Energiebeleid: algemene beginselen
De uitdagingen voor de EU op energiegebied omvatten onder meer de toenemende invoerafhankelijkheid, beperkte diversificatie, hoge en sterk schommelende energieprijzen, de groeiende mondiale vraag naar energie, veiligheidsrisico’s voor energieproducerende en doorvoerlanden, de toenemende dreiging van klimaatverandering, de decarbonisatie, trage vorderingen op het vlak van energie-efficiëntie, uitdagingen door het toenemende aandeel van hernieuwbare energie, en de noodzaak van grotere transparantie, verdergaande integratie en interconnectie van de energiemarkten. De kern van het energiebeleid van de EU wordt gevormd door een waaier aan maatregelen waarmee wordt gestreefd naar de verwezenlijking van een geïntegreerde energiemarkt, energievoorzieningszekerheid en een duurzame energiesector.
Rechtsgrondslag
Artikel 194 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).
Specifieke bepalingen:
- voorzieningszekerheid: artikel 122 VWEU;
- energienetwerken: artikelen 170 t/m 172 VWEU;
- kolen: in Protocol nr. 37 wordt verduidelijkt wat de financiële gevolgen zijn van de beëindiging in 2002 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal;
- kernenergie: het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom-Verdrag) vormt de rechtsgrondslag voor het merendeel van de EU-maatregelen op het gebied van kernenergie.
Overige bepalingen die hun weerslag hebben op het energiebeleid:
- interne energiemarkt: artikel 114 VWEU;
- extern energiebeleid: artikelen 216 t/m 218 VWEU.
Doelstellingen
Volgens de energie-unie (2015) heeft het energiebeleid van de EU de volgende vijf hoofddoelstellingen:
- de energiebronnen van Europa diversifiëren en de energiezekerheid waarborgen via solidariteit en samenwerking tussen de EU-landen;
- de werking van een volledig geïntegreerde interne energiemarkt waarborgen, zodat vrij verkeer van energie in de hele EU mogelijk wordt dankzij adequate infrastructuur en het ontbreken van technische of regelgevingsbelemmeringen;
- de energie-efficiëntie verbeteren en de afhankelijkheid van ingevoerde energie verminderen, de uitstoot beperken en banen en groei stimuleren;
- de economie decarboniseren en toewerken naar een koolstofarme economie in overeenstemming met de Overeenkomst van Parijs;
- onderzoek naar koolstofarme en schone-energietechnologieën bevorderen, en prioriteit geven aan onderzoek en innovatie om de energietransitie te stimuleren en het concurrentievermogen te verbeteren.
Sommige energiebeleidsterreinen worden op grond van artikel 194 VWEU tot een gedeelde bevoegdheid, wat duidt op een stap in de richting van een gemeenschappelijk energiebeleid. Niettemin behoudt elke lidstaat het recht “de voorwaarden voor de exploitatie van zijn energiebronnen [...], [...] zijn keuze tussen verschillende energiebronnen [en] de algemene structuur van zijn energievoorziening [te bepalen]” (artikel 194, lid 2).
Resultaten
A. Algemeen beleidskader
De huidige beleidsagenda wordt bepaald door de afstemming van de energiedoelstellingen van de EU op de klimaatdoelstellingen van het in juli 2021 voorgestelde nieuwe “Fit for 55” -pakket, waaronder:
- een vermindering van de uitstoot van broeikasgassen tegen 2030 met minstens 55 % ten opzichte van 1990;
- een verlaging tot broeikasgasneutraliteit tegen 2050.
Het brede geïntegreerde klimaat- en energiebeleid, dat op 24 oktober 2014 werd vastgesteld door de Europese Raad en in december 2018 werd herzien, is erop gericht tegen 2030 de volgende doelstellingen te bereiken:
- een verhoging van het aandeel hernieuwbare energiebronnen in het energieverbruik tot 32 %;
- een verbetering van de energie-efficiëntie met 32,5 %;
- de interconnectie van ten minste 15 % van de elektriciteitssystemen van de EU.
Over de nieuwe energiedoelstellingen van de EU wordt momenteel onderhandeld. De volgende doelstellingen zullen voor 2030 worden voorgesteld:
- een verhoging van het aandeel hernieuwbare energiebronnen in het energieverbruik tot 42-45 %;
- een vermindering met 40-42 % wat betreft het primaire energieverbruik in de EU en met 36-40 % wat betreft het eindenergieverbruik.
