EUROPESE RAAD - NICE
7 - 10 DECEMBER 2000

CONCLUSIES VAN HET VOORZITTERSCHAP

(BIJLAGEN)

[Top] [Next]

BIJLAGE I - EUROPESE SOCIALE AGENDA

1. Politieke richtsnoeren van de Europese Raad

1. De Europese Raad van Lissabon heeft voor de Europese Unie het volgende strategische doel vastgesteld: "De meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld worden die in staat is tot duurzame economische groei met meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang."

2. De Europese Raad heeft ook gekozen voor een doelstelling van volledige werkgelegenheid in Europa in een samenleving die beter weet in te spelen op de persoonlijke keuzes van vrouwen en mannen. Het einddoel is, de arbeidsparticipatie, die op basis van de beschikbare statistieken momenteel gemiddeld 61% bedraagt, voor 2010 zo dicht mogelijk bij 70% te brengen en de arbeidsparticipatie van vrouwen, die momenteel 51% bedraagt, voor 2010 tot méér dan 60% te verhogen. De staatshoofden en regeringsleiders hebben benadrukt dat een gemiddelde economische groei van ongeveer 3% voor de komende jaren een realistisch perspectief is, indien de maatregelen waarvoor zij in Lissabon hebben gekozen tegen een gezonde macro-economische achtergrond worden uitgevoerd.

3. De Europese Raad heeft in dit kader het Franse voorzitterschap ermee belast werkzaamheden aan te vangen "op grond van de mededeling van de Commissie, teneinde tijdens de Europese Raad van Nice in december overeenstemming te bereiken over een Europese sociale agenda, met inbegrip van initiatieven van de verschillende betrokken partners"..

4. De Commissie heeft conform deze richtsnoeren op 28 juni 2000 haar mededeling over de Europese sociale agenda gepresenteerd. Die mededeling was door de Commissie in het kader van haar vijfjarenprogramma aangekondigd als een van de kernpunten van haar economische en sociale agenda. De lidstaten hebben unaniem de kwaliteit van deze bijdrage onderstreept. Naar hun oordeel vormt de Commissiemededeling een relevante basis, gelet op de door de Europese Raad van Lissabon en die van Feira opgestelde richtsnoeren. Er zij voorts op gewezen dat de mededeling duidelijk maakt hoe de Commissie op het gebied van sociaal beleid van haar initiatiefrecht gebruik denkt te maken.

5. Op deze basis heeft de op 26 oktober 2000 aangenomen resolutie van het Europees Parlement belangrijke elementen van verdieping en verrijking aangedragen. In de resolutie wordt met name op drie punten de nadruk gelegd: het belang van interactie tussen het economisch, het sociaal en het werkgelegenheidsbeleid, de rol van de verschillende instrumenten en met name van de open coördinatiemethode en van de wetgeving, en tot besluit de mobilisatie van alle betrokkenen. Het Parlement wil de sociale agenda op een aantal punten versterken en heeft gewezen op de noodzaak om, op basis van een situatieoverzicht van de Commissie, de stand van zaken van de sociale agenda jaarlijks in kaart te brengen.

6. Ook de adviezen van het Economisch en Sociaal Comité en van het Comité van de Regio's hebben het debat verrijkt. De bijdragen van de sociale partners en van de niet-gouvernementele organisaties hebben het mogelijk gemaakt de standpunten van deze hoofdrolspelers in het sociaal beleid in de richtsnoeren te integreren. Voorts hebben ook de betrokken comité's en groepen van de Raad of van de Commissie, en met name het Comité voor de werkgelegenheid, de Groep op hoog niveau sociale bescherming en het Raadgevend Comité voor gelijke kansen voor mannen en vrouwen, een bijdrage geleverd tot de werkzaamheden.

2. Modernisering en verbetering van het Europees sociaal model

7. De lidstaten hebben in Lissabon gememoreerd dat "het Europees sociaal model, met zijn ontwikkelde systemen van sociale bescherming, […] de overgang naar de kenniseconomie [moet] schragen". Zij hebben benadrukt dat "[het] menselijk kapitaal Europa's hoogste goed [is] en het kernpunt van het EU-beleid [moet] zijn. Voor Europa's plaats in de kenniseconomie en om te vermijden dat de opkomst van deze nieuwe economie de bestaande problemen van werkloosheid, sociale uitsluiting en armoede vergroot, zal het cruciaal zijn om te investeren in mensen en een actieve en dynamische welvaartsstaat te ontwikkelen".

8. De Commissie heeft in haar mededeling de noodzaak van een positieve en dynamische interactie van economisch, sociaal en werkgelegenheidsbeleid, alsook de mobilisatie van alle betrokkenen om dit strategische doel te bereiken, centraal gesteld.

9. In dit perspectief moet het tweeledige doel van het sociaal beleid worden gereleveerd: de agenda moet de rol van het sociaal beleid als factor van concurrentievermogen versterken; tegelijkertijd moet de sociale agenda het sociaal beleid doeltreffender maken in de verwezenlijking van de eigen doelstellingen van dat beleid inzake bescherming van individuen, vermindering van de sociale ongelijkheden en sociale samenhang. Het Europees Parlement en de sociale partners hebben juist op dit tweeledige doel de nadruk gelegd. Economische groei en sociale samenhang versterken elkaar namelijk. Een samenleving met meer sociale samenhang en minder sociale uitsluiting is een teken van een krachtiger economie.

10. Een dergelijke benadering veronderstelt in de eerste plaats een verhoging van de arbeidsdeelname, vooral van groepen die ondervertegenwoordigd of achtergesteld zijn op de arbeidsmarkt. Meer en betere banen zijn immers de sleutel tot sociale insluiting. Beter toegankelijke arbeidsmarkten moeten bevorderd worden, en diversiteit in de werkgelegenheid moet aangemoedigd worden als factor van concurrentievermogen en sociale integratie. De in Lissabon vastgestelde strategie van wederzijdse versterking van het economisch en het sociaal beleid, die erop gericht is het gehele werkgelegenheidspotentieel te mobiliseren, is dan ook van doorslaggevend belang voor de houdbaarheid van de pensioenstelsels.

11. Om voorbereid te zijn op de toekomst moet de Europese Unie uitgaan van haar verworvenheden. Zij moet dan ook solidariteit en rechtvaardigheid blijven bevorderen als waarden die haar kenmerken en die in het Handvest van de grondrechten plechtig worden bekrachtigd. Het Europees sociaal model, dat met name wordt gekenmerkt door stelsels van sociale bescherming van hoog niveau, het belang van de sociale dialoog en diensten van algemeen belang, en waarvan het toepassingsgebied activiteiten dekt die essentieel zijn voor de sociale samenhang, berust thans als gevolg van de diversiteit van de sociale stelsels van de lidstaten, op een gemeenschappelijke basis van waarden.

12. Het Europees sociaal model heeft zich de afgelopen veertig jaar ontwikkeld op basis van een substantieel communautair acquis dat door de verdragen van Maastricht en Amsterdam nog aanzienlijk aan kracht heeft gewonnen. Het communautaire acquis bevat thans belangrijke teksten op tal van gebieden: vrij verkeer van werknemers, gelijkheid tussen mannen en vrouwen in het beroepsleven, gezondheid en veiligheid van werknemers, werkomstandigheden en arbeidsvoorwaarden en, meer recentelijk, de strijd tegen iedere vorm van discriminatie. In het sociale hoofdstuk van het Verdrag is de fundamentele rol van overeenkomsten tussen de sociale partners in het wetgevingsproces verankerd. De buitengewone Europese Raad van Luxemburg is een belangrijke etappe geweest om de Europese Unie te mobiliseren ten behoeve van de werkgelegenheid. Het Verdrag van Amsterdam - met de Europese werkgelegenheidsstrategie - en de Europese Raad van Lissabon en die van Feira

- met de open coördinatiemethode inzake sociale uitsluiting en de versterkte samenwerking op het terrein van sociale bescherming - hebben nieuwe en relevante methoden aangedragen ter verruiming van de nieuwe gebieden van communautair optreden.

13. Het in Lissabon vastgestelde doel veronderstelt dat de Europese Unie de nieuwe uitdagingen in kaart brengt die de komende vijf jaar om een antwoord vragen.

3. De gemeenschappelijke uitdagingen

Verwezenlijking van volledige werkgelegenheid en mobilisering van het gehele werkgelegenheidspotentieel

14. De dynamische groei in Europa en de totstandbrenging van structurele hervormingen moeten het mogelijk maken de doelstelling van een terugkeer naar volledige werkgelegenheid te verwezenlijken. Dit perspectief vergt een ambitieus beleid met betrekking tot verhoging van de bedrijvigheidsgraad, terugdringing van regionale verschillen, vermindering van de ongelijkheid en verbetering van de kwaliteit van de werkgelegenheid.

15. Het is van cruciaal belang dat de opleidingsmogelijkheden verbeterd worden en de mogelijkheden voor levenslange scholing en opleiding verruimd worden, waarbij een belangrijke rol aan de sociale partners moet worden toevertrouwd. De ontwikkeling en vergroting van professionele bekwaamheden zijn immers onontbeerlijk om het aanpassingvermogen, het concurrentievermogen en de bestrijding van de sociale uitsluiting te verbeteren. Veranderingen in de organisatie van de arbeid zullen nodig zijn om ten volle te profiteren van het potentieel van informatie- en communicatietechnologieën. Flexibiliteit en veiligheid moeten gecombineerd worden in het kader van een economie in beweging.

Gebruikmaken van de technische vooruitgang

16. Uit de snelle ontwikkeling van de informatie- en communicatietechnologieën, alsmede van de biowetenschappen, blijkt de noodzaak voor elk van de lidstaten om, overeenkomstig het door de Europese Raad van Lissabon gestelde doel, de eerste plaats in te nemen op het stuk van de economie en de maatschappij van kennis en innovatie, zijnde de nieuwe drijvende krachten achter groei en ontwikkeling.

17. De technologische veranderingen moeten ook resulteren in een verbetering van de levensstandaard en de levensomstandigheden die aan de gehele samenleving ten goede komt. De opmars van nieuwe informatie- en communicatietechnologieën biedt derhalve uitstekende kansen die ten volle moeten worden aangegrepen, waarbij erop moet worden toegezien dat de kloof tussen degenen die toegang hebben tot de nieuwe kennis en degenen die daarvan uitgesloten zijn, niet dieper wordt.

