Europees Parlement
Redevoering
van de Voorzitter van het
Europees Parlement
Dr. Egon A. Klepsch
naar aanleiding van de
Europese Raad
op vrijdag 24 juni 1994 op
Corfu

Embargo: Begin van de redevoering
Het gesproken woord geldt


Mijnheer de Voorzitter,

Dames en heren,

Ik zou u, mijnheer de Voorzitter, zeer hartelijk dank willen zeggen voor uw uitnodiging om naar dit mooie Griekse eiland te komen. Het programma en het kader waarin deze Europese Raad plaatsvindt, maken al duidelijk welke grote vorderingen de Europese integratie maakt. De ondertekening van de Overeenkomst met het nieuwe Rusland over partnerschap en samenwerking en de ondertekening van de Verdragen met de vier kandidaat-lid-staten onderstrepen welke rol onze Gemeenschap in Europa en mondiaal moet spelen. Dit stel ik met grote tevredenheid vast. Tegelijkertijd houdt dit echter een grote verantwoordelijkheid en een opdracht in.

Mijn taak hier is het een standpunt te verwoorden ten aanzien van de thema's die het Raadsvoorzitterschap heeft vastgesteld.

Allereerst zou ik evenwel willen vaststellen dat wij ons aan het einde bevinden van de veelbewogen derde zittingsperiode van het rechtstreeks gekozen Europees Parlement.

Deze periode is gekenmerkt door een reeks bijzondere gebeurtenissen. Met de historische veranderingen van 1989/1990 is een nieuw tijdperk aangebroken. Over het geheel genomen kan deze zittingsperiode positief worden genoemd voor ons Parlement, voor de gehele Europese Unie en voor de burgers van die Unie.

Tevens sta ik vandaag aan het einde van mijn tweeëneenhalfjarige ambtsperiode als Voorzitter van het Europees Parlement. Ik heb een uitgesproken goede samenwerking gehad met het Raadsvoorzitterschap van de vijf lid-staten Portugal, Groot-Brittannië, Denemarken, België en Griekenland. Hiervoor wil ik alle betrokkenen mijn dank uitspreken.

Mijn bijzondere dank richt ik tot u, premier Papandreou, als vertegenwoordiger van het land dat vandaag onze gastheer is. Ook wil ik mijn dank uitspreken aan minister Pangalos als fungerend voorzitter van de Raad. Persoonlijk heb ik vooral de triloog - tussen de voorzitters van de Raad, de Commissie en het Parlement - als buitengewoon aangenaam, zakelijk en succesvol ervaren. De triloog heeft in het halve jaar na de inwerkingtreding van het Verdrag van Maastricht tot een oplossing voor moeilijke situaties geleid.

Benoeming van de voorzitter van de Commissie en de gehele Commissie

Deze nauwe samenwerking tussen Raad, Commissie en Parlement is een belangrijk element bij de uitvoering van het Verdrag van Maastricht. Dit Verdrag kent aan het Europees Parlement een grote mate van inspraak toe. Een essentiële bevoegdheid betreft de instemming met de benoeming van de voorzitter van de Commissie en de gehele Commissie. De persoon die door u wordt voorgedragen voor de functie van voorzitter van de Commissie, moet de instemming van de absolute meerderheid van de leden van het Europees Parlement verwerven.

Ik wil er geen twijfel over laten bestaan dat het Europees Parlement van deze top een beslissing verwacht, om te voorkomen dat het tijdschema voor de installatie van de nieuwe Commissie in het honderd loopt. Uitstel zou tot een ernstige institutionele crisis leiden met als gevolg dat de nieuwe Commissie haar functie wellicht niet in januari 1995 kan aanvaarden.

Daarbij eist het Parlement nadrukkelijk dat de beslissing over de nieuwe voorzitter van de Commissie wordt genomen aan de hand van criteria die de volledige onafhankelijkheid van de Commissie ten opzichte van de regeringen van de lid-staten waarborgen en een duurzaam engagement voor een meer democratische Unie garanderen, vooral met het oog op de in 1996 plaatsvindende volgende hervorming. Alleen als de benoeming aan deze voorwaarden voldoet, kan het Europees Parlement ermee instemmen.