Op 25 februari 2015 publiceerde de Commissie de strategie voor een energie-unie (COM(2015)0080), met als doel een energie-unie op te bouwen die huishoudens en bedrijven in de EU een zekere, duurzame, concurrerende en betaalbare energievoorziening biedt. Op 30 november 2016 heeft de Commissie het pakket “Schone energie voor alle Europeanen” (COM(2016)0860) voorgesteld. Dit bestaat uit acht wetgevingsvoorstellen met betrekking tot governance (Verordening (EU) 2018/1999 inzake de governance van de energie-unie), de structuur van de elektriciteitsmarkt (elektriciteitsrichtlijn (Richtlijn (EU) 2019/944)), de elektriciteitsverordening (Verordening (EU) 2019/943), en de risicoparaatheidsverordening (Verordening (EU) 2019/941), energie-efficiëntie (energie-efficiëntierichtlijn (Richtlijn (EU) 2018/2002)), de richtlijn energieprestatie van gebouwen (Richtlijn (EU) 2018/844)), hernieuwbare energie (richtlijn hernieuwbare energie (Richtlijn (EU) 2018/2001)), en regels voor de regulator – het Agentschap van de Europese Unie voor de samenwerking tussen energieregulators (Verordening (EU) 2019/942 tot oprichting van een ACER). Het laatste onderdeel van het pakket – de verordening inzake de governance van de energie-unie – is uiteindelijk vastgesteld op 4 december 2019. Krachtens deze verordening moeten de EU-lidstaten een 10-jarig geïntegreerd nationaal energie- en klimaatplan voor de periode 2021-2030 opstellen, om de twee jaar een voortgangsverslag indienen en consistente nationale langetermijnstrategieën ontwikkelen om aan de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs te voldoen.
Bij Besluit (EU) 2019/504 zijn wijzigingen aangebracht in het energie-efficiëntiebeleid van de EU en de governance van de energie-unie in het kader van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de EU. Dit behelsde technische aanpassingen van de geraamde energieverbruikscijfers voor 2030 om rekening te houden met de Unie van 27 lidstaten.
Op 14 juli en 15 december 2021 heeft de Commissie het “Fit for 55”-pakket gepubliceerd, waarmee ernaar wordt gestreefd tegen 2030 de uitstoot van emissies met ten minste 55 % te verminderen ten opzichte van het niveau van 1990 en de EU uiterlijk in 2050 koolstofneutraal te maken. Dit omvangrijke pakket bestaat uit een herziening van alle bestaande EU-wetgeving inzake klimaat en energie, met inbegrip van de richtlijn hernieuwbare energie (COM(2021)0557), de energie-efficiëntierichtlijn (COM(2021)0558) de energiebelastingrichtlijn (COM(2021)0563), de richtlijn betreffende de energieprestatie van gebouwen (COM/2021/802), de gasrichtlijn (COM/2021/803) en een verordening (COM/2021/804). Het omvat ook nieuwe voorstellen, zoals de verordening betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen (COM (2021)0559), het initiatief ReFuelEU Luchtvaart (COM (2021)0561) en het initiatief FuelEU Zeevaart (COM (2021)0562).
Op 18 mei 2022 kwam de Europese Commissie met het REPowerEU-plan (COM/2022/0230), als reactie op de beproevingen en de verstoring van de mondiale energiemarkt als gevolg van de Russische invasie van Oekraïne. Met het plan wordt beoogd de EU onafhankelijk te maken van Russische fossiele brandstoffen en verdere vooruitgang te boeken bij de aanpak van de klimaatcrisis.
B. Voltooiing van de interne energiemarkt
Een volledig geïntegreerde en goed functionerende interne energiemarkt staat garant voor betaalbare energieprijzen, geeft de nodige prijssignalen voor investeringen in groene energie, zorgt voor een zekere energievoorziening en baant de goedkoopste weg naar klimaatneutraliteit.