De mobiliteit ontwikkelen

18. De economische integratie en de oprichting van bi- of multinationale ondernemingen leiden tot een verhoogde mobiliteit van mannen en vrouwen in de landen van de Unie. Deze trend, die reeds duidelijk tot uiting komt onder pas afgestudeerden en het hogere kader, moet aangemoedigd en vergemakkelijkt worden, met name voor onderwijzend personeel, onderzoekers en personen die een opleiding volgen. Met deze eis moet op passende wijze rekening worden gehouden in het kader van de nationale onderwijs- en opleidingsstelsels. Voorts moet de communautaire regelgeving gemoderniseerd en verbeterd worden, om te waarborgen dat de sociale rechten van werknemers die hun recht op mobiliteit daadwerkelijk uitoefenen, behouden blijven.

Gebruikmaken van de economische en monetaire integratie

19. De totstandbrenging van een economische en monetaire unie en het bestaan van een grote interne markt leiden tot een grotere transparantie bij de vergelijking van kosten en prijzen. Deze integratie, die een waarborg is voor een groter concurrentievermogen, zal resulteren in herstructureringen van het productieapparaat en in sectorale veranderingen die zullen moeten worden beheerst en begeleid via verhoogde inspanningen op het gebied van kwalificaties en opleiding van de werknemers. Deze veranderingen moeten samen met zowel de werkgevers als werknemers op een positieve wijze benaderd worden.

20. Een duurzame en niet-inflatoire groei binnen de economische en monetaire unie houdt ook in dat de ontwikkeling van de lonen verenigbaar moet zijn met name met die van de stijging van de productiviteit in elke lidstaat en met de verdragsbepalingen inzake handhaving van de prijsstabiliteit.

Reageren op vergrijzing

21. Vergrijzing is een uitdaging voor elke lidstaat. Naast de voortzetting van een passend beleid ten behoeve van gezinnen en kinderen moeten ook nieuwe antwoorden worden gevonden met betrekking tot verhoging van de arbeidsdeelname van vrouwen, vergemakkelijking en ondersteuning van het blijven werken van oudere werknemers, de levensvatbaarheid van de pensioenstelsels en de maatregelen ter bekostiging van de "grijze druk".

22. De verwezenlijking van een hoog werkgelegenheidsniveau en de verhoging van de arbeidsdeelname van vrouwen door een verlaging van de pensioendruk per actief lid van de beroepsbevolking zullen het vermogen om de vergrijzing het hoofd te bieden versterken. Daarom moet de toegang tot de arbeidsmarkt vergemakkelijkt worden door maatregelen ter bestrijding van discriminatie en door aanpassing van de stelsels van sociale bescherming teneinde de arbeidsdeelname te bevorderen en de koppeling tussen het beroepsleven en het gezinsleven te versterken.

De sociale samenhang versterken

23. De sociale samenhang, het afwijzen van alle vormen van uitsluiting en discriminatie alsmede de gelijkheid tussen mannen en vrouwen zijn essentiële waarden van het Europese sociaal model, die door de Europese Raad van Lissabon zijn bevestigd. Een baan is de beste bescherming tegen sociale uitsluiting. De groei dient aan iedereen ten goede te komen, hetgeen noopt tot voortzetting en intensifiëring van doelgerichte acties, met name in probleemwijken, om te reageren op de complexiteit en de vele dimensies van uitsluiting of ongelijkheid. Naast het werkgelegenheidsbeleid dient ook de sociale bescherming een leidende rol te spelen, maar ook het belang van andere factoren, zoals huisvesting, onderwijs, gezondheid, informatie en communicatie, mobiliteit, veiligheid en rechtszekerheid, vrije tijd en cultuur, mag niet uit het oog verloren worden. De integratie van onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied van de Unie verblijven, moet eveneens tot een goed einde worden gebracht.

Een geslaagde uitbreiding op sociaal gebied

24. De uitbreiding vormt een uitdaging voor de Europese Unie, vooral op sociaal gebied. De Unie moet krachtig de inspanningen ondersteunen die de kandidaat-lidstaten reeds leveren om hun sociale stelsels aan te passen en te wijzigen, en moet het op gang brengen van een proces van convergentie in vooruitgang bevorderen. Zij staan immers niet alleen voor de immense taak om hun systemen aan te passen en te hervormen, maar worden bovendien geconfronteerd met de meeste problemen die ook in de huidige lidstaten van de Europese Unie worden aangepakt. De komende uitbreiding moet dus op alle terreinen van het sociaal beleid meespelen.

De sociale dimensie van de mondialisering bevestigen

25. De mondialisering van het handels- en financieel verkeer vereist steeds meer concurrentievermogen, hetgeen zijn weerslag heeft op het sociaal beleid (bijvoorbeeld de impact van de loonlasten op het salarisniveau). De multilaterale onderhandelingen krijgen steeds vaker een sociale dimensie (bijvoorbeeld debat over de sociale grondrechten, uitdagingen inzake sanitaire veiligheid). De Europese Unie dient zich zodanig te organiseren dat in de internationale onderhandelingen rekening wordt gehouden met de sociale uitdagingen.

4. Uitvoering

26. Om deze nieuwe taken te kunnen volbrengen, moet de agenda worden afgestemd op de modernisering en versterking van het Europese sociaal model en moet op alle terreinen van het sociaal beleid de nadruk gelegd worden op kwaliteitsbevordering. De kwaliteit van de opleiding, de kwaliteit van het werk, de kwaliteit van de arbeidsverhoudingen en de kwaliteit van het sociaal beleid in zijn geheel zijn essentiële factoren voor de Europese Unie om de gestelde doelen inzake concurrentievermogen en volledige werkgelegenheid te bereiken. Bij de uitvoering van deze initiatieven en de acties op communautair niveau, moet, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel en voldoende aandacht voor de sociale dialoog, de verwezenlijking van gemeenschappelijke doelstellingen voorop staan.

27. Alle actoren, de Instellingen van de Europese Unie (Europees Parlement, Raad, Commissie), de lidstaten, de regionale en plaatselijke overheden, de sociale partners, de civiele samenleving en het bedrijfsleven, hebben een rol te vervullen.

28. Voor de uitvoering van de sociale agenda moet een beroep worden gedaan op alle bestaande communautaire instrumenten: de open coördinatiemethode, de wetgeving, de sociale dialoog, de structuurfondsen, de steunprogramma's, de geïntegreerde beleidsaanpak, de analyse en het onderzoek.

29. In de agenda wordt erkend dat ten volle rekening moet worden gehouden met het subsidiariteitsbeginsel en de verschillen in traditie en omstandigheden, op sociaal en werkgelegenheidsgebied, tussen de lidstaten.

30. In de agenda wordt erkend dat ten volle rekening moet worden gehouden met het subsidiariteitsbeginsel en de verschillen in traditie en omstandigheden, op sociaal en werkgelegenheidsgebied, tussen de lidstaten.

31. De versterking en de modernisering van het Europese sociaal model teneinde nieuwe uitdagingen te kunnen aangaan, houdt in dat bij de uitstippeling van het beleid van de Unie alle consequenties worden aanvaard van de interactie tussen economische groei, werkgelegenheid en sociale samenhang. Het is op die basis dat de strategische beleidskeuzen ter zake moeten worden bepaald.

32. In het licht van de door de Europese Raad in Lissabon en Feira vastgelegde richtsnoeren en op basis van de mededeling van de Commissie geeft de Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid de Europese Raad van Nice in overweging zijn goedkeuring te hechten aan:

  • De volgende richtsnoeren voor het sociale beleid:
    • I. Meer en betere banen
    • II. Anticiperen op en gebruik maken van de verandering van het arbeidskader door een nieuw evenwicht tussen flexilibiteit en zekerheid te ontwikkelen.
    • III. Alle vormen van uitsluiting en discriminatie bestrijden om de sociale integratie te bevorderen
    • IV. Modernisering van de sociale bescherming
    • V. Bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen
    • VI. Versterking van de sociale aspecten van de uitbreiding en van de buitenlandse betrekkingen van de Europese Unie.
  • De wijze waarop deze richtsnoeren moeten worden uitgevoerd:
  • De Commissie wordt verzocht:

    passende voorstellen in te dienen en haar bevoegdheden inzake de uitvoering en het toezicht op de toepassing van het gemeenschapsrecht uit te oefenen, overeenkomstig de rol die haar bij het Verdrag is verleend;

    overeenkomstig de conclusies van de Europese Raad van Lissabon betreffende de nieuwe open coördinatiemethode, deze te ondersteunen door middel van passende initiatieven, met name op het gebied van de ontwikkeling van indicatoren, in overleg met het Comité voor de werkgelegenheid en het Comité voor sociale bescherming.

     

    De Raad:

    wordt in de formatie Werkgelegenheid en Sociaal Beleid, met deelneming van de andere Raadsformaties, belast met de uitvoering van de sociale agenda;

    behandelt, met het oog op aanneming ervan, gedurende de looptijd van de sociale agenda de passende Commissievoorstellen met deelneming van het Europees Parlement volgens de bepalingen van het Verdrag;

    stelt overeenkomstig de conclusies van de Europese Raad van Lissabon betreffende de nieuwe open coördinatiemethode de richtsnoeren en de passende of gemeenschappelijke doelstellingen vast en werkt deze bij; stelt in voorkomend geval kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren, alsmede evaluatiecriteria vast; draagt het Comité voor de werkgelegenheid en het Comité voor sociale bescherming op de werkzaamheden van de Raad te ondersteunen en daarbij bijdragen te stimuleren van de sociale partners en, wat de sociale uitsluiting betreft, van niet-gouvernementele organisaties; is ingenomen met de wens van het Europees Parlement om ten volle bij de uitvoering van de sociale agenda te worden betrokken en om passende contacten te leggen.

    .

    De sociale partners wordt verzocht,

    ten volle gebruik te maken van de mogelijkheden die het Verdrag biedt voor contractuele betrekkingen en gemeenschappelijke acties, en om voor elke voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad de gezamenlijk ondernomen of geplande acties kenbaar te maken;

    in deze context een eerste gezamenlijke bijdrage voor te leggen aan de Europese Raad van Stockholm in maart van volgend jaar.

