EUROPESE RAAD VAN DUBLIN
13 en 14 DECEMBER 1996
CONCLUSIES VAN HET VOORZITTERSCHAP: BIJLAGEN
BIJLAGE I
RAAD ECOFIN
Dublin, 13 december 1996
VERSLAG (1) VAN DE RAAD ECOFIN AAN DE EUROPESE RAAD VOORBEREIDINGEN VOOR DE DERDE FASE VAN DE EMU
Inhoud
1. De Europese Raad heeft een jaar geleden in Madrid bevestigd dat de derde fase van de Economische en Monetaire Unie aanvangt op 1 januari 1999, overeenkomstig de convergentie criteria, het tijdschema, de protocollen en de procedures die in het Verdrag zijn vastgelegd (2) . Dientengevolge verzocht de Europese Raad de Raad ECOFIN :
- om samen met de Commissie en het Europees Monetair Instituut, elk op hun respectieve bevoegdheidsterreinen, de vraagstukken te bestuderen die aan de orde komen doordat sommige landen eventueel niet vanaf het begin aan de eurozone deelnemen, en in het bijzonder de vraagstukken die verband houden met problemen op het stuk van de monetaire stabiliteit ;
- ervoor te zorgen dat de overheidsfinanciën na het ingaan van de derde fase gezond blijven in overeenstemming met de uit het Verdrag voortvloeiende verplichtingen. De Europese Raad noemde begrotingsdiscipline zowel voor het welslagen van de Economische en Monetaire Unie als voor de aanvaarding van de gemeenschappelijke munt door het publiek van essentieel belang ; hij nam nota van het voornemen van de Commissie in 1996 haar conclusies in te dienen met betrekking tot de wijze waarop de begrotingsdiscipline kan worden verzekerd.
De Europese Raad verzocht de Raad over de twee voornoemde vraagstukken zo spoedig mogelijk verslag uit te brengen.
Voorts verzocht de Europese Raad van Madrid de Raad de technische voorbereidingen voor een verordening die het wettelijke kader voor het gebruik van de euro moet vormen, uiterlijk eind 1996 af te ronden.
2. De Raad heeft derhalve werk gemaakt van deze drie aangelegenheden en verwacht in staat te zullen zijn om daarover terzelfdertijd een besluit te nemen. Hij kreeg daarbij aanzienlijke steun van de Commissie en het Europees Monetair Instituut, elk op hun bevoegdheidsterrein. De Raad bracht tussentijds verslag uit aan de Europese Raad van Florence, die er bij de Raad op aandrong zijn werkzaamheden voort te zetten ten einde aan de Europese Raad te Dublin conclusies te kunnen voorleggen waaruit blijkt dat verdere substantiële vooruitgang is geboekt. Tijdens een informele vergadering van ministers en presidenten van de centrale banken in september in Dublin zijn op deze punten verdere vorderingen gemaakt. Op 16 oktober heeft de Commissie wetgevings voorstellen aangenomen voor de wettelijke omkadering van de euro en inzake de begrotingsdiscipline in de derde fase. Het Europees Monetair Instituut heeft een rapport opgesteld over monetaire en wisselkoersverhoudingen in de derde fase, dat door de Raad wordt aanbevolen en als bijlage aan dit verslag wordt gehecht.
3. Een wisselkoersmechanisme zou de Lid-Staten met een derogatie houvast kunnen bieden voor het voeren van een gezond economisch beleid in het algemeen en voor het monetaire beleid in het bijzonder. De Raad presenteert daarom voorstellen voor een nieuw wisselkoersmechanisme (WKM 2) in de derde fase van de EMU. De details hiervan volgen in hoofdstuk I van dit verslag en in het rapport van het EMI.
4. De Raad ziet een sterk verband tussen wisselkoersaangelegenheden en begrotingsdiscipline en heeft beide onderwerpen derhalve parallel behandeld. Zonder adequate ondersteuning via het begrotingsbeleid en andere beleidsterreinen kan het monetaire beleid onmogelijk de nagestreefde prijsstabiliteit verwezenlijken en de duurzame convergentie bewerkstelligen die stabiele wisselkoersen in de hand werkt. Daarvoor is adequate en aanhoudende ondersteuning via het begrotingsbeleid en andere beleidsgebieden nodig. Een stabiliteits- en groeipact ter verzekering van een strikte begrotingsdiscipline op duurzame grondslag is dan ook van essentieel belang.
In het voortgangsverslag van de Raad aan de Europese Raad van Florence werden de grote lijnen van een dergelijk pact reeds aangegeven. Sindsdien heeft de Raad zijn werkzaamheden op dat punt voortgezet en hij is thans in staat tot een presentatie van suggesties voor de hoofdelementen van een stabiliteits- en groeipact, waaronder een eventuele resolutie van de Europese Raad, overeenkomstig de procedures en de beginselen van het Verdrag. Die elementen staan in hoofdstuk II van dit verslag.
5. De Raad heeft zich voor zijn werkzaamheden inzake het wettelijk kader voor de euro in het bijzonder verlaten op de steun van het EMI en de Commissie. De technische voorbereiding van de wetgeving is tijdens de informele bijeenkomst van de Raad in september aanzienlijk opgeschoten. In hoofdstuk III wordt de stand van de wetgevingsvoorbereiding uiteengezet.
I. Verhoudingen tussen de Lid-Staten die wel en de Lid-Staten die geen deel uitmaken van de eurozone in de derde fase
6. Bij zijn werkzaamheden inzake de verhouding tussen de Lid-Staten die wel en de Lid-Staten die geen deel uitmaken van de eurozone heeft de Raad zich laten leiden door de beginselen van zijn voortgangsverslag als aangenomen door de Europese Raad van Florence. Daarin was men het eens over het volgende :
- alle Lid-Staten, zowel die welke de euro invoeren als die welke dat niet doen, hebben een sterk gemeenschappelijk belang bij het goed functioneren van de Economische en Monetaire Unie en van het wisselkoersmechanisme. Derhalve worden alle Lid-Staten betrokken bij de dialoog over de vraagstukken die aan de orde komen bij de overgang naar de derde fase van de EMU, met inbegrip van de problemen op monetair gebied en op het gebied van de wisselkoersen, alsook de institutionele en begrotingskwesties ;
- een stabiel economisch klimaat is een vereiste voor het goed functioneren van de interne markt alsook voor een toename van investeringen, groei en werkgelegenheid, en derhalve in het belang van alle Lid-Staten.
7. De afgelopen maanden is de Raad zich bezig blijven houden met die aspecten van de verhoudingen tussen de Lid-Staten die wel en de Lid-Staten die geen deel uitmaken van de eurozone. Zijn streven daarbij was de eenheid die de Gemeenschap reeds tot stand heeft gebracht uit te bouwen en te versterken en er met name voor te zorgen dat de relevante communautaire organen doelmatig en harmonieus blijven samenwerken.
8. In het voortgangsverslag van de Raad aan de Europese Raad van Florence werd betoogd dat het goed functioneren van de interne markt niet bedreigd mag worden door een onjuiste onderlinge afstemming van de reële wisselkoersen, of door buitensporige fluctuaties van de nominale wisselkoers tussen de euro en de overige EU-valuta's, die de handelsstromen tussen de Lid-Staten zouden verstoren. Voor een duurzame wisselkoers stabiliteit is aanhoudende convergentie van de economische basisparameters vereist. Men is het erover eens dat alle Lid-Staten daartoe in de derde fase van de EMU een gedisciplineerd en verantwoordelijk monetair beleid dienen te voeren, dat gericht is op prijsstabiliteit. Coördinatie van het monetair beleid in het kader van de Algemene Raad van de ECB zal daarom een centrale rol spelen. Een gezond budgettair en structuurbeleid in alle Lid-Staten is minstens even essentieel voor de duurzame stabiliteit van de wisselkoersen.
9. In het te Florence aangenomen verslag werd ook gesteld dat een wisselkoersmechanisme mede kan waarborgen dat de Lid-Staten een op stabiliteit gericht beleid voeren, kan bijdragen tot convergentie tussen de Lid-Staten die niet deelnemen aan de gemeenschappelijke munt, en hen aldus kan helpen bij hun inspanningen om de gemeenschappelijke munt aan te nemen. Ook zou dit mechanisme hen en de deelnemende Lid-Staten kunnen beschermen tegen ongefundeerde druk op de wisselmarkten. In dergelijke gevallen zal het mechanisme de niet- deelnemende Lid-Staten, wanneer hun valuta onder druk komt, kunnen helpen passende beleidsreacties, waaronder rentemaatregelen, te combineren met gecoördineerde interventie. Ook zou hierdoor mede kunnen worden gewaarborgd dat de Lid-Staten die na 1 januari 1999 de euro willen aannemen, een behandeling krijgen die gelijk is aan die van de landen die vanaf het begin deelgenomen hebben, waar het gaat om het voldoen aan de convergentiecriteria.
10.Op grond van deze overwegingen werd het door de Europese Raad als passend aanvaard dat per 1 januari 1999 een nieuw wisselkoersmechanisme in de plaats komt van het huidige. Daarbij zou lering kunnen worden getrokken uit de ervaring met het huidige systeem, terwijl de continuïteit gewaarborgd zou zijn. Er zou voldoende flexibiliteit moeten worden gelaten, met name om in te spelen op de uiteenlopende niveaus, snelheden en strategieën van economische convergentie van de niet tot de eurozone behorende Lid-Staten die zich aansluiten bij het mechanisme ("de overige deelnemers"). Het lidmaatschap zou ook in de toekomst op vrijwillige basis zijn. Niettemin mag worden verwacht dat de Lid-Staten met een derogatie zich aansluiten bij het mechanisme.
