bij de toepassing van de bestaande regelingen.

7.  Minimumeisen voor de kwalificatie van het in lid 3 bedoelde personeel kunnen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 18, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure.

Artikel 9

Onderzoeken van vlaggenstaten

De lidstaten voeren met inachtname van de verantwoordelijkheden en verplichtingen die op hen rusten uit hoofde van de IMO-Code voor onderzoek naar ongevallen en incidenten op zee, welke is aangenomen bij IMO-resolutie A.849-(20) en als bijlage is toegevoegd aan de recentste versie van resolutie A.884-(21) van de algemene vergadering van de IMO, een onderzoek uit wanneer een schip dat hun vlag voert betrokken is bij een ongeval of incident op zee met verontreiniging. Dergelijke onderzoeken naar ongevallen worden uitgevoerd door passend gekwalificeerde onderzoekers die bekwaam zijn op het gebied van het ongeval en die door de lidstaten beschikbaar worden gesteld, ongeacht de plaats waar het ongeval of incident zich voordoet.

Artikel 10

Minimumbemanningssterkte

De lidstaten zien erop toe dat de schepen die hun vlag voeren voldoende bemand zijn vanuit het oogpunt van de beveiliging van mensenlevens op zee en voldoen aan de beginselen met betrekking tot minimumbemanningssterkte, zoals vastgesteld in resolutie A.890-(21) van de algemene vergadering van de IMO inzake de beginselen van minimumbemanningssterkte, in zijn recentste versie, waarbij rekening wordt gehouden met de relevante richtsnoeren bij die resolutie.

Artikel 11

Begeleidende maatregelen

1.  De lidstaten ontwikkelen of onderhouden een vlootgegevensbank voor hun schepen, waarin de belangrijkste technische bijzonderheden van elk schip en de in lid 2 vermelde informatie wordt opgenomen, of zorgen ervoor dat zij rechtstreeks toegang hebben tot een gegevensbank met soortgelijke informatie. De lidstaten verlenen de Commissie het recht van toegang of - al naargelang het geval - gezamenlijke toegang tot de gegevensbank voor hun schepen, met de mogelijkheid daaruit informatie op te vragen en gegevens met hen uit te wisselen .

2.  De volgende informatie wordt in de gegevensbank van elke lidstaat opgenomen:

   a) waarbij per geregistreerd schip specifiek dienen te worden vermeld:
   i) de scheepsgegevens (naam, IMO-nummer enz.); de datum van opneming in en eventueel uitschrijving uit het register;
   ii) de identificatie van de erkende organisaties die betrokken zijn bij de certificering en classificering van het schip in opdracht van de vlaggenstaat;
   iii) de data en resultaten van de controles (tekortkomingen: ja of nee? - welke? - verholpen of nog recht te zetten? - tot aanhouding overgegaan: ja of nee? - voor hoelang?), inclusief eventuele bijkomende of aanvullende controles en van de audits die hetzij rechtstreeks door de vlaggenstaat, hetzij door de daartoe door die staat gemachtigde erkende organisaties zijn verricht;
   iv) de identificatie van het orgaan dat het schip heeft geïnspecteerd overeenkomstig de controlebepalingen van de havenstaat en de datum van de inspecties;
   v) het resultaat van de controles van de havenstaat (tekortkomingen: ja of nee? - welke? - verholpen of nog recht te zetten? - tot aanhouding overgegaan: ja of nee? - voor hoelang?);
   vi) informatie over ongevallen;
   vii) informatie over inbreuken op de IMO-verdragen, en met name op MARPOL en op Richtlijn 2005/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 inzake verontreiniging vanaf schepen en invoering van sancties voor inbreuken(15);
  b) waarbij in algemene zin voor alle in zijn register opgenomen schepen dienen te worden aangegeven:
   i) de evaluatie en identificatie van de schepen die in de voorbije 12 maanden uit het register zijn uitgeschreven, met dien verstande dat alle informatie die eventueel gedurende de tijd dat de schepen in het bedoelde register waren opgenomen is opgeslagen in de databank, tijdens die periode moet worden bewaard;
   ii) het naar wijze van uitvoering onderverdeelde aantal jaarlijkse inspecties van elk type dat eventueel door of namens de vlaggenstaat is uitgevoerd.

3.  De in lid 2 opgenomen lijst van informatie kan in het licht van ontwikkelingen met betrekking tot nieuwe gegevensbanken overeenkomstig de in artikel 18, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure worden gewijzigd.

Overeenkomstig de in artikel 18, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure kan een geharmoniseerde wijze voor het verstrekken van gegevens worden vastgesteld.

4.  Wanneer een schip voor overdracht naar een ander register wordt uitgeschreven, wordt de in lid 2 opgesomde informatie onverwijld in haar geheel aan de nieuwe vlaggenstaat medegedeeld.

Artikel 12

Beoordeling en bijsturing van de prestaties van vlaggenstaten

1.  De lidstaten beoordelen jaarlijks hun prestaties met betrekking tot de bepalingen van deze richtlijn.

2.  De maatregelen ter beoordeling van de prestaties van de vlaggenstaten omvatten, onder meer, aanhoudingscijfers van de havenstaten, inspectieresultaten van de vlaggenstaten, ongevallenstatistieken, communicatie- en informatieprocessen, jaarlijkse verliesstatistieken (exclusief constructive total losses) en andere passende prestatie-indicatoren aan de hand waarvan kan worden bepaald of de personeelsleden, middelen en administratieve procedures volstaan om aan de vlaggenstaatverplichtingen te voldoen.

3.  Een gemeenschappelijke methode voor het beoordelen van de prestaties van vlaggenstaten wordt vastgesteld overeenkomstig de in artikel 18, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure.

4.  Lidstaten die op 1 juli van het kalenderjaar op de zwarte of grijze lijst van het jaarverslag van het Memorandum van Overeenstemming van Parijs inzake havenstaatcontrole voorkomen, dienen vóór 1 september van dat jaar een uitgebreid verslag over hun gebrekkige prestaties als vlaggenstaat bij de Commissie in. In dat verslag worden de belangrijkste redenen voor het gebrekkig presteren aangeduid en geanalyseerd; voorts wordt nagegaan welke categorieën schepen verantwoordelijk zijn voor dat resultaat. Het verslag bevat ook een plan met herstelmaatregelen, eventueel met inbegrip van aanvullende controles, dat zo snel mogelijk ten uitvoer moet worden gelegd.

Artikel 13

Audits van vlaggenstaten

1.  Elke lidstaat ziet erop toe dat binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn op geregelde tijdstippen een onafhankelijke audit van de naleving van deze richtlijn wordt uitgevoerd.

2.  Het kader en de procedures voor de in lid 1 bedoelde audits worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 18, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure.

Audits die overeenkomstig de bepalingen van IMO-*resolutie A.974(24) worden uitgevoerd, worden gelijkgesteld met de in lid 1 bedoelde audits indien aan de voorwaarden van lid 3 is voldaan, onverminderd eventuele aanvullende inspecties die door de Commissie of op haar verzoek worden uitgevoerd om na te gaan of aan de communautaire maritieme wetgeving is voldaan.

