Energiebeleid: algemene beginselen

Het energiebeleid van de EU is gebaseerd op de beginselen van decarbonisatie, concurrentievermogen, voorzieningszekerheid en duurzaamheid. Dit beleid heeft onder meer tot doel de werking van de energiemarkt en een veilige energievoorziening binnen de EU te waarborgen, en energie-efficiëntie en -besparingen, de ontwikkeling van hernieuwbare energie en de interconnectie van energienetwerken te stimuleren. De kern van het energiebeleid van de EU wordt gevormd door een waaier aan maatregelen waarmee wordt gestreefd naar een volledige energie-unie.

Rechtsgrond

Artikel 194 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

Specifieke bepalingen:

  • voorzieningszekerheid: artikel 122 VWEU;
  • energienetwerken: artikelen 170 t/m 172 VWEU;
  • kolen: in Protocol nr. 37 wordt verduidelijkt wat de financiële gevolgen zijn van de beëindiging in 2002 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal;
  • kernenergie: het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom-Verdrag) vormt de rechtsgrond voor het merendeel van de EU-maatregelen op het gebied van kernenergie.

Overige bepalingen die hun weerslag hebben op het energiebeleid:

  • interne energiemarkt: artikel 114 VWEU;
  • extern energiebeleid: artikelen 216 t/m 218 VWEU.

Doelstellingen

Overeenkomstig de energie-unie (2015) heeft het energiebeleid van de EU de volgende vijf hoofddoelstellingen:

  • de energiebronnen van Europa diversifiëren en de energiezekerheid waarborgen via solidariteit en samenwerking tussen de EU-landen;
  • zorgen voor de totstandkoming van een volledig geïntegreerde interne energiemarkt, die middels aangepaste infrastructuur een vlotte doorstroming van energie door de EU mogelijk maakt en vrij is van technische of regelgevende belemmeringen;
  • de energie-efficiëntie verbeteren en de afhankelijkheid van ingevoerde energie verminderen, de uitstoot beperken en banen en groei stimuleren;
  • de economie decarboniseren en toewerken naar een koolstofarme economie in overeenstemming met de Overeenkomst van Parijs;
  • onderzoek naar koolstofarme en schone-energietechnologieën bevorderen, en prioriteit geven aan onderzoek en innovatie om de energietransitie te stimuleren en het concurrentievermogen te verbeteren.

Op grond van artikel 194 VWEU zijn sommige energiebeleidsterreinen een gedeelde bevoegdheid, waarbij elke lidstaat niettemin het recht behoudt “de voorwaarden voor de exploitatie van zijn energiebronnen [...], [...] zijn keuze tussen verschillende energiebronnen [en] de algemene structuur van zijn energievoorziening [te bepalen]” (artikel 194, lid 2).

Resultaten

A. Algemeen beleidskader

Het huidige Europese energiebeleid is gebaseerd op de strategie voor een energie-unie, die erop gericht is huishoudens en ondernemingen in de EU een veilige, duurzame, concurrerende en betaalbare energievoorziening te waarborgen. De huidige energiedoelstellingen van de EU voor 2030 omvatten:

  • een verhoging van het aandeel hernieuwbare energiebronnen in het eindenergieverbruik tot 42,5 %, met als streefdoel 45 %;
  • een vermindering met 11,7 % van het primaire (indicatieve) en eindenergieverbruik ten opzichte van de prognoses van 2020;
  • de interconnectie van ten minste 15 % van de elektriciteitssystemen van de EU.

Het huidige Europese regelgevingskader voor energie was gebaseerd op het omvangrijke “Fit for 55”-pakket van de EU, dat aanvankelijk gericht was op de onderlinge afstemming van alle klimaat- en energiedoelstellingen. Dit werd vervolgens gewijzigd door het REPowerEU-plan, dat tot doel had de afhankelijkheid van Russische fossiele brandstoffen snel en volledig af te bouwen.

Het kader bestaat uit verschillende bepalingen die betrekking hebben op de bevordering van hernieuwbare energie (Richtlijn (EU) 2018/2001), energie-efficiëntie (Richtlijn (EU) 2018/2002), governance en elektrische verbindbaarheid (Verordening (EU) 2018/1999), opzet van de elektriciteitsmarkt.(Richtlijn (EU) 2019/944 en Verordening (EU) 2019/943), risicoparaatheid (Verordening (EU) 2019/941), de energieprestatie van gebouwen (Richtlijn (EU) 2018/844), koolstofvrije gas- en waterstofmarkten (Richtlijn 2009/73/EG en Verordening (EG) nr. 715/2009), energiebelasting (Richtlijn 2003/96/EG), trans-Europese energie-infrastructuur (Verordening (EU) 2022/869), samenwerking tussen energieregulators (Verordening (EU) 2019/942), batterijen (Verordening (EU) 2023/1542), en initiatieven op het gebied van lucht- en zeevervoer (Verordening (EU) 2023/2405 en Verordening (EU) 2023/1805). Volgens het huidige kader moeten de EU-landen voor de periode van 2021 tot 2030 tienjarige geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen opstellen, om de twee jaar een voortgangsverslag indienen en consistente nationale langetermijnstrategieën ontwikkelen om de overeengekomen energiedoelstellingen en de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs te halen.