Nieuw wisselkoersmechanisme (WKM 2)
11. Het WKM 2 zal gebaseerd zijn op centrale koersen, vastgesteld ten opzichte van de euro die de spil van het stelsel zal zijn. De standaard fluctuatiemarge zal net als nu betrekkelijk ruim zijn. Door een op stabiliteit gericht economisch en monetair beleid te voeren, zullen de spilkoersen voor de deelnemende Lid-Staten het richtpunt blijven. De spilkoersen en de standaard fluctuatiemarges zullen in onderlinge overeenstemming worden vastgesteld door de ministers van de Lid-Staten van de eurozone, de ECB en de ministers en de presidenten van de centrale banken van de Lid-Staten die niet tot de eurozone behoren maar wel deelnemen aan het nieuwe mechanisme, volgens een gezamenlijke procedure waar de Europese Commissie bij wordt betrokken, en na raadpleging van het Economisch en Financieel Comité. De ministers en de presidenten van de centrale banken van de Lid-Staten die niet meedoen aan het wisselkoersmechanisme krijgen geen stemrecht in de procedure.
12. Interventie in de marges zal in principe automatisch en onbeperkt zijn, waarbij financiering op zeer korte termijn beschikbaar is. De ECB en de centrale banken van de overige deelnemers kunnen interventie echter opschorten indien deze strijdig zou zijn met het hoofddoel, namelijk het handhaven van de prijsstabiliteit. Er moet voor worden gezorgd dat een aanpassing van de spilkoersen tijdig gebeurt ten einde te voorkomen dat de wisselkoersverhoudingen significant verstoord raken. Alle partijen bij de overeenkomst, ook de ECB, krijgen het recht een vertrouwelijke procedure te beginnen die gericht is op het herzien van de spilkoersen.
13. De samenwerking bij het wisselkoersbeleid tussen de ECB en de centrale banken van de overige deelnemers kan verder worden versterkt door bijvoorbeeld nauwere wissel koerskoppelingen tussen de euro en de andere valuta's in WKM 2 toe te staan, waar en voor zover die passen in het licht van de voortschrijdende convergentie. Welke procedure moet worden gevolgd hangt dan af van die nauwere koppeling. Het initiatief tot instemming met dergelijke koppelingen berust bij de niet tot de eurozone behorende Lid-Staat in kwestie. Het bestaan van die nauwere koppelingen, vooral indien dat smallere fluctuatiemarges inhoudt, heeft geen gevolgen voor de interpretatie van het wisselkoerscriterium overeenkomstig artikel 109 J van het EG-Verdrag.
14.WKM2 zal net als WKM1 coördinatie van het economisch en monetair beleid vergen. Het Verdrag biedt een goede basis voor de dialoog ter verzekering van stabiliteit.
- Wat het economisch beleid van de Lid-Staten betreft, biedt artikel 103 EG het kader voor de coördinatie op communautair niveau. Het voorziet in bespreking en aanneming door de Raad van globale richtsnoeren voor het economisch beleid en bevat regelingen voor het multilateraal toezicht op de economische ontwikkelingen en het economisch beleid om nauwere coördinatie van het economisch beleid en aanhoudende convergentie van de economische prestaties te verzekeren. Bovendien zal, indien en zolang er Lid-Staten zijn die niet aan de eurozone deelnemen, het Economisch en Financieel Comité tot taak hebben de Ministers bij te staan bij het toezicht op de werking van WKM2 en het volgen van de monetaire en financiële situatie van deze Lid-Staten en ter zake regelmatig aan de Raad en aan de Commissie verslag uit te brengen.
- Op het niveau van de Centrale Banken zal de Algemene Raad van de ECB de werking van het wisselkoersmechanisme volgen en als forum dienen voor de coördinatie van het monetair en wisselkoersbeleid en voor het beheer van de interventie- en financierings mechanismen.
Hoewel nauwe samenwerking tussen de communautaire organen bij het verrichten van deze uiteenlopende taken noodzakelijk en nuttig zal zijn, moet bij het spreiden van de verantwoordelijkheden de onafhankelijkheid van de ECB en de nationale centrale banken van de landen die niet aan de eurozone deelnemen, geëerbiedigd worden.
15. De belangrijkste operationele kanten van het nieuwe wisselkoersmechanisme worden beschreven in het aan dit verslag gehechte EMI-document.
Een kader voor stabiliteit
16. Alle Lid-Staten hebben wederzijdse belangen en verplichtingen op monetair gebied. Volgens het Verdrag behandelt iedere Lid-Staat zijn wisselkoersbeleid als een aangelegenheid van gemeenschappelijk belang. Zoals in het hierboven geciteerde verslag van de Raad aan de Europese Raad van Florence opnieuw werd bevestigd, is voor een duurzame wisselkoersstabiliteit aanhoudende convergentie van de economische basisparameters vereist.
17. Voor alle Lid-Staten zal er bij de in punt 14 beschreven toezichtprocedures naar gestreefd worden te verzekeren dat het binnenlands beleid gericht wordt op prijsstabiliteit en gezonde overheidsfinanciën, zodat de voorwaarden ontstaan voor het stabiel houden van de wisselkoersen. Hoewel het lidmaatschap van WKM2 vrijwillig blijft, ligt het in de verwachting dat Lid-Staten met een derogatie tot het mechanisme toetreden en daardoor over een spilkoers ten opzichte van de euro beschikken, die mede kan dienen als ijkpunt voor de toetsing van hun beleid. Lid-Staten die buiten WKM2 blijven en derhalve geen spilkoers hebben, zullen hun beleid presenteren zodat daarop passend toezicht kan worden uitgeoefend in de Raad, die zo nodig krachtens artikel 103 niet-bindende aanbevelingen kan doen, en in de Algemene Raad van de ECB. Doel van dit toezicht is te verzekeren dat hun beleid op stabiliteit gericht is en daardoor te voorkomen dat de wisselkoersverhoudingen niet de reële wisselkoersen weerspiegelen en dat de nominale wisselkoersen buitensporige schommelingen vertonen. Aldus kan er uitvoering gegeven worden aan de bepaling van artikel 109 M van het EG-Verdrag dat iedere Lid-Staat zijn wisselkoersbeleid als een aangelegenheid van gemeenschappelijk belang behandelt. Het beleid van de Lid-Staten zal worden voorgelegd in de convergentieprogramma's.
De Raad en de Commissie blijven de methoden voor effectief toezicht op wisselkoersontwikke lingen verder bestuderen.
II. Begrotingsdiscipline in de derde fase van de EMU (stabiliteits- en groeipact)
18. Het Verdrag stipuleert dat alle Lid-Staten die zijn overgegaan naar de derde fase buitensporige overheidstekorten moeten vermijden (3) . Gezonde overheidsfinanciën zijn van cruciaal belang om in de Lid-Staten en in de Gemeenschap een stabiel economisch klimaat te handhaven. Zij verlichten de druk op het monetaire beleid en dragen ertoe bij dat op lage en stabiele inflatiecijfers en daardoor op lage rentevoeten kan worden gerekend. Zij vormen een essentiële voorwaarde voor duurzame, niet-inflatoire groei en een hoog werkgelegenheidspeil.
19. Te dien einde is de Raad voornemens verordeningen aan te nemen over versterking van het toezicht en de begrotingsdiscipline en over bespoediging en verduidelijking van de procedure bij buitensporige tekorten. Deze verordeningen zullen te zamen met een resolutie van de Europese Raad een stabiliteitspact vormen. In de resolutie zou de plechtige politieke verbintenis van de Commissie, de Raad en de Lid-Staten tot een strikte en tijdige toepassing van het pact worden neergelegd. De toezichtsprocedure en de procedure inzake buitensporige tekorten (met uitzondering van, meer bepaald, sancties) zullen gelijkelijk voor alle Lid-Staten gelden. Tot de eurozone behorende Lid-Staten zullen verplicht zijn stabiliteitsprogramma's te presenteren en stellen zich bloot aan overeengekomen sancties ingeval zij nalaten effectief tegen buitensporige tekorten op te treden. In de toezichtsprocedure geldt voor de overige Lid-Staten alleen de verplichting convergentieprogramma's te presenteren. In de procedure inzake buitensporige tekorten zijn zij niet aan sancties blootgesteld.
20. In dit hoofdstuk van het verslag legt de Raad de hoofdelementen van het stabiliteits-en groeipact voor. Een geloofwaardig en doeltreffend pact zal borg staan voor begrotingsdiscipline in de derde fase van de EMU overeenkomstig de beginselen en procedures van het Verdrag, zonder enige afbreuk te doen aan de vereisten voor de aanneming van de euro tegelijkertijd met de kopgroep of in een later stadium.
Versterkt toezicht op begrotingssituaties
21. Elke Lid-Staat gaat de verbintenis aan op middellange termijn te streven naar een begrotingssituatie die vrijwel in evenwicht is dan wel een overschot vertoont. Hierdoor zullen de automatische stabilisatoren, waar passend, hun werk kunnen doen gedurende de gehele conjunctuurcyclus zonder dat de referentiewaarde van drie procent voor het begrotingstekort over schreden wordt. Dit is overeengekomen door de Europese Raad van Florence.