3.  De geaudite lidstaat ziet erop toe dat:

   a) de audit ook betrekking heeft op de naleving van de bepalingen van deze richtlijn;
   b) de Commissie de mogelijkheid krijgt als waarnemer aan de IMO-auditprocedure deel te nemen;
   c) het verslag en de informatie over de naar aanleiding van de audit te ondernemen actie onmiddellijk ter beschikking van de Commissie worden gesteld.

4.  Overeenkomstig de in artikel 18, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure:

   a) wordt een tijdschema opgesteld voor de uitvoering van de in lid 1 bedoelde audits,
   b) worden de voorwaarden voor de bekendmaking van de auditresultaten vastgesteld.

5.  Indien nodig doet de Commissie, in samenwerking met de lidstaten, aanbevelingen en voorstellen ter verbetering van de procedures en resultaten van het IMO-auditsysteem in het in lid 2 bedoelde geval.

Artikel 14

Kwaliteitscertificering

1.  Elke lidstaat ontwikkelt, implementeert en onderhoudt een systeem voor het kwaliteitsbeheer van hun instanties. Dat kwaliteitsbeheersysteem moet worden gecertificeerd overeenkomstig ISO-norm 9001:2000 of een gelijkwaardige norm die minstens alle aspecten van ISO-norm 9001:2000 omvat, en moet worden geaudit overeenkomstig de richtsnoeren van ISO-norm 19011:2002 of een gelijkwaardige norm die minstens alle aspecten van ISO-norm 19011:2002 omvat. Met betrekking tot die gelijkwaardige normen moet Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad(16) in acht worden genomen.

2.  Het kwaliteitsbeheersysteem wordt opgezet binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn.

3.  Het kwaliteitsbeheersysteem wordt gecertificeerd binnen vier jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn.

4.  De verwijzingen in lid 1 naar de ISO-normen kunnen worden bijgewerkt overeenkomstig de in artikel 18, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure.

Artikel 15

Samenwerkingsovereenkomsten

De Commissie dient vóór eind [2007] bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de mogelijkheid om in overleg tussen de Europese Gemeenschap, de lidstaten en derde landen een Memorandum van Overeenstemming vast te stellen betreffende vlaggenstaatverplichtingen, dat ten doel heeft ten opzichte van de lidstaten gelijke mededingingsvoorwaarden te scheppen voor derde landen die zich hebben verbonden tot naleving van de Code voor de toepassing van verplichte IMO-instrumenten, aangenomen bij IMO-resolutie A.973(24), en die ermee instemmen een audit te ondergaan overeenkomstig de bepalingen van IMO-resolutie A.974(24).

Artikel 16

Doorgifte van informatie en kennisgevingen

1.  Elke lidstaat stelt de IMO en de Commissie in kennis van de informatie die vereist is uit hoofde van de IMO-verdragen.

2.  Elke lidstaat stelt de Commissie jaarlijks in kennis van:

   a) het aantal inspecties en audits die zij als vlaggenstaat hebben uitgevoerd,
   b) de middelen die zijn toegewezen voor de in artikel 4, leden 1 en 2, en in artikel 7, lid 1, bedoelde taken,
   c) de maatregelen die zijn genomen om te voldoen aan de artikelen 6 tot en met 11, artikel 12, lid 1, en artikel 15.

3.  Een geharmoniseerd modelformulier voor het verstrekken van de in lid 2 bedoelde informatie kan worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 18, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure.

4.  Nadat de Commissie de informatie van de lidstaten heeft ontvangen, stelt zij een geconsolideerd verslag op over de tenuitvoerlegging van deze richtlijn. Dat verslag wordt ingediend bij het Europees Parlement en de Raad.

Artikel 17

Wijzigingen

Naast de in artikel 2, lid 2, artikel 6, lid 7, en artikel 11, lid 3, bedoelde wijzigingen, kan deze richtlijn worden gewijzigd overeenkomstig de in artikel 18, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure om rekening te houden met nieuwe bepalingen betreffende vlaggenstaten en nieuwe verbintenissen die op internationaal niveau zijn opgesteld, met name in het kader van de IMO en de IAO.

Overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2099/2002 kunnen de wijzigingen van de IMO-verdragen en van de Code voor de toepassing van de verplichte IMO-instrumenten van het toepassingsgebied van deze richtlijn worden uitgesloten.

Artikel 18

Comité

1.  De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 3 van Verordening (EG) nr. 2099/2002 ingestelde Comité voor maritieme veiligheid en voorkoming van verontreiniging door schepen (COSS).

2.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op twee maanden.

Artikel 19

Omzetting

1.  De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op […] aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.  De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 20

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De Voorzitter De Voorzitter

BIJLAGE I

VLAGGENSTAATCODE (FSC)

DELEN 1 EN 2 VAN DE CODE VOOR DE TOEPASSING VAN VERPLICHTE IMO-INSTRUMENTEN

DEEL 1 – GEMEENSCHAPPELIJKE GEBIEDEN

Doel

1.  Het doel van deze Code is de maritieme veiligheid en de bescherming van het mariene milieu wereldwijd te verbeteren.

2.  De verschillende instanties interpreteren deze Code naar gelang van hun eigen omstandigheden en moeten alleen de in punt 6 vermelde instrumenten uitvoeren waarvoor ze overeenkomstsluitende regering of partij zijn. Door geografische en andere redenen spelen sommige instanties een belangrijker rol als vlaggenstaat dan als haven- of kuststaat, terwijl andere een belangrijker rol spelen als kust- of havenstaat dan als vlaggenstaat. Het feit dat de balans naar de ene of de andere kant overhelt, heeft echter geen enkele invloed op hun verplichtingen als vlaggen-, haven- of kuststaat.

Strategie

3.  Opdat een staat het doel van deze Code zou kunnen verwezenlijken, moet een strategie wordt opgesteld waarin de volgende punten aan bod komen:

   1) de toepassing en handhaving van de relevante verplichte internationale instrumenten;
   2) de naleving van internationale aanbevelingen, indien van toepassing;
   3) continue monitoring en verificatie van de doeltreffendheid van de staat bij de naleving van zijn internationale verplichtingen; en
   4) de totstandbrenging, instandhouding en verbetering van de algemene organisatorische prestaties en capaciteiten.

Bij de toepassing van de bovenvermelde strategie moeten de richtsnoeren van deze Code worden nageleefd.

Algemeen

4.  Krachtens de bepalingen van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee uit 1982 (UNCLOS) en IMO-verdragen, zijn de nationale instanties verantwoordelijk voor het uitvaardigen van wetten en regels en voor het nemen van alle overige maatregelen die nodig zijn om deze instrumenten volledig ten uitvoer te leggen en aldus te garanderen dat, vanuit het oogpunt van de veiligheid van mensenlevens op zee en de bescherming van het mariene milieu, een schip geschikt is voor de dienst waarvoor het is bestemd en bemand is met vakbekwaam maritiem personeel.