    De lidstaten

    zien toe op de uitvoering op nationaal niveau van de door de Raad goedgekeurde besluiten;

    zetten deze richtsnoeren en passende of gemeenschappelijke doelstellingen, overeenkomstig de conclusies van de Europese Raad van Lissabon betreffende de open coördinatiemethode, om in nationaal, regionaal of lokaal beleid, door specifieke doelstellingen te bepalen en maatregelen aan te nemen waarin met de nationale, regionale en lokale verscheidenheid rekening wordt gehouden;

  • Follow-up en bijwerking:
  • De Commissie wordt verzocht,

    in haar jaarlijks syntheseverslag aan de Europese Raad de door haar genomen initiatieven te presenteren en de nadruk te leggen op de bijdragen van alle actoren voor de modernisering en de verbetering van het Europese sociale model, teneinde de in Lissabon vastgestelde strategische doelstelling te bereiken;

    in dit kader te zorgen voor de door de Europese Raad van Lissabon gevraagde follow-up van en controle op de uitvoering van de sociale agenda in het kader van haar mededeling van 28 juni 2000 en van de onderstaande beleidslijnen, en voor de herziening halverwege daarvan in 2003; met het oog daarop in het vooruitzicht van de bijeenkomst van de Europese Raad in het voorjaar een jaarlijks scorebord voor te leggen van de vooruitgang die bij de uitvoering van de acties is geboekt;

    De Raad (Werkgelegenheid en Sociaal Beleid):

  • bespreekt de verslagen en het scorebord van de Commissie,
  • levert, in coördinatie met de andere betrokken Raadsformaties, een bijdrage aan de Europese Raad van het voorjaar om de in Lissabon bepaalde strategische doelstelling te bereiken. Een eerste bijdrage wordt ingewacht voor de Europese Raad van Stockholm.

I. MEER EN BETERE BANEN

Het perspectief van verwezenlijking van volledige werkgelegenheid dient vergezeld te gaan van vastberaden inspanningen om zoveel mogelijk mensen bij het arbeidsproces te betrekken, hetgeen met name inhoudt dat het beleid wordt versterkt om de gelijkheid van vrouwen en mannen in het beroepsleven te bevorderen, beroeps- en gezinsleven beter op elkaar af te stemmen, oudere werknemers voor de arbeidsmarkt te behouden, langdurige werkloosheid te bestrijden en integratieperspectieven te bieden aan de zwaksten door mobilisatie van alle actoren, met name in de sociale en solidaire economie. De keuze voor een kennismaatschappij veronderstelt een investering in menselijk kapitaal om de kwalificatie en de mobiliteit van werknemers te stimuleren. Terzelfder tijd dient de kwaliteit van de arbeid te worden bevorderd en dienen voor zoveel mogelijk mensen strategieën met betrekking tot levenslang onderwijs en opleiding te worden ontwikkeld.

a) De arbeidsparticipatie vergroten door versterking van het beleid dat ten doel heeft het gezins- en het beroepsleven, zowel voor mannen als voor vrouwen, beter op elkaar af te stemmen alsmede de toegang tot of het behoud van een baan voor bepaalde categorieën te bevorderen (met name de langdurig werklozen, de gehandicapten, de oudere werknemers, de minderheden): vergelijkende analyse door de Commissie vóór 2002 van de structurele factoren die participatie in de arbeidsmarkt kunnen stimuleren, en aanpassing van de richtsnoeren voor de werkgelegenheid, met name door een nieuwe benchmark vast te stellen voor betere kinderopvang.

b) De gecoördineerde werkgelegenheidsstrategie versterken en voortzetten op basis van de werkzaamheden van het Comité voor de Werkgelegenheid. In 2002 de strategie opnieuw bezien en het effect ervan evalueren, om een duidelijker beeld te krijgen van de toekomstige ontwikkelingen ervan.

c) In dit kader meer rekening houden met de doelstellingen die verband houden met de kwaliteit van de arbeid en het belang daarvan voor de groei als belangrijk element voor de aantrekkelijkheid van en het aanzetten tot werken. Een mededeling van de Commissie in 2001 over de bijdrage van het werkgelegenheidsbeleid aan de kwaliteit van de arbeid in al haar aspecten (met name arbeidsvoorwaarden, gezondheid en veiligheid, beloning, gelijke behandeling van mannen en vrouwen, evenwicht flexibiliteit/zekerheid, sociale betrekkingen). Op deze basis zal het Comité voor de Werkgelegenheid eind 2001 een verslag hierover voorleggen, zodat de indicatoren kunnen worden vastgesteld die een follow-up mogelijk moeten maken.

d) Bestrijding van de langdurige werkloosheid door actieve preventie- en reïntegratiestrategieën te ontwikkelen die gebaseerd zijn op vroegtijdige onderkenning van individuele behoeften en verbetering van de inzetbaarheid.

e) Ondersteuning in deze context van de lokale en regionale dimensie van de werkgelegenheidsstrategie. De regionale dimensie zal een strategische aanpak op alle niveaus - ook het Europese - vereisen, en kan gevarieerd en gericht beleid voor diverse regio's vereisen teneinde de in Lissabon vastgestelde doeleinden en een versterkte regionale samenhang te verwezenlijken.

f) Verbetering van de daadwerkelijke toegang tot levenslang onderwijs en opleiding, met name op het vlak van de nieuwe technologieën, om tekortkomingen in de kwalificaties te voorkomen. Strategieën op dit gebied moeten voorzien in de coördinatie van de gedeelde verantwoordelijkheid van de overheid, de sociale partners, en de individuele burger, met een passende bijdrage van de civiele samenleving. De sociale partners wordt verzocht te onderhandelen over maatregelen ter verbetering van postsecundair onderwijs en van opleiding om het aanpassingsvermogen daarvan te verhogen. Daarnaast wordt de sociale partners en de regeringen verzocht vóór eind 2001 de Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid mee te delen welke bepalingen zijn aangenomen, zowel op Europees als op nationaal niveau in het kader van de nationale actieplannen voor de werkgelegenheid. In 2002 zal een conferentie met alle betrokken actoren over dit onderwerp worden georganiseerd. Er zal een Europese prijs voor bijzonder progressieve bedrijven worden ingesteld.

g) Bevordering van de identificatie en de verspreiding van goede praktijken, op het gebied van werkgelegenheid- en de sociale dimensie van de informatiemaatschappij in nauwe samen-werking met de desbetreffende Groep op hoog niveau en verdere ontwikkeling van de "menselijk kapitaal"-aspecten van het actieplan e-Europa.

h) Vergemakkelijken van de mobiliteit van de Europese burgers;

- een Europa van de kennis ontwikkelen via afschaffing van de hinderpalen voor de mobiliteit van docenten, wetenschappers, studenten, opleiders en leerlingen, met name in het kader van het actieplan inzake mobiliteit en de aanbeveling die door de Raad zijn aangenomen;

- de erkenning op Europees niveau van de in de lidstaten verworven competenties en vaardigheden bevorderen overeenkomstig de bepalingen van het Verdrag;

- het vrije verkeer van personen bevorderen: vóór 2003 de inhoud van de richtlijnen inzake verblijfsrecht aanpassen, de regelgeving inzake het vrije verkeer van werknemers verbeteren;

- voor de looptijd van de agenda de regels inzake de handhaving van het recht op sociale zekerheid van migrerende werknemers moderniseren; de toepassing van de wetgeving ter zake bevorderen, met name door het gebruik van de nieuwe informatie- en communicatietechnologieën te stimuleren;

- vóór eind 2002 de mogelijkheden tot vrijwaring van de rechten op een aanvullend pensioen van werknemers die zich binnen het grondgebied van de Europese Unie verplaatsen, verbeteren.

i) Tijdens de looptijd van de sociale agenda zich bezinnen over het verband tussen migratiestromen en werkgelegenheidsbeleid.

j) De Commissie verzoeken om, met inachtneming van de haar bij het Verdrag verleende bevoegdheden, verder onderzoek te doen naar het verband tussen het sociaal beleid en het mededingingsbeleid en daarbij de passende contacten te onderhouden met de lidstaten en de sociale partners.

II. ANTICIPEREN OP EN GEBRUIK MAKEN VAN DE VERANDERING VAN HET ARBEIDSKADER DOOOR EEN NIEUW EVENWICHT TUSSEN FLEXIBILITEIT EN ZEKERHEID TE ONTWIKKELEN

De ingrijpende veranderingen van economie en arbeid, die met name verband houden met de opkomst van de kenniseconomie en de mondialisering, gaan in alle lidstaten steeds sneller. Zij nopen tot nieuwe collectieve antwoorden die rekening houden met de verwachtingen van de werknemers. De sociale dialoog en het overleg moeten de voorwaarden scheppen voor een deelneming van de werknemers aan de veranderingen, door te anticiperen op de ontwikkelingen in de ondernemingen, in de industriële sectoren en in wijder verband. Het zoeken naar een innoverend collectief kader dat aangepast is aan de nieuwe vormen van werkgelegenheid, moet de mobiliteit en de investering van individuen mogelijk maken in steeds gediversifieerder beroepssituaties door een overgang mogelijk te maken tussen de op elkaar volgende situaties of banen. Bij de te nemen acties om deze veranderingen in goede banen te leiden, dient op evenwichtige wijze een beroep te worden gedaan op de verschillende bestaande communautaire instrumenten, met name de open coördinatiemethode, en dient de sociale partners ruim baan te worden gegeven voor het nemen van initiatieven.

a) De rol van de werknemers bij het sturen van het veranderingsproces moet worden versterkt door de verbetering, voor 2002, van het communautaire kader betreffende het recht op informatie, raadpleging en participatie van de werknemers (herziening van de richtlijn betreffende de Europese ondernemingsraad, voortzetting van de besprekingen over de richtlijnen betreffende informatie en raadpleging en betreffende de sociale aspecten van de Europese vennootschap).

b) Er moet met name op basis van een mededeling van de Commissie in 2002 een communautaire strategie inzake de gezondheid en de veiligheid op het werk worden ontwikkeld:

- de bestaande normen codificeren, aanpassen en eventueel vereenvoudigen;

- inspelen op nieuwe risico's, zoals stress op het werk, door normeringsinitiatieven te nemen en goede praktijken uit te wisselen;

