De begrotingsprocedure
Sinds de begrotingsverdragen van 1970 en 1975 is de rol van het Parlement in de begrotingsprocedure geleidelijk verruimd. In 2009 kreeg het Parlement, dankzij het Verdrag van Lissabon, evenveel zeggenschap als de Raad over de hele EU-begroting.
Rechtsgrond
- Artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie;
- Artikel 39 tot en met 55 van het Financieel Reglement (Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012);
- Interinstitutioneel akkoord (IIA) tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer.
Doelstellingen
De uitoefening van de begrotingsbevoegdheid bestaat niet alleen uit de bepaling van het jaarlijks bedrag en de verdeling van de EU-uitgaven, en van de inkomsten die hiervoor nodig zijn, maar ook uit het uitoefenen van controle op de uitvoering van de begroting. De begrotingsprocedure zelf heeft betrekking op de vaststelling en goedkeuring van de begroting (1.4.1 voor meer informatie over de ontvangsten van de Unie, 1.4.2 voor meer informatie over de uitgaven van de Unie, 1.4.3 voor meer informatie over het meerjarig financieel kader, 1.4.4 voor meer informatie over de uitvoering van de begroting, en 1.4.5 voor meer informatie over de begrotingscontrole).
Omschrijving
A. Achtergrond
Het Parlement en de Raad vormen samen de begrotingsautoriteit. Vóór 1970 lag de begrotingsbevoegdheid alleen bij de Raad en werd het Parlement slechts geraadpleegd. Bij de Verdragen van 22 april 1970 en 22 juli 1975 werden de begrotingsbevoegdheden van het Parlement uitgebreid:
- bij het Verdrag van 1970 behield de Raad het laatste woord over de verplichte uitgaven (die voortvloeien uit verplichtingen uit hoofde van het Verdrag of uit overeenkomstig het Verdrag vastgestelde besluiten), maar kreeg het Parlement het laatste woord over de niet-verplichte uitgaven, die aanvankelijk 8 % van de begroting bedroegen;
- het Verdrag van 1975 gaf het Parlement het recht om de begroting in haar geheel te verwerpen.
Tot de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon hielden de Raad en het Parlement in de loop van de begrotingsprocedure elk twee lezingen, waarbij het Parlement aan het eind de begroting kon goedkeuren of in haar geheel kon verwerpen.
De daaropvolgende Verdragen brachten geen grote wijzigingen met zich mee, totdat in het Verdrag van Lissabon aanzienlijke veranderingen werden geïntroduceerd, waaronder een eenvoudigere en transparantere begrotingsprocedure (medebeslissing in de begrotingsprocedure). De veranderingen vloeiden hoofdzakelijk voort uit de opheffing van het onderscheid tussen verplichte en niet-verplichte uitgaven. Dit zorgde ervoor dat alle uitgaven voortaan volgens dezelfde procedure konden worden behandeld. De procedure werd verder vereenvoudigd met slechts één lezing in elke instelling op basis van de door de Commissie voorgelegde ontwerpbegroting.
B. De fasen van de procedure
In artikel 314 VWEU zijn de fasen en de termijnen vastgelegd die tijdens de begrotingsprocedure van toepassing zijn. Tegenwoordig stellen de instellingen echter elk jaar vóór de aanvang van de begrotingsprocedure een “pragmatisch” tijdschema vast.
1. Eerste fase: voorlegging van de ontwerpbegroting door de Commissie
Het Parlement en de Raad stellen richtsnoeren vast voor de prioriteiten in het kader van de begroting. De Commissie stelt de ontwerpbegroting vast en legt deze voor aan de Raad en het Parlement (uiterlijk op 1 september overeenkomstig artikel 314, lid 2, VWEU, maar uiterlijk eind april of begin mei volgens het pragmatisch tijdschema). De Commissie kan de ontwerpbegroting in een latere fase wijzigen om deze af te stemmen op nieuwe ontwikkelingen, maar slechts tot het moment waarop het bemiddelingscomité (zie hieronder) wordt bijeengeroepen.
2. Tweede fase: vaststelling van het standpunt van de Raad ten aanzien van de ontwerpbegroting
De Raad stelt zijn standpunt ten aanzien van de ontwerpbegroting vast en stelt het Parlement daarvan in kennis (uiterlijk op 1 oktober overeenkomstig artikel 314, lid 3, VWEU, maar uiterlijk eind juli volgens het pragmatisch tijdschema). De Raad moet het Parlement volledig in kennis stellen van de redenen waarom zijn standpunt is vastgesteld.
3. Derde fase: de lezing door het Parlement
Het Parlement heeft 42 dagen de tijd om te reageren. Tijdens deze periode kan het Parlement hetzij het standpunt van de Raad goedkeuren of geen besluit nemen, in welk geval de begroting geacht wordt definitief te zijn vastgesteld, hetzij amendementen voorstellen, mits deze door een meerderheid van zijn leden worden goedgekeurd, in welk geval het aldus gewijzigde ontwerp wordt teruggezonden aan zowel de Raad als de Commissie. In het laatste geval moet de Voorzitter van het Parlement onmiddellijk het bemiddelingscomité bijeenroepen in overleg met de voorzitter van de Raad.