5.  Bij het nemen van maatregelen om verontreiniging van het mariene milieu te voorkomen, beperken en controleren, moeten staten zodanig tewerk gaan dat schade of gevaar zich direct noch indirect van het ene gebied naar het andere verplaatst en dat een bepaald type verontreiniging niet verandert in een ander type (UNCLOS, artikel 195).

Toepassingsgebied

6.  Deze Code heeft betrekking op de volgende verplichte IMO-instrumenten:

1)   het Internationaal Verdrag inzake de veiligheid van mensenlevens op zee van 1974, zoals gewijzigd (SOLAS 74);

2)   het Protocol van 1978 bij het Internationaal Verdrag inzake de veiligheid van mensenlevens op zee van 1974, zoals gewijzigd (SOLAS PROT 1978);

3)   het Protocol van 1988 bij het Internationaal Verdrag inzake de veiligheid van mensenlevens op zee van 1974, zoals gewijzigd (SOLAS PROT 1988);

4)   het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen van 1973, zoals aangevuld bij het Protocol van 1978 (MARPOL 73/78);

5)   het Protocol van 1997 tot wijziging van het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen van 1973, zoals gewijzigd bij het Protocol van 1978 (MARPOL PROT 1997);

6)   het Internationaal Verdrag betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van 1978, zoals gewijzigd, (STCW);

7)   het Internationaal Verdrag betreffende de uitwatering van schepen van 1966 (LL 66);

8)   het Protocol van 1988 bij het Internationaal Verdrag betreffende de uitwatering van schepen van 1966 (LL PROT 1988);

9)   het Internationaal Verdrag betreffende de meting van schepen van 1969 (Tonnage 69); en

10)   het Verdrag inzake internationale bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee, van 1972, zoals gewijzigd, (COLREG 72),

en op alle instrumenten die krachtens deze verdragen en protocollen verplicht worden gesteld. Zie bijlagen 1 tot en met 4 voor niet-limitatieve lijsten van verplichtingen uit hoofde van de bovenvermelde verplichte instrumenten. Bijlage 5 bevat een lijst van de relevante instrumenten en bijlage 6 bevat een overzicht van wijzigingen op de verplichte instrumenten waarop de Code betrekking heeft(17).

Initiële acties

7.  Wanneer een nieuw of gewijzigd verplicht IMO-instrument van kracht wordt voor een staat, moet de overheid van die staat de bepalingen van dat instrument ten uitvoer kunnen leggen en kunnen afdwingen via passende nationale wetgeving en moet ze de nodige uitvoerings- en handhavingsinfrastructuur ter beschikking kunnen stellen. De overheid moet:

   1) in staat zijn wetten uit te vaardigen die het mogelijk maken daadwerkelijke rechtsbevoegdheid en controle uit te oefenen over administratieve, technische en sociale zaken met betrekking tot schepen die haar vlag voeren en, met name, kunnen voorzien in de rechtsgrondslag voor wetten betreffende algemene vereisten voor registers, de inspectie van schepen, veiligheid en de voorkoming van verontreiniging die van toepassing zijn op dergelijke schepen; deze wetten moeten het ook mogelijk maken regelgeving terzake op te stellen;
   2) voorzien in een rechtsgrondslag voor de afdwinging van haar nationale wetten en regels, inclusief de aanverwante onderzoeks- en strafprocedures; en
   3) beschikken over voldoende personeel met maritieme ervaring dat in staat is bijstand te verlenen met betrekking tot de uitvaardiging van de nodige nationale wetten en zich kan kwijten van alle verantwoordelijkheden van de staat, inclusief de uit hoofde van de respectievelijke verdragen vereiste rapporteringsverantwoordelijkheden.

8.  In de "Richtsnoeren voor maritieme wetgeving", een publicatie van de Verenigde Naties(18), wordt een kader voorgesteld voor het opstellen van nationale wetgeving ter uitvoering van de bepalingen van de relevante IMO-instrumenten.

Informatieverstrekking

9.  De staat moet zijn strategie, zoals vermeld in punt 3, inclusief informatie over zijn nationale wetgeving, aan alle betrokkenen meedelen.

Verslagen

10.  Voorzover van toepassing moeten verslagen worden opgesteld en bijgewerkt om te kunnen aantonen dat de staat zijn vereisten heeft nageleefd en doeltreffend tewerk is gegaan. Deze verslagen moeten leesbaar, onmiddellijk identificeerbaar en opvraagbaar blijven. Er moet een gedocumenteerde procedure worden opgesteld voor het vaststellen van de controles die nodig zijn voor de identificatie, opslag, bescherming, opvraging, bewaartijd en ordening van de verslagen.

Verbetering

11.  De staten moeten de adequaatheid van de maatregelen die ze hebben genomen om de door hen aanvaarde verdragen en protocollen ten uitvoer te leggen, voortdurend verbeteren. Deze verbetering moet plaatsvinden via nauwgezette en doeltreffende toepassing en afdwinging van de nationale wetgeving, voorzover van toepassing, en via toezicht op de naleving.

12.  De staat moet een klimaat stimuleren dat mensen de mogelijkheid biedt om hun prestaties inzake maritieme veiligheid en milieubescherming te verbeteren.

13.  Bovendien moet de staat actie ondernemen om de oorzaken van niet-naleving te identificeren en te elimineren, zodat herhaling kan worden voorkomen. Deze acties omvatten:

   1) onderzoek en analyse van gevallen van niet-naleving;
   2) uitvoering van de nodige corrigerende maatregelen; en
   3) analyse van de uitgevoerde corrigerende maatregelen.

14.  De staat moet ook nagaan welke maatregelen kunnen worden genomen om de oorzaken van potentiële gevallen van niet-naleving weg te nemen, zodat dergelijke gevallen kunnen worden voorkomen.

DEEL 2 – VLAGGENSTATEN

Toepassing

15.  Om zich doeltreffend van hun verantwoordelijkheden en verplichtingen te kunnen kwijten, moeten vlaggenstaten:

   1) nationale wetten en richtsnoeren uitvaardigen om het beleid ten uitvoer te leggen; aan de hand van deze wetten en richtsnoeren kunnen de vlaggenstaten de vereisten van alle verdragen en protocollen inzake veiligheid en voorkoming van verontreiniging waarbij ze partij zijn, toepassen en handhaven; en
   2) vaststellen wie er binnen hun instanties verantwoordelijk is voor het bijwerken en herzien van de goedgekeurde beleidsmaatregelen, voorzover van toepassing.