- de toepassing van de wetgeving in het MKB bevorderen, rekening houdend met de bijzondere vereisten waaraan het moet voldoen, met name door middel van een specifiek programma;

- met ingang van 2001 de uitwisseling van goede praktijken en de samenwerking tussen de arbeidsinspectiediensten bevorderen om beter te voldoen aan de gemeenschappelijke fundamentele eisen.

c) In het kader van de groeiende onderlinge afhankelijkheid van de Europese economieën rekening houden met de veranderingen in het arbeidskader en de arbeidsverhoudingen; dit houdt in:

- op communautair niveau, voor de looptijd van de Europese sociale agenda, uitwisseling van innoverende ervaringen organiseren op het gebied van arbeidsverhoudingen die zekerheid voor de werknemers verenigen met flexibiliteit voor de ondernemingen, en alle relevante elementen van de modernisering en de verbetering van de arbeidsbetrekkingen voorleggen aan de sociale partners;

- reeds in 2001 overeenkomstig de voorstellen van de sociale partners een "Europees waarnemingscentrum voor het veranderingsproces" instellen in het kader van de Stichting van Dublin;

de richtlijn inzake de bescherming van werknemers in geval van insolventie van de werkgever behandelen met het oog op aanpassing ervan vóór 2003; overeenkomstig hetgeen de Commissie heeft aangekondigd, de bestaande richtlijnen inzake de waarborgen voor werknemers in geval van collectief ontslag, de bescherming van de arbeidsverhouding in geval van verandering van werkgever evalueren en deze eventueel aanpassen;

de sociale partners verzoeken:

  • de sociale dialoog over de problemen in verband met de arbeidsorganisatie en de nieuwe arbeidsvormen voort te zetten
  • de besprekingen op gang te brengen die kunnen leiden tot onderhandelingen over de gedeelde verantwoordelijkheid van de ondernemingen en de werknemers wat betreft de inzetbaarheid en het aanpassingsvermogen van de werknemers, met name vanuit het oogpunt van de mobiliteit;
  • de vraagstukken in verband met gegevensbescherming te bespreken.

d) De initiatieven in verband met de sociale verantwoordelijkheid van de ondernemingen en het beheer van de verandering ondersteunen, door middel van een mededeling van de Commissie.

e) De werking van de door de Europese Raad van Keulen ingestelde macro-economische dialoog verbeteren opdat die ten volle bijdraagt tot de positieve en dynamische interactie van het economisch, het sociaal en het werkgelegenheidsbeleid. Informatie-uitwisseling bevorderen, tussen de communautaire instellingen en de sociale partners over ontwikkelingen die gaande zijn op het gebied van loonvorming en -opbouw.

f) Vóór 2004 een gedachtewisseling houden over individueel ontslag, en daarbij rekening houden met de socialezekerheidsuitkeringen en de nationale kenmerken van de arbeidsmarkt.

g) In 2001 moet de communautaire wetgeving op het gebied van de arbeidstijd worden voltooid door de laatste hand te leggen aan de bepalingen betreffende de sector van het wegvervoer. Voorts moet er vooruitgang worden geboekt met de teksten betreffende de harmonisatie van de sociale bepalingen voor het zeevervoer en het luchtvervoer.

III. ALLE VORMEN VAN UITSLUITING EN DISCRIMINATIE BESTRIJDEN OM DE SOCIALE INTEGRATIE TE BEVORDEREN

De terugkeer naar een aanhoudende economische groei en het vooruitzicht van volledige werkgelegenheid binnen afzienbare termijn, betekenen niet dat armoede en uitsluiting in de Europese Unie spontaan zullen afnemen, maar maken het nog minder aanvaardbaar dat die verschijnselen voortbestaan. De Europese Raad van Lissabon heeft benadrukt dat het van belang is stappen te zetten om de armoede definitief uit te roeien. Die wil moet op het hoogste niveau in elk van de staten worden uitgedragen en op het terrein worden geconcretiseerd door alle plaatselijke actoren, met name de NGO's en de sociale diensten, te mobiliseren, en moet voorts gepaard gaan met acties om alle derdelanders die legaal op het grondgebied van de Unie verblijven, een gelijke behandeling te garanderen.

a) Vóór juni 2001 moet er, overeenkomstig de door de Europese Raad van Lissabon bepaalde open coördinatiemethode, worden begonnen met de uitvoering van een nationaal actieplan voor een periode van 2 jaar ter bestrijding van armoede en sociale uitsluiting, op basis van de gemeenschappelijk vastgestelde doelstellingen. Dat plan preciseert de met de nationale beleidsmaatregelen nagestreefde vorderingen en vermeldt de voor de beoordeling van de resultaten gehanteerde indicatoren; vanaf 2001, op basis van de indicatoren waarvoor de staten in hun nationale actieplan gekozen hebben, moet verder werk worden gemaakt van de onderlinge afstemming van deze indicatoren en het vaststellen van indicatoren in onderling overleg;

b) De mogelijkheden die de nieuwe informatie- en communicatietechnologieën bieden om de sociale uitsluiting te verminderen en de toegang van eenieder tot de kennismaatschappij te stimuleren, moeten worden benut; hiertoe moet het actieplan van de Commissie "e-Europa 2002 - Een informatiemaatschappij voor iedereen", dat door de Europese Raad van Feira werd goedgekeurd, worden uitgevoerd;

c) Bij het afsluiten van de eerste nationale actieplannen moet worden gezorgd voor de follow-up van de aanbeveling van 1992 betreffende het gegarandeerde minimuminkomen dat door de stelsels van sociale bescherming moet worden gewaarborgd en de mogelijke initiatieven om de vooruitgang op dat punt te flankeren, moeten worden onderzocht.

d) Via de uitwisseling van ervaringen moeten de inspanningen van de lidstaten op het vlak van het stedelijk beleid ter bestrijding van de sociale en ruimtelijke segregatie, worden ondersteund.

e) Evaluatie van het effect van het ESF, met inbegrip van het communautair initiatief Equal, in de bevordering van de sociale insluiting.

f) Er moet worden toegezien op de daadwerkelijke uitvoering van de communautaire wetgeving betreffende de bestrijding van alle vormen van discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afstamming, godsdienst of levensovertuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid. Om deze beleidspunten te versterken moeten de uitwisselingen van ervaringen en goede praktijken worden ontwikkeld.

g) Overeenkomstig de conclusies van de Europese Raad van Tampere moet worden begonnen met een meer voortvarend beleid voor de integratie van de derdelanders die legaal op het grondgebied van de Unie verblijven, dat tot doel heeft hun rechten en plichten te geven die vergelijkbaar zijn met die van de burgers van de Europese Unie. De uitwisselingen van ervaringen over het op nationaal niveau gevoerde integratiebeleid moeten worden ontwikkeld.

h) Het pakket maatregelen om personen met een handicap beter te integreren op alle gebieden van het maatschappelijk leven, moet met name in het kader van het Europees Jaar van de Gehandicapten (2003) verder worden uitgebouwd.

i) De voorwaarden moeten worden geschapen voor een doeltreffend partnerschap met de sociale partners, de niet-gouvernementele organisaties, territoriale samenwerkingsverbanden en de beheersorganen van de sociale diensten. De ondernemingen moeten bij dit partnerschap worden betrokken om hun sociale verantwoordelijkheid te versterken.

IV. MODERNISERING VAN DE SOCIALE BESCHERMING

De stelsels van sociale bescherming, die een essentieel bestanddeel van het Europees sociaal model vormen, blijven weliswaar tot de verantwoordelijkheid van de lidstaten behoren, doch worden geconfronteerd met gemeenschappelijke uitdagingen. Om met grotere doeltreffendheid op deze uitdagingen te reageren moet de samenwerking tussen de lidstaten worden versterkt. De modernisering van de stelsels van sociale bescherming moet de solidariteitseisen kracht bijzetten: dat is waaraan moet worden gewerkt, zowel op het gebied van het pensioen en de gezondheidszorg als om tot een actieve welvaartsstaat te komen die krachtdadig de arbeidsmarktparticipatie in de hand werkt.

a) De samenwerking en gedachtewisseling tussen de lidstaten inzake strategieën om voor de toekomst voor veilige en houdbare pensioenen te zorgen moeten worden voortgezet: indiening van nationale bijdragen met het oog op de Europese Raad van Stockholm (maart 2001), voorlegging van een studie hierover door de Raad (Werkgelegenheid en Sociaal Beleid) aan de Europese Raad van Göteborg (juni 2001), die de volgende fasen ervan zal vaststellen.

b) Uitgaande van het door elk van de lidstaten gevoerde beleid, moet worden geanalyseerd welke wijzigingen in de stelsels van sociale bescherming zijn aangebracht en welke vorderingen er nog gemaakt moeten worden om werk lonender te maken, een vast inkomen te bieden (2002) en het beroeps- en het gezinsleven beter te kunnen combineren.

c) Vóór 2003 moet het beraad worden afgerond over hoe, met inachtneming van de solidariteitseisen, een kwalitatief hoogwaardige en betaalbare gezondheidszorg kan worden gegarandeerd, rekening houdend met het effect van de vergrijzing (langdurige zorg): verslag van de Raad (Werkgelegenheid en Sociaal Beleid) in samenwerking met de Raad (Volksgezondheid).

d) Aan de hand van voor de Commissie verrichte studies moet de ontwikkeling worden onderzocht van de situatie met betrekking tot de toegang tot kwalitatieve gezondheidszorg en -producten over de grenzen heen.

e) Voor de looptijd van de agenda moet worden gezorgd voor de follow-up en evaluatie van de verdiepte samenwerking op het gebied van de sociale bescherming, er moeten passende indicatoren op dit gebied worden overwogen en uitgewerkt.