22. De Lid-Staten die de euro aannemen worden via afgeleid recht gedwongen stabiliteits programma's te presenteren waarin hun begrotingsdoelstellingen op middellange termijn worden aangegeven, te zamen met een aanpassingstraject voor het bereiken van de overheidsoverschot- of overheidstekortquote en het verwachte traject voor de overheidsschuldquote. Voorts bevatten de programma's de belangrijkste hypothesen inzake de economische ontwikkelingen en een analyse van de gevoeligheidsgraad van de tekort- en de schuldsituatie, alsmede een toelichting van de ter verwezenlijking van de doelstelling ondernomen stappen.
23. Er zal binnenkort van de Commissie een afzonderlijk wetgevingsvoorstel komen met de regels voor de indiening van convergentieprogramma's door de niet aan de eurozone deelnemende Lid-Staten. De daarin vervatte gegevens zullen op het stuk van het begrotingsbeleid overeenstemmen met die van de stabiliteitsprogramma's.
24. De Lid-Staten zullen zich ertoe verbinden de maatregelen te nemen die zij voor de verwezenlijking van de doelstellingen van hun programma's noodzakelijk achten. De stabiliteits- en convergentieprogramma's zullen meerjarenprogramma's zijn en elk jaar op grond van de meest recente beschikbare informatie bijgesteld worden. De Lid-Staten zullen hun stabiliteits- en convergentieprogramma's openbaar maken.
Regeling voor vroegtijdige signalering : volgen en toezicht
25. De Commissie en de Raad zullen deze stabiliteits- en convergentieprogramma's bestuderen en de begrotingsprestaties van de Lid-Staten toetsen aan hun doelstellingen en aanpassingstrajecten voor de middellange termijn met het oog op het vroegtijdig signaleren van enige significante verslechtering die tot een buitensporig tekort zou kunnen leiden. In dergelijke gevallen zal de Raad aanbevelingen tot de betrokken Lid-Staat richten.
Procedure bij buitensporige tekorten
26. Het nastreven van gezonde begrotingssituaties die vrijwel in evenwicht zijn of een overschot vertonen zal een Lid-Staat in staat stellen normale conjunctuurschommelingen te ondervangen zonder de referentiewaarde van drie procent voor het begrotingstekort te overschrijden. Als afschrikkingsmiddel tegen buitensporige tekorten en om te verzekeren dat deze, mochten zij zich voordoen, terstond weggewerkt worden, moet er niettemin voorzien worden in gedetailleerde voorschriften voor de toepassing van de procedure bij buitensporige tekorten. Die procedure zal sneller en duidelijker worden gemaakt via een verordening van de Raad, waarin meer bepaald de diverse stadia duidelijk gedefinieerd en aan termijnen gekoppeld worden. Wanneer de Raad heeft besloten dat een buitensporig tekort blijft bestaan en zolang een Lid-Staat zich niet voegt naar een besluit krachtens artikel 104 C, lid 9, van het EG-Verdrag, zal de Raad overeenkomstig lid 11 van dat artikel sancties in een voorgeschreven orde van grootte opleggen. De resolutie van de Europese Raad als beschreven in punt 37 moet een politieke leidraad vormen voor de wijze waarop deze procedure doeltreffend en met spoed ten uitvoer gelegd kan worden.
27. Een overheidstekort dat de referentiewaarde van 3 procent overschrijdt, wordt als uitzonderlijk aangemerkt indien het toe te schrijven is aan een ongewone gebeurtenis die buiten de macht van de betrokken Lid-Staat valt en een aanzienlijk effect heeft op de financiële positie van de overheid, of indien het te wijten is aan een ernstige economische neergang.
28. De Commissie zal worden verzocht om zich in de Resolutie van de Europese Raad (zie punt 37) ertoe te verbinden telkens wanneer het feitelijke of voorziene overheidstekort de referentiewaarde van 3 procent overschrijdt een verslag op te stellen, waardoor de procedure van artikel 104 C, lid 3, wordt gestart. Bij de opstelling van een dergelijk verslag zal de Commissie in de regel een overschrijding van de referentiewaarde als gevolg van een economische neergang alleen als uitzonderlijk aanmerken wanneer de daling van het reële BBP op jaarbasis ten minste 2 % bedraagt.
29. Het Economisch en Financieel Comité brengt binnen twee weken advies uit over het verslag van de Commissie. Wanneer de Commissie, ten volle rekening houdend met dit advies, van oordeel is dat er een buitensporig tekort bestaat, brengt zij advies uit aan de Raad en doet zij een aanbeveling voor een besluit. Wanneer de Commissie het tekort niet buitensporig acht, zal zij verzocht worden om zich in de Resolutie van de Europese Raad ertoe te verbinden, de redenen voor haar standpunt schriftelijk aan de Raad voor te leggen. Dit zou de Raad de gelegenheid bieden de kwestie te bespreken met inachtneming van de standpunten van de Commissie en van het Economisch en Financieel Comité. De Raad zou bij gewone meerderheid kunnen besluiten de Commissie krachtens artikel 109 D te verzoeken een aanbeveling te doen. De Commissie zal worden verzocht om zich in de Resolutie van de Europese Raad ertoe te verbinden, in de regel een dergelijke aanbeveling ingevolge het verzoek van de Raad te doen.
30. Wanneer de Raad overeenkomstig artikel 104 C, lid 6, op aanbeveling van de Commissie besluit of er al dan niet een buitensporig tekort bestaat, zal hij in zijn algehele evaluatie rekening houden met opmerkingen waarmee de Lid-Staat aantoont dat een daling van het reële BBP van minder dan 2 % op jaarbasis niettemin als uitzonderlijk is aan te merken op grond van verder bewijsmateriaal, in het bijzonder met betrekking tot het abrupte karakter van de neergang of het gecumuleerde produktieverlies in vergelijking met vroegere trends.
31. Wanneer de Raad besluit dat er een buitensporig tekort bestaat, zal hij tegelijkertijd tot de betrokken Staat aanbevelingen richten "om te bereiken dat deze situatie binnen een bepaalde periode wordt verholpen" (artikel 104 C, lid 7). In die aanbevelingen zullen derhalve duidelijke termijnen worden aangegeven voor i) het effectief gevolg geven (binnen vier maanden) en ii) het corrigeren van het buitensporig overschot, dat verholpen moet zijn binnen het jaar nadat het geconstateerd is, tenzij bijzondere omstandigheden worden aangevoerd. Of effectief gevolg is gegeven zal door de Raad aanvankelijk worden beoordeeld op basis van officiële openbare besluiten van de regering.
32. Indien een Lid-Staat zich niet voegt naar opeenvolgende besluiten van de Raad krachtens artikel 104 C, leden 7, 8 en 9, zal de Raad overeenkomstig lid 11 van dat artikel sancties opleggen, onder meer de verplichting een niet-rentedragend bedrag te deponeren. Deze sancties zouden worden opgelegd binnen tien maanden na het verstrekken van de cijfers waarmee kennisgeving wordt gedaan van het bestaan van een buitensporig tekort. In het geval van een opzettelijk tekort waarvan de Raad beslist dat het buitensporig is, wordt een spoedprocedure gevolgd.
33. De procedure bij buitensporige tekorten wordt geschorst indien een Lid-Staat feitelijk via een formeel regeringsbesluit op passende wijze gevolg geeft aan een aanbeveling krachtens artikel 104 C, lid 7, dan wel aan een aanmaning krachtens artikel 104 C, lid 9. De Commissie en de Raad zullen op de vorderingen van de Lid-Staat blijven toezien tot de Raad krachtens artikel 104 C, lid 12, besluit dat het buitensporig tekort is gecorrigeerd. Indien niet of kennelijk in onvoldoende mate gevolg wordt gegeven, wordt de procedure onmiddellijk hervat. Dit zou ertoe leiden dat binnen drie maanden na de hervatting van de procedure sancties worden opgelegd overeenkomstig artikel 104 C, lid 11.
34. Indien uit feitelijke gegevens blijkt dat een buitensporig tekort niet is gecorrigeerd binnen de termijn vermeld in de aanbeveling krachtens artikel 104 C, lid 7, dan wel de aanmaning krachtens artikel 104 C, lid 9, zal de Raad de procedure bij buitensporige tekorten onmiddellijk hervatten.
Structuur en omvang van de sancties
35. Telkens wanneer voor het eerst sancties worden opgelegd, dient het deponeren van een niet- rentedragend bedrag daaronder begrepen te zijn. Deze sanctie moet in een boete worden omgezet indien het tekort van de betrokken regering na twee jaar nog altijd buitensporig is. Indien het buitensporig tekort het gevolg is van niet-naleving van de referentiewaarde voor de overheidstekortquote, zal het te deponeren bedrag of de boete bestaan uit een vast bestanddeel gelijk aan 0,2 % van het BBP en een variabel bestanddeel gelijk aan een tiende van het cijfer waarmee het tekort de referentiewaarde van 3 % van het BBP overschrijdt. Voor het gedeponeerde bedrag geldt per jaar een maximum van 0,5 % van het BBP. De omvang van de sanctie wordt gebaseerd op de resultaten van het jaar waarin het buitensporig tekort optreedt.
36. De bestemming van de intrest op gedeponeerde bedragen en de opbrengst van boetes staat nog ter discussie, met dien verstande dat de communautaire uitgaven niet mogen stijgen.