16.  De vlaggenstaten moeten de middelen ter beschikking stellen en de procedures vaststellen voor het opstellen van een programma voor veiligheid en milieubescherming, dat minstens moet bestaan uit:

   1) administratieve instructies voor de uitvoering van toepasselijke internationale regelgeving; zij moeten ook de nodige nationale interpretatieregels vaststellen en verspreiden;
   2) middelen om de naleving van de in punt 6 vermelde vereisten van de verplichte IMO-instrumenten te garanderen, met name een audit- en inspectieprogramma dat niet afhankelijk is van de administratieve organen die de vereiste certificaten en de relevante documenten afgeven, noch van eventuele entiteiten waaraan de vlaggenstaten de bevoegdheid voor de afgifte van de vereiste certificaten en de relevante documenten hebben gedelegeerd;
  3) middelen om te garanderen dat de vereisten van het STCW-verdrag uit 1978, zoals gewijzigd, worden nageleefd. Dit omvat onder meer middelen om te garanderen dat:
   3. 1 de opleiding, de beoordeling van de bekwaamheden en de certificering van zeevarenden in overeenstemming zijn met de bepalingen van het verdrag;
   3. 2 de STCW-certificaten en –goedkeuringen een accurate weergave zijn van de bekwaamheden van de zeevarenden en dat de passende STCW-terminologie is gebruikt, alsmede termen die identiek zijn aan die welke in de scheepsdocumenten inzake veilige minimumbemanning zijn gebruikt;
   3. 3 een onpartijdig onderzoek kan worden gevoerd naar elke gemelde fout – ongeacht of deze opzettelijk of door nalatigheid heeft plaatsgevonden - die een directe bedreiging vormt voor de veiligheid van mensenlevens of goederen op zee of voor het mariene milieu, en die begaan is door de houders van de certificaten of goedkeuringen die door die partij zijn afgegeven;
   3. 4 door de vlaggenstaat afgegeven certificaten of goedkeuringen kunnen worden ingetrokken, opgeschort of geschrapt, voorzover dit gerechtvaardigd is om fraude te voorkomen; en
   3. 5 de administratieve regelingen, inclusief regelingen met betrekking tot opleidings-, beoordelings- en certificeringsactiviteiten die onder toezicht van een andere staat worden uitgevoerd, van die aard zijn dat de vlaggenstaat de verantwoordelijkheid aanvaardt voor het garanderen van de bekwaamheid van kapiteins, officieren en andere zeevarenden op schepen die zijn vlag voeren(19);
   4) middelen om te garanderen dat ongevallen worden onderzocht en dat gevallen van schepen met vastgestelde tekortkomingen doeltreffend en tijdig worden behandeld; en
   5) de ontwikkeling, documentering en verlening van bijstand met betrekking tot de in de relevante verplichte IMO-instrumenten vermelde eisen waarover de instantie tevreden is.

17.  Vlaggenstaten moeten erop toezien dat schepen die het recht hebben onder hun vlag te varen voldoende en doeltreffend bemand zijn, waarbij rekening moet worden gehouden met de door de IMO goedgekeurde beginselen inzake veilige minimumbemanning.

Bevoegdheidsoverdracht

18.  Vlaggenstaten die erkende organisaties de toelating geven uit hun naam controles en inspecties uit te voeren, certificaten en documenten af te geven, schepen te markeren en andere krachtens de IMO-verdragen vereiste werkzaamheden uit te voeren, moeten deze toelating regelen overeenkomstig SOLAS-voorschrift XI-1/1, teneinde:

   1) zich ervan te vergewissen dat de erkende organisatie over de nodige technische, leidinggevende en onderzoekscapaciteiten beschikt om de toegewezen taken uit te voeren overeenkomstig de minimumnormen voor erkende organisaties die in naam van de instantie optreden, zoals uiteengezet in de relevante IMO-resolutie(20);
   2) deze bevoegdheidsoverdracht te baseren op een formele schriftelijke overeenkomst tussen de instantie en de erkende organisatie; deze overeenkomst moet minstens de in de relevante IMO-resolutie(21) uiteengezette elementen of gelijkwaardige wettelijke regelingen bevatten en kan gebaseerd zijn op de modelovereenkomst voor de machtiging van erkende organisaties die namens de instantie optreden(22);
   3) specifieke instructies te geven waarin gedetailleerd is uiteengezet welke maatregelen moeten worden genomen wanneer een schip ongeschikt wordt bevonden om zich op zee te begeven omdat dit het schip of de personen aan boord in gevaar zou brengen of wanneer het schip buitensporige schade toebrengt aan het mariene milieu of een bedreiging vormt voor dit milieu;
   4) alle passende instrumenten van nationale wetgeving en de interpretaties daarvan die de bepalingen van de verdragen ten uitvoer te leggen, ter beschikking te stellen van de erkende organisatie of te specificeren of de normen van de instantie op bepaalde gebieden strenger zijn dan die van de verdragen; en
   5) de erkende organisatie te verplichten verslagen bij te houden met gegevens die de instantie helpen de verdragsvoorschriften te interpreteren.

19.  Vlaggenstaten die inspecteurs aanstellen om uit hun naam controles en inspecties uit te voeren, moeten overeenkomstig punt 18, en met name alinea 3 en 4, regels voor dergelijke aanstellingen opstellen.

20.  De vlaggenstaat moet een toezichtsprogramma opstellen of deelnemen aan een dergelijk programma; dat programma moet voorzien in de nodige middelen voor toezicht op en communicatie met de erkende organisaties van de vlaggenstaat teneinde te garanderen dat de vlaggenstaat volledig voldoet aan zijn internationale verplichtingen. De vlaggenstaat kan dit verwezenlijken door:

   1) zijn bevoegdheid uit te oefenen om aanvullende controles uit te voeren teneinde te garanderen dat schepen die het recht hebben zijn vlag te voeren ook werkelijk voldoen aan de verplichte IMO-instrumenten;
   2) wanneer dit nodig wordt geacht, aanvullende controles uit te voeren teneinde te garanderen dat schepen die het recht hebben zijn vlag te voeren, voldoen aan de nationale vereisten ter aanvulling van de vereisten van het IMO-verdrag; en
   3) personeel ter beschikking te stellen dat een goede kennis heeft van de regels en voorschriften van de vlaggenstaat en de erkende organisaties en dat in de praktijk toezicht kan houden op de erkende organisaties.

Handhaving

21.  Vlaggenstaten moeten alle nodige maatregelen nemen om te garanderen dat de internationale regels en normen worden nageleefd door de schepen die het recht hebben hun vlag te voeren en door de entiteiten en personen die onder hun rechtsbevoegdheid vallen. Voorbeelden van dergelijke maatregelen zijn:

   1) schepen die het recht hebben hun vlag te voeren verbieden uit te varen zolang ze niet beantwoorden aan de eisen van de internationale regels en normen;
   2) schepen die het recht hebben hun vlag te voeren periodiek inspecteren om na te gaan of de werkelijke staat van schip en bemanning overeenstemt met de afgeleverde certificaten;
  3) tijdens de onder (2) vermelde periodieke inspectie moet de inspecteur nagaan of de zeevarenden van het schip vertrouwd zijn met:
   3.1. hun specifieke taken; en
   3.2. de inrichting, installaties, uitrusting en procedures aan boord van het schip;
   4) nagaan of alle bemanningsleden van het schip in staat zijn in een noodsituatie hun activiteiten te coördineren en taken uit te voeren die van cruciaal belang zijn voor de veiligheid of voor het voorkomen of beperken van verontreiniging;
   5) voorzien in nationale wetten en regels met sancties die voldoende streng zijn om schepen die het recht hebben hun vlag te voeren te ontraden de internationale regels en normen te overtreden;
   6) na onderzoek juridische procedures inleiden wanneer schepen die het recht hebben hun vlag te voeren de internationale regels en normen hebben overtreden, ongeacht de plaats waar de overtreding heeft plaatsgevonden;
   7) voorzien in nationale wetten en regels met sancties die voldoende streng zijn om personen waaraan de vlaggenstaat certificaten of goedkeuringen heeft afgegeven te ontraden de internationale regels en normen te overtreden; en
   8) na onderzoek juridische procedures inleiden wanneer personen waaraan de vlaggenstaat certificaten of goedkeuringen heeft afgegeven de internationale regels en normen hebben overtreden, ongeacht de plaats waar de overtreding heeft plaatsgevonden.