De regelgeving betreffende de interne energiemarkt werd voor het eerst ingevoerd in het derde energiepakket (2009-2014), dat vijf gebieden bestrijkt: ontbundeling, onafhankelijke nationale regulators, samenwerking, ACER, en eerlijke retailmarkten. Teneinde de grensoverschrijdende samenwerking te verbeteren, zijn met het pakket het Europees netwerk van transmissiesysteembeheerders voor elektriciteit (ENTSO-E) en het Europees netwerk van transmissiesysteembeheerders voor gas (ENTSO-G) in het leven geroepen. Het pakket omvatte onder meer Verordening (EU) nr. 1227/2011 betreffende de integriteit en transparantie van de groothandelsmarkt voor energie, en het beleid inzake trans-Europese energienetwerken (TEN-E), dat gebaseerd is op Verordening (EU) nr. 347/2013 betreffende richtsnoeren voor de trans-Europese energie-infrastructuur.
Het vierde energiepakket (2015-2020), getiteld “Schone energie voor alle Europeanen”, was toegespitst op de structuur van de elektriciteitsmarkt (elektriciteitsrichtlijn, elektriciteitsverordening, verordening risicoparaatheid, ACER-verordening). Er werden nieuwe elektriciteitsregels inzake energieopslag ingevoerd, alsook stimulansen voor consumenten om bij te dragen tot een betere werking van de interne energiemarkt, 10-jarige nationale energie- en klimaatplannen (NECP’s) voor 2021-2030 en een grotere rol voor ACER. Gedurende de laatste jaren van dat pakket werd ook aandacht besteed aan de brexit (zie infopagina 2.1.9 over de interne energiemarkt).
Het vijfde energiepakket, getiteld “Fit for 55”, is op 14 juli en 15 december 2021 in twee delen gepubliceerd en wordt momenteel besproken. Met dit pakket wordt beoogd energiedoelstellingen af te stemmen op de nieuwe Europese klimaatambitie om tegen 2030 emissies te verminderen met ten minste 55 % ten opzichte van de niveaus van 1990 en tegen 2050 koolstofneutraal te worden. Het is voornamelijk gericht op hernieuwbare energiebronnen, energie-efficiëntie, energiebelasting, lucht- en zeevervoer en gebouwen.
In december 2021 deed de Commissie een voorstel (COM/2021/803, COM/2021/804) om de gasrichtlijn (2009/73/EG) en de gasverordening ((EG) nr. 715/2009) te herzien. In het kader hiervan wordt ook een regelgevingskader voorgesteld voor concurrerende koolstofvrije gasmarkten, met inbegrip van het opzetten en ontwikkelen van de nieuwe EU-waterstofmarkt.
Op 18 mei 2022 heeft de Commissie in het kader van haar REpowerEU-plan (COM/2022/0230) een streefcijfer voorgesteld van 10 miljoen ton binnenlandse productie van hernieuwbare waterstof en 10 miljoen ton invoer van hernieuwbare waterstof tegen 2030 ter vervanging van aardgas, steenkool en olie in moeilijk koolstofvrij te maken industrieën en vervoersectoren. Op 14 september 2022 heeft de Commissie een noodinterventie op de Europese energiemarkten (COM/2022/473) voorgesteld om de recente forse prijsstijgingen aan te pakken. Haar voorstel omvat maatregelen om de vraag naar elektriciteit te verminderen en maatregelen om eindafnemers te laten delen in het surplus aan inkomsten uit de energiesector.
C. Energie-efficiëntie
De hoeksteen van het energie-efficiëntiebeleid van de EU is Richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie, waarin een reeks bindende maatregelen is vastgesteld om de EU te helpen haar energie-efficiëntiedoelstelling van 20 % tegen 2020 te halen. Met de richtlijn werden ook energiebesparingsdoelstellingen geïntroduceerd, evenals tal van energie-efficiëntiebeleidsmaatregelen, onder meer inzake energie-efficiënte renovaties en verplichte energiecertificaten voor gebouwen, minimale energie-efficiëntienormen voor diverse producten, energie-efficiëntielabels en slimme meters, en werd tevens nader ingegaan op de rechten van de consument. In december 2018 werd in de herziene energie-efficiëntierichtlijn (Richtlijn 2018/2002/EU) het algemene energie-efficiëntiestreefcijfer van de EU voor 2030 verhoogd tot ten minste 32,5 % ten opzichte van de basisscenarioprognoses van 2007.
In juli 2021 heeft de Commissie een herziene energie-efficiëntierichtlijn (COM/2021/558) voorgesteld, waarbij de energie-efficiëntiestreefcijfers voor 2030 worden verhoogd tot 39 % voor primair energieverbruik en 36 % voor het eindenergieverbruik ten opzichte van de basisscenarioprognoses van 2007. Ook worden daarbij de jaarlijkse energiebesparingsverplichtingen van de lidstaten vastgesteld op 1,5 % van hun eindenergieverbruik tussen 2024 en 2030.