B. Voltooiing van de interne energiemarkt

Een volledig geïntegreerde en correct functionerende interne energiemarkt staat garant voor betaalbare energieprijzen, geeft de nodige prijssignalen voor investeringen in groene energie, zorgt voor een zekere energievoorziening en baant de goedkoopste weg naar klimaatneutraliteit. Oorspronkelijk was de regelgeving inzake de interne energiemarkt gebaseerd op de beginselen van grensoverschrijdende samenwerking en eerlijke detailhandelsmarkten. Daaropvolgende regelgeving was gericht op risicoparaatheid, coördinatie, stimulansen voor consumenten, decarbonisatie en energievoorzieningszekerheid.

Als gevolg van de REPowerEU-wijzigingen is het energiekader uitgebreid met regels voor een minimumvulniveau van 90 % voor gasopslag vóór de winter (Verordening (EU) 2022/1032), vrijwillige streefcijfers voor de vermindering van de gasvraag voor de lidstaten van 15 % (Verordening (EU) 2022/1369, de periode voor vrijwillige vermindering van de gasvraag werd verlengd tot maart 2025), vrijwillige bundeling van de gasvraag (Verordening (EU) 2022/2576, EU-energieplatform), streefcijfers voor de vermindering van de vraag naar elektriciteit van 10 % en 5 % tijdens piekuren en tijdelijke noodinterventies om de hoge energieprijzen aan te pakken (Verordening (EU)2022/1854) (zie infopagina 2.1.9 over de interne energiemarkt).

C. Energie-efficiëntie

De hoeksteen van het EU-beleid inzake energie-efficiëntie is de nieuwe richtlijn energie-efficiëntie (Richtlijn (EU) 2023/1791) waarin als streefcijfer voor 2030 een vermindering van 11,7 % van het primaire (indicatieve) en eindenergieverbruik van de EU is vastgesteld, ten opzichte van de prognoses van 2020. Dit komt overeen met respectievelijk niet meer dan 992,5 (indicatief) en 763 miljoen ton olie-equivalent. De richtlijn is gebaseerd op het beginsel “energie-efficiëntie eerst”, waardoor voor de EU-landen de verplichting geldt ervoor te zorgen dat energie-efficiëntieoplossingen in overweging worden genomen bij plannings-, beleids- en investeringsbeslissingen (zie infopagina 2.4.8 over energie-efficiëntie).

D. Hernieuwbare energie

De hoeksteen van het EU-beleid inzake hernieuwbare energie is de nieuwe richtlijn hernieuwbare energie, waarin een streefcijfer van 42,5 % is vastgesteld voor het aandeel hernieuwbare energie (zonne-energie, windenergie, energie uit de oceanen en waterkracht, biomassa en biobrandstoffen) in het eindenergieverbruik van de EU tegen 2030, met als doel 45 % te halen. De richtlijn bevordert hernieuwbare energie aan de hand van nationale steunregelingen en EU-financieringsregelingen, aangezien de energiemarkten alleen niet het gewenste niveau van hernieuwbare energie in de EU kunnen bereiken (zie infopagina 2.4.9 over hernieuwbare energie).

E. Verdieping van de externe energiebetrekkingen

Ingevolge de beslissing om de invoer van Russische energie uit te faseren, staat het huidige externe energiebeleid van de EU in het teken van de diversificatie van haar energievoorziening. In maart 2022 werd in de REPowerEU-mededeling een massale en snelle vermindering van het gebruik van fossiel gas in de EU voorgesteld van ten minste 155 miljard m³, gelijk aan het in 2021 uit Rusland ingevoerde volume. De EU heeft, in overeenstemming met het REPowerEU-plan, met internationale partners samengewerkt om de voorziening te diversifiëren, de invoer van vloeibaar aardgas veilig te stellen en gasleveringen via nieuwe pijpleidingen te verhogen. Zij richtte het EU-energieplatform op, een vrijwillig coördinatiemechanisme ter ondersteuning van de gezamenlijke EU-aankoop van gas en waterstof, en publiceerde de externe energiestrategie van de EU ter ondersteuning van onder meer Oekraïne en Moldavië.

F. Verbetering van de energievoorzieningszekerheid

Na de Russische invasie van Oekraïne werd de energievoorzieningszekerheid de belangrijkste prioriteit van de EU op energiegebied. Het huidige energiezekerheidsbeleid omvat coördinatiemaatregelen en regels om ongelukken op offshore-installaties en verstoringen van de energievoorziening te voorkomen en daarop te reageren, alsmede het aanleggen van noodvoorraden olie en gas, met inbegrip van exploratie- en productievergunningen.