22.  Vlaggenstaten moeten overwegen een controle- en toezichtsprogramma op te stellen en toe te passen teneinde:

   1) snel en grondig ongevallen te onderzoeken en, voorzover nodig, hierover verslag uit te brengen aan de IMO;
   2) statistische gegevens te verzamelen die het mogelijk maken tendensen te analyseren en probleemgebieden te identificeren; en
   3) tijdig te reageren op gebreken en vermoedelijke gevallen van verontreiniging die door haven- of kuststaten worden gemeld.

23.  Bovendien moeten de vlaggenstaten:

   1) garanderen dat de toepasselijke IMO-instrumenten worden nageleefd via de nationale wetgeving;
   2) voldoende gekwalificeerde personeelsleden ter beschikking stellen om de in alinea 15.1 vermelde nationale wetgeving toe te passen en af te dwingen, met inbegrip van personeel voor het uitvoeren van onderzoeken en controles;
   3) voldoende gekwalificeerde personeelsleden van de vlaggenstaat ter beschikking stellen om gevallen te onderzoeken waarbij schepen die het recht hebben hun vlag te voeren door havenstaten worden aangehouden;
   4) voldoende gekwalificeerde personeelsleden van de vlaggenstaat ter beschikking stellen om gevallen te onderzoeken waarbij de geldigheid van een certificaat of goedkeuring of de bevoegdheid van personen die houder zijn van door de vlaggenstaat afgegeven certificaten of goedkeuringen door havenstaten in twijfel wordt getrokken; en
   5) zorgen voor de opleiding van de controleurs en onderzoekers van de vlaggenstaten en voor het toezicht op hun activiteiten.

24.  Wanneer een staat ervan in kennis wordt gesteld dat een schip dat het recht heeft zijn vlag te voeren door een havenstaat is aangehouden, moet de vlaggenstaat erop toezien dat passende corrigerende maatregelen worden genomen om het schip in kwestie onmiddellijk in overeenstemming te brengen met de toepasselijke internationale verdragen.

25.  Een vlaggenstaat of een erkende organisatie die optreedt namens de vlaggenstaat mag pas een internationaal certificaat afgeven aan een schip wanneer is vastgesteld dat het schip aan alle toepasselijke eisen voldoet.

26.  Een vlaggenstaat mag pas een internationaal bekwaamheidscertificaat of een goedkeuring afgeven aan een persoon wanneer is vastgesteld dat die persoon aan alle toepasselijke eisen voldoet.

Controleurs van vlaggenstaten

27.  De vlaggenstaat moet de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van alle personeelsleden die werkzaamheden met betrekking tot veiligheid en de voorkoming van verontreiniging beheren, uitvoeren en controleren, alsook de wederzijdse betrekkingen tussen deze personeelsleden definiëren en documenteren.

28.  De personeelsleden die verantwoordelijk zijn voor controles, inspecties en audits aan boord van schepen of die deze controles, inspecties en audits uitvoeren, alsook de bedrijven die onder de relevante verplichte IMO-instrumenten vallen, moeten minstens beschikken over:

   1) passende kwalificaties van een zeevaartkundig of nautisch instituut en relevante ervaring op zee als gecertificeerd scheepsofficier die in het bezit is of is geweest van een geldig STCW II/2- of III/2-bekwaamheidscertificaat en hun technische kennis van schepen en de werking van schepen op peil hebben gehouden sinds het behalen van dat bekwaamheidscertificaat; of
   2) een graad of gelijkwaardig document van een derde instelling op een door de staat erkend relevant technisch of wetenschappelijk gebied.

29.  Het in punt 28, onder 1), bedoelde personeel moet minstens drie jaar dienst op zee hebben gedaan als officier aan dek of in het motorgedeelte.

30.  Het in punt 28, onder 2), bedoelde personeel moet minstens drie jaar in een relevante functie hebben gewerkt.

31.  Bovendien moet dergelijk personeel aan de hand van aantoonbare opleidingsprogramma's passende praktische en theoretische kennis hebben opgedaan van schepen, de werking van schepen en de bepalingen van de relevante nationale en internationale instrumenten die nodig zijn om hun functie als controleurs van vlaggenstaten te kunnen vervullen.

32.  De scholing en opleiding van het ander personeel dat bijstand verleent bij de uitvoering van dergelijke werkzaamheden, alsook het toezicht op dit personeel, moet in overeenstemming zijn met de taken die ze gerechtigd zijn uit te voeren.

33.  Ervaring op expertisegebied wordt als een voordeel beschouwd; indien de inspecteurs geen ervaring hebben, moet de instantie in passende praktijkopleiding voorzien.

34.  Vlaggenstaten kunnen inspecteurs officieel erkennen via een formeel, gedetailleerd opleidingsprogramma dat leidt tot hetzelfde kennis- en vaardigheidsniveau als vereist in de punten 29 tot en met 32.

35.  De vlaggenstaat moet een gedocumenteerd systeem opzetten voor de kwalificaties van de personeelsleden en de permanente bijwerking van de kennis waarover zij dienen te beschikken voor de taken die ze gerechtigd zijn uit te voeren.

36.  Afhankelijk van de te vervullen functies dienen deze kwalificaties betrekking te hebben op:

   1) kennis van de toepasselijke internationale en nationale regels en voorschriften voor schepen, rederijen, bemanningen, scheepsvracht en scheepsexploitatie;
   2) kennis van de procedures die moeten worden toegepast bij de controle-, certificerings-, onderzoeks- en toezichtstaken;
   3) begrip van de doelstellingen van de internationale en nationale instrumenten inzake maritieme veiligheid en bescherming van het mariene milieu, en van de aanverwante programma's;
   4) begrip van de interne en externe processen aan boord en aan wal;
   5) de professionele bekwaamheid die nodig is om de taken effectief en doeltreffend uit te voeren;
   6) veiligheidsbesef in alle omstandigheden, ook wat de eigen veiligheid betreft; en
   7) opleiding of ervaring met betrekking tot de diverse taken die moeten worden uitgevoerd en, met name, de functies die moeten worden beoordeeld.

37.  De vlaggenstaat dient de controleur een document te verschaffen waarmee hij/zij zich tijdens de uitvoering van zijn/haar taken kan identificeren.