In het kader van haar Repower EU-plan (COM/2022/0230) heeft de Commissie in mei 2022 een herziening voorgesteld van energie-efficiëntiestreefcijfers (COM/2022/222) met als doel de invoer van Russische fossiele brandstoffen geleidelijk af te bouwen door het energieverbruik met ten minste 13 % te verminderen in 2030 ten opzichte van de basisscenarioprognoses van 2007 (in absolute termen, tot maximaal 750 miljoen ton olie-equivalent (Mtoe) en 980 Mtoe voor het eind- en primaire energieverbruik in de EU tegen 2030). Het voorstel, waarover momenteel wordt onderhandeld, omvat een reeks streefcijfers van 40-42 % en 36-40 % voor de verlaging van het primaire en eindenergieverbruik van de EU.
De gewijzigde richtlijn betreffende de energieprestatie van gebouwen (Richtlijn (EU) 2018/844) legt stappenplannen vast met indicatieve mijlpalen voor 2030, 2040 en 2050 en langetermijnstrategieën voor de lidstaten om ertoe bij te dragen dat vóór het einde van 2050 het nationale bestand van zowel openbare als particuliere al dan niet voor bewoning bestemde gebouwen wordt gerenoveerd met het oog op het scheppen van een in hoge mate energie-efficiënt en koolstofvrij gebouwenbestand. In oktober 2020 publiceerde de Commissie de nieuwe strategie voor een renovatiegolf (COM(2020)0662), waarmee wordt beoogd de jaarlijkse energierenovatiepercentages in de komende tien jaar te verdubbelen.
In juli 2021 heeft de Commissie een herziene richtlijn energieprestatie van gebouwen (COM/2021/802) voorgesteld om het renovatietempo te verhogen, met name voor de slechtst presterende gebouwen in elk land, de langetermijnrenovatiestrategieën te vervangen door nationale plannen voor de renovatie van gebouwen, en minimumefficiëntienormen op EU-niveau in te voeren.
In de EU-richtlijn inzake ecologisch ontwerp (Richtlijn 2009/125/EG) en de verordening tot vaststelling van een kader voor energie-etikettering (Verordening (EU) 2017/1369) worden eisen inzake ecologisch ontwerp en energie-etiketteringsvoorschriften voor afzonderlijke productgroepen vastgesteld (zie infopagina 2.4.8 over energie-efficiëntie).
D. Hernieuwbare energie
Zonne-energie, onshore- en offshorewindenergie, energie uit de oceanen en waterkracht, biomassa en biobrandstoffen alsook waterstof zijn allemaal hernieuwbare energiebronnen. De energiemarkten alleen kunnen niet het gewenste niveau van hernieuwbare energie in de EU halen, wat betekent dat eventueel nationale steunregelingen en EU-financieringsregelingen nodig zijn. Een van de overeengekomen prioriteiten op de bijeenkomst van de Europese Raad van mei 2013 was het intensiveren van de diversificatie van de energievoorziening van de EU en het ontwikkelen van lokale energiebronnen om de continuïteit van de energievoorziening te waarborgen en de externe energieafhankelijkheid te verminderen. Met betrekking tot hernieuwbare energiebronnen is in Richtlijn 2009/28/EG van 23 april 2009 een streefcijfer van 20 % voor 2020 vastgesteld.
In december 2018 werd in de nieuwe richtlijn betreffende hernieuwbare energie (Richtlijn (EU) 2018/2001) het bindende algehele streefcijfer van de EU voor hernieuwbare energie voor 2030 vastgesteld op minimaal 32 %. Op 19 november 2020 onthulde de Commissie de EU-strategie over hernieuwbare offshore-energie (COM/2020/741) waarmee ze de inspanningen opvoert om de Unie tegen 2050 klimaatneutraal te maken. In de strategie wordt voorgesteld de Europese offshorewindcapaciteit te verhogen van het huidige niveau van 12 GW tot minstens 60 GW tegen 2030 en tot 300 GW tegen 2050. Er bestaan verschillende strategieën om het gebruik van elke soort hernieuwbare bron te stimuleren (zie infopagina 2.4.9 over hernieuwbare energie).