4. Vierde fase: bijeenkomst van het bemiddelingscomité en goedkeuring van de begroting
Vanaf de dag dat het bemiddelingscomité (dat bestaat uit een gelijk aantal vertegenwoordigers van de Raad en van het Parlement) wordt bijeengeroepen, heeft het 21 dagen de tijd om overeenstemming te bereiken over een gemeenschappelijke ontwerptekst. Hiertoe moet het bemiddelingscomité een besluit nemen met een gekwalificeerde meerderheid van de leden van de Raad of hun vertegenwoordigers en met een meerderheid van de vertegenwoordigers van het Parlement. De Commissie neemt deel aan de werkzaamheden van het bemiddelingscomité en neemt alle stappen die nodig zijn om het standpunt van het Parlement en dat van de Raad nader tot elkaar te brengen.
Indien het bemiddelingscomité binnen 21 dagen geen overeenstemming bereikt over een gemeenschappelijke ontwerptekst, moet de Commissie een nieuwe ontwerpbegroting voorleggen. Als het bemiddelingscomité binnen de genoemde termijn overeenstemming bereikt over een gemeenschappelijk ontwerp, beschikken het Parlement en de Raad over een termijn van 14 dagen, te rekenen vanaf de datum van deze overeenstemming, om het gemeenschappelijk ontwerp goed te keuren. De onderstaande tabel biedt een overzicht van de mogelijke situaties aan het eind van deze termijn van veertien dagen.
Goedkeuringsprocedure met betrekking tot de in het bemiddelingscomité vastgestelde gemeenschappelijke ontwerptekst
Standpunten ten aanzien van de gemeenschappelijke ontwerptekst | Parlement | Raad | Uitslag |
---|---|---|---|
+ = goedgekeurd – = verworpen Geen = geen besluit genomen |
+ | + | Gemeenschappelijke ontwerptekst goedgekeurd |
− | Het Parlement kan zijn standpunt bevestigen[1] | ||
Geen | Gemeenschappelijke ontwerptekst goedgekeurd | ||
Geen | + | Gemeenschappelijke ontwerptekst goedgekeurd | |
− | Nieuwe ontwerpbegroting van de Commissie | ||
Geen | Gemeenschappelijke ontwerptekst goedgekeurd | ||
− | + | Nieuwe ontwerpbegroting van de Commissie | |
− | Nieuwe ontwerpbegroting van de Commissie | ||
Geen | Nieuwe ontwerpbegroting van de Commissie |
5. Aanvullende en gewijzigde begrotingen
In geval van onvermijdbare, uitzonderlijke of onvoorziene omstandigheden (overeenkomstig artikel 44 van het Financieel Reglement) kan de Commissie een ontwerp van gewijzigde begroting indienen om de voor het lopende jaar vastgestelde begroting te wijzigen. Voor deze gewijzigde begrotingen gelden dezelfde regels als voor de algemene begroting.
De rol van het Europees Parlement
A. Bevoegdheden uit hoofde van artikel 314 VWEU
In 1970 kreeg het Parlement het laatste woord over de niet-verplichte uitgaven. Het percentage niet-verplichte uitgaven steeg van 8 % van de begroting in 1970 naar meer dan 60 % van de begroting in 2010, het laatste jaar waarin nog onderscheid werd gemaakt tussen verplichte en niet-verplichte uitgaven. Door de afschaffing van dat onderscheid is het Parlement nu samen met de Raad bevoegd om alle uitgaven in de begroting te bepalen. Er kan zelfs worden gesteld dat het Parlement sterker staat dan de Raad, aangezien de Raad in geen geval een begroting mag opleggen tegen de wil van het Parlement, terwijl het Parlement onder bepaalde omstandigheden het laatste woord kan hebben en een begroting kan opleggen tegen de wil van de Raad (zie punt B.4 hierboven). Het is echter onwaarschijnlijk dat deze situatie zich voordoet. Daarom is het passender om te stellen dat de nieuwe begrotingsprocedure voor het grootste deel is gebaseerd op een echte (zij het specifieke) medebeslissingsprocedure waarin het Parlement en de Raad op voet van gelijkheid beslissen over alle uitgaven van de Unie. Het Parlement heeft, sinds het in 1975 de bevoegdheid kreeg om de begroting in haar geheel te verwerpen, twee keer een begroting verworpen (in december 1979 en in december 1984). Sinds de invoering van de nieuwe regels van het Verdrag van Lissabon is het bemiddelingscomité er vier keer niet in geslaagd overeenstemming te bereiken (met betrekking tot de begrotingen voor 2011, 2013, 2015 en 2018). In alle vier de gevallen werd de nieuwe, door de Commissie voorgelegde ontwerpbegroting, waarin het aan het eind van de bemiddelingsfase net niet bereikte compromis terugkwam, uiteindelijk goedgekeurd.
