Voor het overmaken van euro's van het ene EU-land naar het andere hoeven voortaan geen hogere bankkosten meer te worden betaald dan voor binnenlandse eurotransfers. Ook het gebruik van kredietkaarten en het opnemen van euro's via geldautomaten kost voortaan in de overige landen van de EU niet meer dan in eigen land. Een en ander is te danken aan een nieuwe EU-verordening waardoor banken worden verplicht voortaan voor binnenlandse en internationale bankverrichtingen in euro dezelfde kosten in rekening te brengen, een ontwikkeling waarop het Europees Parlement al tal van jaren heeft aangedrongen.
Naarmate het moment dichterbij kwam waarop eurobiljetten en euromunten op 1 januari 2002 in omloop kwamen, nam bij het bedrijfsleven en het publiek de bezorgdheid dat zij niet direct van de voordelen daarvan zouden kunnen profiteren, hand over hand toe. De banken waren immers niet verplicht voor internationale eurotransacties dezelfde kosten in rekening te brengen als voor binnenlandse betalingen, en alles wees erop dat velen onder hen het (inmiddels kunstmatige) onderscheid tussen "binnenlandse" en "buitenlandse" betalingen in euro's zouden blijven maken. Onderzoek toonde aan dat voor een overschrijving van € 100,- van het ene EU-land naar het andere soms niet minder dan € 24,- aan kosten in rekening werden gebracht. Gezien de technologische vooruitgang en wisselkoersrisico's binnen de eurozone zouden ophouden te bestaan, kwamen de EU-instelling overeen dat daartoe geen aanleiding meer bestond.
Het Parlement had al jarenlang gepleit voor verlaging van de kosten voor internationale overmakingen, die ook na de formele invoering van de euro in 1999 nog steeds hoger bleven dan voor binnenlandse transfers. Ook bestond de indruk dat de banken te weinig informatie verstrekten over de in rekening gebrachte kosten. De hogere kosten voor internationale betalingen en overmakingen werden beschouwd als een belemmering voor de handel en de interne markt, en de vrees bestond dat zij het vertrouwen van het publiek in de euro zouden aantasten. Sommige banken voerden aanvankelijk campagne tegen de verordening met het argument dat de marktkrachten uiteindelijk voldoende druk zouden uitoefenen om de bankkosten naar beneden te krijgen. Het Parlement vond echter dat de banken genoeg tijd hadden gehad en dat het beginsel van gelijke kosten voor binnenlands en buitenlands betalingsverkeer wettelijk moest worden opgelegd.
De Europese Commissie onderschreef dit standpunt en stelde daarom een verordening voor, die in december 2001 door het Parlement werd goedgekeurd en waardoor de banken werden gedwongen vanaf 1 juli 2002 voor het "elektronisch betalingsverkeer" (d.w.z. voor het opnemen van contant geld en voor betalingen per kredietkaart) en vanaf 1 juli 2003 voor overmakingen van de ene bankrekening naar de andere dezelfde kosten in rekening te brengen. In beide gevallen geldt tot nu toe een plafond van € 12.500, maar dit bedrag zal per 1 januari 2006 worden opgetrokken tot € 50.000. Daarnaast moeten de banken hun klanten schriftelijk informeren omtrent de voor betalingen en transfers van minder dan € 50.000 in rekening gebrachte kosten. De verordening is van toepassing voor eurotransfers in alle lidstaten en geldt niet alleen maar voor de eurozone.
Geleidelijke opheffing van het plafond van € 50.000
De Commissie en het Parlement waren oorspronkelijk een plafond van € 50.000 overeengekomen. Vervolgens stuurde de Raad echter aan op een lager plafond van € 12.500. Om op korte termijn met de Raad tot een akkoord te komen en de wetgeving sneller door te drukken, ging het Parlement uiteindelijk met dit aanvangsbedrag akkoord op voorwaarde dat het tegen 2006 zou worden opgetrokken tot € 50.000, zodat de banken voldoende tijd krijgen om zich aan de nieuwe wetgeving aan te passen.
Volgens de verordening mogen de financiële instellingen elkaar beconcurreren op het punt van de commissies die zij in rekening brengen, zolang zij voor binnenlandse transfers geen lagere tarieven in rekening brengen. Het staat de banken namelijk vrij om de binnenlandse overmakingskosten te verhogen, aangezien de verordening niet voorschrijft dat zij de kosten voor internationale transacties moeten verlagen, maar dat zij ze alleen gelijk moeten trekken met die voor binnenlandse transfers. De toenemende concurrentie tussen bankinstellingen maakt dit echter onwaarschijnlijk. Ook mogen de banken voor verschillende betalingsdiensten een all-in-tarief hanteren, waarbij wel een onderscheid mag worden gemaakt tussen verschillende categorieën klanten maar niet tussen internationale en nationale betalingen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een bepaald aantal gratis geldopnames, hetzij in eigen land, hetzij in het buitenland, dan wel aan een jaarlijkse premie om de bankkaart in het buitenland te kunnen activeren.
De verplichting om gelijke kostentarieven te hanteren geldt niet voor papieren cheques, aangezien de verwerking daarvan kostelijker is dan die van elektronische betalingen. Ook mogen de banken hogere bedragen in rekening brengen indien klanten het IBAN-nummer van de begunstigde van de transactie niet kenbaar maken.
|