In juli 2021 is in een voorstel (COM(2021)0557) voor een nieuwe richtlijn hernieuwbare energie voorzien dat het algehele streefcijfer voor hernieuwbare energie tegen 2030 moet worden verhoogd naar 40 %. In mei 2022 heeft de Commissie, in overeenstemming met het REPowerEU-plan (COM/2022/0230), waarmee wordt beoogd geleidelijk af te stappen van fossiele brandstoffen uit Rusland, voorgesteld om het streefcijfer voor hernieuwbare energie waarover momenteel wordt onderhandeld, te verhogen tot 45 % tegen 2030. Meer in het bijzonder heeft de Commissie een strategie voor zonne-energie (COM/2022/0221) voorgesteld om het vermogen aan energie uit zonnepanelen tegen 2025 te verdubbelen om te komen tot 600 GW aan energie uit zonnepanelen tegen 2030. De Commissie stelt ook streefcijfers vast voor de productie van hernieuwbare waterstof die tegen 2030 moeten worden gehaald (10 miljoen ton voor binnenlandse productie en 10 miljoen ton invoer), stelt een actieplan voor biomethaan voor om de productie te verhogen tot 35 miljard m³ (bcm) tegen 2030, en heeft de vergunningsprocedures verkort en vereenvoudigd.
E. Verdieping van de externe energiebetrekkingen
De EU heeft in 2012 een mechanisme voor informatie-uitwisseling ingesteld om de coördinatie tussen EU-landen en niet-EU-landen te vergemakkelijken en ervoor te zorgen dat de EU-wetgeving wordt nageleefd (Besluit 994/2012/EU). Op grond hiervan dienen de EU-landen alle bestaande internationale energieovereenkomsten ter beoordeling aan de Commissie voor te leggen en moet er een zekere mate van informatie-uitwisseling plaatsvinden tussen de EU-lidstaten.
De Commissie heeft in haar REPowerEU-mededeling (COM/2022/108) van 8 maart 2022 op de Russische invasie van Oekraïne gereageerd met voorstellen om het gebruik van fossiel gas met ten minste 155 miljard m³ te verminderen, wat overeenkomt met het volume dat in 2021 uit Rusland is ingevoerd, met als doel binnen een jaar bijna twee derde van de vermindering te realiseren.
In mei 2022 heeft de Commissie, in overeenstemming met het REPowerEU-plan (COM/2022/0230), waarmee wordt beoogd geleidelijk af te stappen van fossiele brandstoffen uit Rusland, samengewerkt met internationale partners om de energievoorziening te diversifiëren en de invoer van vloeibaar aardgas (LNG) en meer gasleveringen via pijpleidingen door internationale partners veilig te stellen. De Commissie heeft een EU-energieplatform – een vrijwillig coördinatiemechanisme ter ondersteuning van de aankoop van gas en waterstof voor de EU – opgericht, en een externe energiestrategie van de EU gepubliceerd (JOIN/2022/23) ter ondersteuning van Oekraïne, Moldavië, de landen van de Westelijke Balkan en het Oostelijk Partnerschap, alsook de meest kwetsbare partners van de EU.
F. Verbetering van de energievoorzieningszekerheid
In het kader van het pakket “Schone energie voor alle Europeanen” is in Verordening (EU) 2019/941 betreffende risicoparaatheid in de elektriciteitssector bepaald dat de EU-lidstaten met elkaar moeten samenwerken om ervoor te zorgen dat elektriciteit in geval van een elektriciteitscrisis terechtkomt waar zij het hardst nodig is. Met deze verordening wordt ervoor gezorgd dat de lidstaten passende instrumenten invoeren om in een geest van solidariteit en transparantie mogelijke elektriciteitscrises te voorkomen, zich erop voor te bereiden en ze te beheersen.