Verder verwachten wij dat de kandidaat voor de functie van Commissievoorzitter in juli ten overstaan van het Europees Parlement de verplichting op zich neemt het nodige te doen om ervoor te zorgen dat de nieuwe kandidaten voor de Commissie zich in november kunnen voorstellen aan de parlementaire commissies overeenkomstig hun toekomstige bevoegdheden. Deze procedure heeft het Europees Parlement in zijn Reglement opgenomen.

Ernstige zorgen over de werkgelegenheidssituatie - verwezenlijking van het Witboek

De publieke opinie in de 12 lid-staten van de Europese Unie is ernstig bezorgd over de nog steeds moeilijke werkgelegenheidssituatie. Een ingrijpende verbetering van de situatie op de arbeidsmarkt is ondanks positieve groeiverwachtingen in de Unie niet in zicht.

Commissievoorzitter Delors heeft in het Witboek over groei en werkgelegenheid een weg voor de Gemeenschap uitgestippeld die nu concreet moet worden ingevuld. Het Europees Parlement heeft zich in zijn advies inzake de algemene economische situatie uitgesproken voor een totale uitvoering van de in dit Witboek uiteengezette strategie. De principebesluiten die de Europese Raad in december jl. in Brussel heeft genomen, moeten nu worden uitgevoerd. We moeten de voorstellen uit het Witboek verwezenlijken en daarbij prioriteiten vaststellen.

Het Europees Parlement wenst met name:

  1. een versterkte samenwerking op het gebied van het economisch beleid;
  2. maatregelen met het oog op een globale strategie ter verhoging van het Europese concurrentievermogen;
  3. de goedkeuring van de budgettaire en financiële maatregelen, vooral waar deze betrekking hebben op de bevordering van grote netwerken (vervoer, energie en telecommunicatie) en op het midden- en kleinbedrijf;
  4. een gezamenlijke vergadering van de Raad van ministers van Economische Zaken en Financiën en de Raad van ministers van Sociale Zaken om de aanbevelingen in het Witboek te coördineren en uit te voeren.

Zoals uit het Witboek blijkt, gaat het erom een duurzaam, ecologisch verantwoord en niet-inflatoir herstel te realiseren. We hebben behoefte aan economische groei die als tastbaar resultaat nieuwe werkgelegenheid oplevert. De bestrijding van de structurele werkloosheid vereist passende maatregelen voor de arbeidsmarkt en in de loonpolitiek. We moeten gunstige randvoorwaarden scheppen voor ondernemingszin, innovatie en investeringen.

Voorts heeft het Europees Parlement er telkens weer op aangedrongen dat de interne markt wordt voltooid en dat de Raad de laatste knopen doorhakt.

Uitbreiding van de Gemeenschap - tijdige afronding van de ratificatieprocedures

Het Europees Parlement heeft met overweldigende meerderheid ingestemd met het resultaat van de toetredingsonderhandelingen met de vier kandidaatlanden Noorwegen, Oostenrijk, Finland en Zweden. Wij hebben met zin voor onze verantwoordelijkheid een moeilijke beslissing genomen. Ik ben ervan overtuigd dat van deze uitslag een duidelijk signaal uitgaat. Ik heb vandaag met grote vreugde deelgenomen aan de ondertekeningsplechtigheid en ik stel het zeer op prijs dat de minister-presidenten van de toetredende landen vandaag al kunnen deelnemen aan de beraadslagingen van de Europese Raad.

Deze uitbreidingsronde betekent echter geenszins dat onze opdracht is vervuld. Er zijn nog andere aanvragen om toetreding ingediend. Het Europees Parlement dringt er al lang op aan dat de Raad een beslissing neemt over het openen van onderhandelingen met Cyprus en Malta. Tegenover Cyprus heeft de Raad zich ertoe verplicht vóór 1 januari 1995 de voorwaarden voor het openen van de onderhandelingen te bezien in het licht van de ontwikkeling van het internationale overleg over Cyprus. Wij mogen deze twee landen niet langer teleurstellen.