Resolutie van de Europese Raad inzake het stabiliteits- en groeipact
37. Wanneer zij gebruik maken van de speelruimte die het secundaire recht hen noodzakelijkerwijs moet laten, kunnen de Raad en de Commissie richtsnoeren ontvangen van de Europese Raad, bijvoorbeeld bij wege van een resolutie van de Europese Raad. Zo'n resolutie zou de Commissie, de Raad en de Lid-Staten een sterke politieke leidraad bieden voor de toepassing van de procedures. In de resolutie zou alle partijen worden verzocht het Verdrag en de verordeningen inzake het stabiliteits- en groeipact strikt toe te passen. De Commissie zou zich daar duidelijk toe moeten verbinden, hetgeen onder meer de verbintenis zou inhouden om een verslag over de begrotingssituatie in een land op te stellen telkens wanneer er een buitensporig tekort dreigt of wanneer het voorziene of feitelijke overheidstekort de referentiewaarde overschrijdt.
De Raad zou worden verzocht de nodige besluiten te nemen om de procedure zo snel als haalbaar te laten verlopen. Voorts zou de Raad in de resolutie worden verzocht om, indien hij in enige fase van de procedure een aanbeveling van de Commissie niet opvolgt, zijn besluit om zulks niet te doen altijd schriftelijk te motiveren en de door elke Lid-Staat uitgebrachte stem openbaar te maken. De resolutie zou ook betrekking hebben op politieke akkoorden over de tenuitvoerlegging van het stabiliteits- en groeipact. Met name zou de Raad in de resolutie worden verzocht altijd te besluiten sancties op te leggen indien een deelnemende Lid-Staat niet de nodige maatregelen neemt om een einde te maken aan een buitensporig tekort zoals die door de Raad zijn aanbevolen. In de resolutie zullen de Lid-Staten zich ertoe verbinden zich niet te beroepen op het bepaalde in punt 30, tenzij zij een ernstige recessie doormaken. Wanneer zij beoordelen of de economische neergang ernstig is, nemen de Lid-Staten in de regel een daling van het reële BBP op jaarbasis van tenminste 0,75 % als referentiepunt.
In de overwegingen van de verordening van de Raad zou uitdrukkelijk naar de resolutie worden verwezen.
III. Regelgeving ter vaststelling van het wettelijk kader voor het gebruik van de euro
38. Het wettelijk kader voor het gebruik van de euro is van het grootste belang, aangezien het de lex monetae van de monetaire unie en de wettelijke bepalingen inzake de vervanging van de nationale munteenheden die deel uitmaken van de ecu (de Europese valuta-eenheid) door één munteenheid omvat. Tijdens de informele bijeenkomst te Dublin is overeengekomen dat het, ter wille van een soepele werking van de financiële markten, absoluut noodzakelijk is dat bepaalde zaken zo spoedig mogelijk duidelijk worden geregeld op een stevige wettelijke basis.
39. Bijgevolg is besloten de bepalingen die spoedig vastgesteld moeten worden, apart te nemen en te overwegen die op korte termijn aan te nemen in een verordening van de Raad op basis van artikel 235 van het EG-Verdrag. Die verordening zal voornamelijk betrekking hebben op de vervanging van de ecu door de euro tegen een koers van één op één bij het begin van de derde fase, de continuïteit van contracten wanneer de euro wordt ingevoerd en de technische regels inzake de omrekening, waaronder de afronding. Alle andere bepalingen zullen worden opgenomen in een verordening van de Raad op basis van artikel 109 L, lid 4, van het EG-Verdrag. Hoewel die verordening pas begin 1998 door de Raad kan worden aangenomen, worden de eerdere stadia van de wetgevingsprocedure nu voltooid.
In die verordening zal met name worden bepaald dat de munteenheid van de deelnemende Lid-Staten vanaf de eerste dag van de derde fase de euro zal zijn, en dat gedurende een overgangsperiode de euro wordt onderverdeeld in nationale munteenheden ; tevens zal bij die verordening de invoering van de euro-bankbiljetten en -muntstukken worden geregeld. Overeenkomstig het beginsel "geen verbod, geen dwang" zal bij die regelgeving tevens het gebruik van de euro en de nationale munteenheden gedurende de overgangsperiode worden geregeld, en worden gewaarborgd dat gedurende die periode de monetaire wetgeving van de deelnemende Lid-Staten, behoudens de bepalingen van de verordening, van toepassing blijft, terwijl de nationale bankbiljetten en muntstukken het enige wettige betaalmiddel blijven.
40. Op 16 oktober 1996 heeft de Commissie voorstellen voor deze twee verordeningen aangenomen. Die voorstellen zijn sindsdien intensief bestudeerd door een werkgroep van de Raad. Er ligt nu een tekst voor de verordening op basis van artikel 235 ter tafel waarover in de werkgroep van de Raad overeenstemming is bereikt. Tevens heeft de Groep overeenstemming bereikt over de tekst van de andere verordening. Volgens de bepalingen van de artikelen 10 en 11 van de op artikel 109 L, lid 4, van het Verdrag gebaseerde verordening betreffende het in omloop brengen van euro- bankbiljetten en -munten moet er overeenkomstig het scenario van Madrid bij de aanneming van de verordening een datum worden vastgesteld : om technische redenen kan deze datum nu niet worden vastgesteld. Ook met betrekking tot artikel 8, lid 4, is de discussie nog niet afgerond.
De Raad heeft, rekening houdend met de adviezen van het Europees Parlement en het EMI, de tekst van beide verordeningen op 12 december 1996 bevestigd.
IV. Conclusies
41. De Europese Raad wordt verzocht zijn goedkeuring aan dit verslag te hechten. Onder voorbehoud van die goedkeuring stelt de Raad de volgende maatregelen voor :
a. Het nieuwe wisselkoersmechanisme
De Raad zal de Europese Raad ter aanneming in juni volgend jaar een ontwerp-resolutie voorleggen, waarin de fundamentele elementen van WKM2 zijn vervat. Met deze resolutie zou de Europese Raad het precedent volgen dat in 1978 is geschapen met betrekking tot het huidige mechanisme. Parallel daaraan zal het EMI een ontwerp voor een overeenkomst tussen de centrale banken opstellen dat zal worden voorgelegd aan de Europese Centrale Bank (ECB) en aan de centrale banken van de Lid-Staten die niet aan de eurozone deelnemen, wanneer de ECB wordt opgericht.
b. Het stabiliteits- en groeipact
Na de bijeenkomst van de Europese Raad van Dublin zal de Raad een werkgroep oprichten die de Commissievoorstellen intensief zal bestuderen opdat de betrokken verordeningen kunnen worden aangenomen onmiddellijk nadat de Europese Raad tijdens zijn bijeenkomst van juni volgend jaar een resolutie inzake het stabiliteits- en groeipact heeft aangenomen, waarvoor de Raad hem een ontwerp zal voorleggen.
c. Het wettelijk kader voor het gebruik van de euro
De spoedeisende verordening uit hoofde van artikel 235 zal spoedig door de Raad worden aangenomen. De formele aanneming van de op artikel 109 L, lid 4, gebaseerde verordening kan niet voor 1998 plaatsvinden. Samen brengen deze beide verordeningen het wettelijk kader voor het gebruik van de euro tot stand.
Bijlage 1 bij BIJLAGE I
Besluiten die uit hoofde van artikel 109 J, lid 3, van het EG-Verdrag moeten worden genomen door de Raad in de samenstelling van de staatshoofden en regeringsleiders
Ter voorbereiding van de derde fase van de EMU moet de Raad overeenkomstig artikel 109 J, lid 2, eind 1996 beoordelen voor elke Lid-Staat, of hij aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van één munt voldoet, en of een meerderheid van de Lid-Staten aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van één munt voldoet, en op grond van zijn bevindingen een aanbeveling aan de Raad in de samenstelling van de staatshoofden en regeringsleiders doen. Het was de Europese Raad in Madrid een jaar geleden reeds duidelijk, en het is tijdens de bijeenkomst in Florence bevestigd, dat er eind 1996 geen meerderheid van de Lid-Staten zal zijn die aan de voorwaarden voor de aanneming van één munt voldoet, en dat de derde fase van de EMU derhalve zal ingaan op 1 januari 1999 (de in het Verdrag bepaalde uiterste datum).
Als basis voor zijn aanbeveling heeft de Raad overeenkomstig artikel 109 J, lid 1, verslagen ontvangen van de Commissie en het EMI. Die verslagen bevatten, zoals voorgeschreven door het Verdrag, een onderzoek naar de verenigbaarheid van de nationale wetgevingen van elke Lid-Staat, met inbegrip van de statuten van zijn nationale centrale bank, met artikel 107 en artikel 108 van dit Verdrag en de statuten van het ESCB. In de verslagen wordt ook nagegaan of er een hoge mate van duurzame convergentie is bereikt, aan de hand van de mate waarin elke Lid-Staat voldoet aan vier criteria. Die criteria hebben betrekking op prijsstabiliteit, het houdbare karakter van de situatie van de overheidsfinanciën, de inachtneming van de normale fluctuatiemarges van het wisselkoersmechanisme van het Europees Monetair Stelsel en het niveau van de rentevoet voor de lange termijn.
De Raad maakt van deze gelegenheid gebruik om te benadrukken dat de vier criteria van duurzame convergentie en de eis van onafhankelijkheid van de centrale bank strikt moeten worden toegepast. Dit is van essentieel belang om de komende voltooiing van de monetaire unie de wezenlijke kwaliteit van stabiliteit te verlenen en om de euro zijn status van sterke munt te garanderen. Het is evenzeer van belang dat, wanneer de criteria begin 1998 worden toegepast, er daarbij naar gestreefd wordt te waarborgen dat met name de situatie van de overheidsfinanciën houdbaar is en niet wordt beïnvloed door maatregelen van tijdelijke aard.