Gezien het cruciale belang van gas en olie voor de energievoorzieningszekerheid van de EU, heeft de EU diverse maatregelen vastgesteld om te waarborgen dat risicoanalyses worden uitgevoerd en dat adequate preventieve actieplannen en noodplannen worden ontwikkeld. In 2017 introduceerde de verordening tot veiligstelling van de gasleveringszekerheid (Verordening (EU) 2017/1938) waarborgen voor de gaszekerheid en betere mechanismen voor preventie, solidariteit en crisisrespons. Krachtens de richtlijn betreffende olievoorraden (Richtlijn 2009/119/EG) moeten lidstaten een minimumolievoorraad aanhouden die ten minste gelijk is aan de grootste van de twee volgende hoeveelheden: 90 maal het daggemiddelde van de netto-invoer of 61 maal het daggemiddelde van het binnenlands verbruik. De Commissie heeft voorgesteld het toepassingsgebied van de gasrichtlijn (Richtlijn 2009/73/EG) uit te breiden tot pijpleidingen naar en van derde landen, met inbegrip van bestaande en toekomstige pijpleidingen (COM(2017)0660). De gasrichtlijn is in 2019 gewijzigd bij Richtlijn (EU) 2019/692, met als gevolg dat de regels die gelden voor de interne gasmarkt van de EU van toepassing zijn op gastransmissieleidingen tussen een lidstaat en een derde land, met afwijkingen voor bestaande pijpleidingen. De richtlijn betreffende de veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten (Richtlijn 2013/30/EU) bevat bijzondere bepalingen. Verordening (EU) 2017/1938 voorziet in nauwere regionale samenwerking, regionale preventieve actieplannen en noodplannen, alsook in een solidariteitsmechanisme om de gaslevering veilig te stellen.
Na de Russische invasie van Oekraïne in februari 2022 werd de voorzieningszekerheid op de energiemarkt van de EU een topprioriteit. Op 8 maart 2022 werden in de REPowerEU-mededeling (COM/2022/108) verschillende maatregelen voorgesteld als antwoord op het gebruik door Rusland van olie en gas als wapen (bijvoorbeeld door de gasleveringen aan verschillende EU-lidstaten te onderbreken). Op 23 maart 2022 publiceerde de Commissie een mededeling over voorzieningszekerheid en betaalbare energieprijzen (COM/2022/138) en een voorstel voor een nieuwe verordening inzake gasopslag (COM/2022/135). De voorgestelde verordening inzake gasopslag voorziet in een verplichting tot een gasopslagniveau van ten minste 80 % tegen 1 november 2022 en in de verhoging van de gasopslagniveaus tot 90 % voor de volgende jaren, stelt tussentijdse streefcijfers vast en voert een nieuw certificeringsproces in om de risico’s van externe interferentie te beperken. Op 18 mei 2022 heeft het REPowerEU-plan (COM/2022/0230) het einde ingeluid van de afhankelijkheid van de EU van Russische fossiele brandstoffen door middel van energiebesparingen, diversificatie van de energievoorziening en versnelde uitrol van hernieuwbare energie. Op 27 juni 2022 is in recordtijd Verordening (EU) 2022/1032 inzake gasopslag vastgesteld waarbij verplichtingen inzake minimumgasopslagniveaus zijn ingevoerd.
Gelet op het feit dat meer onderbrekingen van de gasvoorziening vanuit Rusland mogelijk zijn, heeft de Commissie in juli 2022 een nieuwe verordening van de Raad inzake gecoördineerde vraagreductiemaatregelen voor gas (COM/2022/361) voorgesteld om het gasgebruik in Europa tegen het voorjaar van 2023 met 15 % te verminderen. De Commissie publiceerde ook de EU-mededeling “Bespaar energie” (COM/2022/240), met tal van opties voor besparingen op korte termijn, zoals een gerichte vermindering van verwarming en koeling in openbare gebouwen.
In het kader van de Europese Green Deal ondersteunt het voorgestelde Fonds voor een rechtvaardige transitie (COM(2020)0022) steenkool- en koolstofintensieve regio’s bij de overgang naar koolstofarme energiebronnen.
De energie-infrastructuur van de EU-landen valt onder het TEN-E-beleid (Verordening (EU) nr. 347/2013), dat gericht is op het koppelen van de energie-infrastructuur van de lidstaten en waarin negen prioritaire corridors (vier elektriciteitscorridors, vier gascorridors en één oliecorridor) en drie prioritaire thematische gebieden (slimme netwerken, elektriciteitssnelwegen en grensoverschrijdende koolstofdioxidenetwerken) worden aangewezen om beter verbonden EU-energienetwerken te ontwikkelen. De TEN-E wordt gefinancierd met middelen uit het energiegedeelte van de Connecting Europe Facility 2021-2027 (Verordening (EU) 2021/1153).