Betrekkingen met de landen in Midden- en Oost-Europa

De vele gesprekken die ik met vertegenwoordigers van de landen in Midden- en Oost-Europa heb gevoerd, hebben mij gesterkt in de overtuiging dat de Europese Unie verantwoordelijkheid draagt voor de economische en politieke ontwikkeling alsmede de interne en externe veiligheid in deze landen. De Unie moet deze verantwoordelijkheid nemen. De landen in deze regio bouwen op ons.

De Europese Raad heeft vorig jaar juni in Kopenhagen deze verantwoordelijkheid duidelijk aanvaard en met een politiek signaal ook uitzicht op toetreding gegeven. Dit heeft de instemming van het Europees Parlement en de betrokken landen gevonden.

De associatieovereenkomsten c.q. Europaverdragen met Polen en Hongarije zijn van kracht. Met zes andere landen zijn de onderhandelingen bijna of volledig afgerond.

Nu is het tijd een stap verder te gaan. Een absolute voorwaarde is wel dat de associatieovereenkomsten zichtbaar worden ingevuld.

Vanuit het perspectief van de landen die om toetreding zouden kunnen verzoeken, is de situatie momenteel onduidelijk. Zij verwachten van ons signalen die in dezelfde richting wijzen, en duidelijkheid over een tijdschema, dat zich eventueel over een langere periode kan uitstrekken.

Het doel kan en mag daarbij niet zijn een uniform onwrikbaar tijdpad met concrete streefdata vast te stellen. Er dienen criteria en vaste punten in een ontwikkeling te worden aangegeven die voor de kandidaatlanden op lange termijn voorwaarden en oriëntatiepunten vormen, en die hun vooral zekerheid geven omtrent hun toekomstige weg. Want dat is iets waarover wij het allemaal wel eens zijn: de grens van Europa kan niet opnieuw worden vastgesteld langs de oostgrens van Duitsland.

Naast de zes geassocieerde landen waarmee Europaverdragen zijn gesloten, geldt dit voor de Baltische staten. En ook over Slovenië dienen wij onze gedachten te laten gaan.

Betrekkingen met Rusland en het GOS als geheel

De invulling van onze betrekkingen met Rusland en de overige leden van het Gemenebest van Onafhankelijke Staten moet voor ons een bijzonder aandachtspunt blijven. Wij mogen Rusland niet isoleren; maar wij mogen ook niet toestaan dat aan Rusland een vetorecht wordt toegekend in kwesties die de Gemeenschap of de NAVO betreffen. Het nieuwe Verdrag over samenwerking vormt een belangrijke etappe en legt de basis voor de uitbreiding van onze betrekkingen.

Naar onze mening heeft de Oekraïne vanwege zijn kwetsbare positie behoefte aan bijzondere politieke en economische steun. Ik ben daarom uitermate verheugd over het feit dat vorige week met dit land een partnerschapsakkoord is ondertekend. Wij steunen uitdrukkelijk het actieplan van de Europese Commissie dat moet garanderen dat de kerncentrale in Tsjernobyl in twee fasen tot eind 1997 volledig wordt gesloten.

Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid

De oorlog in het voormalige Joegoslavië stelt ons geweten en onze geloofwaardigheid op de proef. Dat is een constatering waarmee wij geen genoegen kunnen en mogen nemen. Daarom moeten wij het eens worden over een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en gezamenlijke politieke acties steunen. Het is van belang dat de mogelijkheden die het Verdrag van Maastricht hiertoe biedt, worden benut. Dit is ook noodzakelijk gezien de kritieke situatie in andere crisisgebieden in de wereld. Op grond van de dagelijkse beelden van de wreedheden en de vluchtelingenstromen in Rwanda en andere brandhaarden mogen wij onszelf geen rust gunnen.