V. BEVORDERING VAN DE GELIJKHEID VAN MANNEN EN VROUWEN

Bevordering van de gelijkheid van de geslachten moet horizontaal op alle punten van de sociale agenda worden nagestreefd; in aanvulling daarop moet er een aantal specifieke maatregelen worden genomen om vrouwen toegang tot de besluitvorming te geven en om de rechten op het gebied van gelijkheid en van de combinatie van gezins- en beroepsleven te versterken.

a) Het begrip gelijkheid van vrouwen en mannen moet op alle relevante gebieden, met name van de sociale agenda, worden geïntegreerd, in het ontwerp, de follow-up en de evaluatie van het beleid door de vaststelling van passende mechanismen en instrumenten, zoals, in voorkomend geval, gender-effectevaluatie, en toezichtinstrumenten en benchmarking.

b) De toegang van vrouwen tot het besluitvormingsproces moet worden verbeterd door in elke lidstaat adequate doelstellingen of streefdoelen met termijnen te bepalen, zowel voor de overheidssector als voor de economische en sociale sector.

c) De mededeling van de Commissie "Naar een communautaire raamstrategie inzake de gelijkheid van mannen en vrouwen (2001-2005)" moet worden uitgevoerd, de wijzigingen die zijn voorgesteld voor de richtlijn van 1976 betreffende gelijke behandeling moeten worden besproken met het oog op de aanneming ervan, en de rechten op het gebied van de gelijkheid moeten worden versterkt door vóór 2003 een richtlijn op basis van artikel 13 van het EG-Verdrag aan te nemen om de gelijkheid van mannen en vrouwen op andere gebieden dan werkgelegenheid en beroep te bevorderen.

d) Er moet worden gewerkt aan verbetering van de kennis, aan bundeling van de middelen en aan uitwisseling van de ervaringen, met name door een Europees genderinstituut en een netwerk van deskundigen tot stand te brengen. De haalbaarheidsstudie moet in 2001 worden gerealiseerd.

e) De initiatieven en maatregelen om de gelijkheid van vrouwen en mannen in het beroepsleven te bevorderen, met name inzake beloning moeten worden uitgebreid en versterkt. Het bestaande initiatief voor vrouwelijke ondernemers moet verder worden ontwikkeld.

f) Zorgen voor een betere combinatie van gezins- en beroepsleven, met name door een goede opvang van kinderen en afhankelijke personen te stimuleren.

VI. DE SOCIALE ASPECTEN VAN DE UITBREIDING EN VAN DE BUITENLANDSE BETREKKINGEN VAN DE EUROPESE UNIE VERSTERKEN

De uitbreiding en de buitenlandse betrekkingen vormen, in meer dan één opzicht, een uitdaging en een mogelijkheid voor het communautair optreden op sociaal gebied. Het delen van ervaringen en strategieën met de kandidaat-lidstaten, meer bepaald om doeltreffender te reageren op de uitdagingen van de volledige werkgelegenheid en strijd tegen de uitsluiting, moet verder ontwikkeld worden; en er moet een geïntegreerde economische en sociale agenda worden bevorderd die overeenstemt met de Europese aanpak in de internationale instanties.

a) De uitbreiding moet worden voorbereid teneinde de economische en sociale vooruitgang in de uitgebreide Unie te bevorderen:

- er moet geregeld, in overleg met de sociale partners, van gedachten worden gewisseld over alle sociale aspecten van de uitbreiding;

- er moet worden bevorderd dat de kandidaat-lidstaten zich instellen op de Europese werkgelegenheidsstrategie, de verwezenlijking van de doelstellingen gericht op de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting en de nauwere samenwerking op het gebied van sociale bescherming;

in dit kader moet de rol van de sociale dialoog worden ondersteund;

- er moet worden bijgedragen tot de ontwikkeling van de betrokken NGO's in de kandidaat-lidstaten.

b) Er moet een onderling afgestemde aanpak worden ontwikkeld met betrekking tot internationale sociale aangelegenheden in het kader van de multilaterale instellingen (Verenigde Naties, Wereldgezondheidsorganisatie, Raad van Europa, Internationale Arbeidsorganisatie en, in voorkomend geval, WTO, OESO);

c) De sociale dimensie van het samenwerkingsbeleid moet worden versterkt, in het bijzonder de bestrijding van de armoede, de ontwikkeling van volksgezondheid en onderwijs, en het in overweging nemen van de gelijkheid van mannen en vrouwen (meer bepaald in het kader van het Europees-mediterraan proces).

[Top] [Previous] [Next]

BIJLAGE II - VERKLARING
OVER DE DIENSTEN VAN ALGEMEEN ECONOMISCH BELANG

Uit het openbaar debat in de Raad (Interne markt/Consumenten/Toerisme) van 28 september 2000 en de schriftelijke bijdragen van de lidstaten zijn de volgende elementen naar voren gekomen:

Artikel 16 van het verdrag consacreert de rol die de diensten van algemeen economisch belang vervullen bij het bevorderen van sociale en territoriale samenhang en erkent de belangrijke plaats die zij innemen in de gemeenschappelijke waarden die ten grondslag liggen aan het Europees sociaal model, onverminderd de artikelen 73, 86 en 87.

In maart 2000 in Lissabon heeft de Europese Raad een integrale economische en sociale strategie voor de Europese Unie vastgesteld om, getrouw aan het Europees sociaal model, ervoor te zorgen dat deze diensten goed worden ingepast in het nieuwe economische tijdperk dat is aangetreden door de snelle ontwikkeling van de informatietechnologie. In onze door mededinging gekenmerkte economieën, is voor de diensten van algemeen economisch belang een onvervangbare rol weggelegd bij het vrijwaren van de algemene concurrentiekracht van de Europese economie die aantrekkelijk is vanwege de kwaliteit van de infrastructuur, de hoge opleidingsgraad van de werknemers, het versterken en breder worden van de netwerken op heel het grondgebied en bij het begeleiden van de veranderingen die gaande zijn door het behoud van de sociale en territoriale samenhang.

In dit verband is zeer positief gereageerd op de nieuwe, bijgewerkte mededeling van de Commissie over de diensten van algemeen belang, met name vanwege de volgende punten:

  • de reikwijdte van de diensten van algemeen economisch belang moet niet onwrikbaar vastliggen maar rekening houden met de snelle ontwikkelingen die ons economisch, wetenschappelijk en technologisch klimaat doormaakt;
  • de bijdrage van de diensten van algemeen economisch belang aan het Europese concurrentievermogen correspondeert met specifieke doelstellingen: bescherming van de consumentenbelangen, veiligheid van de gebruikers, sociale cohesie en ruimtelijke ordening, duurzame ontwikkeling;
  • het belang van de beginselen van neutraliteit, vrijheid en evenredigheid wordt nogmaals bevestigd. Die beginselen garanderen dat de lidstaten vrij kunnen bepalen wat de taken zijn van de diensten van algemeen economisch belang en hoe deze diensten worden beheerd, terwijl de Commissie erop toeziet dat de regels van de interne markt en de mededingings-regels worden geëerbiedigd;
  • de diensten van algemeen economisch belang moeten hun taken vervullen met inachtneming van de legitieme verwachtingen van de consumenten en de burgers, die betaalbare prijzen in het kader van een transparant prijsstelsel willen, en streven naar een gelijke toegang tot kwaliteitsdiensten die onontbeerlijk zijn voor hun economische, territoriale en sociale integratie.

Daarnaast zijn een aantal bedenkingen geuit:

  • de regels van de interne markt en de mededingingsregels moeten zo worden toegepast dat de diensten van algemeen economisch belang bij het vervullen van hun taken verzekerd zijn van de rechtszekerheid en de economische levensvatbaarheid die nodig zijn voor onder andere de beginselen van gelijke behandeling, kwaliteit en continuïteit van deze diensten. In dat verband moet met name worden gepreciseerd hoe de diensten van algemeen economisch belang kunnen worden gefinancierd op een wijze die verenigbaar is met de regels inzake overheidssteun. Met name moet steun ter compensatie van de extra kosten die voortvloeien uit de vervulling van taken van algemeen economisch belang met inachtneming van artikel 86, lid 2, als verenigbaar worden aangemerkt.
  • De bijdrage van de diensten van algemeen economisch belang aan de economische groei en het maatschappelijk welzijn wettigt een periodieke evaluatie van de wijze waarop zij hun taken vervullen, met name op het gebied van kwaliteit van dienstverlening, toegankelijkheid, veiligheid en billijke en transparante prijzen. Die evaluatie kan plaatsvinden in het kader van het proces van Cardiff, op basis van bijdragen van de lidstaten en verslagen van de Commissie, uitwisseling van goede praktijken of peer review. De raadpleging van burgers en consumenten kan ook plaatsvinden in het kader van het Forum "de interne markt ten dienste van de burgers en het bedrijfsleven".
  • De debatten in het kader van het bepaalde in artikel 16 van het verdrag, waarin staat dat "de Gemeenschap en de lidstaten er, in het kader van hun onderscheiden bevoegdheden en binnen het toepassingsgebied van dit verdrag, zorg voor [dragen] dat deze diensten functioneren op basis van beginselen en voorwaarden die hen in staat stellen hun taken te vervullen", hebben aangetoond dat het nodig is dat hierover verder wordt nagedacht.

[Top] [Previous] [Next]

BIJLAGE III - RESOLUTIE VAN DE RAAD OVER HET VOORZORGSBEGINSEL

De Raad,

A. overwegende dat in de beginselen van het EG-Verdrag staat dat het optreden van de Gemeenschap gericht moet zijn op een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid, van de consumenten en van het milieu en dat deze doelstellingen moeten worden geïntegreerd in het beleid en het optreden van de Europese Unie;

B. overwegende dat in artikel 174, lid 2, van het Verdrag wordt gesteld dat het voorzorgsbeginsel deel uitmaakt van de beginselen waarmee rekening dient te worden gehouden in het milieubeleid van de Gemeenschap; overwegende dat dit beginsel eveneens van toepassing is op de menselijke gezondheid en op het gebied van dier- en plantgezondheid;

C. overwegende dat het dienstig kan zijn te gelegener tijd en in de passende fora de noodzaak en de mogelijkheid te bestuderen om, overeenkomstig de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, het voorzorgsbeginsel ook in andere verdragsbepalingen die met name verband houden met gezondheid en consumentenbescherming formeel te verankeren;

D. eraan herinnerend dat dit beginsel in het kader van de duurzame ontwikkeling past;

E. eraan herinnerend dat dit beginsel in verschillende internationale teksten wordt vermeld, in het bijzonder in de Verklaring van Rio van 1992, het Klimaatverdrag van 1992, het Biodiversiteitsverdrag van 1992, het Protocol inzake bioveiligheid van 2000 en verscheidene verdragen inzake de beveiliging van het mariene milieu;