In de verordening inzake de governance van de energie-unie (Verordening (EU) 2018/1999) werd een streefcijfer vastgesteld om in 2030 een elektriciteitsinterconnectie van ten minste 15 % te bereiken teneinde de EU-landen aan te moedigen hun geïnstalleerde productiecapaciteit voor elektriciteit met elkaar te verbinden. De grensoverschrijdende capaciteitsverhouding van 15 % werd berekend door de invoercapaciteit te delen door de geïnstalleerde opwekkingscapaciteit van de EU-landen.
In april 2022 hebben de medewetgevers de nieuwe TEN-E-Verordening (EU) 2022/869 vastgesteld, in overeenstemming met de energie- en klimaatdoelstellingen van de Unie voor 2030 en 2050. In de verordening worden de EU-projecten van gemeenschappelijk belang (5e PGB-lijst) en projecten van wederzijds belang (PWB’s), ter verbinding van de EU met derde landen, vastgesteld, wordt de steun voor nieuwe aardgas- en olieprojecten beëindigd en worden verplichte duurzaamheidscriteria voor alle projecten ingevoerd.
G. Onderzoek, ontwikkeling en demonstratieprojecten
Horizon Europa (Verordening (EU) 2021/695) is het kaderprogramma dat loopt van 2021 tot en met 2027. Het is het belangrijkste EU-instrument ter bevordering van onderzoek op het gebied van energie en beschikt over een begroting van 95,5 miljard EUR (in prijzen van 2018), met inbegrip van 5,4 miljard EUR uit het NextGenerationEU-programma.
Met het Europees strategisch plan voor energietechnologie (SET-plan), dat in 2007 werd vastgesteld, wordt ernaar gestreefd de marktintroductie en het gebruik van een klimaatneutraal energiesysteem te versnellen via de toepassing van koolstofarme energietechnologieën. Het plan voorziet in tien acties voor onderzoek en innovatie (hernieuwbare technologieën, verlaging van de kosten van technologieën, nieuwe technologieën en diensten voor consumenten, veerkracht en beveiliging van energiesystemen, nieuwe materialen en technologieën voor gebouwen, energie-efficiëntie voor het bedrijfsleven, concurrentievermogen in de mondiale batterijsector en e-mobiliteit, hernieuwbare brandstoffen en bio-energie, koolstofafvang en -opslag, en nucleaire veiligheid), bestrijkt de hele innovatieketen, met inbegrip van de financiering en het regelgevingskader, en heeft een algemene governancestructuur.
Gezien de belangrijke rol van elektriciteit bij de decarbonisatie, zijn batterijen in hun functie van opslagvoorzieningen voor elektriciteit aangemerkt als sleuteltechnologieën om tot een koolstofarme economie te komen. De EU-wetgeving inzake afgedankte batterijen is opgenomen in de batterijenrichtlijn (Richtlijn 2006/66/EG). Met het strategisch actieplan voor batterijen (COM(2018)0293) wordt ernaar gestreefd een wereldwijd geïntegreerde, duurzame en concurrentiële industriële basis voor batterijen tot stand te brengen.
Op 10 december 2020 heeft de Commissie een nieuwe batterijenverordening voorgesteld (COM(2020)0798) om ervoor te zorgen dat batterijen die de EU-markt binnenkomen gedurende hun volledige levenscyclus duurzaam en veilig zijn. Momenteel vinden interinstitutionele onderhandelingen over de batterijenverordening plaats.
Rol van het Europees Parlement
Het Europees Parlement heeft zich altijd een fervent voorstander getoond van een gemeenschappelijk energiebeleid dat gericht is op kwesties als decarbonisatie, concurrentievermogen, continuïteit en duurzaamheid. Het Parlement heeft herhaaldelijk opgeroepen tot coherentie, vastberadenheid, samenwerking en solidariteit tussen de lidstaten bij het aangaan van de huidige en toekomstige uitdagingen binnen de interne markt en tot politieke inzet van alle EU-lidstaten, en heeft tevens verzocht om een krachtig initiatief van de Commissie met het oog op het bereiken van de doelstellingen voor 2030 en 2050.
Het Parlement heeft zich ingespannen voor een grotere integratie van de energiemarkt en de vaststelling van ambitieuze, juridisch bindende doelstellingen voor hernieuwbare energie, energie-efficiëntie en beperking van de uitstoot van broeikasgassen. In dit verband is het Europees Parlement een voorstander van meer inzet voor de eigen EU-doelstellingen en wijst het erop dat het nieuwe energiebeleid steun moet bieden aan de doelstelling om de uitstoot van broeikasgassen in de EU terug te dringen en uiterlijk in 2050 tot klimaatneutraliteit te komen.