Onderzoeken van vlaggenstaten

38.  Wanneer zich een ongeval of een verontreinigingsincident voordoet, moet een onderzoek worden uitgevoerd. Onderzoeken naar ongevallen moeten worden uitgevoerd door gekwalificeerde onderzoekers die bevoegd zijn in zaken die betrekking hebben op het ongeval. De vlaggenstaat moet bereid zijn hiertoe gekwalificeerde onderzoekers ter beschikking te stellen, ongeacht de plaats waar het ongeval of de vervuiling zich voordoet.

39.  De vlaggenstaat moet ervoor zorgen dat individuele onderzoekers over de nodige praktische kennis en ervaring beschikken op de gebieden die tot hun normale taken behoren. Om onderzoekers te helpen bij het uitvoeren van taken die niet tot hun normale takenpakket behoren, moet de vlaggenstaat ervoor zorgen dat deskundigheid op de volgende gebieden vrij beschikbaar is:

   1) navigatie en de voorschriften inzake botsingen;
   2) vlaggenstaatvoorschriften inzake bekwaamheidscertificaten;
   3) oorzaken van mariene verontreiniging;
   4) interviewtechnieken;
   5) het verzamelen van bewijzen; en
   6) het beoordelen van de gevolgen van de menselijke factor.

40.  Ongevallen met persoonlijk letsel die drie of meer dagen werkongeschiktheid tot gevolg hebben, overlijdens ten gevolge van arbeidsongevallen en dodelijke ongevallen met schepen van de vlaggenstaat moeten worden onderzocht en de resultaten van die onderzoeken moeten openbaar worden gemaakt.

41.  Ongevallen met schepen moeten worden onderzocht en er moet verslag over worden uitgebracht overeenkomstig de relevante IMO-verdragen en de door de IMO ontwikkelde richtsnoeren(23). Het verslag van het onderzoek moet samen met de opmerkingen van de vlaggenstaat naar de IMO worden gestuurd, overeenkomstig de bovenvermelde richtsnoeren.

Beoordeling en herziening

42.  De vlaggenstaten moeten op periodieke basis een beoordeling uitvoeren van hun prestaties met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de administratieve processen, procedures en middelen die nodig zijn om te voldoen aan de verplichtingen van de verdragen waar ze partij bij zijn.

43.  De prestaties van de vlaggenstaten kunnen onder meer aan de hand van de volgende maatregelen worden beoordeeld: het aantal schepen dat door havenstaten is aangehouden, de resultaten van de inspecties van vlaggenstaten, ongevallenstatistieken, communicatie- en informatieprocessen, jaarstatistieken van verloren gegane schepen (exclusief constructive total losses (CTLs)), en andere prestatie-indicatoren, voorzover van toepassing, aan de hand waarvan kan worden bepaald of het personeel, de middelen en de administratieve procedures volstaan om aan de vlaggenstaatverplichtingen te voldoen.

44.  De maatregelen omvatten regelmatige monitoring van:

   1) statistieken van verloren gegane schepen en ongevallen, om tendensen over een bepaalde tijdsspanne te identificeren;
   2) het aantal geverifieerde gevallen van aangehouden schepen in verhouding tot de omvang van de vloot;
   3) het aantal geverifieerde gevallen van onbekwaamheid of wangedrag door individuen die houder zijn van certificaten of goedkeuringen die op bevoegdheid van de vlaggenstaat zijn afgegeven;
   4) antwoorden op verslagen of maatregelen naar aanleiding van door een havenstaat vastgestelde tekortkomingen;
   5) onderzoeken naar ernstige ongevallen en de lessen die daaruit zijn getrokken;
   6) de aangewende financiële, technische en andere middelen;
   7) de resultaten van inspecties, onderzoeken en controles van de schepen die deel uitmaken van de vloot;
   8) onderzoek naar arbeidsongevallen;
   9) het aantal incidenten en overtredingen in het kader van MARPOL 73/78, zoals gewijzigd; en
   10) het aantal opschortingen of intrekkingen van certificaten, goedkeuringen enz.

BIJLAGE II

MINIMUMCRITERIA VOOR CONTROLEURS VAN VLAGGENSTATEN

(bedoeld in artikel 8)

1.  De controleurs moeten gemachtigd zijn om de in deze richtlijn door de bevoegde instantie van de lidstaat vermelde controles uit te voeren.

2.  De controleurs moeten beschikken over passende theoretische kennis en praktische ervaring met schepen, met de exploitatie van schepen en met de bepalingen van de relevante nationale en internationale voorschriften. Deze kennis en ervaring moeten worden opgedaan via gedocumenteerde opleidingsprogramma's.

3.  De controleurs moeten ook minimaal:

   1) beschikken over de voor de uitoefening van de functie van officier aan dek of in het motorgedeelte vereiste graad, die moet zijn verkregen aan een zeevaartkundig of nautisch instituut, en kunnen aantonen als officier te beschikken over een ervaring van minimaal drie jaar aan boord van een schip of van één jaar aan boord van een schip, en daarnaast minstens twee jaar als stagiair-controleur van de vlaggenstaat in dienst te zijn geweest van de bevoegde instantie van een lidstaat, dan wel over relevante ervaring op zee als gecertificeerd scheepsofficier die in het bezit is of is geweest van een geldig STCW II/2- of III/2-bekwaamheidscertificaat;
   2) een door de bevoegde instantie erkend examen hebben afgelegd als scheepsarchitect, mechanisch ingenieur of maritiem ingenieur en minstens drie jaar in die hoedanigheid hebben gewerkt, dan wel gedurende één jaar hebben gewerkt en daarnaast minstens twee jaar als stagiair-controleur van de vlaggenstaat in dienst zijn geweest van de bevoegde instantie van een lidstaat; of
   3) beschikken over een relevante universitaire of gelijkwaardige graad, een opleiding hebben gevolgd bij een erkend opleidingsinstituut voor controleurs en de daaraan verbonden kwalificaties hebben behaald en minstens twee jaar in dienst zijn geweest van de bevoegde instantie van een lidstaat als stagiair-controleur van de vlaggenstaat.

4.  De overeenkomstig punten 3(1) en 3(2) gekwalificeerde controleurs moeten na het behalen van hun bekwaamheidscertificaat of –kwalificaties hun technische kennis van schepen en de werking van schepen op peil hebben gehouden.

5.  De overeenkomstig punt 3(3) gekwalificeerde controleurs moeten over dezelfde kennis en vaardigheden beschikken als de overeenkomstig punten 3(1) en 3(2) gekwalificeerde inspecteurs.

6.  De controleurs moeten in staat zijn om mondeling en schriftelijk met zeevarenden te communiceren in de taal die het meest gebruikelijk is op zee.

7.  De controleurs mogen generlei commercieel, persoonlijk of familiebelang hebben in het gecontroleerde schip, noch in de bemanning, makelaar of agent, maatschappij, rederij of bevrachter daarvan, noch in enigerlei niet-gouvernementele organisatie die wettelijk verplichte of classificatiecontroles uitvoert of scheepscertificaten afgeeft.