De conferentie over een stabiliteitspact in Europa, die eind mei in Parijs heeft plaatsgevonden, vormt een onderdeel van de noodzakelijke nieuwe strategie. Dat deze inspanningen onder het dak van de CVSE worden geplaatst, is een logische consequentie. Wij moeten ons echter wel afvragen of de beginselen en de organisatie van het CVSE-proces niet in hun totaliteit op losse schroeven komen te staan als gevolg van de met geweld tot stand gebrachte grenswijzigingen, die wij in Joegoslavië niet hebben kunnen verhinderen.

We moeten achter onze principes staan - het mogen niet enkel holle woorden blijven. Het ontplooien van nieuwe initiatieven ontslaat ons niet van deze verplichting.

Het initiatief van het Griekse voorzitterschap om te komen tot een nieuw communautair beleid voor de Middellandse Zee is een ander positief element in het streven naar stabiliteit en vrede. Het Europees Parlement steunt dit initiatief dat moet leiden tot een mediterraan forum waaraan alle lid-staten van de Unie en de Middellandse-Zeelanden deelnemen.

Praktische uitvoering van het Verdrag van Maastricht

De interinstitutionele onderhandelingen over de volledige praktische uitvoering van het Verdrag van Maastricht hebben dit halfjaar onvoldoende vooruitgang geboekt.

Met bevrediging wil ik hier echter vaststellen dat de doeltreffende samenwerking tussen Raad, Commissie en Parlement een zeer succesvolle start mogelijk heeft gemaakt voor de nieuwe medebeslissingsprocedure.

Ik ben van mening dat wij allen met tevredenheid nota kunnen nemen van de uitkomst van de procedures die hebben geleid tot de goedkeuring van het vierde onderzoeksprogramma en andere richtlijnen.

Het Europees Parlement houdt inmiddels met klem vast aan voortzetting van het interinstitutioneel overleg, omdat er tussen de instellingen nog een aanzienlijk aantal open kwesties bestaat. Prioriteit heeft voor ons een regeling voor de enquêtecommissies en voor de inbreng van de Raad bij de uitvoering van verordeningen, de zogenaamde comitologie. Dit is van bijzonder belang omdat anders de wetgevingsprocedure geblokkeerd dreigt te worden. Hier doe ik met name een beroep op het komende Duitse voorzitterschap om zich hierover intensief te buigen.

Met hun akkoord over de begrotingsdiscipline hebben de drie betrokken organen de budgettaire uitvoeringsprocedure voor de periode 1994-1999 vastgesteld. Andere afspraken en akkoorden zijn nog niet tot stand gekomen. Voordat een definitief besluit over de eigen inkomsten kan worden genomen, is overleg met het Europees Parlement noodzakelijk en ook toegezegd. Wij zijn hiertoe bereid.

De te verwachten uitbreiding van de Gemeenschap vereist bovendien een herziening van de financiële vooruitzichten. Ook hierover is een toezegging aan het Europees Parlement gedaan.

Tot slot wil ik er geen twijfel over laten bestaan dat het Europees Parlement uiterlijk op de Intergouvernementele Conferentie in 1996 zal eisen dat het volledig wordt betrokken bij alle begrotingskwesties en dat de zogenaamde verplichte uitgaven als categorie komen te vervallen.

Voorbereiding van de Intergouvernementele Conferentie in 1996

Inspraak van het Europees Parlement bij Verdragswijzigingen is een andere eis waaraan tot dusverre helaas nog niet is voldaan. In zijn resolutie van 4 mei 1994 heeft het Parlement duidelijk gemaakt dat het wil worden betrokken bij de voorbereidingen voor de Intergouvernementele Conferentie in 1996. Ik ben het Griekse voorzitterschap en ook bondskanselier Kohl en andere regeringsleiders er dankbaar voor dat zij in hun in het openbaar gedane toezeggingen aan de fracties van het Europees Parlement getoond hebben open te staan voor deze eis van het Parlement.