Uit de meest recente resoluties van het Parlement inzake energie blijkt een grotere relevantie van alle klimaat- en milieudoelstellingen die aan het energiebeleid van de EU ten grondslag liggen: op 28 november 2019 heeft het Parlement de noodsituatie op het gebied van klimaat en milieu afgekondigd[1]; op 15 januari 2020 heeft het bevestigd dat de Europese Green Deal de klimaatlogica is voor de doelstellingen van de energie-unie[2]; op 10 juli 2020 heeft het bij de Commissie erop aangedrongen de richtsnoeren voor de trans-Europese energie-infrastructuur te actualiseren en aldus in overeenstemming te brengen met het nieuwe EU-klimaatbeleid[3]. Op 8 oktober 2020 heeft het Parlement besloten om met de Raad onderhandelingen aan te knopen met het oog op een algemene vermindering van de broeikasgasemissies met 60 % tegen 2030 en met het oog op de geleidelijke afschaffing van alle directe en indirecte subsidies voor fossiele brandstoffen tegen uiterlijk 2025[4]. Als reactie op de COVID-19-pandemie zijn de groene en digitale strategieën opnieuw bevestigd als de hoekstenen van een meer geïntegreerde, robuuste en efficiënte energie-unie van de EU.
Het Parlement heeft de volgende belangrijke standpunten ingenomen over de Russische invasie van Oekraïne en de daaruit voortvloeiende energiecrisis:
- op 1 maart 2022 veroordeelde het Parlement de illegale, niet-uitgelokte en ongerechtvaardigde militaire agressie tegen en invasie van Oekraïne door Rusland[5];
- op 7 april 2022 riep het op om per direct een volledig embargo op de Russische invoer van olie, kolen, kernbrandstof en gas in te stellen[6].
Het Parlement heeft ook meerdere andere resoluties aangenomen over specifieke aspecten van het conflict: ter verwelkoming van de formele aanbeveling van de Commissie om de status van kandidaat-lidstaat te verlenen aan Oekraïne en Moldavië en een Europees perspectief te bieden aan Georgië, ter verbetering van de EU-bescherming van kinderen en jongeren die vanwege de oorlog in Oekraïne op de vlucht zijn, en ter verduidelijking van de manier waarop vrouwen lijden onder de oorlog.
Het Parlement heeft de volgende standpunten ingenomen over het huidige “Fit for 55” -pakket:
- op 14 september 2022 heeft het Parlement zijn steun uitgesproken voor ambitieuzere energie-efficiëntiestreefcijfers dan degene die waren opgenomen in het oorspronkelijke voorstel van de Commissie van juli 2021[7], en met name voor een vermindering van het eindenergieverbruik met 40 % en een vermindering van het primaire energieverbruik met 42,5 %, wat overeenkomt met een absolute bovengrens van respectievelijk 740 Mtoe en 960 Mtoe. Dit is iets ambitieuzer dan de herziene streefcijfers die de Commissie in mei 2022 in haar RepowerEU-plan heeft voorgesteld;
- op 14 september 2022 heeft het Parlement zijn steun uitgesproken voor een ambitieuzer streefcijfer van 45 % energie uit hernieuwbare bronnen in het eindenergieverbruik tegen 2030[8]. Dit is in overeenstemming met het RepowerEU-plan om de invoer van energie uit Rusland geleidelijk af te bouwen en de uitrol van hernieuwbare energie te versnellen.
Het Parlement steunt voorts de diversificatie van energiebronnen en aanvoerroutes. Het beklemtoont het belang van de gas- en elektriciteitsinterconnecties door Midden- en Zuidoost-Europa langs een noord-zuidas om te zorgen voor meer interconnecties, de diversificatie van terminals voor vloeibaar aardgas en de ontwikkeling van pijpleidingen, waardoor de interne markt wordt opengesteld.
Terwijl het de aandacht vestigde op de belangrijke rol van onderzoek om duurzame energievoorziening te waarborgen, heeft het Parlement gewezen op de noodzaak van gemeenschappelijke inspanningen op het gebied van nieuwe energietechnologieën, zowel voor hernieuwbare energiebronnen als voor duurzame fossiele-brandstoffen, alsmede op de noodzaak van aanvullende publieke en private financiering om het plan tot een goed einde te kunnen brengen.
Matteo Ciucci