8.  Controleurs die niet aan de bovenvermelde criteria beantwoorden worden toch aanvaard wanneer zij ten tijde van de goedkeuring van deze richtlijn in dienst waren van een bevoegde instantie voor wettelijk verplichte controles of controle-inspecties van havenstaten die partij zijn bij het Memorandum van Overeenstemming van Parijs inzake havenstaatcontrole.

BIJLAGE III

RICHTSNOEREN VOOR FOLLOW-UP ACTIES MET BETREKKING TOT SCHEPEN DIE DOOR EEN HAVENSTAAT ZIJN AANGEHOUDEN

(bedoeld in artikel 6)

1.  Aanhouding door een havenstaat

1.  Wanneer de bevoegde instantie van een lidstaat (hierna de vlaggenstaat genoemd) ervan in kennis wordt gesteld dat een schip dat zijn vlag voert door een andere havenstaat is aangehouden, moet ze erop toezien dat passende corrigerende maatregelen worden genomen om het schip in overeenstemming te brengen met de toepasselijke regels en internationale verdragen. Als passend worden de hieronder opgesomde maatregelen beschouwd, met dien verstande dat deze lijst van maatregelen niet het treffen van maatregelen met een soortgelijke uitwerking of met een aanvullend karakter in de weg staat, voorzover deze stroken met de doelstellingen en middelen waarin deze richtlijn voorziet.

2.  Onmiddellijke maatregelen

1.  Zodra de vlaggenstaat in kennis is gesteld van de aanhouding moet ze contact opnemen met de rederij (de rederij voor ISM-doelstellingen) en de havenstaat om, voorzover mogelijk, kennis te nemen van de volledige omstandigheden van de aanhouding.

2.  Op basis van deze informatie moet de vlaggenstaat nagaan welke onmiddellijke maatregelen nodig zijn om het schip in overeenstemming te brengen. De vlaggenstaat kan van oordeel zijn dat bepaalde tekortkomingen onmiddellijk en tot tevredenheid van de havenstaat kunnen worden rechtgezet (bijvoorbeeld een onderhoudsbeurt van een reddingssloep). In dergelijke gevallen moet de vlaggenstaat aan de havenstaat vragen te bevestigen dat de tekortkomingen zijn rechtgezet.

3.  In het geval van ernstiger tekortkomingen, met name structurele en andere tekortkomingen die onder de certificaten vallen die door een erkende organisatie namens de vlaggenstaat of door de vlaggenstaat zelf zijn afgegeven, moet de vlaggenstaat eisen dat een van zijn controleurs een speciale aanvullende controle mag uitvoeren of moet de vlaggenstaat een controleur van de erkende organisatie aanstellen die de controle uitvoert namens de vlaggenstaat. Tijdens deze inspectie moet in de eerste plaats aandacht worden besteed aan de gebieden waarop door de havenstaat tekortkomingen zijn vastgesteld. Wanneer de controleur van de vlaggenstaat of de erkende organisatie dit nodig acht, kan de controle worden uitgebreid tot een volledige controle van de gebieden die onder de relevante wettelijk verplichte certificaten vallen.

4.  Wanneer de onder punt 3 vermelde erkende inspectie door de erkende organisatie is uitgevoerd, moet de controleur de vlaggenstaat in kennis stellen van de genomen maatregelen en van de toestand van het schip na deze inspectie, zodat de vlaggenstaat kan bepalen welke verdere maatregelen eventueel nodig zijn.

5.  Indien de inspectie van de havenstaat overeenkomstig artikel 9, punt 4, van Richtlijn 95/21/EG of artikel 13, lid 5, van Richtlijn 2007/…/EG [betreffende havenstaatcontrole], is opgeschort, moet de vlaggenstaat een nieuwe controle van het schip organiseren voor de certificaten die betrekking hebben op de gebieden waarop door de havenstaat tekortkomingen zijn vastgesteld en voor andere gebieden waarop vervolgens tekortkomingen zijn vastgesteld. De vlaggenstaat moet deze controle zelf uitvoeren of vragen dat de controleur van de erkende organisatie een volledig verslag overlegt en, voorzover nodig, bevestigt dat de controle is uitgevoerd en dat alle tekortkomingen zijn rechtgezet. Wanneer de vlaggenstaat genoegen neemt met het verslag en de bevestiging, moet zij de havenstaat bevestigen dat het schip voldoet aan de eisen van de relevante voorschriften en internationale verdragen.

6.  Wanneer zeer ernstige overtredingen van de voorschriften en internationale verdragen worden vastgesteld, moet de vlaggenstaat altijd een eigen controleur sturen om de inspecties uit te voeren of toezicht te houden op de onder punten 3 tot en met 5 vermelde inspecties en controles. Dit mag niet worden overgelaten aan een inspecteur van de erkende organisatie.

7.  Tenzij punt 10 van toepassing is, moet de vlaggenstaat eisen dat de rederij corrigerende maatregelen neemt om het schip in overeenstemming te brengen met de toepasselijke voorschriften en internationale verdragen alvorens het schip de haven waar het is aangehouden mag verlaten (bovenop de corrigerende maatregelen die door de havenstaat worden geëist). Wanneer dergelijke corrigerende maatregelen niet worden uitgevoerd, worden de relevante certificaten ingetrokken.

8.  De vlaggenstaat moet nagaan in welke mate de door de havenstaat en naar aanleiding van een inspectie/controle van de vlaggenstaat vastgestelde tekortkomingen duiden op een gebrekkig veiligheidsbeheersysteem van het schip en de rederij. Indien nodig moet de vlaggenstaat een nieuwe audit van het schip en/of de rederij organiseren en in samenspraak met de havenstaat bepalen of deze nieuwe audit moet plaatsvinden alvorens het schip de haven waar het is aangehouden mag verlaten.

9.  De vlaggenstaat moet permanent contact onderhouden en samenwerken met de havenstaat om te helpen bij de rechtzetting van de vastgestelde tekortkomingen en zo snel mogelijk te reageren op verzoeken om verduidelijking vanwege de havenstaat.

10.  Wanneer de tekortkomingen niet kunnen worden verholpen in de haven waar het schip is aangehouden en wanneer de havenstaat, overeenkomstig artikel 11, punt 1, van Richtlijn 95/21/EG of artikel 15, punt 1, van Richtlijn 2007/…/EG [betreffende havenstaatcontrole], het schip toestaat zich naar een reparatiewerf te begeven, moet de vlaggenstaat contact opnemen met de havenstaat om te bepalen onder welke voorwaarden deze reis mag plaatsvinden en deze voorwaarden schriftelijk bevestigen.

11.  Als het schip niet aan de in punt 10 vermelde voorwaarden voldoet of zich niet meldt bij de overeengekomen reparatiewerf, moet de vlaggenstaat de rederij onmiddellijk om uitleg vragen en overwegen de certificaten van het schip in te trekken. Bovendien moet de vlaggenstaat een aanvullende controle uitvoeren zodra de gelegenheid zich voordoet.

12.  Als de vlaggenstaat uit de beschikbare informatie besluit dat de aanhouding niet gerechtvaardigd is, moet de vlaggenstaat zijn bezorgdheid te kennen geven aan de havenstaat en contact opnemen met de rederij om te overwegen gebruik te maken van de in de havenstaat beschikbare beroepsprocedure.