Tijdens de begrotingsprocedure voor 2024 bereikten het Parlement en de Raad op 11 november 2023 een voorlopig akkoord, voor het verstrijken van de bemiddelingsperiode. Het definitieve akkoord over de begroting werd op 20 november 2023 door de Raad en twee dagen daarna in de plenaire vergadering door het Parlement goedgekeurd, waarna de voorzitter van het Parlement zijn goedkeuring hechtte aan de definitieve tekst. Zoals door het Parlement en de Raad is overeengekomen, bedraagt de hoogte van de kredieten op de begroting voor 2024 in totaal 189,4 miljard EUR aan vastleggingen en 142,6 miljard EUR aan betalingen.
Bij de onderhandelingen heeft het Parlement een extra bedrag van bijna 670 miljoen EUR voor de EU-begroting van 2024 weten te bedingen in vergelijking met het oorspronkelijke voorstel van de Commissie. Deze financiering gaat naar belangrijke prioriteiten zoals humanitaire hulp, uitdagingen in landen buiten de EU (zoals het aanpakken van de gevolgen van de oorlog in Oekraïne), Erasmus +, vervoersinfrastructuur en ondersteuning van jonge landbouwers.
In februari 2024 bereikten het Parlement en de Raad overeenstemming over een nog niet eerder vertoonde verhoging van het meerjarig financieel kader van de EU, zodat de EU-begroting beter kan inspelen op de huidige uitdagingen. De begroting 2024 moest worden gewijzigd om rekening te houden met deze wijzigingen; op 29 februari 2024 heeft de Commissie daartoe een ontwerp van gewijzigde begroting ingediend.
B. De interinstitutionele akkoorden betreffende begrotingsdiscipline (IIA’s) en de meerjarige financiële kaders (MFK’s) (1.4.3)
Na herhaaldelijke geschillen over de rechtsgrond voor de uitvoering van de begroting, keurden de instellingen in 1982 een gezamenlijke verklaring goed waarbij ook maatregelen werden vastgesteld om te zorgen voor een soepelere afronding van de begrotingsprocedure. Hierop volgde een reeks interinstitutionele akkoorden voor de perioden 1988-1992, 1993-1999, 2000-2006 en 2007-2013. Het interinstitutioneel akkoord voor 2021-2027 is in december 2020 in werking getreden. Bovengenoemde opeenvolgende akkoorden hebben gezorgd voor een interinstitutioneel referentiekader voor de jaarlijkse begrotingsprocedures dat de werking van de begrotingsprocedure aanzienlijk heeft verbeterd.
Het huidig interinstitutioneel akkoord heeft tot doel de begrotingsdiscipline te handhaven, de werking van de jaarlijkse begrotingsprocedure en de samenwerking tussen de instellingen op begrotingsgebied te verbeteren en goed financieel beheer te waarborgen. Het akkoord is bovendien bedoeld om samenwerking tot stand te brengen en te voorzien in een routekaart voor de invoering, in de loop van het MFK 2021-2027, van nieuwe eigen middelen die volstaan om de terugbetaling van het bij Verordening (EU) 2020/2094 van de Raad ingestelde EU-herstelinstrument te dekken.
Hoewel het MFK niet in de plaats komt van de jaarlijkse begrotingsprocedure, hebben de interinstitutionele akkoorden een vorm van medebeslissing in de begrotingsprocedure ingevoerd die het Parlement in staat stelt zich als volwaardige tak van de begrotingsautoriteit te doen gelden, zijn geloofwaardigheid als instelling te versterken en de begroting af te stemmen op zijn politieke prioriteiten. Daarnaast is in het Verdrag van Lissabon en het Financieel Reglement bepaald dat de jaarlijkse begroting de maxima moet eerbiedigen die zijn vastgelegd in het MFK, dat zelf het maximum moet eerbiedigen dat is vastgesteld in het besluit over de eigen middelen.
C. Het Europees Semester
Op 7 september 2010 heeft de Raad Economische en Financiële Zaken de invoering van het zogeheten Europees Semester goedgekeurd: een cyclus van economische beleidscoördinatie die tot doel heeft om de doelstellingen van de Europa 2020-strategie te verwezenlijken. Dit is een jaarlijks terugkerende periode van zes maanden die dient om het begrotings- en structuurbeleid van de lidstaten te toetsen en zo eventuele inconsistenties en dreigende onevenwichtigheden aan het licht te brengen. Op basis van de analytische economische beoordeling verschaft de Commissie aan de lidstaten beleidsrichtsnoeren/-aanbevelingen met betrekking tot fiscale, macro-economische en structurele hervormingen. Het doel van het Europees Semester is om de coördinatie te versterken in een fase waarin belangrijke begrotingenbesluiten zich op nationaal niveau nog in de voorbereidende fase bevinden. Naast coördinatie tussen de nationale begrotingen streeft het Parlement ernaar om mogelijkheden tot synergie te benutten en de nationale begrotingen en de begroting van de EU beter op elkaar af te stemmen.
Ga voor meer informatie naar de website van de Begrotingscommissie.
Eleanor Remo James