Uit de op grond van artikel 109 J, lid 1, uitgebrachte verslagen blijkt dat er veel maatregelen zijn genomen om de onafhankelijkheid van de nationale centrale banken te waarborgen, maar dat dit proces in sommige Lid-Staten nog niet is voltooid. Evenzo is met betrekking tot de convergentie vooruitgang geboekt, maar moet er nog veel werk verzet worden. Met name de situatie van de overheidsfinanciën blijft in veel landen onbevredigend : er is de laatste jaren enige verbetering opgetreden, maar er zullen nog aanzienlijke inspanningen nodig zijn om de overheidstekorten en -schulden terug te dringen.
De Raad ECOFIN is daarom overeenkomstig lid 2 van genoemd artikel, op aanbeveling van de Commissie, tot het oordeel gekomen dat er momenteel geen meerderheid van de Lid-Staten is die aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van één munt voldoet, en legt aan de Raad in de samenstelling van de staatshoofden en regeringsleiders een aanbeveling voor om een besluit in die zin te nemen, alsmede het besluit dat de Gemeenschap derhalve niet in 1997 de derde fase van de EMU zal ingaan en dat de in artikel 109 J, lid 4, bepaalde procedure dus zo vroeg mogelijk in 1998 zal worden toegepast.
De Raad in de samenstelling van de staatshoofden en regeringsleiders zal ongetwijfeld ook het advies van het Europees Parlement in overweging wensen te nemen.
Annex 2 to ANNEX I
EUROPEAN MONETARY INSTITUTE
Report to the European Council session in Dublin on 13—14 December 1996
MONETARY AND EXCHANGE RATE POLICY COOPERATION BETWEEN THE EURO AREA AND OTHER EU COUNTRIES
Final: 7 October 1996
In accordance with the mandate given by the European Council meeting in Madrid and building on the agreement reached at the European Council session in Florence (4) as well as on the broad support expressed at the Informal ECOFIN Council session in Dublin (5) , the EMI has finalized the first stage of its preparatory work on the future monetary and exchange rate relationships between the euro area and other EU countries. The report reflects the high level of consensus reached in the EMI Council on the objectives, principles and main operational features of the new exchange rate mechanism.
I. OBJECTIVES, PRINCIPLES AND OVERALL STRUCTURE
1. The need for monetary and exchange rate policy cooperation
Close policy coordination between the euro area and the other Member States from the very start of Stage Three of EMU is a matter of common interest and forms an integral part of the completion of the EMU process. In order to ensure the efficient functioning and development of the Single Market, it is especially important that real exchange rate misalignments between the euro and the other EU currencies be avoided, as well as excessive nominal exchange rate fluctuations, which would disrupt trade flows between Member States; hence the obligation under Article 109m to treat exchange rate policy as a matter of common interest.
The lasting convergence of economic fundamentals, in particular price stability, is a prerequisite for sustainable exchange rate stability. To this end, in Stage Three of EMU, all Member States will need to pursue disciplined and responsible monetary policies directed towards price stability. The coordination of monetary policies within the framework of the ECB General Council will, therefore, play a central role. Sound fiscal and structural policies in all Member States are, at least, equally essential for sustainable exchange rate stability. In the absence of a convergence of fundamentals, any attempt to coordinate exchange rate policies is bound to be unsuccessful. Exchange rate policy cooperation cannot be a substitute for stability-oriented domestic policies.
The final objective of economic, monetary and exchange rate policy cooperation is convergence towards macroeconomic stability, which would lead to exchange rate stability against the euro. A nominal exchange rate mechanism may provide a reference for the conduct of sound economic policies in Member States on their way towards full economic convergence. It may help to enhance the credibility of such policies by establishing a focal point for agents' expectations. Moreover, it may provide a framework for counteracting market pressures unwarranted in the light of underlying fundamentals. In particular, it may assist any Member State, the currency of which comes under pressure, to combine appropriate policy responses, including interest rate measures in the country the currency of which is under pressure, with coordinated intervention.
Monetary and exchange rate policy cooperation should be flexible enough to accommodate different degrees and strategies of economic convergence. As noted in the Conclusions of the European Council meeting in Florence, "Membership would continue to be voluntary; nevertheless, Member States with a derogation can be expected to join the mechanism", once they have achieved a satisfactory degree of economic convergence. In addition, the various Community mechanisms for the coordination of economic and monetary policies (see also Chapter II, Section 2) should ensure that exchange rate developments in all other Member States, irrespective of their participation in the exchange rate mechanism, are closely monitored and assessed with a view to the requirements of Article 109m of the Treaty and the smooth operation of the Single Market. While the remainder of this report focuses on the exchange rate mechanism, the necessary broader scope of the overall policy coordination framework should be borne in mind.
2. Principles for an exchange rate mechanism in Stage Three
In designing an exchange rate mechanism for Stage Three, the new economic and institutional environment which is expected to prevail by that time will have to be taken carefully into account. In particular, five elements must be underlined.
First, the statutory requirement for the ECB to maintain price stability would need to be safeguarded. It would be detrimental to the credibility of EMU if obstacles were to emerge as a consequence of exchange rate oriented measures which would hinder the newly-created ECB in the pursuit of its primary objective. These considerations would also apply to the non-euro area (6) NCBs, which should also pursue the primary objective of price stability. Second, the euro is expected to play the anchor role in monetary and exchange rate policy cooperation in the EU. This will be the natural consequence, first and foremost, of the stability of the euro and the fact that member countries with a derogation are expected to put in place the conditions to enable them to participate in the euro area at a later stage.
Third, sufficient flexibility would need to be allowed, in particular to accommodate the varying degrees, paces and strategies of economic convergence of the non-euro area Member States.
Fourth, it should be ensured that any adjustment of central rates is conducted in a timely fashion so as to avoid significant misalignments.
Finally, as a matter of principle, continuity and equal treatment among all Member States with respect to the fulfilment of the convergence criteria, including the exchange rate criterion, need to be ensured.
3. Overall structure of the mechanism
Given the respective competences and responsibilities, it would be appropriate to retain the two-pillar structure of the present ERM, which is based on two parallel agreements among governments, on the one hand, and among central banks, on the other: while a European Council Resolution would form the foundation of the new mechanism, the operating procedures would be laid down in an agreement between the ECB and the non-euro area NCBs.
II. MAIN OPERATIONAL FEATURES OF AN EXCHANGE RATE MECHANISM
In the light of the abovementioned principles, the new mechanism could be designed along the following lines.
1. Central rates and fluctuation bands
The new exchange rate mechanism would be based on central rates, defined vis-à-vis the euro for the non-euro area currencies. A standard fluctuation band would be established for these currencies around their central rates. Although the exact size of the standard fluctuation band has yet to be decided, it is expected to be relatively wide.
If appropriate, non-euro area Member States could establish, on a bilateral basis, fluctuation bands between their currencies and intervention arrangements, with the aim of limiting excessive bilateral exchange rate oscillations. Prior to concluding such arrangements, the non-euro area Member States concerned would consult, on a strictly confidential basis, all the other parties to the new exchange rate mechanism.
Central rates and the standard wide band would be set by mutual agreement between the ECB, the Ministers of the euro area Member States, and the Ministers and Governors of the central banks of the non-euro area Member States, following a common procedure involving the European Commission and after consultation of the Economic and Financial Committee. The Ministers and Governors of the central banks of the other Member States not participating in the exchange rate mechanism will not have the right to vote in the procedure.
The sustainability of exchange rate relations will need to be closely monitored on a permanent basis. All parties to the agreement, including the ECB, would have the right to initiate a confidential procedure aimed at reconsidering central rates.
2. Monitoring the functioning of the system
Intra-EU monetary and exchange rate policy coordination between the euro area and the non-euro area Member States will, pursuant to the Treaty, be conceived as a continuation of the present mechanism. The Economic and Financial Committee will, together with the European Commission, be involved in economic policy coordination. Furthermore, if and as long as there are Member States with a derogation, the Economic and Financial Committee will keep under review the monetary and financial situation of these Member States (7) . At the level of the central banks, the ECB General Council will monitor the functioning of the exchange rate mechanism and will serve as a forum for monetary and exchange rate policy coordination as well as for the administration of the intervention and financing mechanism (8) . While close cooperation between the Community bodies in the conduct of these various exercises will be necessary and useful, the division of responsibilities will need to respect the independence of the ECB and the non-euro area NCBs.
3. Intervention and financing facilities
Foreign exchange intervention and — after appropriate use of foreign reserve holdings — financing at the standard wide margins will, in principle, be automatic and unlimited. Intervention should be used as a supportive instrument in conjunction with other policy measures, including appropriate fiscal and monetary policies conducive to economic convergence.
The ECB and the non-euro area NCBs would have the possibility of suspending intervention and financing if these were to impinge on their primary objective. In deciding whether or not to resort to this safeguard clause, the ECB or a non-euro area NCB would take due account of all relevant factors, in particular the need to maintain price stability and the credible functioning of the new exchange rate mechanism. Without prejudice to its independent assessment, in line with Articles 105 and 107 of the Treaty, as to whether there is a risk to its primary objective, the ECB would base its decision on factual evidence and, in this context, also give consideration to any conclusion which may have been reached by other competent bodies. It would appear neither advisable nor possible to define formally and ex ante the circumstances under which the possibility of suspending intervention might be used. The final decision would rest with the ECB or the non-euro area NCB concerned, but it would be understood that, time permitting, the ECB or the NCB concerned would signal as far ahead of time as possible its intention of suspending intervention and financing.