Het trans-Europese infrastructuurbeleid van de EU valt onder de verordeningen inzake trans-Europese netwerken (TEN-verordeningen) (zie infopagina 3.5.1 over de TEN-verordeningen). In de in juni 2022 aangenomen TEN-E-verordening betreffende de trans-Europese energie-infrastructuur worden elf prioritaire corridors in verschillende geografische regio’s aangewezen voor elektriciteit, offshorenetwerken en waterstofinfrastructuur. In de verordening worden de EU-projecten van gemeenschappelijk belang binnen EU-landen en projecten van wederzijds belang tussen de EU en niet-EU-landen gedefinieerd, wordt de steun voor nieuwe aardgas- en olieprojecten beëindigd en worden verplichte duurzaamheidscriteria voor alle projecten ingevoerd. Het beleid in het kader van de trans-Europese netwerken wordt gefinancierd door de Connecting Europe Facility 2021-2027, die is vastgesteld bij Verordening (EU) 2021/1153 (zie infopagina 3.5.2 over financiering van de trans-Europese netwerken).

G. Onderzoek, ontwikkeling en demonstratieprojecten

Horizon Europa is het kaderprogramma dat loopt van 2021 tot en met 2027. Het is het belangrijkste EU-instrument ter bevordering van onderzoek op het gebied van energie en beschikt over een begroting van 95,5 miljard EUR (in prijzen van 2018), met inbegrip van 5,4 miljard EUR uit het NextGenerationEU-programma (zie infopagina 2.4.6 over innovatiebeleid).

In het Europees strategisch plan voor energietechnologie zijn tien technologieën (waaronder batterijen, fotovoltaïsche energie, offshore-windenergie enz.) en acties voor onderzoek en innovatie vastgesteld, die de hele innovatieketen voor groene energie bestrijken.

Rol van het Europees Parlement

Het Europees Parlement heeft zich altijd een fervent voorstander getoond van een gemeenschappelijk energiebeleid dat gericht is op kwesties als decarbonisatie, concurrentievermogen, zekerheid en duurzaamheid. Het Parlement heeft herhaaldelijk opgeroepen tot coherentie, vastberadenheid, samenwerking en solidariteit tussen de lidstaten bij het aangaan van de huidige en toekomstige uitdagingen binnen de interne markt en tot politieke inzet van alle EU-lidstaten.

Uit de meest recente resoluties van het Parlement over energie blijkt een grotere relevantie en ambitie van alle klimaat- en milieudoelstellingen die aan het energiebeleid van de EU ten grondslag liggen. In november 2019 heeft het Parlement de noodsituatie op het gebied van klimaat en milieu in Europa afgekondigd. In oktober 2020 heeft het Parlement in een reeks amendementen op het voorstel voor een verordening tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit opgeroepen tot een streefcijfer van 60 % vermindering van alle broeikasgasemissies in de EU tegen 2030 en een geleidelijke afschaffing van alle subsidies voor fossiele brandstoffen tegen uiterlijk 2025. Als reactie op de COVID-19-pandemie heeft het nogmaals bevestigd dat groene en digitale strategieën de hoekstenen van de energie-unie van de EU zijn. In september 2022 steunde het ambitieuzere doelstellingen op het gebied van energie-efficiëntie en hernieuwbare energie.

Op 1 maart 2022 heeft het Parlement een resolutie gepubliceerd over de aanval van Rusland op Oekraïne, waarin het de illegale, niet-uitgelokte en ongerechtvaardigde militaire invasie van Oekraïne door Rusland veroordeelde. In april 2022 heeft het Parlement opgeroepen om onmiddellijk een volledig embargo op de invoer van Russische olie, kolen, kernbrandstof en gas in te stellen. In oktober 2022 heeft het Parlement in zijn resolutie over de reactie van de EU op de stijgende energieprijzen in Europa de EU-landen gevraagd afsluiting van de energievoorziening en uitzetting van kwetsbare huishoudens te voorkomen en heeft het zijn teleurstelling uitgesproken over het feit dat de Commissie veel van haar voorstellen heeft ingediend in de vorm van een verordening van de Raad in plaats van een medebeslissingsprocedure. Het heeft ook meerdere andere resoluties aangenomen over specifieke aspecten van het conflict: een resolutie waarin wordt toegejuicht dat aan Oekraïne en Moldavië de status van kandidaat-lidstaat wordt verleend en aan Georgië een Europees perspectief wordt geboden; een resolutie ter verbetering van de EU-bescherming van kinderen en jongeren die vanwege de oorlog in Oekraïne op de vlucht zijn; en een resolutie waarin de gevolgen van de oorlog voor vrouwen worden toegelicht.

Het Parlement steunt de diversificatie van energiebronnen en aanvoerroutes. Het beklemtoont het belang van de gas- en elektriciteitsinterconnecties door Midden- en Zuidoost-Europa langs een noord-zuidas om te zorgen voor meer interconnecties, de diversificatie van terminals voor vloeibaar aardgas en de ontwikkeling van pijpleidingen. Het Parlement heeft niet alleen de aandacht gevestigd op de belangrijke rol van onderzoek om een duurzame energievoorziening te waarborgen, maar heeft ook benadrukt dat er gemeenschappelijke inspanningen op het gebied van nieuwe energietechnologieën evenals aanvullende publieke en private financiering nodig zijn.

Meer informatie over dit onderwerp vindt u op de website van de Commissie industrie, onderzoek en energie.

 

Matteo Ciucci