De Europese Raad dient een signaal te geven door op dit punt een positieve beslissing te nemen. De voorbereidingen voor de conferentie in 1996 mogen niet opnieuw in een politiek steriele ruimte achter gesloten deuren plaatsvinden. Ik doe een beroep op u om lering te trekken uit het debat in onze lid-staten over het Verdrag van Maastricht en het Parlement en de publieke opinie te betrekken bij de voorbereidingen voor de Intergouvernementele Conferentie.

Overigens wil ik eraan herinneren dat het Parlement uiteindelijk in mei akkoord is gegaan met de toetredingsverdragen, omdat wij van de nieuwe landen geen gijzelaars wilden maken van de onopgeloste institutionele hervorming van de Unie.

Het Parlement heeft op verantwoordelijke wijze gebruik gemaakt van zijn instemmingsbevoegdheid. De regeringen zouden er nu goed aan doen om met evenveel verantwoordelijkheidszin te besluiten het Europees Parlement deel te laten uitmaken van de groep die de conferentie in 1996 moet voorbereiden.

Aan de wensen met betrekking tot het "Europa van de burger" tegemoetkomen

In de aanloop naar de vierde rechtstreekse Europese verkiezingen zijn dagelijks van alle kanten allerlei wensen geformuleerd over de totstandbrenging van een echt "Europa van de burger". Het is niet pas door de te geringe opkomst duidelijk geworden dat wij daarin tot nu toe niet zijn geslaagd. De nog steeds bestaande afstand tussen burger en Europese Unie heeft vele oorzaken, die ik hier niet afzonderlijk wil analyseren.

De versterking van de democratische structuren en controles en een grotere doorzichtigheid zijn doelstellingen waar het Europees Parlement zich sinds jaar en dag sterk voor maakt in het belang van de burger. De in het Verdrag van Maastricht bepaalde grotere samenwerking tussen Raad, Commissie en Europees Parlement op het gebied van de wetgeving heeft al verbeteringen opgeleverd. Er moeten echter nog andere stappen worden ondernomen, met name voor wat betreft het werken van de Raad achter gesloten deuren. Maar ook de controle op de activiteit van de instellingen moet doorzichtiger worden. Dat over de enquêtecommissies van het Parlement nog geen overeenstemming is bereikt, toont aan dat er nog veel te doen blijft.

Een belangrijk instrument om gestalte te geven aan een Europa dat dicht bij de burger staat, is de instelling van een ombudsman, zoals in het Verdrag van Maastricht omschreven. De benoeming van deze ombudsman, die alleen aan het Europees Parlement verantwoording verschuldigd is, is een van de prioritaire taken van het nieuw gekozen Parlement. Ook daarmee wordt weer in belangrijke mate bijgedragen tot meer democratie.

Tot slot wijs ik ook op de noodzaak van voortzetting en uitbreiding van de samenwerking met de nationale parlementen, want alleen in gezamenlijk overleg kunnen wij de volledige controle van de Europese instellingen garanderen.

De burger verwacht echter ook dat de staatshoofden en regeringsleiders van de Europese Unie doeltreffender optreden bij kwesties op het gebied van de binnenlandse veiligheid. Tastbare vooruitgang in de grensoverschrijdende bestrijding van de internationale criminaliteit, de drugshandel en het terrorisme is dringender noodzakelijk dan ooit. De derde pijler van het Unieverdrag voorziet in samenwerking tussen de regeringen van de lid-staten. In feite zouden er ten minste gemeenschappelijke maatregelen moeten worden getroffen, zoals voor het gemeenschappelijk buitenlands beleid bepaald is. In zijn resolutie over Corfu stelt het Europees Parlement voor dat de ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie een gezamenlijke vergadering beleggen om concrete voorstellen te formuleren.