F. wijzend op het belang van de lopende besprekingen terzake in het kader van de Codex Alimentarius;

G. overwegende dat het voorzorgsbeginsel niet gebruikt mag worden om verkapte handelsbeperkingen op te leggen;

H. gelet op de algemene doelstellingen in de preambule van de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), met name duurzame ontwikkeling en bescherming en behoud van het milieu; gelet op de algemene uitzonderingen in artikel XX van de GATT-Overeenkomst, artikel XIV van de Algemene overeenkomst inzake de handel in diensten (GATS) alsmede op artikel 5, lid 7, van de Overeenkomst inzake sanitaire en fytosanitaire maatregelen (SPS), waarin voorschriften worden gegeven met betrekking tot de procedure die gevolgd moet worden in het geval van risico en van onvoldoende wetenschappelijk bewijs; voorts gelet op de Overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen (TBT), waarin het mogelijk wordt gemaakt rekening te houden met de risico's voor de gezondheid en de veiligheid van mensen, het leven van planten of dieren en voor het milieu, die door de niet-toepassing van maatregelen zouden kunnen worden veroorzaakt;

I. overwegende dat de Europese Unie groot belang stelt in steun aan ontwikkelingslanden, met het oog op toetreding van deze landen tot de SPS-Overeenkomst en de TBT-Overeenkomst, rekening houdend met de bijzondere moeilijkheden die ze in dit verband ondervinden;

J. herinnerend aan de aanbevelingen van de panels van de WTO, met name van de beroepsinstantie inzake "hormonen", betreffende het recht van de leden van de WTO om het door hen passend geachte niveau van bescherming van de gezondheid vast te stellen, dat hoger kan zijn dan in de bestaande normen, richtlijnen en aanbevelingen, alsook rekening te houden met de meningen van een minderheid van de deskundigen;

K. zich ervan bewust dat de verantwoordelijkheid om voor een hoog niveau van bescherming van de gezondheid en het milieu te zorgen bij de overheden berust en dat deze moeten ingaan op de toenemende bezorgdheid onder het publiek over de gevaren waaraan het kan worden blootgesteld;

1. is ingenomen met het initiatief van de Commissie om een mededeling in te dienen over het voorzorgsbeginsel en sluit zich bij de hoofdlijnen daarvan aan;

2. is van oordeel dat het voorzorgsbeginsel van toepassing is op het beleid en het optreden van de Gemeenschap en haar lidstaten en dat het betrekking heeft op het optreden van de overheden, zowel op het niveau van de communautaire instellingen als op het niveau van de lidstaten; dat deze overheden alles in het werk moeten stellen om te bereiken dat dit in de relevante internationale fora ten volle wordt erkend;

3. constateert dat het voorzorgsbeginsel geleidelijk de status verwerft van volkenrechtelijk beginsel op het gebied van de gezondheids- en milieubescherming;

4. is van mening dat de voorschriften van de WTO het a priori mogelijk maken rekening te houden met het voorzorgsbeginsel;

5. is van mening dat de Gemeenschap en de lidstaten volgens het volkenrecht het recht hebben om een beschermingsniveau te verwezenlijken dat zij in het kader van het risicobeheer passend achten; dat zij voor dit doel passende maatregelen kunnen treffen uit hoofde van het voorzorgsbeginsel; en dat het niet altijd mogelijk is van tevoren voor alle situaties vast te stellen welk beschermingsniveau noodzakelijk is;

6. acht het noodzakelijk dat er richtsnoeren voor de toepassing van het voorzorgsbeginsel opgesteld worden om de wijze van uitvoering ervan duidelijk aan te geven;

7. is van mening dat gebruik moet worden gemaakt van het voorzorgsbeginsel wanneer de mogelijkheid van schadelijke gevolgen voor de gezondheid of het milieu wordt vastgesteld en wanneer na een eerste wetenschappelijke risico-evaluatie, op basis van de beschikbare gegevens, onzekerheid blijft bestaan over het risiconiveau;

8. is van mening dat er bij een wetenschappelijke risico-evaluatie een logische benadering moet worden gevolgd waarbij wordt gepoogd het gevaar te bepalen en de aard ervan te omschrijven, de blootstelling te meten en de aard van het risico te omschrijven, aan de hand van bestaande door de Gemeenschap of internationaal erkende procedures, en is van oordeel dat die stappen wegens onvoldoende gegevens en de aard of de urgentie van het gevaar, soms niet stelselmatig kunnen worden voltooid.

9. is van oordeel dat de overheid ervoor moet zorgen dat zij voor het uitvoeren van de risico-evaluatie over een passend onderzoekskader beschikt, door met name een beroep te doen op wetenschappelijke comités en op in nationaal en internationaal verband verricht onderzoek; dat de overheid verantwoordelijk is voor de organisatie van de risico-evaluatie die op multidisciplinaire, contradictoire, onafhankelijke en doorzichtige wijze moet worden verricht;

10. is van mening dat eventuele minderheidsadviezen in de risico-evaluatie moeten worden opgenomen. Deze adviezen moeten tot uitdrukking kunnen worden gebracht en moeten ter kennis worden gebracht van de betrokken actoren, vooral voorzover erin wordt gewezen op het ontbreken van wetenschappelijke zekerheid;

11. bevestigt dat er een functionele scheiding moet zijn tussen degenen die verantwoordelijk zijn voor de wetenschappelijke risico-evaluatie en degenen die belast zijn met het risicobeheer, maar dat tussen hen wel een voortdurende dialoog dient te worden ontwikkeld;

12.is van oordeel dat de maatregelen inzake risicobeheer moeten worden genomen door de verantwoordelijke overheden op basis van een politieke beoordeling van het nagestreefde beschermingsniveau;

13. is van mening dat bij de keuze van de te nemen maatregelen inzake risicobeheer het hele scala van maatregelen moet worden bekeken waarmee het nagestreefde beschermingsniveau bereikt kan worden;

14. is van mening dat alle fasen op transparante wijze dienen te worden verwezenlijkt, met name de evaluatie- en risicobeheerfase, met inbegrip van de follow-up van de genomen maatregelen;

15. is van oordeel dat de civiele samenleving bij een en ander moet worden betrokken en dat aan het raadplegen van alle betrokken partijen in een zo vroeg mogelijk stadium bijzondere aandacht moet worden besteed;

16. is van mening dat de wetenschappelijke adviezen en de maatregelen inzake risicobeheer op passende wijze moeten worden meegedeeld;

17. is van mening dat bij de maatregelen die worden genomen het evenredigheidsbeginsel in acht moet worden genomen; door rekening te houden met de risico's op korte en lange termijn en het beoogde hoge beschermingsniveau na te streven;

18. is van mening dat de maatregelen bij hun toepassing niet tot willekeurige of onverantwoorde discriminatie mogen leiden; wanneer er meer mogelijkheden bestaan om hetzelfde niveau van gezondheid en milieu te bereiken, moeten de maatregelen genomen worden die het minst restrictief zijn voor het handelsverkeer;

19. is van mening dat de maatregelen samenhang zouden moeten vertonen met maatregelen die eerder in soortgelijke situaties zijn genomen of waarbij een soortgelijke aanpak wordt gevolgd, rekening houdend met de meest recente wetenschappelijke ontwikkelingen en de evolutie van het nagestreefde beschermingsniveau;

20. benadrukt dat bij de maatregelen die worden genomen ervan wordt uitgegaan dat de voordelen en de kosten die voortvloeien uit het handelen of nalaten, zijn bestudeerd. Deze studie moet rekening houden met de sociale en de milieukosten, alsook met de aanvaardbaarheid voor de bevolking van de verschillende mogelijke opties, en dient wanneer dat haalbaar is, een economische analyse te omvatten, met dien verstande dat de vereisten die aan de bescherming van de volksgezondheid verbonden zijn, de effecten van het milieu op de volksgezondheid daaronder begrepen, als prioritair moeten worden erkend;

21. is van oordeel dat de uit hoofde van het voorzorgsbeginsel genomen besluiten zullen moeten worden herzien naar gelang van de ontwikkeling van de wetenschappelijke kennis. Daartoe moet worden gezorgd voor een follow-up van de effecten van deze besluiten en moet aanvullend onderzoek worden verricht om het niveau van onzekerheid te verlagen;

22. is van mening dat de bevoegde overheid, bij de vaststelling van de maatregelen die uit hoofde van het voorzorgsbeginsel worden genomen en in het kader van de follow-up daarvan, de mogelijkheid heeft op basis van op passend niveau vastgestelde duidelijke regels per geval te bepalen wie de wetenschappelijke elementen moet verschaffen die nodig zijn voor een vollediger risico-evaluatie; Een dergelijke verplichting kan per geval verschillen en moet erop gericht zijn een bevredigend evenwicht tot stand te brengen tussen de overheidsinstanties, de wetenschappelijke organen en de marktdeelnemers, waarbij met name rekening moet worden gehouden met de verplichtingen die op de marktdeelnemers rusten vanwege hun activiteiten.

23. verbindt zich ertoe de beginselen van deze resolutie toe te passen;

24. verzoekt de Commissie:

  • haar richtsnoeren over de voorwaarden voor de hantering van het voorzorgsbeginsel systematisch toe te passen, rekening houdend met de specifieke kenmerken van de verschillende sectoren waarin zij waarschijnlijk zullen worden toegepast;
  • wanneer nodig het voorzorgsbeginsel in haar wetgevingsvoorstellen en in alle aspecten van haar optreden te integreren;

25. verzoekt de lidstaten en de Commissie,

  • bijzonder belang te hechten aan het ontwikkelen van de wetenschappelijke deskundigheid en aan de noodzakelijke institutionele coördinatie;
  • te bewerkstelligen dat het voorzorgsbeginsel in de op het gebied van gezondheid, milieu en internationale handel bevoegde internationale fora volledig wordt erkend, met name op basis van de in deze resolutie voorgestelde principes, deze doelstelling te bevorderen en ervoor te zorgen dat er meer acht op wordt geslagen, in het bijzonder in WTO-verband, en haar tegelijk te verduidelijken;
  • de bevolking en de verschillende actoren zoveel mogelijk voor te lichten over de stand van de wetenschappelijke kennis, over de inzet en over de risico's waaraan zij, evenals hun omgeving, worden blootgesteld;
  • zich actief in te zetten om met de internationale partners overeenstemming te bereiken over de toepassing van het beginsel;
  • deze resolutie een zo groot mogelijke verspreiding te geven.