The possibility of coordinated intramarginal intervention decided by mutual agreement between the ECB, as the central bank issuing the intervention currency, and the respective NCB, in parallel with other appropriate policy responses by the latter, would be retained. As in the present ERM, unilateral intramarginal intervention would continue to be subject to prior approval by the central bank issuing the intervention currency concerned, should it exceed certain thresholds.
The present Very Short-Term Financing facility (VSTF) would be continued, following some appropriate adjustments. The initial duration (2 1/2 to 3 1/2 months), as well as the rules for extending maturities of VSTF financing operations (renewable twice for three months subject to certain ceilings and/or the agreement of the creditor central bank) would be retained. Outstanding balances would, as in the present ERM, be remunerated at a representative market interest rate corresponding to the duration and currency denomination of the credit. Financing balances would be denominated in the creditor's currency. VSTF balances would be settled in the creditor's currency, unless otherwise agreed between the creditor and debtor central banks.
The present ERM rules governing access to the VSTF facility for intramarginal intervention would be broadly continued, including the understanding that appropriate use of foreign reserve holdings would be made prior to resorting to the VSTF facility. The size of the ceilings for such access could, initially, be retained and adjusted in the light of experience of the practical operation of the mechanism.
The Short-Term Monetary Support Mechanism (STMS) should be discontinued, given its very limited practical relevance in the past. To the extent that the STMS quotas are relevant for the definition of VSTF ceilings, the latter may have to be redefined.
4. Closer exchange rate cooperation
The exchange rate policy cooperation between non-euro area NCBs and the ECB could be further strengthened. This might take various forms: inter alia, closer links may entail narrower fluctuation bands, which would be made public, with automatic intervention and financing at the narrow limits; alternatively, they may rely on informal narrower target ranges, which might be kept confidential, supported through an enhanced role for coordinated intramarginal intervention. However, a proliferation of ad hoc links should be avoided. To this effect, a standard arrangement could be used as a reference for closer links with NCBs of non-euro area Member States which have achieved a sufficiently high degree of convergence. The existence of such closer cooperation, in particular if it implied narrower fluctuation bands, would be without prejudice to the interpretation of the exchange rate criterion pursuant to Article 109j of the Treaty.
Closer exchange rate links would be agreed upon on a case-by-case basis at the initiative of the interested non-euro area Member State. The procedure to be followed would depend on the form of the closer link. Arrangements implying publicly announced narrower fluctuation bands would be agreed upon by the ECB, the Ministers of the euro area Member States and the Minister and
Governor of the central bank of the non-euro area Member State concerned, after consultation of the Ministers of the other non-euro area Member States and the ECB General Council. All other closer arrangements of a more informal nature would be agreed upon by the ECB and the central bank of the non-euro area Member State concerned, after consultation of the Ministers of all Member States and the ECB General Council.
Closer exchange rate links would be subject to progress in economic convergence, although they should not be seen as the only possible strategy to be followed by non-euro area Member States on their way towards full economic convergence. They would require a continuous monitoring of the sustainability of the closer exchange rate link and an active use of accompanying policy measures by the non-euro area Member State. All parties having agreed upon a closer exchange rate arrangement, including the ECB, would have the right to trigger a confidential re-examination of the adequacy of such a closer exchange rate link and, if applicable, to suspend intervention and financing in the event of conflict with the primary objective of price stability.
III. CONCLUDING REMARKS
The basic features of a mechanism to succeed the present ERM should be announced well ahead of the decision on the first wave of participants in the euro area. Thus, markets would be reassured about the continuity of monetary and exchange rate policy cooperation in the EU, preserving the role of the present ERM for non-euro area currencies during the interim period. This could help to allay any incipient market fears about the management of the exchange rates of non-euro area currencies after the start of Stage Three. Full specification of the operational details would have to await the establishment of the ECB.
BIJLAGE II Banen : een uitdaging. Verklaring van Dublin over werkgelegenheid
De werkgelegenheid blijft de eerste prioriteit en de grootste uitdaging voor de Lid-Staten en de Unie. Nooit was de behoefte aan krachtige en duurzame maatregelen zo groot als nu. Ofschoon de werkgelegenheid in het afgelopen jaar in de Europese Unie in haar geheel enigszins is toegenomen, blijft de Europese Raad ernstig bezorgd over het trage tempo van de verbetering.
Er zijn echter duidelijke redenen voor optimisme. Macro-economische ontwikkelingen in de vorm van lage inflatie, budgettaire consolidatie, lagere rentevoeten, groeiend vertrouwen en hogere investeringsrendementen creëren samen de voorwaarden voor meer groei en werkgelegenheid.
In eerste instantie ligt de verantwoordelijkheid voor de bestrijding van de werkloosheid bij de Lid-Staten. Tegelijkertijd moeten de inspanningen van de Lid-Staten om de werkgelegenheid te bevorderen en de werkloosheid tot een minimaal niveau terug te dringen de grootst mogelijke steun van de Unie krijgen. In dit verband bevestigt de Europese Raad nogmaals dat hij zich verbindt tot de ontwikkeling en verdieping van de geïntegreerde werkgelegenheidsstrategie - macro-economische maatregelen en structurele hervormingen - die hij sinds Essen heeft opgezet, en roept hij op om die strategie vastberaden en consequent voort te zetten.
Bij zijn beraadslagingen heeft de Europese Raad het Gezamenlijk Verslag over werkgelegenheid van de Raad en de Commissie onderschreven, dat in het kader van de Essen-strategie is opgesteld en dat geleid heeft tot het eerste verslag van de Commissie over het "Europees vertrouwenspact voor werkgelegenheid". Hij heeft tevens rekening gehouden met het memorandum van President Chirac over een Europees sociaal model.
Bij het uitstippelen van de toekomstige maatregelen van de Unie heeft de Raad ook aandacht geschonken aan de bijdrage van het Permanent Comité Arbeidsmarktvraagstukken en de resultaten van de vergadering op hoog niveau van het Comité van de sociale dialoog in Dublin op 29 november.
Er moet worden voortgegaan met een macro-economisch beleid dat gericht is op stabiliteit, groei en werkgelegenheid. De Europese Raad onderschrijft derhalve het streven van de Lid-Staten naar budgettaire consolidatie. Er bestaat geen contradictie tussen een gezond macro-economisch en begrotingsbeleid enerzijds, en sterke duurzame groei in produktie en werkgelegenheid anderzijds. De Europese Raad benadrukt dat de selectieve herstructurering van de overheidsuitgaven een belangrijke factor moet zijn bij de bevordering van groei en werkgelegenheid, met name via investeringen in menselijk potentieel en een actief arbeidsmarktbeleid. Het positieve effect van adequate macro-economische maatregelen wordt versterkt als het economisch en structuurbeleid beter wordt gecoördineerd zoals geschetst is in het verslag van de Commissie "Europa als een economisch geheel".
De start van de Economische en Monetaire Unie (EMU) en de invoering van de euro, conform de bepalingen van het Verdrag, betekenen dat er een stabiliteitszone ontstaat die de interne markt zal consolideren en versterken door het wegnemen van transactiekosten en wisselkoersrisico's voor handel, toerisme en investeringen tussen de deelnemende Lid-Staten. De EMU en de euro zullen een belangrijke bijdrage leveren aan de totstandbrenging van het stabiele macro-economische kader dat nodig is voor duurzame werkgelegenheid.
Om in termen van werkgelegenheid zo veel mogelijk profijt te trekken van de in de komende periode te verwachten economische groei onderschrijft de Europese Raad de beleidslijn die is uitgestippeld in het Gezamenlijk Verslag over werkgelegenheid en de noodzaak om, in het licht van de nationale omstandigheden, een structureel hervormingsbeleid te voeren dat gericht is op het verhelpen van de tekortkomingen van de Europese arbeidsmarkten en van de interne markt voor goederen en diensten.
De goede werking van de arbeidsmarkten en de investeringen in menselijke hulpbronnen moeten worden versterkt door :
- de bevordering van permanente educatie via stimuleringsmaatregelen voor werkgevers en werknemers ;
- de ontwikkeling van een krachtig beleid op het gebied van menselijk potentieel om te voldoen aan de vaardigheidseisen van de nieuwe organisatie van de arbeid, met de nieuwe informatie- en communicatietechnologieën als motor ;
- de vorming van een arbeidsmarkt waarin meer ruimte voor werkgelegenheid is doordat personen en ondernemingen beter inspelen op economische verandering ;
- de modernisering van de werkorganisatie en verhoogde mobiliteit. Om dit te stimuleren, moet het overheidsbeleid trachten de bescherming van de werknemers te combineren met grotere flexibiliteit.
In dit proces, en met name om gelijke kansen te waarborgen, moeten kwetsbare groepen - werkloze vrouwen, werkloze jongeren, langdurig werklozen - bijzondere steun krijgen.
De Lid-Staten worden aangemoedigd om :
- met het oog op de bevordering van gelijke kansen, het nodige te doen om barrières op de arbeidsmarkt weg te nemen en ervoor te zorgen dat het grote aandeel van vrouwen in deeltijdwerk geen belemmering vormt voor het volgen van opleidingen om hun kansen op de arbeidsmarkt te vergroten ;
- opleiding en werkervaring af te stemmen op de specifieke behoeften van jongeren, op een efficiënte wijze in te spelen op de noden van vroege schoolverlaters en te zoeken naar middelen om jongeren te stimuleren banen voor nieuwkomers te aanvaarden ; het is van groot belang dat de sociale partners afspraken maken over de integratie van jongeren in het arbeidsproces ;
- in een kader van actieve solidariteit tijdig maatregelen te nemen om te voorkomen dat werklozen terechtkomen in langdurige werkloosheid, met name door zo nodig naast opleiding ook voor individuele bemiddeling te zorgen.