Bovendien wenst het Europees Parlement een nauwkeurig tijdschema voor de toetreding van de Europese Unie tot het Europees Verdrag inzake de rechten van de mens, om ook op deze wijze een duidelijk signaal te geven. Met het gezamenlijke initiatief van president Mitterrand en bondskanselier Kohl voor een betere bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat en met het concrete werkprogramma dat het Griekse Raadsvoorzitterschap in concept heeft voorgelegd, ben ik uitermate ingenomen. De beraadslagingen tijdens deze top dienen duidelijke richtsnoeren op te leveren voor de verdere werkzaamheden op dit kritieke beleidsterrein.

Culturele dimensie - Danzig als culturele hoofdstad van Europa in 1997

Het Verdrag van Maastricht biedt de instellingen van de Europese Unie ook mogelijkheden om de culturele dimensie van onze Gemeenschap te versterken. De Gemeenschap moet de lid-staten helpen hun culturele waarden te ontplooien door de nationale en regionale verscheidenheid in stand te houden en tegelijkertijd het gemeenschappelijk cultureel erfgoed te accentueren.

Het elk jaar aanwijzen van een andere culturele hoofdstad biedt daartoe een uitstekende gelegenheid. Ik heb daarom tijdens mijn bezoek aan Polen de vertegenwoordigers van regering en parlement graag toegezegd dat ik hier vandaag de kandidatuur van de Poolse stad Danzig als culturele hoofstad van Europa voor 1997 zou steunen.

Vaste oriëntatiepunten voor een gemeenschappelijke toekomst

Uit de uiteenlopende opkomst bij de vierde Europese verkiezingen in de diverse lid-staten blijkt dat wij er onverminderd naar moeten blijven streven het democratisch tekort en de informatieachterstand weg te werken.

Voor het consolideren van de fundamentele waarden democratie, vrijheid, welvaart en solidariteit moet elke dag opnieuw strijd worden geleverd. De burgers van de Unie verwachten vaste oriëntatiepunten om vorm te kunnen geven aan hun gemeenschappelijke toekomst. Het Europees Parlement zal blijven fungeren - en dit in versterkte mate - als het democratisch geweten van de Unie en als pleitbezorger van de burgers.

Het Verdrag van Maastricht over de Europese Unie is een belangrijke etappe in de geschiedenis van onze Gemeenschap. Dit Verdrag mag echter niet het laatste woord in deze eeuw blijven. Op de Intergouvernementele Conferentie in 1996 moet door middel van een verdergaande institutionele hervorming de koers voor de tijd daarna worden uitgezet. Waar het om gaat is dat de groter wordende Europese Unie zo wordt ingericht dat zij goed kan functioneren. Ik doe een beroep op u om de beschikbare tijd goed te gebruiken.

De Europese Unie wordt in de overige Europese landen en in andere werelddelen al lang beschouwd als een vast gegeven. Veel landen verwachten van ons dat wij een prominente rol op het wereldtoneel spelen bij de verdediging en instandhouding van de democratische waarden en bij de handhaving van vrede en vrijheid. Wij kunnen en mogen bij het beslechten van conflicten in Europa en daarbuiten niet langer uitsluitend vertrouwen op de Verenigde Staten van Amerika. Wij moeten vastberaden voor onszelf opkomen. Dat zijn wij onze burgers schuldig.

Tot besluit zou ik nogmaals het Griekse Raadsvoorzitterschap mijn hartelijke dank willen uitspreken voor de uitstekende samenwerking met het Europees Parlement. Tevens wil ik hier Commissievoorzitter Delors en de gehele Commissie hartelijk danken voor de nauwe samenwerking met ons Parlement.

Het Duitse Raadsvoorzitterschap, dat over enkele dagen zijn functie aanvaardt, wens ik toe dat het aan de hoge verwachtingen voldoet. Ik doe een beroep op de vertegenwoordigers van alle lid-staten om de Europese eenmaking in versterkte mate voort te zetten in de wetenschap dat de Europese Unie het enige alternatief is om gezamenlijk het hoofd te kunnen bieden aan de toekomstige uitdagingen.


© Europees Parlement: 1998