[Top] [Previous] [Next]

BIJLAGE IV - VERKLARING OVER DE SPECIFIEKE KENMERKEN VAN DE SPORT EN DE MAATSCHAPPELIJKE FUNCTIE DAARVAN IN EUROPA,
WAARMEE BIJ DE UITVOERING VAN HET COMMUNAUTAIRE BELEID
REKENING MOET WORDEN GEHOUDEN

 

1. De Europese Raad heeft nota genomen van het verslag over sport dat de Commissie in december 1999 aan de Europese Raad van Helsinki heeft voorgelegd om de bestaande sportstructuren in stand te houden en de sport zijn sociale functie in de Europese Unie te laten behouden. De verantwoordelijkheid op sportgebied ligt in de eerste plaats bij de sportorganisaties en de lidstaten. Ook al beschikt de Gemeenschap niet over rechtstreekse bevoegdheden op dit gebied, toch moet zij bij haar optreden uit hoofde van de verschillende Verdragsbepalingen rekening houden met de maatschappelijke, educatieve en culturele functie van de sport, die het specifieke karakter ervan bepaalt, teneinde de ethiek en de solidariteit die noodzakelijk zijn voor het behoud van de maatschappelijke rol van de sport, te eerbiedigen en te bevorderen.

2. De Europese Raad wenst met name dat de samenhang en de banden van solidariteit tussen alle niveaus van sportbeoefening, het eerlijke verloop van de wedstrijden, de morele en materiële belangen alsmede de lichamelijke integriteit van de sporters, met name jonge, minderjarige sporters, worden beschermd.

Amateursport en sport voor allen

3. Sport is een menselijke activiteit die berust op essentiële maatschappelijke waarden van educatieve en culturele aard. Sport is een factor die bijdraagt tot integratie, deelneming aan het maatschappelijk leven, verdraagzaamheid, aanvaarding van verschillen en naleving van de regels.

4. Sportbeoefening moet toegankelijk zijn voor allen, met inachtneming van de ambities en capaciteiten van eenieder en uitgaande van de verscheidenheid aan sportbeoefening, in wedstrijdverband of op recreatieve grondslag, in clubverband of individueel.

5. De beoefening van fysieke en sportieve activiteiten is voor lichamelijk of geestelijk gehandicapten een middel dat bij uitstek geschikt is voor individuele ontplooiing, revalidatie, maatschappelijke integratie en solidariteit en moet derhalve worden aangemoedigd. In dit verband is de Europese Raad verheugd over de waardevolle en voorbeeldige bijdrage van de Paralympics in Sydney. .

6. De lidstaten bevorderen het vrijwilligerswerk op sportgebied, door maatregelen die bijdragen tot passende bescherming en erkenning van de economische en sociale rol van de vrijwilligers, zo nodig met de steun van de Gemeenschap binnen het kader van haar bevoegdheden.

De rol van de sportbonden

7. De Europese Raad verklaart veel waarde te hechten aan de autonomie van de sportorganisaties en aan hun recht op zelfbestuur door middel van passende verenigingsstructuren. Hij erkent dat sportorganisaties, onder inachtneming van de nationale en communautaire wetgeving en op basis van een democratisch en transparant functioneren, de taak hebben hun tak van sport te organiseren en te bevorderen, met name wat betreft de spelregels en de samenstelling van de nationale ploegen, op de wijze die zij het meest in overeenstemming achten met hun doelstellingen.

8. Hij constateert dat de sportbonden een centrale rol spelen bij de noodzakelijke solidariteit tussen de verschillende niveaus omdat de verschillende niveaus van de sportbeoefening, van recreatiesport tot topsport, daarin naast elkaar bestaan: de bonden maken de toegang van een groot publiek tot sportevenementen mogelijk, alsmede de menselijke en financiële ondersteuning van de amateursport, de bevordering van gelijke toegang van vrouwen en mannen tot sportbeoefening op alle niveaus, de opleiding van jongeren, de bescherming van de gezondheid van sporters, de bestrijding van doping, de bestrijding van geweld en uitingen van racisme en vreemdelingenhaat.

9. Deze maatschappelijke functie geeft de bonden bijzondere verantwoordelijkheden en ligt ten grondslag aan de erkenning van hun bevoegdheid op het vlak van de wedstrijdorganisatie.

10. Zonder dat voorbij mag worden gegaan aan de ontwikkelingen in de sportwereld, moeten de bonden het sleutelelement blijven van een vorm van organisatie die een waarborg biedt voor samenhang en participerende democratie op sportgebied.

Behoud van het beleid ten aanzien van de opleiding van sporters

11. Het beleid inzake de opleiding van jonge sporters is noodzakelijk voor de vitaliteit van de sport, de nationale ploegen en de topsport, en moet worden gestimuleerd. De sportbonden worden geacht, zo nodig in samenwerking met de overheid, de noodzakelijke maatregelen te nemen voor het behoud van de opleidingscapaciteit van de bij hen aangesloten clubs en voor de kwaliteit van de vorming, onder inachtneming van de nationale en communautaire wetgeving en praktijken.

Bescherming van jeugdige sporters

12. De Europese Raad onderstreept de positieve effecten van sportbeoefening voor jongeren en beklemtoont dat vooral door de sportorganisaties bijzondere aandacht moet worden besteed aan het onderwijs en de beroepsopleiding van jonge topsporters, opdat hun integratie in het beroepsleven niet in gevaar wordt gebracht door hun sportcarrière, en aan hun psychologisch evenwicht, hun gezinsbanden en hun gezondheid, vooral wat betreft het voorkomen van dopinggebruik. Hij waardeert de bijdrage van de verenigingen en organisaties die in hun opleidingswerk aan deze vereisten voldoen en aldus een waardevolle maatschappelijke bijdrage leveren.

13. De Europese Raad geeft uiting aan zijn bezorgdheid over commerciële transacties met minderjarige sporters, ook uit derde landen, voor zover dergelijke transacties niet in overeenstemming zijn met de bestaande arbeidswetgeving dan wel de gezondheid en het welzijn die jonge sporters in gevaar brengen. Hij roept de sportorganisaties en de lidstaten op onderzoek te doen naar dergelijke praktijken, op dit punt waakzaam te zijn en zo nodig passende maatregelen te overwegen.

Economische aspecten van de sport en solidariteit

14. De Europese Raad is van oordeel dat het eerlijke verloop van de competitie in het gedrang kan komen wanneer de eigendom of de economische controle van verscheidene sportclubs die in dezelfde tak van sport aan dezelfde competitie deelnemen bij een en dezelfde financiële macht berust. De sportbonden worden aangespoord om zo nodig regelingen te treffen voor toezicht op het beheer van de clubs.

15. De verkoop van televisierechten vormt op dit moment voor een aantal takken van sport een van de belangrijkste bronnen van inkomsten. De Europese Raad is van oordeel dat de initiatieven om de onderlinge verdeling - op de juiste niveaus en rekening houdende met de nationale praktijken - van een deel van de opbrengst van die verkoop te bevorderen, een gunstig effect hebben op het beginsel van solidariteit tussen alle niveaus van sportbeoefening en alle takken van sport.

Transfers

16. De Europese Raad spreekt met kracht zijn steun uit voor de dialoog tussen de sportwereld, in het bijzonder de voetbalorganisaties, de vertegenwoordigende organisaties van beroepssporters, de Gemeenschap en de lidstaten, over de ontwikkeling van de transferregeling, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke behoeften van de sport onder inachtneming van het Gemeenschapsrecht.

17. De communautaire instellingen en de lidstaten wordt verzocht om onder inachtneming van het Verdrag en volgens hun respectieve bevoegdheden hun beleid aan de hand van deze algemene beginselen te blijven onderzoeken.

[Top] [Previous] [Next]

BIJLAGE V - RESOLUTIE VAN DE RAAD
EN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN VAN DE LIDSTATEN,
IN HET KADER VAN DE RAAD BIJEEN
van

houdende een Actieplan voor de mobiliteit

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE EN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN VAN DE LIDSTATEN, IN HET KADER VAN DE RAAD BIJEEN.

ERVAN OVERTUIGD dat de totstandbrenging van een werkelijke Europese kennisruimte een prioriteit van de Europese Gemeenschap is en dat de Europeanen zich door middel van het onderwijs de gemeenschappelijke culturele referenties eigen zullen maken die de grondslag vormen voor een Europees burgerschap en een politiek Europa.

ERVAN OVERTUIGD dat deze idee berust op de wederzijdse ontdekking van onze verscheidenheid en onze complementariteit en dat dit inhoudt dat persoonlijke contacten en de uitwisseling van kennis en ervaringen worden ontwikkeld.

ERVAN OVERTUIGD dat het derhalve van fundamenteel belang is dat begrijpelijke en door alle lidstaten gedragen acties worden ondernomen voor jongeren, middelbare scholieren, studenten, onderzoekers, en wie ook maar een opleiding volgt, en voor hun docenten; dat wij door gestalte te geven aan het Europa van de intelligentie bij de mensen een werkelijk gevoel zullen creëren dat zij deel uitmaken van Europa.

ZICH ERVAN BEWUST dat dit Europa van de kennis tevens een economische noodzaak is; dat in een internationaal geworden economie die steeds meer op kennis is gebaseerd, het openstaan voor vreemde culturen en de mogelijkheid om zich in een meertalige omgeving te vormen en daarin te werken van essentieel belang zijn voor het concurrentievermogen van de Europese economie.

ERVAN OVERTUIGD dat de ontwikkeling van de mobiliteit van jongeren, middelbare scholieren, studenten, onderzoekers, wie ook maar een opleiding volgt en van hun docenten in Europa derhalve een zeer belangrijke politieke doelstelling vormt; dat daarvoor een engagement en inspanningen van zowel de Europese Gemeenschap als van de lidstaten nodig zijn.

NEMEN ER AKTE VAN dat Europa om dit doel te bereiken nu reeds beschikt over een waardevol instrumentarium: in dit verband hebben de communautaire programma's SOCRATES, LEONARDO da VINCI en JEUGD veel betekend, en de essentiële rol die zij spelen zal met de tweede programmageneratie nog toenemen.