Belasting- en sociale zekerheidsstelsels moeten beter worden afgestemd op de arbeidsmarkt
De Europese Raad onderstreept dat het voor de Lid-Staten belangrijk is om een belastingklimaat te creëren dat stimulerend is voor het bedrijfsleven en voor het scheppen van werkgelegenheid en een doeltreffender milieubeleid bevordert. Met name de belasting- en sociale zekerheidsstelsels moeten arbeidsvriendelijker worden door
- ervoor te zorgen dat van deze stelsels duidelijke stimulansen uitgaan om werkzoekenden aan te zetten tot het aannemen van banen of deel te nemen aan andere werkgelegenheidsbevorderende activiteiten, en werkgevers tot het aannemen van meer personeel ;
- het ontwikkelen van de sociale zekerheidsstelsels zodat deze niet alleen werklozen voorzien van een vervangend inkomen maar hen ook actief aanzetten tot deelneming aan of voorbereiding op werk, zodat zij gemakkelijker gereïntegreerd kunnen worden en minder afhankelijk zijn ;
- het ontwikkelen van sociale zekerheidsstelsels die zich kunnen aanpassen aan nieuwe arbeidspatronen en een goede sociale bescherming kunnen bieden aan mensen die dergelijke arbeid verrichten.
Inspanningen om de markten voor goederen en diensten te moderniseren en nieuwe bronnen van werkgelegenheid te exploiteren, moeten geïntensiveerd worden door
- snellere tenuitvoerlegging van de nog niet omgezette wetgeving op het gebied van de interne markt, zodat de voordelen van de interne markt optimaal benut worden ;
- stimulering van de ontwikkeling van de dienstensector, met speciale aandacht voor het Midden- en Kleinbedrijf (MKB) ;
- exploitering van nieuwe bronnen van werkgelegenheid. In dit verband openen milieubescherming en maatschappelijk werk veelbelovende perspectieven.
Het Europese concurrentievermogen moet versterkt worden door
- benchmarking uit te bouwen tot een instrument voor de regelmatige bewaking en evaluatie van het concurrentievermogen van de EU in het licht van de beste praktijk op mundiaal niveau ;
- ernaar te streven tot de voorhoede te behoren bij de ontwikkeling van de informatie- en communicatietechnologieën, die van essentieel belang zijn voor de werkgelegenheid en het concurrentievermogen ; van de Lid-Staten, de Raad, de Commissie en het bedrijfsleven zijn grotere inspanningen vereist om de uitdaging van de informatiemaatschappij aan te kunnen ;
- voortzetting van de dialoog tussen de Raad en de Commissie om de doeltreffendheid van het toezicht op overheidssteun te verbeteren en de controlemechanismen te versterken ;
- uitvoering van de onlangs goedgekeurde programma's om de concurrentiekracht van het MKB verder te verhogen.
De plaatselijke ontwikkeling moet bevorderd worden door
- de mogelijkheden te onderkennen voor het stimuleren van de werkgelegenheidsgroei, met name in nieuwe vormen van werk, beter in te spelen op de behoeften van werklozen en de vestiging en ontwikkeling van nieuwe bedrijven te steunen door te zorgen voor levendige plaatselijke economieën ;
- de toekomst van plattelandsgebieden te waarborgen door mobilisering van de volledige plattelandseconomie ;
- het bevorderen van de uitwisseling van de beste praktijken en ervaring op dit gebied, en eind 1997 over de bevindingen verslag uit te brengen aan de Europese Raad ;
- de hulpbronnen en bijdragen van alle betrokken actoren te mobiliseren, met inbegrip van de overheidsinstanties en de sociale partners op plaatselijk niveau. In dit verband constateert de Europese Raad dat vele Lid-Staten de mogelijkheden van de lokale gemeenschappen om actief tot hun eigen ontwikkeling bij te dragen tot ontplooiing hebben gebracht en verwelkomt hij de positieve reacties op de totstandbrenging van territoriale werkgelegenheidspacten, zoals voorgesteld door de Commissie.
Conclusie
De Europese Raad dringt er bij de Lid-Staten op aan hun streven om de Essen-strategie toe te passen vastberaden en consequent voort te zetten en aldus de voorwaarden voor het genereren van duurzame werkgelegenheid blijvend te verbeteren. Op zijn bijeenkomst in december 1997 zal de Europese Raad de uitvoering van deze strategie opnieuw bezien. Hij verwacht dat de Raad en de Commissie in hun gezamenlijk verslag voor die bijeenkomst zullen trachten een beeld te geven van de praktijken van de Lid-Staten die voor de uitvoering van de strategie het meest effectief zijn gebleken en aan te geven wat de structurele hinderpalen zijn die het terugdringen van de werkloosheid nog in de weg staan.
De Europese Raad ondersteunt de oproep in de nota over het Vertrouwenspact van de Voorzitter van de Commissie aan alle sociale en economische actoren, met inbegrip van de nationale, regionale en plaatselijke autoriteiten, de sociale partners en de communautaire instellingen, zich ertoe te verbinden om vanuit hun respectieve bevoegdheden hun verantwoordelijkheden voor de werkgelegenheid ten volle te aanvaarden. Aangezien hun inspanningen elkaar aanvullen, moeten zij samen blijven streven naar het creëren van de voorwaarden die nodig zijn voor werkgelegenheid.
BIJLAGE III ONTWERP-VERKLARING OVER VOORMALIG JOEGOSLAVIË
Eén jaar na de ondertekening in Parijs van het Vredesakkoord voor Bosnië-Herzegovina verheugt de Europese Raad zich over de vooruitgang die tot nu toe is geboekt met de tenuitvoerlegging ervan en met het vredesproces in het voormalige Joegoslavië in ruimere zin. Hij spreekt zijn waardering uit over de belangrijke resultaten van het werk van alle internationale organisaties en organen in Bosnië-Herzegovina in 1996.
De Europese Raad onderschrijft ten volle de uitkomst van de ministeriële bijeenkomst van Parijs (14 november 1996) en die van Londen (4-5 december 1996). Hij ondersteunt de richtsnoeren van het consolidatieplan inzake de burgerlijke aspecten van de vredesimplementatie voor een periode van twee jaar evenals de gedetailleerde actieplannen, waarin de activiteiten en de verplichtingen van de autoriteiten van Bosnië- Herzegovina en van de internationale gemeenschap voor 1997 worden uitgewerkt. Hij acht het van wezenlijk belang dat de autoriteiten van Bosnië-Herzegovina tijdens de consolidatieperiode zoveel mogelijk verantwoordelijkheid op zich nemen voor 's lands zaken.
De Europese Raad onderstreept het belang dat hij hecht aan een doeltreffende coördinatie van de burgerlijke aspecten van de vredesimplementatie tijdens de consolidatieperiode en herhaalt in dit verband de krachtige steun van de EU aan de activiteiten van de Hoge Vertegenwoordiger, wiens coördinerende rol voor 1997 versterkt is. Het spoedig tot stand brengen van een formele relatie tussen de Waarnemersmissie van de Europese Gemeenschap en de Hoge Vertegenwoordiger zal een verdere praktische blijk zijn van de steun die de Unie levert aan dat orgaan. De Europese Raad geeft ook uiting aan zijn steun voor de blijvende rol van de OVSE, met name bij het toezicht op de gemeenteraadsverkiezingen in 1997 en in verband met het "Stabiliteitsproces van Royaumont". Hij betuigt opnieuw krachtige steun aan het Internationaal Tribunaal voor Oorlogsmisdaden en komt overeen dat hij de autoriteiten in Bosnië-Herzegovina en andere staten, in het bijzonder die welke geen gevolg hebben gegeven aan de arrestatiebevelen van het Tribunaal, sterker onder druk zal zetten om volledig met het Tribunaal samen te werken, onder meer door de uitlevering van beklaagden.
Tijdens de consolidatieperiode zullen economisch herstel en de terugkeer van de vluchtelingen de prioriteit hebben. De EU verbindt zich ertoe om een substantiële bijdrage te leveren aan de economische wederopbouw van heel Bosnië-Herzegovina, mits de autoriteiten van Bosnië-Herzegovina zelf tonen dat zij zich inzetten voor de wederopbouw en dat zij de bepalingen van het Vredesakkoord volledig naleven. In dit verband staat de Europese Raad positief tegenover de plannen van de Europese Commissie en de Wereldbank om begin 1997 een nieuwe internationale donorconferentie bijeen te roepen.
De Europese Raad benadrukt de noodzaak om de voorwaarden te scheppen en in stand te houden die nodig zijn om vluchtelingen en ontheemden ertoe aan te zetten terug te keren naar een door henzelf gekozen plaats in Bosnië-Herzegovina. Hij verwelkomt het feit dat de Europese Commissie, het Bureau van de Hoge Vertegenwoordiger, de UNHCR en de IBRD met de gastlanden en de autoriteiten van Bosnië-Herzegovina zullen samenwerken bij het opstellen en uitvoeren van een gecoördineerd plan om dit te bereiken.