3.  Aanvullende maatregelen

1.  Afhankelijk van de ernst van de vastgestelde tekortkomingen en de onmiddellijke maatregelen die zijn genomen, moet de vlaggenstaat overwegen een aanvullende controle uit te voeren nadat het schip door de havenstaat is vrijgegeven. Deze aanvullende controle omvat een beoordeling van de doeltreffendheid van het veiligheidsbeheersysteem en moet door de vlaggenstaat worden uitgevoerd binnen [6] weken nadat hij in kennis is gesteld van de aanhouding. De kosten van de aanvullende controle komen ten laste van de rederij. Als de vlaggenstaat binnen [3] maanden een wettelijke verplichte controle van het schip had gepland, mag de aanvullende controle tot dan worden uitgesteld.

2.  Bovendien moet de vlaggenstaat nagaan of de betrokken rederij een nieuwe audit moet ondergaan. De vlaggenstaat moet ook de inspectiegeschiedenis van de andere schepen die onder de verantwoordelijkheid van dezelfde rederij varen opnieuw bezien om na te gaan of de schepen van die rederij gemeenschappelijke tekortkomingen vertonen.

3.  Als het schip in de afgelopen twee jaar meer dan eens terecht is aangehouden, moeten de aanvullende maatregelen sneller worden uitgevoerd; de aanvullende controle van de vlaggenstaat moet dan in elk geval plaatsvinden binnen [4] weken nadat de vlaggenstaat in kennis is gesteld van de aanhouding.

4.  Als de aanhouding ertoe leidt dat een schip de toegang tot een haven wordt geweigerd overeenkomstig artikel 7 ter van Richtlijn 95/21/EG of artikel 10 van Richtlijn 2007/…/EG [betreffende havenstaatcontrole] moet de vlaggenstaat een aanvullende controle uitvoeren en alle nodige maatregelen nemen om te garanderen dat de rederij het schip volledig in overeenstemming brengt met alle relevante verdragen en voorschriften. Indien dit tot tevredenheid van de vlaggenstaat gebeurt, moet de vlaggenstaat de rederij een document verschaffen waarin dit wordt bevestigd.

5.  De vlaggenstaat moet in alle gevallen nagaan welke juridische stappen, inclusief sancties die streng genoeg moeten zijn om schending van de communautaire voorschriften en van de internationale regels te voorkomen, tegen de rederij passend zouden zijn. Wanneer een schip voortdurend de toepasselijke communautaire voorschriften en internationale verdragen overtreedt, moet de vlaggenstaat nagaan welke aanvullende sancties nodig zijn, inclusief het schrappen van het schip uit zijn register.

6.  Wanneer alle corrigerende maatregelen om het schip in overeenstemming te brengen met de internationale verdragen en communautaire voorschriften zijn uitgevoerd, moet de vlaggenstaat overeenkomstig SOLAS 74, zoals gewijzigd, hoofdstuk I, voorschrift 19(d) en alinea 5.2 van IMO-resolutie A.787-(19), zoals gewijzigd, aan de IMO en aan Commissie een verslag over de IMO-gerelateerde aspecten doen toekomen, waarin ter attentie van de Commissie ook aanvullende informatie is vervat in verband met met de Gemeenschap gerelateerde bepalingen.

4.  Aanvullende controle

1.  De bovenvermelde aanvullende controle moet een onderzoek van de hierna vermelde delen van het schip omvatten. Dit onderzoek moet voldoende grondig zijn om de controleur van de vlaggenstaat ervan te overtuigen dat het schip, de uitrusting en de bemanning voldoen aan alle toepasselijke voorschriften en internationale verdragen.

· Certificaten en documenten

· De rompstructuur en -uitrusting

· Voorwaarden voor de toewijzing van lastlijnen

· De belangrijkste machines en systemen

· De properheid van de machineruimtes

· Reddingshulpmiddelen

· Brandveiligheid

· Navigatieapparatuur

· Vrachtafhandeling en daartoe bestemde uitrusting

· Radioapparatuur

· Elektrische uitrusting

· Voorkoming van verontreiniging

· Leef- en werkomstandigheden

· Bemanning

· Certificering van de bemanning

· Veiligheid van de passagiers

· Operationele vereisten, inclusief communicatie met de bemanning, training, opleiding, werking en veiligheid van de brug en de machinekamer.

2.  De aanvullende controle moet ook de in bijlage V van Richtlijn 95/21/EG of bijlage VIII, deel C, van Richtlijn 2007/…/EG [betreffende havenstaatcontrole] vermelde relevante punten voor een uitgebreide inspectie omvatten, maar mag niet beperkt blijven tot deze punten. De controleurs van vlaggenstaten moeten, wanneer zij dit nodig achten, ook functionele tests uitvoeren van overlevingsvaartuigen en de infrastructuur om deze te water te laten, de hoofd- en hulpmachines, de luikdeksels, hoofdelektriciteitsvoorziening en de bilgesystemen.

(1) PB C 318 van 23.12.2006, blz. 195.
(2) PB C 229 van 22.9.2006, blz. 38.
(3) Standpunt van het Europees Parlement van 29 maart 2007.
(4)* PB L ....
(5) PB L 144 van 15.5.1998, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2003/75/EG van de Commissie (PB L 190 van 30.7.2003, blz. 6).
(6) PB L ....
(7) PB L 208 van 5.8.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1891/2006 (PB L 394 van 30.12.2006, blz. 1).
(8) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).
(9) PB L 324 van 29.11.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 93/2007 van de Commissie (PB L 22 van 31.1.2007, blz. 12).
(10) PB L 167 van 2.7.1999, blz. 33.
(11) PB L 138 van 30.4.2004, blz. 19.
(12) PB L 208 van 5.8.2002, blz. 10.
(13) PB L 157 van 7.7.1995, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2002/84/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 324 van 29.11.2002, blz. 53).
(14)* PB: het nummer toevoegen.
(15) PB L 255 van 30.9.2005, blz. 11.
(16) PB L 204 van 21.7.1998, blz. 37. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.
(17) Deze bijlagen worden ingevuld ter gelegenheid van MSC 80 (mei 2005). Alleen de bijlagen 1, 2 en 5 zijn relevant voor de vlaggenstaatverplichtingen.
(18) ST/ESCAP/1076.
(19) Verordeningen I/2, I/9, I/10 en I/11 van het STCW-Verdrag uit 1978, zoals gewijzigd.
(20) Aanhangsel 1 van resolutie A.739-(18) "Richtsnoeren voor de machtiging van organisaties die optreden in naam van de instantie".
(21) Aanhangsel 2 van resolutie A.739-(18) "Richtsnoeren voor de machtiging van organisaties die optreden in naam van de instantie".
(22) MSC/Circ.710 – MEPC/Circ.307.
(23) Verwijs naar de Code voor onderzoek van ongevallen en incidenten op zee, door de IMO aangenomen bij resolutie A.849-(20), zoals gewijzigd bij resolutie A.884-(21).

Juridische mededeling - Privacybeleid