ERVAN OVERTUIGD dat op de ingeslagen weg moet worden voortgegaan; het aantal mobiele personen neemt weliswaar toe, maar blijft klein; het gaat bijvoorbeeld bij studenten om een klein percentage; er zijn nog belangrijke hinderpalen zoals: ongelijke toegang tot informatie, financiële obstakels, administratieve moeilijkheden op fiscaal gebied en inzake sociale bescherming, complexe verblijfsformaliteiten, nadelen qua statuut en loopbaan.

NEMEN ER AKTE VAN dat de buitengewone Europese Raad van Lissabon van 23 en 24 maart 2000 heeft gewezen op de urgentie om deze hinderpalen weg te nemen en de mobiliteit in de hand te werken, en in zijn conclusies de Raad en de Commissie verzoekt om "tegen eind 2000 te bepalen met welke middelen de mobiliteit van studenten, docenten en opleidings- en onderzoekspersoneel kan worden bevorderd, zowel door optimaal gebruik te maken van de bestaande communautaire programma's, door obstakels weg te nemen, als door een grotere transparantie wat de erkenning van kwalificaties en tijdvakken van studie en opleiding betreft" (punt 26).

VERBINDEN ZICH ERTOE, teneinde in te spelen op de hoge verwachtingen van hun medeburgers, om, met de steun van de Commissie, elk op hun gebied, en met volledige naleving van het subsidiariteitsbeginsel, de nodige bepalingen aan te nemen om de obstakels voor de mobiliteit weg te werken en de ontwikkeling daarvan aan te moedigen.

ZIJN VAN OORDEEL dat deze resolutie geenszins vooruitloopt op het belangrijke werk dat de Commissie en de Raad reeds in gang hebben gezet om de bevordering van de mobiliteit in een passend juridisch kader in te bedden - met name niet op het voorstel voor een aanbeveling betreffende de mobiliteit, waarvan een spoedige aanneming wenselijk is -, maar daarentegen tot doel heeft de uitvoering van communautaire initiatieven op dit gebied te vergemakkelijken door mogelijke concrete acties in overweging te geven. Deze zullen worden uitgevoerd in nauwe samenwerking met alle betrokken actoren en instellingen, meer bepaald de universiteiten, waarvan de deelname essentieel is, wil men hiermee succes behalen.

STAAN POSITIEF tegenover bijgaand actieplan voor mobiliteit, dat op 30 september 2000 op de Sorbonne is voorgelegd aan de ministers van Onderwijs. Dit plan voldoet aan drie grote doelstellingen:

  • de mobiliteit in Europa definiëren en democratiseren;
  • passende vormen van financiering aanmoedigen;
  • de mobiliteit verhogen en de voorwaarden ervoor verbeteren.

De in het actieplan genoemde maatregelen zijn opgezet als een "kit" met 42 maatregelen, die bestaat uit 4 grote hoofdstukken waarvan de draagwijdte en de combinatie ten doel hebben de hinderpalen die gegadigden voor een mobiliteitsactie waar dan ook kunnen tegenkomen, te onderkennen en weg te werken.

Het eerste hoofdstuk heeft betrekking op acties die de mobiliteit moeten bevorderen door middel van maatregelen inzake de opleiding van personen die bijdragen tot de uitvoering van de mobiliteit, de ontwikkeling van meertaligheid en de toegang tot nuttige informatie.

Het tweede hoofdstuk heeft te maken met de financiering van de mobiliteit en in het kader daarvan wordt getracht een reeks maatregelen te omschrijven om alle beschikbare financiële bronnen aan te boren.

Het derde hoofdstuk behelst de verhoging en verbetering van de mobiliteit door deze in zoveel mogelijk verschillende vormen te gieten en door de opvang en de organisatie van tijdschema's te verbeteren.

Het vierde hoofdstuk tot slot omschrijft de maatregelen die erop gericht zijn de mobiliteitsperiodes en de opgedane ervaring te erkennen.

ERVAN OVERTUIGD dat, waar alle lidstaten, met medewerking van de Commissie, op vrijwillige basis uitvoering zullen geven aan die acties waarmee de belemmeringen voor de mobiliteitskandidaten huns inziens het best uit de weg kunnen worden geruimd, alle het er nu reeds over eens zijn dat de volgende maatregelen uit het actieplan van bijzonder belang zijn:

  • de meertaligheid ontwikkelen;
  • een portaalsite opzetten die toegang verschaft tot de verschillende Europese informatiebronnen over mobiliteit;
  • de mobiliteitsperiodes erkennen in de opleidingen voor een diploma;
  • de docenten en het administratief personeel opleiden tot werkelijke actoren van de mobiliteit die mobiliteitsprojecten kunnen adviseren, oriënteren en opstellen;
  • een kwaliteitshandvest opstellen en aannemen dat de opvang van onderdanen in opleiding van andere landen in opleiding garandeert;
  • een inventaris opstellen van bestaande mobiliteitstrajecten en goede praktijken, van uitwisselingen van studenten, personen in opleiding en docenten;
  • de financieringsmiddelen voor mobiliteit van de Unie, de lidstaten, de plaatselijke overheid, de overheids- en de privé-sector op elkaar afstemmen.

STELLEN VOOR dat, in het kader van de voortschrijdende agenda zoals ingesteld door de Raad in zijn Resolutie van 17 december 1999[1] , en met het oog op een regelmatige evaluatie van de bij de verwezenlijking van de doelstellingen geboekte vooruitgang, de Raad, in samenwerking met de andere betrokken Europese instellingen, op gezette tijden - in beginsel om de twee jaar - een balans van de situatie opmaakt.

HERINNEREN ERAAN dat dit plan ook maatregelen met een grotere reikwijdte omvat die een bredere coördinatie vergen binnen elke lidstaat alsook tussen de Commissie en de overheidsinstanties van de lidstaten.

Overeenkomstig de conclusies van de buitengewone Europese Raad van Lissabon wordt deze resolutie voorgelegd aan de Europese Raad van Nice.

[Top] [Previous]

BIJLAGE VI - DOCUMENTEN VOORGELEGD AAN DE EUROPESE RAAD VAN NICE

  • Nota van het voorzitterschap over de plechtige afkondiging
    (14101/00)
  • Samenvattend document
    (CONFER 4816/00)
  • Overzicht van het proces (conclusies van de Raad (Algemene Zaken)
    (13970/1/00 REV 1)
  • Verslag van de Raad (ECOFIN) over de wisselkoersaspecten van de uitbreiding
    (13055/00)
  • Strategisch document voor de uitbreiding, Verslag over de door elk van de kandidaat-lidstaten op weg naar de toetreding geboekte voortgang
    (13358/00)
  • Verslag van het voorzitterschap
    (14056/00 REV 2)
  • Bijdrage van de SG/HV: referentiekader voor globale en samenhangende crisisbeheersing
    (13957/1/00 REV 1 + COR 1)
  • Verslag van de SG/HV en de Commissie met concrete aanbevelingen over een coherenter en effectiever optreden van de Europese Unie op het gebied van de conflictpreventie
    (14088/00)
  • Gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid 2000
    (12909/00 + COR 1 (en), COR 2, ADD 1, ADD 1 COR 1 (en))
  • Voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten voor 2001
    (14116/00)
  • Aanbeveling van de Commissie voor aanbevelingen van de Raad inzake de uitvoering van het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten
    (14115/00)
  • Europese sociale agenda
    (14011/00 + COR 1 (en) + COR 2 (es))
  • Mededeling van de Commissie « Een agenda voor het sociaal beleid »
    (9964/00)
  • Bestrijding van armoede en sociale uitsluiting — vaststelling van passende doelstellingen
    (14110/00)
  • Voortgangsverslag van de Groep op hoog niveau sociale bescherming over de mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité inzake de ontwikkeling van de sociale bescherming op de lange termijn : veilige en houdbare pensioenen
    (14055/00)
  • Verslag van de Raad (ECOFIN) over de herziening van communautaire financiële instrumenten voor bedrijven
    (13056/00)
  • Verslag aan de Raad (ECOFIN) betreffende "structurele indicatoren: een instrument voor beter structureel beleid"
    (13217/00, 13170/1/00)
  • Voorstel van de Commissie
    (11909/00)
  • Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement e-Europa 2002
    (14203/00)
  • Verslagen van de Commissie en de Raad over de uitvoering van het actieplan e-Europa
    (13515/1/00, 14195/00)
  • Resolutie van de Raad houdende een actieplan voor de mobiliteit
    (13649/00)
  • Begeleidende nota bij de resolutie van de Raad over het voorzorgsbeginsel
    (13603/00 + COR 1 (fi) + REV 1 (en))
  • Verslag van de Raad (ECOFIN) over milieu en duurzame ontwikkeling
    (13054/1/00 REV 1)
  • Verslag van de GHN asiel- en migratievraagstukken
    (13993/00 + ADD 1, 13994/00)
  • Verslag van de Raad over de uitvoering van de gemeenschappelijke strategie ten aanzien van Oekraïne
    (14202/00)
  • Verklaring over diensten van algemeen belang
    (13403/00 + COR 1 + ADD 1 + 2 (fr,en))
  • Verklaring over de specifieke kenmerken van de sport en de maatschappelijke functie daarvan in Europa, waarmee bij de uitvoering van het gemeenschappelijk beleid rekening moet worden gehouden
    (13948/00)
  • "De wetgeving verbeteren 2000" (Verslag van de Commissie)
    (14253/00)
  • Verslag van het voorzitterschap en het secretariaat-generaal van de Raad over de verbetering van de efficiëntie van de medebeslissingsprocedure
    (13316/1/00 REV 1, 14144/00)
  • Ontwerp-resolutie van de Raad betreffende de toepassing van nationale stelsels voor het vaststellen van de boekenprijs
    (13343/00 REV 1 (fi))
  • Ontwerp-resolutie van de Raad over de nationale steun voor de film- en de audiovisuele sector
    (13345/00)
  • Werkdocument van de Commissie over art. 299, lid 2, strategie voor de duurzame ontwikkeling van de ultraperifere regio's (UPR)
    (7072/00, SEC(2000) 2192)

Footnote:
[1] Resolutie van de Raad van 17 december 1999 "Op naar het nieuwe millennium": ontwikkeling van nieuwe werkwijzen voor de Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (PB C 8 van 12.1.2000, blz. 6.)

© Europees Parlement: 2000