Het engagement van de EU voor vrede, verzoening en stabiliteit in Bosnië-Herzegovina blijkt op zeer concrete en doeltreffende wijze uit de inspanningen van het EU-bestuur van Mostar en van het Bureau van de Speciaal Gezant aldaar. De Europese Raad is ervan overtuigd dat de voornaamste doelstelling van het EU-bestuur van Mostar, namelijk het leggen van een basis voor een goed werkend, eengemaakt, lokaal bestuur over de stad, nu bereikt is en dat de verkozen autoriteiten aldaar nu de hoofdverantwoordelijkheid voor het beheer van de stadszaken op zich kunnen nemen. Er bestaan echter nog vele problemen in Mostar, waaronder het voortduren van verdrijvingen, pesterijen, intimidatie en de invloed van de georganiseerde criminaliteit, terwijl sommige plaatselijke partijen politieke vooruitgang in de weg blijven staan. De Europese Raad roept alle partijen op om samen aan verzoening te werken. Hij erkent dat er behoefte zal blijven bestaan aan een internationale aanwezigheid om toezicht te houden ten einde de implementatie van het vredesproces in Mostar en hetgeen er op politiek en economisch vlak verwezenlijkt is, te consolideren, binnen het kader van de algemene structuren voor de vredesimplementatie, en hij schaart zich achter het besluit van de Hoge Vertegenwoordiger om een Bureau in de stad te openen.
De Europese Raad verwijst naar het standpunt van de Unie aangaande de toekomstige betrekkingen tussen de Unie en de landen van voormalig Joegoslavië. De ontwikkeling van dergelijke betrekkingen zal afhangen van volledige ondersteuning van het vredesakkoord, met inbegrip van respect voor Bosnië-Herzegovina als een onafhankelijke, democratische, multi-etnische Staat met veilige grenzen en van volledige samenwerking met het Internationaal Tribunaal voor Oorlogsmisdaden en, voor zover van toepassing, van de volledige ondersteuning van het Basisakkoord voor Oost-Slavonië in Kroatië. Naleving van de democratische normen en eerbiediging van de rechten van de mens en van minderheden zijn cruciale factoren bij de tenuitvoerlegging van deze aanpak. Hij herhaalt het voornemen van de Raad om voorstellen van de Europese Commissie in overweging te nemen in het licht van de discussies die met de betrokken landen worden gevoerd over contractuele betrekkingen in het kader van de regionale aanpak van de Unie.
De Europese Raad roept de Verklaringen in herinnering van het Voorzitterschap van 22 november 1996 over het optreden van bepaalde autoriteiten in Kroatië en de Federale Republiek Joegoslavië, dat in de ogen van de Unie ingaat tegen de beoogde vooruitgang op de weg naar democratie. In beide landen blijft de situatie van de onafhankelijke media een bron van bezorgdheid.
De Europese Raad verwijst naar de conclusies van de Raad van 6 december 1996, waarbij deze het ongeldig verklaren van bepaalde verkiezingsresultaten in de FRJ heeft veroordeeld. Hij neemt er nota van dat er nog steeds ernstige spanningen bestaan en roept de autoriteiten van Belgrado op om de rechten van de mens en van minderheden volledig te eerbiedigen en de democratische normen, met name waar het gaat om het verkiezingsproces, in acht te nemen. In dit verband neemt de Europese Raad er met belangstelling kennis van dat Belgrado de OVSE heeft uitgenodigd een delegatie te sturen om de feiten omtrent de onlangs gehouden lokale verkiezingen te onderzoeken. De OVSE zal zich wellicht wensen te beraden op de voorwaarden van een dergelijke missie, met name wat betreft het recht aanbevelingen te doen om de ongeldigverklaring ongedaan te maken of sommige verkiezingen over te doen. De Europese Raad hecht er veel belang aan dat alle politieke krachten die het recht hebben in het parlement vertegenwoordigd te zijn, een dialoog voeren om regels voor de verkiezingen in 1997 vast te stellen. Hij roept alle partijen op zich terughoudend op te stellen, af te zien van geweld en de dialoog te bevorderen. Eerbiediging van de rechten van de mens en van minderheden alsook de naleving van de democratische normen zijn van cruciaal belang voor het bepalen van de relatie die de Unie in de toekomst met dit land zal hebben en voor de verdere integratie ervan in de internationale gemeenschap. De Europese Raad verwijst ook naar de voorwaarden uit de Verklaring van het Voorzitterschap van 9 april 1996 over de betrekkingen met de Federale Republiek Joegoslavië, inclusief de noodzaak van een grote mate van autonomie voor Kosovo binnen de Federale Republiek Joegoslavië.
De Raad neemt nota van de huidige situatie wat betreft de tenuitvoerlegging van het basisakkoord voor Oost- Slavonië in Kroatië en bevestigt andermaal dat hij het werk van de Overgangsbestuurder van de VN en van diens staf volledig ondersteunt. De EU zal het economisch herstel en de wederopbouw van Oost-Slavonië blijven steunen. Zij roept de Kroatische Regering en de plaatselijke Servische leiders op om maximaal samen te werken zodat het akkoord in 1997 volledig ten uitvoer kan worden gelegd.
BIJLAGE IV Het Vredesproces in het Midden-Oosten
- De Europese Raad betuigt zijn steun aan de Speciale Gezant voor het Vredesproces in het Midden-Oosten en verwelkomt de betoonde bereidheid van alle partijen om met hem samen te werken. Hij roept alle partijen op om diens benoeming te erkennen als een verdere blijk van de gehechtheid van de Unie aan het bevorderen van de vrede in het Midden-Oosten.
- Onder verwijzing naar zijn verklaring van Florence van 21 juni en de verklaring van de Raad te Luxemburg van 1 oktober bevestigt hij andermaal zijn steun aan de fundamentele beginselen van een rechtvaardige en duurzame regeling voor het Midden-Oosten, met name land voor vrede en zelfbeschikking voor de Palestijnen met alles wat dit inhoudt.
- De Europese Raad is ernstig bezorgd over de aanhoudende achteruitgang van het Vredes- proces. Hij roept alle partijen op geweld effectief te ontmoedigen en te werken aan een vermindering van de spanning zodat de onderhandelingen kunnen worden hervat op alle sporen overeenkomstig de beginselen van Madrid en de bewoordingen van de beginselverklaring.
- De Europese Raad roept op tot een snelle deblokkering van de situatie inzake Hebron, uitvoering van de overige resterende elementen van de Interimovereenkomsten en snelle hervatting van de onderhandelingen over de permanente status.
- De kwestie van de nederzettingen ondermijnt het vertrouwen in het vredesproces. De nederzettingen zijn in strijd met het internationale recht en vormen een belangrijk obstakel voor vrede.
- De sociale en economische ontwikkeling van de Palestijnen vereist de onmiddellijke opheffing van de blokkade. De Europese Raad dringt er bij de Israëlische autoriteiten op aan alle beperkingen op te heffen, behalve daar waar de wettige veiligheidsbelangen van Israël duidelijk op het spel staan, zoals in het geval van daden van terrorisme. De verpletterende economische gevolgen - met de daaruit voortvloeiende toenemende gevoelens van ontevredenheid en geweld - hebben het optimisme weggenomen dat was ontstaan met de instelling van het Palestijns zelfbestuur. De Raad heeft de Speciale Gezant opgedragen om concrete en onmiddellijke maatregelen te bevorderen om deze kwesties aan te pakken.
- De Europese Raad dringt er bij de Regering van Israël en de Palestijnse Autoriteiten op aan om op alle niveaus samen te werken in het belang van de veiligheid en alle noodzakelijke maatregelen te treffen om extremisten in toom te houden en terrorisme te bestrijden.
- In de geest van het in Barcelona in gang gezette proces roept de Europese Raad alle mediterrane partners waarmee momenteel Euro-mediterrane Associatie-overeenkomsten worden gesloten, op om samen met de Unie eendrachtig de ontwikkeling en de integratie van de Palestijnse economie in de regio te bevorderen. De Europese Raad memoreert dat zowel de Associatie-overeenkomst met de Palestijnse Autoriteit als de soortgelijke Overeenkomst met Israël de partijen ertoe verbindt te bevorderen dat de basisnormen van de democratie, met inbegrip van de mensenrechten en de rechtsstaat, geëerbiedigd worden.
NOTES
1. Bij de inhoud van dit verslag zijn voorbehouden gemaakt voor parlementaire bestudering.
2. Een eerste beoordeling door de Raad overeenkomstig artikel 109 J, lid 2, van het EG-Verdrag heeft plaatsgevonden, en de Raad doet op grond van zijn bevindingen een aanbeveling aan de Raad in de samenstelling van de staatshoofden en regeringsleiders ; zie bijlage I van dit verslag.
3. Op grond van punt 5 van Protocol nr. 11 geldt deze verplichting niet voor het Verenigd Koninkrijk tenzij het de Raad ervan in kennis stelt dat het voornemens is over te gaan naar de derde fase.
4. See "Conclusions of the Presidency on the European Council in Florence of 21 and 22 June 1996" (SN 300/96), including the attached "Progress report by the ECOFIN Council to the European Council on preparation for Stage Three of EMU" (7940/96), dated 4 June 1996.
5. "Monetary and exchange rate policy cooperation between the euro area and other EU countries". Report to the Informal ECOFIN Council session in Dublin on 20-22 September 1996, dated 3 September 1996.
6. For the sake of simplicity, EU currencies and EU countries outside the euro area which participate in the new exchange rate mechanism are hereafter referred to as "non-euro area currencies" and "non-euro area Member States", respectively; the respective NCBs are referred to as "non-euro area NCBs".
7. Cf. Article 109c (4).
8. Cf. Article 44 of the Statute of the ESCB/ECB in combination with Article 4.1 of the Statute of the EMI.
© Europees Parlement: 1998
|